HR, 19-12-2008, nr. C07/150HR
ECLI:NL:HR:2008:BG1681
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2008
- Zaaknummer
C07/150HR
- LJN
BG1681
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Collectief arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG1681, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG1681
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8862
ECLI:NL:HR:2008:BG1681, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG1681
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8862, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑04‑2007
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2008-0772
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0772
Conclusie 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Verschuldigdheid Vut-bijdrage uit hoofde van ondernemings- of bedrijfstak-CAO; toepassingsbereik algemeen verbindend verklaarde CAO, uitleg van werkingssfeerbepaling.
Nr. C07/150HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 24 oktober 2008
Conclusie inzake:
Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen
tegen:
[verweerster]
1. Inleiding
1.1. Partijen zullen hierna worden aangeduid als 'de Stichting' en '[verweerster]'.
1.2. Deze zaak betreft de uitleg van de werkingssfeerbepaling in een algemeen verbindend verklaarde Vut-CAO. [Verweerster] stelt zich op het standpunt dat zij niet onder de Vut-CAO valt, omdat zij aan een ondernemings-CAO is gebonden. De Stichting stelt daarentegen dat ook bij het bestaan van een eigen CAO aan verdere, cumulatieve voorwaarden voor uitzondering van de werkingssfeer van de Vut-CAO moet worden voldaan, hetgeen bij [verweerster] niet het geval is.
1.3. De kantonrechter en het hof hebben de door [verweerster] voorgestane uitleg van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO gevolgd. De tegen 's hofs arrest gerichte klachten kunnen m.i. niet tot cassatie leiden.
2. Feiten(1)
2.1. [Verweerster] exploiteert een transportbedrijf.
2.2. Bepalingen van de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de Arbeidsvoorwaarden-CAO) zijn bij besluit van 12 februari 2004 - gewijzigd bij besluit van 12 maart 2004 - algemeen verbindend verklaard.
2.3. Artikel 2 lid 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO luidt, voor zover hier van belang:(2)
'2. a. De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:
- een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel
- een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel
- over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.
Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:
- Het niveau van voormelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;
- De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.
b. De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen, wanneer in de regel niet meer dan 20% van de omzet met voornoemde activiteiten wordt gerealiseerd.
[...]'
2.4. [Verweerster] heeft, evenals 21 andere ondernemingen, een zogenoemde Login-CAO afgesloten met een looptijd van 1 april 2003 tot en met 31 december 2004. Een Login-CAO is een middels Vallenduuk-advocaten afgesloten ondernemings-CAO met de Vakbond Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer (hierna: 'LBV').
2.5. [Verweerster] heeft die CAO op 9 juli 2003, conform artikel 4 van de Wet op de Loonvorming, aangemeld bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarna deze is ingeschreven onder nummer 2062. Tevens heeft zij op grond van deze CAO (tegelijk met de eerdergenoemde 21 andere ondernemingen) verzocht om ontheffing voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO. Na onderzoek door het ministerie van SZW, heeft de minister geconcludeerd dat de structuur van de Login-CAO en het verloop van de CAO-onderhandelingen sporen met de voorwaarden om voor ontheffing in aanmerking te komen. De definitieve ontheffing is op 12 maart 2004 verleend.
2.6. De Stichting is opgericht ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: 'de Vut-CAO').
2.7. Ingevolge de Vut-CAO is een onder de werkingssfeer daarvan vallende werkgever verplicht over 2004 een bijdrage (premie) aan de Stichting te betalen. De betreffende bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard.(3)
2.8. Artikel 1a van de Vut-CAO heeft betrekking op de werkingssfeer. Lid 2 van deze bepaling luidt:(4)
'De CAO is niet van toepassing op ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of verhuur van mobiele kranen.
- Maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.
- In de regel niet meer dan 20% van de omzet binnen deze juridische eenheid wordt gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen.'
3. Procesverloop
3.1. Bij inleidende dagvaarding van 14 oktober 2004 heeft de Stichting [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton en gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 54.309,50, zijnde de jegens de Stichting verschuldigde Vut-bijdrage over 2004, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente, BTW over de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2. [Verweerster] heeft de vordering bestreden. Daartoe heeft [verweerster] aangevoerd dat zij niet aan de Vut-CAO is gebonden, maar aan de onder 2.4 bedoelde ondernemings-CAO, ten gevolge waarvan zij niet onder de werkingssfeer van de Vut-CAO valt en op die grond geen premie aan de Stichting verschuldigd is.
In reconventie heeft [verweerster] gevorderd de Stichting te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 9.657,91, zijnde de door de Stichting ten onrechte te veel geïnde premie over het jaar 2001, met rente.
3.3. Na verdere conclusiewisseling heeft de kantonrechter bij vonnis van 27 mei 2005 de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen(5).
De kantonrechter overwoog, samengevat, in conventie:
(i) dat de ondernemings-CAO een rechtsgeldige CAO is en dat aan [verweerster] op 14 maart 2004 ontheffing is verleend van de algemeen verbindend verklaarde CAO;
(ii) dat [verweersters] verweer dat de eis van gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket niet geldt voor ondernemingen die een ondernemings- of bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, doel treft, aangezien het arbeidsvoorwaardenpakket van een werknemer in een bedrijf dat valt onder de werking van een ondernemings-CAO immers in de desbetreffende CAO wordt vastgesteld;
(iii) dat [verweerster] terecht opmerkt dat uit de opmaak van de bepaling ten aanzien van de werkingssfeer van de CAO blijkt dat de voorwaarden terzake van de hoofdactiviteit van de onderneming en terzake van de gelijkwaardigheid van het niveau van het arbeidsvoorwaardenpakket aan dat van de CAO slechts gelden voor ondernemingen die over een eigen arbeidsvoorwaardenpakket beschikken, en dat het onbegrijpelijk is dat de Stichting wél de ontheffing voor de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer als zodanig erkent, maar niet de ontheffing voor de Vut-CAO, terwijl de omschrijving van de werkingssfeer voor de beide CAO's dezelfde is; en
(iv) dat de ontheffing eveneens geldt voor de Vut-CAO.
3.4. De Stichting heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, onder aanvoering van vijf grieven.
3.5. [Verweerster] heeft de grieven bestreden.
3.6. Na pleidooien heeft het hof bij arrest van 12 januari 2007(6) het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De overwegingen van het hof luiden ten deze:
'3.7 [...] Nu tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de verschillende CAO's voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen redelijkerwijs dient samen te vallen, kan in de opmaak van artikel 2 van de arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing worden gevonden voor de uitleg zoals door [verweerster] voorgestaan. Het hof onderschrijft in zoverre het oordeel van de rechtbank en maakt dat tot het zijne. Het hof voelt zich in dit oordeel gesterkt door de komma voor 'danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken' in de aan de orde zijnde bepaling van de VUT-CAO. Anders dan de Stichting kennelijk meent, kan aan de meervoudsvorm direct voor de gedachtenstreepjes in deze bepaling niet de conclusie worden verbonden dat wordt verwezen naar zowel het begrip arbeidsvoorwaardenpakket als het begrip collectieve arbeidsovereenkomst. Het woord "voldoen" kan logischerwijs niet anders dan verwijzen naar ondernemingen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben. Ook de verwijzing naar het vonnis van 14 april 2005 van de rechtbank Zutphen, locatie kanton, locatie Terborg(7) overtuigt niet, nu een andere plaatsing van de haken leidt tot een andere uitleg, en de rechtbank niet motiveert waarom de haken moeten worden geplaatst op de wijze als zij heeft gedaan. Tot slot acht het hof de rechtsgevolgen van de door de rechtbank voorgestane uitleg goed verdedigbaar. De werknemersbelangen zijn wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO immers behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s), en de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is dan ook zeer wel verklaarbaar. [...]
[...]
3.9 (...) [Verweerster] stelt dat zij dispensatie heeft aangevraagd voor de arbeidsvoorwaarden-CAO, vanwege de - ook in deze zaak geuite - twijfel over de vraag of wel sprake was van een collectieve arbeidsovereenkomst. Gelet op de uitkomst van het onderzoek door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie r.o. 2.5) volgde de dispensatie echter al uit de werkingssfeerbepaling van de CAO zelf en was het vragen van dispensatie dus eigenlijk onnodig. Ditzelfde geldt voor het aanvragen van dispensatie voor de VUT-CAO. Het hof onderschrijft dit standpunt onder verwijzing naar hetgeen onder 3.4 en 3.7 is overwogen. [...]'
3.9. De Stichting heeft tegen het arrest van het hof - tijdig(8) - beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben hun zaak schriftelijk doen toelichten en gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1. Vooropgesteld zij dat de onderhavige Vut-CAO algemeen verbindend is verklaard en derhalve recht vormt in de zin van art. 79 RO. De uitleg daarvan is een rechtsoordeel en als zodanig in cassatie volledig toetsbaar(9). Dit brengt mee dat het oordeel van het hof niet alleen op juistheid met betrekking tot de gehanteerde uitlegmaatstaf kan worden getoetst, maar ook op juistheid ten aanzien van de aan de CAO-bepaling gegeven uitleg zelf.
4.2. Terecht nemen de klachten tot uitgangspunt dat bij de uitleg van CAO-bepalingen de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en een eventuele, voor derden kenbare toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het, eveneens naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet aan op een strikt grammaticale uitleg, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO-bepaling (en de toelichting) is gesteld. Bij die uitleg kunnen als - objectief kenbare - gezichtspunten onder meer worden betrokken de elders in de CAO gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties, zouden leiden. Ook kan bij deze uitleg rekening worden gehouden met de kennelijke ratio en strekking van de regeling, waartoe de bepaling behoort en de bedoeling van de opstellers, voor zover deze objectief, uit de tekst van de CAO en de eventuele toelichting daarop voor derden kenbaar is(10). De uitleg van een CAO-bepaling zal ten slotte dienen plaats te vinden aan de hand van datgene wat ten tijde van de gelding van de uit te leggen CAO naar objectieve maatstaven kenbaar was. De in een latere CAO opgenomen verbetering, verduidelijking of toelichting mag dus niet bij de uitleg van de eerdere CAO worden betrokken, aangezien die aanwijzing op het moment dat de CAO uitgelegd moet worden, niet objectief kenbaar was voor de aan de CAO onderworpen partijen(11).
4.A. Onderdeel 1
4.3. Onderdeel 1 komt op tegen 's hofs uitleg in rov. 3.7 van het (in nr. 2.8 weergegeven) art. 1a lid 2 van de (in nr. 2.6 e.v. bedoelde) Vut-CAO.
4.4. Het onderdeel betoogt (terecht) niet dat het hof de verkeerde maatstaf heeft toegepast, maar klaagt dat de uitleg die het hof aan de hand van de CAO-norm aan de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO heeft gegeven, in het licht van deze maatstaf rechtens onjuist is.
4.5. Hoewel het - uitvoerige - onderdeel niet in genummerde subonderdelen is verdeeld, valt daarin toch het volgende hoofdonderscheid te onderkennen.
Het eerste part ervan - p. 5 onderaan(12) tot en met de eerste drie woorden op p. 7 van de cassatiedagvaarding - behelst een (meer) principiële argumentatie aan de hand van de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de uitleg waartoe het hof is gekomen.
Het tweede part (p. 7 en bovenaan p. 8) behelst (con-)textuele argumenten, waaronder de samenhang met de Arbeidsvoorwaarden-CAO.
Gelet op elk van beide argumentaties moet (aldus het onderdeel op p. 7, tweede alinea) art. 1a lid 2 Vut-CAO aldus worden uitgelegd dat ondernemingen die een eigen (bedrijfstak-)CAO dienen toe te passen onder de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO vallen, tenzij (i) het niveau van de eigen CAO ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de Arbeidsvoorwaarden-CAO en (ii) die ondernemingen voldoen aan de onder de drie gedachtestreepjes vermelde voorwaarden.
4.6. Ik zie aanleiding om - anders dan de volgorde in het onderdeel - eerst de (con)textuele argumenten te bespreken.
4.A.1. Tekstuele en contextuele klachten van onderdeel 1
4.7. Ervan uitgaande dat het hof terecht heeft aangenomen dat tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de Vut-CAO redelijkerwijs dient samen te vallen met die van de Arbeidsvoorwaarden-CAO, klaagt het onderdeel over 's hofs overweging dat in de opmaak van (het in nr. 2.3 weergegeven) art. 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing kan worden gevonden voor de door [verweerster] voorgestane uitleg. Volgens de klacht bevestigt die opmaak juist het standpunt van de Stichting dat ook ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, aan de voorwaarden zoals vermeld onder de twee laatste gedachtestreepjes in art. 2 lid 2 sub a van die CAO moeten voldoen.
Het onderdeel acht in dit kader ook relevant dat het woord 'regelingen' in die bepaling niet alleen verwijst naar 'een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket', maar ook naar 'een eigen CAO' en 'een eigen bedrijfstak-CAO'.
Bij zijn uitleg van art. 1a lid 2 van de Vut-CAO heeft het hof, aldus het onderdeel, ten onrechte van belang geacht dat het woord 'voldoen', niet anders dan naar 'ondernemingen' kan verwijzen omdat (volgens het hof) alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben, hetgeen (volgens het hof) erop wijst dat de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes slechts gelden voor ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten (en niet ook voor ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO moeten toepassen). Volgens de klacht omvat het woord 'ondernemingen' beide groepen van ondernemingen en ziet dus ook op ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen.
4.8. In de feitelijke instanties hebben partijen in den brede over en weer argumenten naar voren gebracht voor de door hen voorgestane lezing van het werkingssfeerartikel van de Vut-CAO. Voor een beter beeld stip ik de met de hier besproken '(con)textuele' klacht samenhangende argumenten nog even aan.
4.9. Volgens de Stichting geldt de uitzondering in art. 1a lid 2 Vut-CAO uitsluitend indien cumulatief aan een aantal voorwaarden is voldaan. Om van de werkingssfeer uitgezonderd te worden dient een onderneming over een eigen CAO, een eigen bedrijfstak-CAO of een arbeidsvoorwaardenpakket te beschikken, waarvoor steeds moet gelden dat die gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer, en bovendien aan de voorwaarde van een andere hoofdactiviteit (vermeld onder de drie gedachtestreepjes) moet voldoen. Uit de structuur van de bepaling volgt dat ook de eis van gelijkwaardigheid geldt voor alle drie de varianten.
De in de bepaling direct voor de gedachtestreepjes gebruikte meervoudsvorm van het werkwoord 'voldoen' maakt duidelijk dat het woord 'voldoen' zowel wijst op ondernemingen met een eigen (bedrijfstak-)CAO als op ondernemingen met een arbeidsvoorwaardenpakket. Bij het woord 'gelijkwaardig' is het werkwoord wel in het enkelvoud gesteld. Als dat een argument is om alleen voor het arbeidsvoorwaardenpakket de eis van gelijkwaardigheid te stellen, gaat dat in elk geval niet op voor de voorwaarde van een andere hoofdactiviteit die in de onderhavige bepaling staat omschreven na 'de volgende voorwaarden'.
In het vonnis van de kantonrechter Terborg, dat de Stichting heeft aangehaald en waarin de uitleg van een vergelijkbare CAO-bepaling onderwerp van geschil was, kwam de kantonrechter - kort gezegd - tot de door de Stichting voorgestane uitleg.
De Arbeidsvoorwaarden-CAO bepaalt uitdrukkelijk dat de CAO niet van toepassing is op ondernemingen die ofwel een eigen CAO ofwel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, ofwel een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hanteren, waarna in een opvolgende, aparte alinea de voorwaarden van enerzijds gelijkwaardigheid van de arbeidsvoorwaarden en anderzijds het uitoefenen van een andere hoofdactiviteit worden gesteld. De werkingssfeer van de verschillende CAO's dient redelijkerwijs samen te vallen en er is daarom geen reden in de 'bijzondere' CAO een ruimere uitzondering te lezen dan in de 'algemene' CAO. Een verschil in opmaak is geen deugdelijke grond voor een verschil in betekenis.
4.10. Volgens [verweerster] is de tekst van de bepaling duidelijk: alleen ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hanteren moeten aan de extra voorwaarden voldoen om buiten de werkingssfeerbepaling te vallen. De aanvullende voorwaarden gelden niet voor ondernemingen die gebonden zijn aan een eigen of bedrijfstak-CAO. Deze uitleg ligt het meest voor de hand. Het is namelijk logisch dat de werkingssfeerbepaling aan ondernemingen met een eigen arbeidsvoorwaardenpakket nadere voorwaarden stelt, maar die voorwaarden niet stelt aan ondernemingen met een (eigen of bedrijfstak-)CAO. Door de formele voorwaarden die gelden voor de totstandkoming van een CAO en de daaraan voorafgaande onderhandelingen zijn de werknemersbelangen afdoende beschermd. Dat is niet het geval bij een eenzijdig door de werkgever opgelegd arbeidsvoorwaardenpakket. De ondernemings-CAO van [verweerster] valt onder de toetsingsregels voor CAO's en is ook aangemeld bij de minister van SZW conform art. 4 Wet op de Loonvorming.
Met betrekking tot de gehanteerde meervouds- en enkelvoudsvorm in de CAO-bepaling heeft [verweerster] erop gewezen dat 'voldoen' in het meervoud is gesteld, omdat het verwijst naar 'ondernemingen'. 'Voldoen' kan geen betrekking hebben op zowel een CAO als op een arbeidsvoorwaardenpakket, omdat alleen ondernemingen kunnen voldoen aan de inhoud van de genoemde voorwaarden, te weten de vereisten met betrekking tot de activiteiten van een onderneming. Het enkelvoud bij 'gelijkwaardig' ziet op het niveau van een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket.
De opmaak van de Arbeidsvoorwaarden-CAO-bepaling wijst voorts in de richting van de door [verweerster] bepleite uitleg. De gestelde voorwaarden zijn iets ingesprongen in de tekst, wat erop wijst dat deze voorwaarden deel uitmaken van de zinsnede: 'ondernemingen die over een eigen arbeidsvoorwaardenpakket beschikken'.
De Arbeidsvoorwaarden-CAO is later opgesteld dan de Vut-CAO, wat een reden te meer is om aan te nemen dat de opmaak bewust zo is gemaakt om de bedoeling van het werkingssfeerartikel duidelijker te maken, in de door [verweerster] voorgestane zin.
De verwijzing naar het Terborgse vonnis acht [verweerster] niet sterk, nu door het toevoegen van haken om het even welke uitleg kan worden gekregen.
4.11. Het hof heeft in rov. 3.7 de door [verweerster] aangedragen argumenten min of meer tot de zijne gemaakt. Het hof oordeelde daar immers dat, nu de werkingssfeer van de verschillende CAO's redelijkerwijs dient samen te vallen, in de opmaak van art. 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing kan worden gevonden voor de uitleg die [verweerster] voorstaat, met name door:
(i) de komma voor 'danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken',
(ii) de meervoudsvorm direct voor de gedachtestreepjes, waaraan niet de conclusie kan worden verbonden dat wordt verwezen naar zowel het begrip arbeidsvoorwaardenpakket als het begrip collectieve arbeidsvoorwaardenovereenkomst,
(iii) het woord voldoen, dat logischerwijs niet anders kan verwijzen dan naar ondernemingen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben, terwijl
(iv) de verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter Terborg niet overtuigt, omdat een andere plaatsing van de haken tot een andere uitleg leidt en niet wordt gemotiveerd waarom de haken moeten worden geplaatst waar ze zijn aangebracht.
Het hof sloot zich ook aan bij het argument dat wanneer er sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO, de werknemersbelangen zijn behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s) en voldaan is aan de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, wat bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Het hof achtte ook daarmee zeer wel verklaarbaar dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt.
4.12. Art. 1a Vut-CAO schrijft voor dat de bepalingen van de CAO van toepassing zijn op A. transportondernemingen en B. op ondernemingen in het kraanverhuurbedrijf, waarvan uitgezonderd zijn de ondernemingen die gemeten naar de loonsom in hoofdzaak bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren. Lid 2 van de Vut-CAO bepaalt wanneer de CAO niet van toepassing is.
Nu het betreffende artikel nog niet eerder voluit is weergegeven, laat ik de tekst van deze werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO hier volgen(13):
'1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op:
A. werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de Weg, zoals deze laatstelijk is gewijzigd of aangevuld op 8 januari 1999, verricht en/of tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verricht anders dan van personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.
B. De werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin een bedrijf wordt uitgeoefend voor het verhuren van mobiele kranen.
Uitgezonderd zijn bedrijven die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.
2. De CAO is niet van toepassing op ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of verhuur van mobiele kranen.
- Maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.
- In de regel niet meer dan 20% van de omzet binnen deze juridische eenheid wordt gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen.'
4.13. Een puur tekstuele uitleg (dus los van de opmaak maar inclusief leestekens) van art. 1a lid 2 Vut-CAO wijst m.i. in de richting van de door het hof aangenomen uitleg, waarbij het hof m.i. terecht betekenis heeft toegekend aan de plaatsing van de komma vóór de woorden 'danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken'. Tegen dat argument van het hof is overigens geen (specifieke) klacht gericht. Het argument van het hof is nog sterker, gegeven de constatering dat in het vervolg van de zinsnede komma's ontbreken tussen de woorden 'beschikken' en 'waarvan', respectievelijk tussen de woorden 'mobiele kranen' en 'en die'.
4.14. Daarnaast valt een argument voor de uitleg van het hof te ontlenen aan de structuur en de opmaak van de bepaling. In art. 1a lid 1 Vut-CAO wordt eerst bepaald op welke ondernemingen de CAO van toepassing is. Deze ondernemingen worden onderverdeeld in twee categorieën A en B, waarna in een opvolgende alinea een uitzondering is opgenomen voor bedrijven die ook mobiele kranen verhuren, maar in hoofdzaak bouwwerkzaamheden uitvoeren. Het kan m.i. niet ter discussie staan dat deze uitzondering alleen betrekking heeft op de werkgevers en werknemers die onder categorie B vallen en niet ook op die onder A, nu bij de van de toepassing van de CAO uitgezonderde bedrijven alleen de kraanverhuur en niet ook het beroepsgoederenvervoer over de weg wordt genoemd.
De redenering is dan dat, nadat in art. 1a lid 1 Vut-CAO de uitzondering op de toepasselijkheid van de CAO na de twee groepen van ondernemingen wordt genoemd, maar slechts betrekking heeft op de laatste categorie, lid 2 van de CAO-bepaling dezelfde systematiek hanteert. Het hanteren van dezelfde systematiek binnen één artikel ligt meer voor de hand dan het hanteren van verschillende systematieken. Dat brengt dan de uitleg mee dat in lid 2 eerst wordt bepaald op welke ondernemingen de CAO niet van toepassing is. Deze ondernemingen worden in drie categorieën onderverdeeld, te weten ondernemingen met een eigen CAO, ondernemingen met een bedrijfstak-CAO en ondernemingen die een arbeidsvoorwaardenpakket hanteren. Indachtig de systematiek van het eerste lid, brengt een vergelijkbare opmaak in lid 2 met zich dat dit lid 2 zo moet worden verstaan dat de in de bepaling opgenomen voorwaarden (van de gelijkwaardigheid en de andere hoofdactiviteit) worden genoemd na de vermelding van de drie groepen van ondernemingen, maar dus uitsluitend betrekking hebben op het laatste 'type' onderneming, de (niet aan enige CAO gebonden) onderneming met het arbeidsvoorwaardenpakket.
4.15. Deze lezing van art. 1a lid 2 Vut-CAO spoort met die van art. 2 lid 2 sub a van de Arbeidsvoorwaarden-CAO (geciteerd onder de feiten bij nr. 2.3). Ook in dat artikel worden, m.i. duidelijker, eerst achter drie liggende streepjes de drie verschillende 'typen' ondernemingen opgesomd en daarna in een opvolgende, inspringende alinea achter twee liggende streepjes de twee aanvullende voorwaarden. Ik geef onmiddellijk toe dat, anders dan bij art. 1a lid 1 Vut-CAO, minder duidelijk is dat de twee aanvullende voorwaarden in de opvolgende, inspringende alinea alleen betrekking zouden hebben op de laatste categorie van ondernemingen en niet ook zien op de eerste twee, waarbij het woord 'regelingen' in art. 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO eerder in die laatste richting wijst(14). De tekst achter b. bevestigt echter weer de bovenbedoelde lezing, aangezien hetgeen daar is vermeld weer alleen betrekking kan hebben op de daaraan voorafgaande voorwaarde omtrent de hoofdactiviteit in het laatste gedachtestreepje.
4.16. Het vorenstaande brengt mee dat de eerste in nr. 4.7 aangehaalde klacht m.i. niet opgaat: de klacht dat, het hof ten onrechte oordeelde dat in de opmaak van art. 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing kan worden gevonden voor de door [verweerster] voorgestane uitleg. Volgens de klacht zou die opmaak juist het standpunt van de Stichting - dat ook ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, aan de voorwaarden zoals vermeld onder de twee laatste gedachtestreepjes in art. 2 lid 2 sub a van die CAO moeten voldoen - bevestigen.
Niet alleen het vorenstaande staat in de weg aan de gegrondheid van die klacht, maar ook een onjuiste lezing/weergave van de art. 2 lid 2 sub a van Arbeidsvoorwaarden-CAO.
Het middel geeft de bepaling als volgt weer(15), waarbij gelet moet worden op de plaatsing van de aanvangsstrofe van de tweede volzin en van de twee liggende streepjes daaronder:
De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:
- een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel
- een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel
- over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.
Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:
- Het niveau van voormelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;
- De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.
De juiste opmaak(16) van dit art. 2 lid 2 sub a is evenwel (let wederom op de plaatsing van de aanvangsstrofe van de tweede volzin en van de twee liggende streepjes daaronder):
2.a. De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:
- een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel
- een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen; ofwel
- over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.
Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:
- Het niveau van voormelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;
- De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.
De wijze van inspringen onder de zinsnede 'over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken', wijst veeleer op betrokkenheid van hetgeen volgt op alleen de in die zinsnede genoemde categorie, dan op alle drie categorieën.
Aldus keert deze klacht zich tegen zichzelf.
4.17. Zoals onder 4.7 aangegeven, wijst het onderdeel vervolgens op het woord 'regelingen' in die bepaling, dat niet alleen naar 'een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket', maar ook naar 'een eigen CAO' en 'een eigen bedrijfstak-CAO' zou verwijzen. De meervoudsvorm in de strofe 'voormelde regelingen' is wél een argument ten voordele van de door de Stichting bepleite uitleg. Het gaat hierbij evenwel om een woord in de Arbeidsvoorwaarden-CAO, dat in de Vut-CAO niét voorkomt.
4.18. Op zichzelf terecht wijst het onderdeel er nog op dat het hof bij zijn uitleg van art. 1a lid 2 van de Vut-CAO ten onrechte van belang geacht heeft dat het woord 'voldoen', niet anders dan naar 'ondernemingen' kan verwijzen omdat (volgens het hof) alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben, hetgeen (volgens het hof) erop zou wijzen dat de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes slechts gelden voor ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten.
Dit argument van het hof snijdt inderdaad geen hout. Het woord 'ondernemingen' kan zowel de ondernemingen betreffen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten, als ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe passen.
Dit klachtonderdeel laat evenwel onverlet het argument van de plaatsing van het woord ondernemingen voor en niet achter de komma (zie hierboven nr. 4.13).
4.19. Per saldo meen ik dat de uitleg waartoe het hof gekomen is, bestand is tegen de besproken (con)textuele klachten, ook indien niet alle door het hof gebezigde argumenten daarvoor dragend zouden zijn.
4.A.2. Klachten van onderdeel 1 over de onaannemelijkheid van rechtsgevolgen
4.20. Ik kom thans toe aan de bespreking van de klachten, gelegen in de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de uitleg waartoe het hof is gekomen.
Daartoe voert het onderdeel aan dat het hof bij zijn uitleg van art. 1a lid 2 Vut-CAO ten onrechte de (onaannemelijke) rechtsgevolgen van die uitleg uit het oog heeft verloren, althans daaraan onvoldoende gewicht heeft toegekend en dat de door het hof aan art. 1a lid 2 Vut-CAO gegeven uitleg zich niet verdraagt met de kennelijke strekking van dat artikel, mede gelet op de implicaties daarvan.
Het onderdeel klaagt dat het hof met de overweging dat zeer wel verklaarbaar is dat de werkingssfeerbepaling nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en niét ook aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, miskend heeft dat het doel van de werkingssfeerbepaling van de algemeen verbindend verklaarde Vut-CAO bestaat in het creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden binnen de bedrijfstak en daarmee concurrentie op grond van arbeidsvoorwaarden uit te sluiten. Om die reden is in art. 1a lid 2 Vut-CAO als voorwaarde voor uitzondering van de werkingssfeer bepaald dat het niveau van de eigen CAO of van het eigen arbeidsvoorwaardenpakket ten minste gelijkwaardig dient te zijn aan dat van de Arbeidsvoorwaarden-CAO. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes in art. 1a lid 2. Dat alleen ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken aan die voorwaarden moeten voldoen om buiten de werkingssfeer van de Vut-CAO te vallen, leidt tot een onaannemelijk rechtsgevolg. De algemeen verbindend verklaarde Vut-CAO uniformeert de arbeidsvoorwaarden binnen de branche op het gebied van de vrijwillige uittreding. Een onderneming met als hoofdactiviteit het beroepsgoederenvervoer over de weg valt derhalve onder de werkingssfeer van de Vut-CAO, ook indien de werkgever een eigen CAO dient toe te passen, tenzij de minister dispensatie heeft verleend.
4.21. De klacht komt in de kern neer op miskenning door het hof van het doel van de werkingssfeerbepaling van de algemeen verbindend verklaarde Vut-CAO, dat bestaat in het creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden binnen de bedrijfstak en daarmee concurrentie op grond van arbeidsvoorwaarden uit te sluiten. Om tot een aannemelijk resultaat van uitleg te komen moet die erkenning prevaleren boven het - volgens de Stichting - onaannemelijke resultaat waardoor een onderneming zich door een eigen bedrijfs-CAO aan de werking van een algemeen verbindend verklaarde branche-CAO zou kunnen onttrekken.
4.22. Namens [verweerster] voert mr. Van Staden ten Brink in de schriftelijke toelichting in cassatie een z.i. in de feitelijke instanties onderbelicht (kern-)argument aan, gelegen in voorkoming van botsing van een algemeen verbindend verklaarde CAO met een andere (al dat niet av-verklaarde) CAO.
Indien in de CAO geen duidelijke werkingssfeerbepaling is opgenomen en de toepasselijkheid van twee of meer CAO's niet duidelijk ten opzichte van elkaar is afgebakend, wordt een CAO ingevolge het zgn. Toetsingskader 1998 van de minister van SZW (waarover hieronder meer) niet algemeen verbindend verklaard, of wordt een verlenging van de AVV geweigerd. Volgens het standpunt van [verweerster] in cassatie is de werkelijke ratio van een werkingssfeerbepaling als de onderhavige gelegen in het voorkómen dat twee of meer CAO's op een onderneming van toepassing zijn en aldus met elkaar botsen. Om die reden bepalen de Arbeidsvoorwaarden-CAO en de Vut-CAO dat zij niet toepasselijk zijn indien een onderneming een eigen CAO danwel een eigen bedrijfstak-CAO dient toe te passen. In de (algemeen verbindend verklaarde) werkingssfeerbepaling zit derhalve de waarborg dat geen overlap met een andere rechtsgeldig tot stand gekomen CAO bestaat of zal bestaan.
4.23. Het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen(17) van 1998 (hierna: het Toetsingskader 1998) behelst ministeriële beleidsregels voor de toetsing van voor algemeen verbindend verklaring (AVV) voorgedragen CAO-bepalingen.
4.24. Blijkens art. 4.5 van het Toetsingskader 1998 is een voorwaarde voor algemeen verbindendverklaring dat de sociaal-economische werkingssfeer (de aard van de arbeid) en eventueel de territoriale werkingssfeer in de CAO helder is omschreven. Artikel 6.2 van het Toetsingskader bepaalt voorts dat bepalingen inzake de werkingssfeer die geen duidelijke afbakening van de rechtsgebieden bevatten of die overlapping met een of meer CAO's teweegbrengen niet algemeen verbindend worden verklaard. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de wederzijdse werkingssfeerbepaling wordt het verzoek tot algemeen verbindendverklaring van de CAO die de overlapping te weeg brengt afgewezen. Bij het verstrijken van de werkingsduur van het AVV-besluit betreffende de CAO waarmee overlap is ontstaan, zal ook deze CAO ingevolge het Toetsingskader niet meer voor algemeen verbindendverklaring in aanmerking komen totdat het afbakeningsprobleem is opgelost. Uiteraard is ook algemeen verbindendverklaring van bepalingen die de werkingssfeer van een andere reeds algemeen verbindend verklaarde CAO overlappen niet mogelijk, omdat op een arbeidsverhouding niet gelijktijdig twee AVV-besluiten van dezelfde aard van toepassing kunnen zijn, niet alleen omdat bepalingen kunnen conflicteren, maar ook omdat daaruit dubbele verplichtingen kunnen voortvloeien(18).
4.25. Het probleem van elkaar overlappende en botsende CAO's wordt op de aangegeven wijze bewaakt op ministerieel niveau, maar is overigens een zaak van privaatrechtelijke aard(19). De omgrenzing van de werkingssfeer in een CAO wordt aan de CAO-partijen zelf overgelaten. Wanneer - in het kader van een verzoek om algemeen-verbindendverklaring of anderszins - de werkingssfeer niet voldoende duidelijk is afgebakend, dienen partijen dat probleem in onderling overleg of zo nodig door tussenkomst van de burgerlijke rechter op te lossen; de minister stelt zich afwachtend op, maar weigert hangende het gesignaleerde en niet opgeloste overlappingsprobleem over te gaan tot algemeen verbindendverklaring c.q. verlenging daarvan.
4.26. Botsing of overlapping kan zich niet alleen 'horizontaal' voordoen, bij branches die een stukje overlapping kennen, maar ook 'verticaal', in het geval dat naast een (algemeen verbindend verklaarde) branche-CAO een onderneming ook aan een bedrijfstak-CAO (men spreekt ook wel van subsector-CAO) of ondernemings-CAO is gebonden(20).
Werkgevers met een eigen ondernemings-CAO of gebonden aan een subsector-CAO konden en kunnen dus van de algemeen verbindendverklaring van de branche-CAO worden uitgezonderd. De reden voor het afsluiten van een eigen subsector- of ondernemings-CAO kan gelegen zijn in het creëren van een meer op de betrokken onderneming toegespitste arbeidsvoorwaardenregeling, die qua regeling verder gelijkwaardig is aan de bedrijfstak-CAO.
4.27. Lezing van het Toetsingskader 1998 leert dat in het onder 4.24 en 4.25 weergegeven beleid, waarbij AVV geweigerd wordt in geval van overlapping, geen onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen van horizontale dan wel verticale overlapping, of het zou moeten zijn dat in 'verticale gevallen' de constructie wordt toegepast van uitzondering van de algemeen verbindendverklaring voor ondernemingen met een subsector-CAO of ondernemings-CAO. De door mij geraadpleegde literatuur over het Toetsingskader 1998 bevestigt dit(21), of levert althans geen aanwijzing voor het tegendeel op(22). Ter voorkoming van laatst bedoelde overlapping wordt - indien de CAO daar zelf nog niet in voorziet - bij de algemeen verbindendverklaring een generieke uitzonderingsbepaling opgenomen voor ondernemingen, die aan een rechtsgeldige subsector- of ondernemings-CAO zijn gebonden(23). Van materiële toetsing van de inhoud van de arbeidsvoorwaarden is in ieder geval geen sprake(24).
4.28. Ook andere motieven dan de onder 4.26 genoemde kunnen een rol spelen bij het opstellen van een subsector- of ondernemings-CAO. Als voorbeeld van een - veelal als minder nobel gekwalificeerd - motief wordt genoemd het bieden van niet gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden aan de werknemer. Ook wordt genoemd het ontgaan van de (door algemeen verbindend verklaarde CAO's) verplichte bijdrage aan allerlei branchefondsen, zonder dat daarvoor een eigen fonds in de plaats wordt gesteld.
Daartegenover laat zich denken dat er ook werknemers zijn die liever willen dat minder inhoudingen plaatshebben voor vormen voor 'uitgestelde uitkeringen' of onnuttig gedachte scholingsmogelijkheden e.d. Zij kunnen prefereren dat hun werkgever in plaats daarvan hier en nu, andere faciliteiten financiert, of iedere maand meer (netto) loon betaalt. Het is een verschijnsel, waarvan gesignaleerd is dat het aansluit bij een sinds enige decennia ontloken (en nog niet afnemende?!) individualiseringstendens.(25)
4.29. Het soepele AVV-weigerings- resp. vrijstellingsbeleid van de minister van SZW onder het Toetsingskader 1998(26), heeft dergelijke ondernemings-CAO's mogelijk gemaakt. Het past in de genoemde individualiseringstendens, en het past in het denken van economen die met het oog op economisch optimum zo veel mogelijk aan de marktwerking willen overlaten(27).
Het is echter - niet verbazingwekkend - ook bekritiseerd. In nog tamelijk neutrale bewoordingen - bijv. van Jacobs - wordt gezegd dat ondernemingen door een eigen ondernemings-CAO af te sluiten of met enkele andere ondernemingen een eigen subsector-CAO tot stand te brengen, onder de algemeen verbindend verklaarde branche-CAO kunnen uitkomen(28), in weerwil van de ooit zo geprezen doelstelling van de AVV. De kritiek kent ook heftiger bewoordingen ('nep-CAO's'(29)).
4.30. Terwijl de kritiek zich bezwaarlijk - althans: bezwaarlijk met juridische handen en voeten(30) - kan richten op de voor de werknemer mogelijk magerder inhoud van het onderhandelingsresultaat van een ondernemings-CAO, richt zij met name de pijlen op (soms bruine, of 'gele') vermoedens omtrent de werknemersvertegenwoordiging bij het totstandkomen van die CAO.
Voor het totstandkomen van een subsector- of ondernemings-CAO is, als voor iedere CAO, vereist dat aan werknemerszijde optreedt een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met in de statuten neergelegde bevoegdheid om CAO's aan te gaan. Niet minder, maar ook niet meer.
Gesteld wordt dat bij ondernemings-CAO's betrokken werknemersverenigingen in het collectief overleg nauwelijks tot geen rol spelen, bonden zijn die niet of marginaal in de sector of bedrijfstak opereren. Vanwege het ontbreken van een representativiteitseis om als CAO-partij te gelden, zouden veel kleine vakbonden ontstaan zijn met geen of nauwelijks in de bedrijfstak werkzame leden(31). Gesproken wordt over het ontstaan van 'excentrieke vakbonden', 'huisbonden' of 'gele bonden', die worden opgericht met het oogmerk om de werkgever te helpen aan een subsector- of ondernemings-CAO en zodoende onder de toepasselijkheid van de algemeen verbindendverklaring van de bedrijfstak-CAO uit te komen(32). Het Toetsingskader 1998 had het niet zo ver moeten laten komen, zo klinkt in deze kritiek door.
4.31. Aan de op het eerste gehoor niet geringe overtuigingskracht van deze kritiek (aangenomen dat daarvoor in het gegeven geval inderdaad feitelijke grondslag aanwezig is), valt niettemin te tornen. Het gevaar van politieke stellingname ligt op de loer, maar ik meen daaraan(33) te kunnen ontkomen door te verwijzen naar een auteur die - after all - zeker niet voor afschaffing van het AVV-systeem pleit en ook bezwaren tegen te gemakkelijke bedrijfs-CAO's als in nr. 4.30 genoemd onderschrijft, maar zich anderzijds geenszins afsluit voor de bezwaarlijke kanten van het AVV-systeem. Ik doel op de analyse van A.T.J.M. Jacobs in diens vaker aangehaalde opstel uit 2005, Herijking van de algemeen verbindend verklaring van CAO's. Als pijnpunten kunnen gelden - hier in telegramstijl aangeduid - de moeizame verhouding van de AVV tot:
- het beginsel van vrije concurrentie (p. 24);
- het mededingingsrecht (p. 25);
- de globaliseringstendens (p. 27);
- werkloosheidbestrijding (p. 27, p. 33);
- democratische besluitvorming (p. 39; 'de legitimering van de algemeen verbindend verklaring in Nederland [is] zwak', p. 41; hierbij speelt mede het drastische ledenverlies van de (klassieke, 'grote') vakbonden een rol, p. 40);
- de individualiseringstendens (p. 41).
4.32. Intussen heeft de in nr. 4.29 gereleveerde kritiek op het beleid onder het Toetsingskader 1998 juridisch(34) effect gehad (waaraan een politiek anders samengestelde regeringscoalitie niet noodzakelijkerwijs hoeft, maar kan hebben bijgedragen).
Het vernieuwde Toetsingskader (hierna: Toetsingskader 2007(35)) is per 1 januari 2007 aangevuld met een nieuwe par. 7, die meebrengt dat dispensatie van de algemeen verbindendverklaring niet meer automatisch wordt verleend, maar slechts indien vanwege zwaarwegende argumenten toepassing van de branche-CAO door middel van algemeen verbindendverklaring redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Daarvan is sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de AVV-CAO gerekend kunnen worden. Weging van de afzonderlijke arbeidsvoorwaardenpakketten vindt overigens niet plaats. Wél - en dat regardeert in het bijzonder de in nr. 4.30 vermelde kritiek - wordt getoetst op onafhankelijkheid (ten opzichte van elkaar) van de partijen die de eigen rechtsgeldige CAO zijn overeengekomen. Met name wordt met de eis van onafhankelijkheid getracht de zgn. 'gele bonden' uit het systeem van de algemeen verbindendverklaring van CAO's te weren(36).
4.33. Rekening houdend met de voorafgaande observaties (nrs. 4.23-4.32) - bezie ik thans de principiële argumenten die partijen in het kader van onderdeel 1 van het cassatiemiddel op tafel hebben gelegd.
4.34. Het doel van algemeen verbindendverklaring van een CAO is - zoals het onderdeel 1 van het middel van de Stichting met juistheid aangeeft - het bevorderen van redelijke arbeidsvoorwaarden en het uniformeren van deze arbeidsvoorwaarden op bedrijfstakniveau. Met de algemeen verbindendverklaring wordt voorkomen dat de niet bij de CAO aangesloten werkgevers de CAO-gebonden werkgevers beconcurreren met een lager niveau aan arbeidsvoorwaarden en de op collectief niveau gemaakte afspraken ondermijnen(37).
4.35. Het doel van algemeen verbindendverklaring van een branche-CAO is daarmee evenwel nog niet gelijk aan het doel van een branche-CAO, die (nog) niet algemeen verbindend verklaard is. Het (principiële deel van het) cassatiemiddel probeert (evenals de schriftelijke toelichting(38)) zo'n bij oppervlakkige lezing niet opvallende gelijkstelling van doelen van twee verschillende instrumenten ingang te doen vinden, en daaruit een voor de uitleg beslissend argument af te leiden, maar ten onrechte.
4.36. De door het cassatiemiddel geponeerde gelijkstelling van het doel van een branche-CAO en het doel van de algemeen verbindendverklaring daarvan gaat hoogstens op voor zover gekeken wordt door de bril van de bij het sluiten van die CAO betrokken partijen: de werkgevers- en werknemersorganisaties op branche-niveau(39).
Zij gaat niét op voor zover gekeken wordt door de bril van werkgevers en werknemers-(organisaties) op subsectorniveau of ondernemingsniveau, die door de branche-CAO (nu juist) niét gebonden willen zijn. Voor hen geldt het tegendeel.
De branche-organisaties kunnen die gelijkstelling wel willen, en daarmee branche-breed concurrentie qua arbeidsvoorwaarden willen tegengaan, maar voor zover werkgevers-(organisaties) en werknemersorganisaties op subsector- of ondernemingsniveau die gelijkstelling (juist) niét willen en in een subsector- of ondernemings-CAO van een branche-CAO willen afwijken, kan en mág dat nu juist, volgens het Toetsingskader 1998. Die (te honoreren) wens staat nu juist in de weg aan een uitzonderingsloze AVV, volgens het Toetsingskader 1998.
4.37. Volgens het hierboven (nrs. 4.27-4.29) ampel besproken systeem van het Toetsingskader 1998 moest AVV van een branche-CAO dus wijken (c.q. tot uitzondering leiden) voor enige subsector-CAO of ondernemings-CAO, zoals die van [verweerster].
4.38. Volgens dat zelfde hierboven besproken systeem, was inhoudelijke toetsing van de arbeidsvoorwaarden in een subsector-CAO of ondernemings-CAO (zoals die van [verweerster]) daarbij niet aan de orde, zo min als toetsing van de (al dan niet afwijkende) hoofdactiviteit van de onderneming van [verweerster].
4.39. Volgens - nog steeds - datzelfde hierboven besproken systeem, stond het ministerie van SZW erop dat overlapping (ook in 'verticale' situaties als hier aan de orde) voorkomen moest worden, en werd van de AVV-verzoekende partijen verwacht dat die ervoor zorgden dat daarvan geen sprake zou zijn, op straffe van onthouding van de AVV.
4.40. Niet-voldoening aan bovenbedoeld beleid van de minister van SZW gaf - uiteraard - aanleiding tot vertraging bij de beslissing op een verzoek tot AVV. Aangenomen moet immers worden dat in het geval dat de CAO waarvan AVV verzocht wordt niet zelf daarin voorzien had, de minister daarin zou willen voorzien met een uitzonderingsbepaling in zijn AVV-besluit (vgl. nr. 4.27), met alle tijdverlies(40) van dien.
4.41. Vanuit de optiek van '(on-)aannemelijkheid van rechtsgevolgen' leidt het vorenstaande tot de volgende gevolgtrekkingen.
a. Ten tijde van het onderhavige verzoek tot AVV van de Vut-CAO (en trouwens ook ten tijde van het verzoek tot AVV van de Arbeidsvoorwaarden-CAO) gold het Toetsingskader 1998(41).
b. In dit Toetsingskader 1998 was overlapping met een andere CAO, ook met een ondernemings-CAO (als die van [verweerster]), prohibitief voor het verkrijgen van AVV(42).
c. In dat Toetsingskader 1998 was geen plaats voor materiële toetsing van de ondernemings-CAO (en ook niet voor toetsing van de kwaliteit van CAO-partner aan werknemerszijde(43))(44).
d. Het vorenstaande moet aan de bij de totstandkoming van de Vut-CAO betrokken professionele partijen (aan werkgeverszijde) Transport en Logistiek Nederland en Vereniging Logistiek Nederland, en (aan werknemerszijde) CNV Bedrijvenbond en FNV Bondgenoten) bekend geweest zijn.
e. Niet kiezen voor een 'toetsingsvrije' overlapping-voorkómende uitzondering in de CAO-zelf zou 'uitstel van executie' zijn, omdat de minister anders in zijn AVV-besluit in die uitzondering zou voorzien, met navenante vertraging van de AVV(45).
4.42. De slotsom is dat het beroep van de Stichting op onaannemelijkheid van het rechtsgevolg dat de omstreden bepaling in de CAO - in strijd met het doel van algemeen verbindendverklaring (creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden binnen de bedrijfstak en daarmee concurrentie op grond van arbeidsvoorwaarden uit te sluiten) - zou toelaten dat een ondernemings-CAO zonder nadere materiële toetsing van de gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket van die CAO(46), niet opgaat. De klacht miskent het - (veel) aannemelijker - rechtsgevolg dat, nu bekend was dat in het kader van het toen vigerende beleid van het Toetsingskader 1998 zulks toch niet tegen te houden was, de omstreden bepaling daarop geanticipeerd heeft, teneinde vertraging bij de beschikking op het AVV-verzoek te voorkomen.
4.B. Onderdeel 2
4.43. Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 3.9, waarin het hof over grief IV oordeelde dat, gelet op het onderzoek door het ministerie van SZW, de door [verweerster] verzochte dispensatie al uit de werkingssfeerbepaling van de Arbeidsvoorwaarden-CAO zelf volgde en het verzoek om dispensatie dus eigenlijk onnodig was, wat eveneens geldt voor het verzoek om dispensatie voor de Vut-CAO.
Geklaagd wordt dat het hof hierbij uit het oog heeft verloren dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor dispensatie niet gelijkluidend zijn aan de voorwaarden die art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO, althans art. 1a lid 2 Vut-CAO stelt voor het aannemen van een uitzondering op de werkingssfeerbepaling van die CAO. Het ministerie heeft niet onderzocht of [verweerster] aan de voorwaarden van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO voldeed, maar of zij voldeed aan de voorwaarden voor dispensatie. Uit het resultaat van dat onderzoek, zo betoogt het onderdeel, kan anders dan het hof kennelijk oordeelde, niet worden opgemaakt of [verweerster] al dan niet onder de werkingssfeer van art. 1a lid 2 Vut-CAO valt.
4.44. Het onderdeel faalt, aangezien het oordeel van het hof in rov. 3.9 niet dragend is voor de beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil in rov. 3.7, dat in onderdeel 1 tevergeefs is bestreden.
4.45. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Het gegeven dat partijen het erover eens zijn dat de werkingssfeerbepalingen van de Arbeidsvoorwaarden-CAO en de Vut-CAO redelijkerwijs dienen samen te vallen, brengt mee dat wanneer [verweerster] in de Arbeidsvoorwaarden-CAO onder de uitzondering van het werkingssfeerartikel valt (of daarvoor van de minister dispensatie heeft gekregen), dit eveneens het geval is voor wat betreft de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO. Nu het hof in rov. 3.7 tot het oordeel kwam dat de werkingssfeerbepaling in de Vut-CAO in de door [verweerster] voorgestane zin moet worden verstaan en [verweerster] derhalve onder de uitzondering van het werkingssfeerartikel valt, geldt dit dus ook voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO. In dit licht is rechtens niet onjuist, noch onbegrijpelijk dat het hof in rov. 3.9 vervolgens heeft geoordeeld dat, nu de dispensatie voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO reeds uit de werkingssfeerbepaling van de CAO volgde en een daartoe strekkend verzoek dus eigenlijk niet nodig was, ditzelfde geldt voor de Vut-CAO.
4.46. Dat het ministerie slechts heeft onderzocht of [verweerster] voldeed aan de voorwaarden voor dispensatie (vergelijk rov. 2.5 van 's hofs arrest) en niet ook heeft onderzocht of [verweerster] voldeed aan de voorwaarden van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO voor de uitzondering op de toepasselijkheid van die CAO, wordt door het onderdeel op zichzelf terecht gesteld. De vraag of [verweerster] voldeed aan de voorwaarden van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO staat echter niet ter beantwoording van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar is voorbehouden aan de CAO-partijen zelf(47) respectievelijk aan de (civiele) rechter. Het daaruit voortvloeiende geschil tussen partijen heeft het hof in rov. 3.7 in een voor [verweerster] gunstige zin beoordeeld, waartegen onderdeel 1 m.i. zonder succes is opgekomen.
5. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan rov. 2.1-2.8 van het bestreden arrest.
2 Opmerking A-G: in de argumentatie van partijen, in het vonnis in eerste aanleg en in het arrest van het hof, speelt de opmaak van de bepaling een rol. Ten aanzien van de desbetreffende argumentatiepunten komen de opmaak in het vonnis en in het arrest overeen met de weergave in het Besluit van de Minister van SZW van 12 februari 2004, Bijvoegsel Stcrt. 16-02-2004, nr. 31. Daarmee komt ook overeen de hierboven - in de originele geprinte, van mijn handtekening voorziene versie van mijn conclusie - weergegeven opmaak.
3 Besluit van de Minister van SZW van 13 juli 2001, Bijvoegsel Stcrt. 17-07-2001, nr. 135.
4 Als voetnoot 2; hier gaat het om de weergave van het in voetnoot 3 genoemde besluit.
5 De reconventionele vordering is in cassatie niet meer aan de orde, aangezien de Stichting in het vonnis in reconventie heeft berust (zie rov. 3.1 van het bestreden arrest).
6 LJN AZ8862, ook gepubliceerd in JAR 2007, 47.
7 Opmerking A-G: overgelegd als productie 2 bij MvG. Zie voor het vervolg: hof Arnhem op 21 maart 2006, LJN: AW1762; zie ook de dupliek van mr. Van Staden ten Brink onder 2.
8 Arrest van 12 januari 2007; de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 10 april 2007.
9 Vgl. o.m. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 en HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 m.nt. Heerma van Voss; HR 2 april 2004, NJ 2005, 495; HR 12 januari 2007, NJ 2007, 47; HR 18 april 2008, NJ 2008, 245.
10 Zie in de sedert HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. Du Perron (DSM/Fox) verschenen rechtspraak onder meer: HR 2 april 2004, NJ 2005, 495 m.nt. Du Perron (Arriva/[...]); HR 25 juni 2004, NJ 2006, 213 m.nt. Verhulp (Zonnehof); HR 11 november 2005, JAR 2005, 286 ([...]/NPC); HR 18 april 2008, NJ 2008, 245 (Mustert).
11 S.F. Sagel, De objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen: betekenis en reikwijdte (I), ArbeidsRecht 2003/11, p. 17.
12 Hetgeen daarvóór (vanaf p. 4 onderaan) onder 'Onderdeel 1' is vermeld, is een inleiding.
13 Als voetnoot 4.
14 Hierin verschilt het artikel uit de Arbeidsvoorwaarden-CAO evenwel van de bepaling uit de Vut-CAO. In de laatste bepaling, waar het in cassatie om gaat, ontbreekt dit woord 'regelingen' en volgt de voorwaarde van de gelijkwaardigheid direct achter het arbeidsvoorwaardenpakket. Zie ook hierna nr. 4.17.
15 Evenzo de s.t. namens de Stichting, onder 17.
16 Vgl. voetnoot 2.
17 Stcrt. 1998, 240. Dit is de versie die van kracht was bij de algemeen-verbindendverklaring van de onderhavige branche-CAO's. Zie over het Toetsingskader 1998: Grapperhaus, T&C Arbeidsrecht (2004), Wet AVV, Inl. opm., aant. 4. Een wijziging van het Toetsingskader van 1998 per 1 januari 2007, Stcrt. 2006, 232, komt verderop ter sprake.
18 Vgl. Grapperhaus, T&C AVV, Inl. opm., aant. 5 en art. 2, aant. 8; Fase/Van Drongelen, CAO-recht, Het recht met betrekking tot CAO's en de verbindendverklaring en onverbindendverklaring van bepalingen ervan (2004), p. 145-155; Bakels c.s., Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (2007), p. 245; Loonstra/Zondag, Arbeidsrechtelijke themata (2008), p. 614.
19 Vgl. bijv. Grapperhaus, T&C AVV, Inl. opm., aant. 5.
20 Ongetwijfeld zullen de hier gebruikte termen 'horizontaal' en 'verticaal' in deze context eerder zijn gebruikt, maar ik kon ze in de door mij geraadpleegde literatuur niet terugvinden.
21 Vgl. Fase/Van Drongelen, a.w. (2004), p. 155-156, p. 225, p. 226 onder (5.5); A.T.J.M. Jacobs, Herijking van de algemeen verbindend verklaring van CAO's, in: CAO-recht in beweging (2005), p. 44-45; Bakels c.s., a.w. (2007), p. 245; Loonstra/Zondag, a.w. (2008), p. 614 en p. 616.
22 Grapperhaus, T&C AVV, Inl. opm., aant. 5 en art. 2, aant. 8; Heerma van Voss/Van Slooten, NJB 2007, p. 2200 (2201).
23 Volgens Jacobs, t.a.p. (2005), p. 45 werd dit begin jaren '90 van de vorige eeuw nog ondenkbaar geacht.
24 Zie Fase/Van Drongelen, a.w. (2004), p. 226, voor de fundamentele bezwaren die daartegen bestaan.
25 Vgl. Bakels c.s., a.w. (2007), p. 252, die wijzen op toenemende weerzin tegen CAO's op sector- en bedrijfstakniveau en een groeiende behoefte aan eigen, aangepaste arbeidsvoorwaardenpakketten met keuzemogelijkheden (cafetariasysteem); en vgl. Loonstra/Zondag, a.w. (2008), p. 588-589, die in dit verband spreken van het ontstaan van 'cappuccino-cao's' of 'cafetaria-cao's'.
26 Grapperhaus, T&C AVV, Inl. opm., aant. 5; Jacobs (2005), t.a.p.
27 Vgl. Jacobs, a.w. (2005), p. 24, p. 27-28, p. 33.
28 Jacobs, a.w. (2005), p. 44-45.
29 Vgl. Fase, De schone CAO-schijn, SMA 2004/2, p. 55 (57).
30 Zie Fase/Van Drongelen, a.w., p. 226, voor de fundamentele bezwaren die tegen inhoudstoetsing bestaan.
31 Fase, a.w. (2004), p. 57. Zie over deze ontwikkeling ook Loonstra/Zondag, a.w. (2008), p. 590-591 en 617.
32 Jacobs, a.w. (2005), p. 46, die in dit verband ook de LVB noemt (de vakbond waarmee de ondernemings-CAO van [verweerster] is gesloten, zie hiervoor in nr. 2.4). Heerma van Voss en Van Slooten, NJB 2007, p. 2204 scharen de LVB onder een marginale bond: een bond met een zeer laag ledental. Met de term 'gele bonden worden bonden aangeduid die op ondernemingsniveau ontstaan en daarbij in meer of mindere mate worden gesteund door de werkgever. Zie ook Grapperhaus, Representativiteit van werknemersorganisaties, in: CAO-recht in beweging (2005), p. 115-116 (en 109), die naast de gele bonden als mogelijkheid om onder een in de bedrijfstak gesloten CAO uit te komen, de 'Vallenduuk-variant' (zie hiervoor in nr. 2.4) noemt.
33 Althans aan het gevaar van verwijt van een onvoldoende geëxpliciteerde politieke stellingname.
34 Vgl. over een alternatief parcours nog Jacobs, a.w. (2005), p. 46: 'Kiest de werkgever voor een CAO met een huisbond of een excentrieke bond, dan riskeert hij wel dat hij te maken krijgt met acties (stakingen e.d.) van de andere vakbonden, die hem toch onder een met hen te sluiten CAO willen brengen. [...] Het probleem is dus langs de geëigende wegen van de klassenstrijd op te lossen, maar zelden beschikken de bona fide bonden over zoveel macht, dat ze dat aankunnen. Daarom rijst de vraag of het probleem niet met juridische middelen aangepakt moet worden.'
35 Stcrt. 2006, 232, p. 24 e.v. Zie over deze wijziging: Heerma van Voss/Van Slooten, a.w. (NJB 2007), p. 2204-2205; Christe/Koot-van der Putte, Wet AVV, een robuust compromis tussen vrijheid, dwang en behoefte aan diversiteit, SMA 2008, nr. 2, p. 98 (102).
36 Christe/Koot-van der Putte, t.a.p. Zie ook Beltzer/Duk, Actualiteiten in het CAO-recht, SMA 2008, nr. 2, p. 71 (72).
37 Fase/Van Drongelen, a.w. (2004), p. 139; Bakels c.s., a.w. (2007), p. 243; Loonstra/Zondag, a.w. (2008), p. 613.
38 Zie cassatiedagvaarding, p. 6, eerste en tweede volle alinea, en in de schriftelijke toelichting nrs. 13, 14 en 15.
39 Waarvan eiseres tot cassatie klaarblijkelijk een verlengstuk is.
40 Vgl. de procedurele regeling als vermeld in par. 3 van het Toetsingskader 1998.
41 Vgl. nr. 4.23 e.v.
42 Vgl. nr. 4.39.
43 Ik merk nog op - voor zover nodig in het kader van de in cassatie aan te nemen uitgangspunten - dat de Stichting in feitelijke instanties heeft geprobeerd de LVB, kort samengevat, als 'gele bond' te kwalificeren (zie bijvoorbeeld ook rov. 3.2), maar daarin blijkens (de in cassatie niet bestreden) rov. 3.4 van 's hofs arrest niet is geslaagd.
44 Vgl. nr. 4.38.
45 Vgl. nr. 4.40.
46 En (annis 2004-2006) zonder nadere voorwaarden ten aanzien van de representativiteit van de CAO-sluitende bond aan werknemerszijde.
47 Vgl. nr. 4.25 hiervoor met voetnoot 19.
Uitspraak 19‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Verschuldigdheid Vut-bijdrage uit hoofde van ondernemings- of bedrijfstak-CAO; toepassingsbereik algemeen verbindend verklaarde CAO, uitleg van werkingssfeerbepaling.
19 december 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/150HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de stichting STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
De Stichting heeft bij exploot van 14 oktober 2004 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 54.309,50, met rente en kosten.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, de Stichting te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.657,91 aan [verweerster].
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 mei 2005 in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen. De reconventionele vordering is in cassatie niet meer aan de orde.
Tegen dit vonnis heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 12 januari 2007 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten voor de Stichting mede door mr. J.N. Stamhuis, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1 tot en met 2.8.
Wat het in de conclusie in 2.3 opgenomen art. 2 lid 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO en het in 2.8 opgenomen art. 1a lid 2 van de Vut-CAO betreft, moet worden uitgegaan van de opmaak zoals deze is weergegeven in de originele, van de handtekening van de Advocaat-Generaal voorziene versie van de conclusie.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerster] jegens de Stichting gehouden is tot betaling van Vut-bijdragen ingevolge de Vut-CAO. [Verweerster] is van mening dat dat niet het geval is, en de kantonrechter en het hof zijn haar daarin gevolgd, aangezien naar hun oordeel die CAO blijkens de in art. 1a lid 2 opgenomen algemeen verbindend verklaarde werkingssfeerbepaling niet op haar van toepassing is. In cassatie is in het bijzonder van belang of [verweerster] reeds buiten het toepassingsbereik van de CAO valt op de grond dat zij, in de zin van dat artikellid, een eigen CAO dient toe te passen nu zij een zogenoemde Login-CAO heeft afgesloten (een met de Vakbond Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer gesloten ondernemings-CAO), dan wel of daarvoor aan nadere in dat artikellid vermelde voorwaarden moet zijn voldaan.
3.3 De kantonrechter overwoog in dit verband samengevat onder meer het volgende:
(i) De ondernemings-CAO is een rechtsgeldige CAO en aan [verweerster] is op 14 maart 2004 ontheffing verleend van de algemeen verbindend verklaarde Arbeidsvoorwaarden-CAO.
(ii) Het verweer van [verweerster] dat de eis van gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket niet geldt voor ondernemingen die een ondernemings- of bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, treft doel, aangezien het arbeidsvoorwaardenpakket van een werknemer in een bedrijf dat valt onder de werking van een ondernemings-CAO immers in de desbetreffende CAO wordt vastgesteld. Pas wanneer een bedrijf niet valt onder een CAO is de gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket van belang.
(iii) Uit de opmaak van de bepaling ten aanzien van de werkingssfeer van de Arbeidsvoorwaarden-CAO blijkt dat de voorwaarden ter zake van de hoofdactiviteit van de onderneming en ter zake van de gelijkwaardigheid van het niveau van het arbeidsvoorwaardenpakket aan dat van de CAO slechts gelden voor ondernemingen die over een eigen arbeidsvoorwaardenpakket beschikken (en niet voor ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen). De twee voorwaarden staan namelijk iets ingesprongen in de tekst, waardoor zij deel uitmaken van het derde gedachtestreepje waarin de ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken worden genoemd. Onbegrijpelijk is dat de Stichting wél de ontheffing voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO als zodanig erkent, maar niet de ontheffing voor de Vut-CAO, terwijl de omschrijving van de werkingssfeer voor de beide CAO's dezelfde is.
3.3 Het hof overwoog in rov. 3.7 onder meer als volgt:
"Nu tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de verschillende CAO's voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen redelijkerwijs dient samen te vallen, kan in de opmaak van artikel 2 van de arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing worden gevonden voor de uitleg zoals door [verweerster] voorgestaan. Het hof onderschrijft in zoverre het oordeel van de rechtbank en maakt dat tot het zijne. Het hof voelt zich in dit oordeel gesterkt door de komma voor 'danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken' in de aan de orde zijnde bepaling van de VUT-CAO. Anders dan de Stichting kennelijk meent, kan aan de meervoudsvorm direct voor de gedachtenstreepjes in deze bepaling niet de conclusie worden verbonden dat wordt verwezen naar zowel het begrip arbeidsvoorwaardenpakket als het begrip collectieve arbeidsovereenkomst. Het woord "voldoen" kan logischerwijs niet anders dan verwijzen naar ondernemingen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben. [...] Tot slot acht het hof de rechtsgevolgen van de door de rechtbank voorgestane uitleg goed verdedigbaar. De werknemersbelangen zijn wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO immers behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s), en de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is dan ook zeer wel verklaarbaar."
3.4.1 Onderdeel 1 van het middel acht dit oordeel onjuist en voert daartoe verschillende argumenten aan die ten dele berusten op de opmaak en de tekst van de werkingssfeerbepaling, en die ten dele een beroep doen op de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de door de kantonrechter en het hof gegeven uitleg van die bepaling. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld, omdat het oordeel dat de Vut-CAO ingevolge art. 1a lid 2 niet op [verweerster] van toepassing is, juist is. Met betrekking tot enkele in het onderdeel aangevoerde klachten wordt nog het volgende overwogen. Daarbij geldt als onbestreden uitgangspunt dat de werkingssfeer van de beide CAO's redelijkerwijs dient samen te vallen.
3.4.2 De op de opmaak van art. 2 lid 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO gebaseerde klachten gaan niet op omdat, anders dan in het onderdeel weergegeven, de tekst "Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:" op zodanige wijze staat ingesprongen dat de bedoelde voorwaarden worden gesteld voor het door het derde gedachtestreepje bedoelde geval van ondernemingen die "over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken", en juist niet voor de bij de eerste en tweede gedachtestreepjes bedoelde gevallen van ondernemingen die (eerste streepje) "een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel" (tweede streepje) "een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen".
3.4.3 Aldus vormt de opmaak van de Arbeidsvoorwaarden-CAO veeleer een bevestiging van de door de kantonrechter en het hof voor juist gehouden uitleg van de Vut-CAO. De juistheid van die uitleg wordt ook ondersteund door het kommagebruik, zoals nader uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.13.
Voorzover argumenten worden ontleend aan de meervoudsvorm van het woord "voldoen", dat volgens het hof logischerwijs niet anders zou kunnen verwijzen dan naar ondernemingen omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben, zijn die argumenten niet van veel gewicht. De verwijzing naar "ondernemingen" kan immers zowel slaan op ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten, als op ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe passen.
3.4.4 Ook de klachten betreffende de (on)aannemelijkheid van de aan deze of gene uitleg verbonden rechtsgevolgen zijn tevergeefs voorgesteld.
3.4.5 Het hof heeft, naast de argumenten ontleend aan de tekst en de opmaak van de bepaling, in aanmerking genomen dat wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO de werknemersbelangen worden behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s) en de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is dan ook zeer wel verklaarbaar, aldus het hof. Daarop is de Stichting in het middel niet teruggekomen, met reden, want hiermee is inderdaad een verklaring gegeven voor het verschil dat op het punt van de nader te stellen voorwaarden in de werkingssfeerbepaling wordt gemaakt tussen enerzijds ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen en anderzijds ondernemingen die over een eigen - zonder bemoeienis van een werknemersorganisatie - vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken. Dat geldt in het bijzonder voor de voorwaarde van de gelijkwaardigheid van de arbeidsvoorwaarden. Iets anders is of de werknemersbelangen daadwerkelijk worden behartigd door de bij de totstandkoming van de ondernemings-CAO betrokken bond. Daarover is in de feitelijke instanties gestreden, maar in cassatie is niet opgekomen tegen het oordeel van het hof in rov. 3.4 dat erop neerkomt dat sprake is van een reële en rechtsgeldige CAO.
3.4.6 Anders dan in het onderdeel wordt aangevoerd, heeft het hof het doel van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO niet miskend. Dat doel is niet het creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden en het in zoverre uitsluiten van concurrentie op het gebied van de vrijwillige uittreding binnen de bedrijfstak. Dat is wel het doel van de algemeen verbindend verklaring van de Vut-CAO.
De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie onder 4.23 en volgende het in het (destijds geldende) Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen, Stcrt. 1998, 240, neergelegde ministeriële beleid geschetst dat werd gevoerd bij de beoordeling van verzoeken tot algemeen verbindend verklaring van CAO-bepalingen. Daaruit moet worden afgeleid dat het beleid ruimte liet voor het op ondernemingsniveau afsluiten van eigen ondernemings-CAO's, waartegen weliswaar bezwaren konden worden aangevoerd, maar die niettemin grond konden geven voor de generieke ontheffing van de branche-CAO zonder dat de materiële inhoud van de arbeidsvoorwaarden werd getoetst. Wel werd in het toetsingskader, zoals nader is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal, als voorwaarde voor algemeen verbindend verklaring de eis gesteld dat de werkingssfeer van de CAO helder was omschreven, dat geen overlapping met een of meer andere CAO's kon ontstaan, en dat eventuele afbakeningsproblemen door partijen zelf dienden te worden opgelost voordat tot algemeen verbindend verklaring of de verlenging daarvan werd overgegaan. Tegen deze achtergrond en gelet op hetgeen de bij de Vut-CAO betrokken partijen omtrent de toepassing van het destijds geldende beleid moesten verwachten, is geen sprake van een onaannemelijk rechtsgevolg dat in de weg staat aan de hiervoor juist bevonden uitleg van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO. Het duidelijk beperken van de werkingssfeer door daarvan de ondernemingen die "een eigen CAO dienen toe te passen" uit te sluiten, zonder verder onderzoek naar de gelijkwaardigheid van de in de ondernemings-CAO overeengekomen arbeidsvoorwaarden of naar het relatieve gewicht van de feitelijke werkzaamheden van de betrokken onderneming, past veeleer bij het destijds met betrekking tot algemeen verbindend verklaring van CAO's gevoerde beleid.
3.5 Onderdeel 2 dat zich keert tegen een de beslissing van het hof niet dragende overweging, kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.
Beroepschrift 10‑04‑2007
Heden, de [tiende april] april tweeduizend en zeven, ten verzoeke van de stichting Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen, statutair gevestigd en hoofdkantoor houdende te Amsterdam, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Zuid-Hollandlaan no. 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. R.A.A. Duk, die door mijn requirante tot advocaat wordt gesteld om als zodanig in na te melden cassatieprocedure voor haar op te treden;
Heb ik, [mr. Erik Jozef Maria van Hal, gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage en daar kantoorhoudende aan het Nassauplein 21]
Aan:
de besloten vennootschap Van Wijngen Transport B.V., statutair gevestigd te Barendrecht en hoofdkantoor houdende te Breda, in hoger beroep laatstelijk domicilie gekozen hebbende te (2514 JH) 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van haar procureur Mr. E. Grabandt, doende ik, deurwaarder, aan dat adres mijn exploot, sprekende tot en afschrift dezes latende aan:
[mw B. Burgy, aldaar werkzaam]
Aangezegd:
dat mijn requirante zich gegriefd voelt door en hierbij cassatieberoep instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, negende civiele kamer, tussen mijn requirante als appellante en de gerequireerde als geïntimeerde op 12 januari 2007 gewezen in deze zaak met rolno. 05/1472.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende als hiervoor gerelateerd, de gerequireerde voornoemd
Gedagvaard:
om op vrijdag de vijfentwintigste mei tweeduizend en zeven, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden (Enkelvoudige Kamer belast met de behandeling van burgerlijke zaken), alsdan gehouden wordende in Zijn Gebouw aan de Kazernestraat no. 52 (bezoekadres) te 's‑Gravenhage.
Teneinde:
alsdan aldaar namens mijn requirante — VVUB — als eiseres tot cassatie jegens haar, de gerequireerde — Van Wijngen — als verweerster in cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in de rov. en 3.7, 3.9 en 3.10 van het arrest waarvan beroep is weergegeven en (mede) op grond daarvan heeft beslist als in het dictum van dat arrest is aangeduid; ten onrechte en in strijd met het recht in verband met het navolgende.
Inleiding
VVUB is opgericht ter uitvoering van de CAO inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen — de VUT-CAO —, uit hoofde waarvan een onder de werkingssfeer van die CAO vallende werkgever verplicht is over 2004 een bijdrage (premie) aan VVUB te betalen. De betreffende CAO-bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard (Bijvoegsel Stcrt. d.d. 17 juli 2001, nr. 135).
Tussen partijen is in deze procedure in de kern in geschil of de VUT-CAO mede van toepassing is op Van Wijngen. Van Wijngen stelt zich op het standpunt dat zij niet aan de VUT-CAO is gebonden, aangezien zij is gebonden aan een ondernemings-CAO, wat zou meebrengen dat zij niet onder de werkingssfeer van de VUT-CAO, want onder een in de VUT-CAO vervatte uitzondering, zou vallen. Daarbij beroept zij zich op art. 1a lid 2 VUT-CAO. VVUB is daarentegen van oordeel dat ook wanneer een onderneming een eigen CAO dient toe te passen, aan de cumulatieve voorwaarden omschreven in art. 1a lid 2 VUT-CAO moet worden voldaan, wil de VUT-CAO niet van toepassing zijn. Van Wijngen voldoet niet aan die voorwaarden, zodat zij onder de werkingssfeer van de VUT-CAO valt.
Art. 1a VUT-CAO, de bepaling die in deze procedure centraal staat, luidt:
- ‘1.
De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op:
- A.
werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de Weg, zoals deze laatstelijk is gewijzigd of aangevuld op 8 Januari 1999, verricht en/of tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verricht anders dan van personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.
- B.
De werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin een bedrijf wordt uitgeoefend voor het verhuren van mobiele kranen.
Uitgezonderd zijn bedrijven die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exporteren.
- 2.
De CAO is niet van toepassing op ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:
- —
De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.
- —
Maatgevend voor bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.
- —
In de regel niet meer dan 20% van de omzet binnen deze juridische eenheid wordt gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen.’
De vraag of de voorwaarden zoals in het tweede lid neergelegd gelden voor ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen (en niet slechts voor ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken) is in zijn op 27 mei 2005 gewezen vonnis door de Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, locatie Rotterdam — de Kantonrechter — ontkennend beantwoord.
In rov. 3.2 onder (II), derde alinea overweegt de Kantonrechter:
‘Het arbeidsvoorwaardenpakket van een werknemer in een bedrijf dat valt onder de werking van een (ondernemings-)CAO wordt immers in de desbetreffende CAO vastgesteld. Pas wanneer een bedrijf niét valt onder een CAO is de gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket van belang.’
In rov. 3.2 onder (iii) overweegt de Kantonrechter:
‘Uit de opmaak van het werkingssfeer artikel van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer blijkt, volgens Van Wijngen, wel degelijk dat de voorwaarden terzake van de hoofdactiviteit van de onderneming en terzake van de gelijkwaardigheid van het niveau van de arbeidsvoorwaardenpakket aan dat van de CAO slechts gelden voor ondernemingen die over een eigen arbeidsvoorwaardenpakket beschikken (en niet voor ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen). De twee voorwaarden zijn namelijk iets ingesprongen in de tekst, waardoor zij deel uitmaken van het derde gedachtestreepje, waarin de ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken worden genoemd. Van een ‘slordig’ overschrijven van de tekst kan geen sprake zijn, omdat de vut-CAO van een eerdere datum is dan de tekst van de werkingssfeer van de CAO als zodanig.
Ten aanzien van deze uitleg van de werkingssfeer stelt de kantonrechter Van Wijngen in het gelijk. In aanvulling daarop overweegt hij als volgt:
De vut-CAO 2001/2006 is gedateerd 17 juli 2001, terwijl de CAO 2004 voor het Beroepsgoederenvervoer is gedateerd 16 februari 2004 en daarmee van latere datum is dan de vut-CAO. De Stichting stelt enerzijds dat blijkens de publicatie, waarop Van Wijngen zich beroept, de ontheffing in kwestie uitsluitend geldt voor de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer als zodanig, en niet voor de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomsten als die met de uitvoering waarvan de Stichting is belast. Anderzijds stelt zij echter dat de werkingssfeer van de verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten redelijkerwijs dient samen te vallen.
Gelet op de stelling van de Stichting dat de werkingssfeer van de verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten redelijkerwijs dient samen te vallen, is het onbegrijpelijk dat zij wél de ontheffing voor de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer als zodanig erkent en niet de ontheffing voor de vut-CAO, terwijl de omschrijving van werkingssfeer voor beide CAO's dezelfde is.’
(verschrijvingen origineel, adv.)
VVUB heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter. In zijn op 12 januari 2007 gewezen arrest heeft het Hof het bestreden vonnis evenwel bekrachtigd.
Onderdeel 1
In rov. 3.7 overweegt het Hof dat tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de VUT-CAO en de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen — de Arbeidsvoorwaarden-CAO — redelijkerwijs dienen samen te vallen. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Kantonrechter en maakt dat tot het zijne. Het Hof voelt zich in dit oordeel gesterkt door de komma voor ‘danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken’ in art. 1a lid 2 VUT-CAO. Verder overweegt het Hof dat het woord ‘voldoen’ logischerwijs niet anders dan naar ondernemingen kan verwijzen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben. Ook de verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter Terborg overtuigt volgens het Hof niet, nu een andere plaatsing van de haken leidt tot een andere uitleg, en de kantonrechter niet motiveert waarom de haken moeten worden geplaatst op de wijze als hij heeft gedaan. Tot slot acht het Hof de rechtsgevolgen van de door de Kantonrechter voorgestane uitleg goed verdedigbaar. De werknemersbelangen zijn wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO immers behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s), terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat de werkingssfeerbepaling nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is volgens het Hof dan ook zeer wel verklaarbaar.
Bij de uitleg van CAO-bepalingen zijn in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en een eventuele toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op een grammaticale uitleg, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO-bepaling (en de toelichting) zijn gesteld. Bij die uitleg naar objectieve maatstaven komt —naar vaste rechtspraak — veel gewicht toe aan onder meer de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties, zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110; HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 en HR 11 november 2005, JAR 2005, 286). Bovendien mag bij die uitleg rekening gehouden worden met de kennelijke strekking van een bepaling en de bedoeling van de opstellers, voor zover deze objectief kenbaar zijn (zie HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 en de conclusie van A.-G. Verkade voor HR 22 oktober 2004, NJ 2005, 497).
De uitleg die het Hof in rov. 3.7 aan art. 1a lid 2 VUT-CAO heeft gegeven, is in het licht van de voornoemde maatstaf rechtens onjuist.
Het Hof heeft bij zijn uitleg van art. 1a lid 2 VUT-CAO allereerst ten onrechte de (onaannemelijke) rechtsgevolgen van die uitleg uit het oog verloren, althans daaraan onvoldoende gewicht toegekend. De door het Hof aan art. 1a lid 2 VUT-CAO gegeven uitleg verdraagt zich, mede gelet op de implicaties daarvan, niet met de kennelijke strekking van art. 1a lid 2 VUT-CAO.
Het Hof overweegt, zoals vermeld, dat de rechtsgevolgen van de door de Kantonrechter voorgestane uitleg goed verdedigbaar zijn. Hij motiveert dit met de overweging dat de werknemersbelangen wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO zijn behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s), terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat de werkingssfeerbepaling nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is volgens het Hof dan ook zeer wel verklaarbaar. Dit oordeel van het Hof miskent het doel (van de werkingssfeerbepaling) van de algemeen verbindend verklaarde VUT-CAO, namelijk om uniforme arbeidsvoorwaarden binnen de bedrijfstak te creëren en daarmee concurrentie op grond van arbeidsvoorwaarden uit te sluiten. Het is om die reden dat in art. 1a lid 2 als voorwaarde voor uitsluiting van de werkingssfeer wordt gesteld dat het niveau van een eigen CAO of eigen arbeidsvoorwaardenpakket ten minste gelijkwaardig dient te zijn aan dat van de Arbeidsvoorwaarden-CAO.
De door het Hof voorgestane uitleg van art 1a lid 2 VUT-CAO heeft ook tot gevolg dat slechts ondernemingen die over een eigen vastgesteld arbeidsvoorwaardenpakket beschikken aan de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes moeten voldoen. In de lezing van art. 1a lid 2 VUT-CAO zoals door het Hof gehanteerd, behoeft een onderneming die een eigen CAO dient toe te passen niet aan deze voorwaarden te voldoen om buiten de werkingssfeer van de VUT-CAO te vallen. Met andere woorden: ook wanneer de onderneming van de werkgever beroepsgoederenvervoer over de weg als hoofdactiviteit heeft, zal de werkgever niet onder de werkingssfeer van de VUT-CAO vallen indien hij een eigen CAO dient toe te passen. Dit rechtsgevolg is onaannemelijk. De AVV VUT-CAO uniformeert de arbeidsvoorwaarden binnen de branche op het gebied van de vrijwillige uittreding. Wanneer de onderneming van de werkgever beroepsgoederenvervoer over de weg als hoofdactiviteit heeft, zal die werkgever onder de werkingssfeer van de VUT-CAO vallen, ook indien hij een eigen CAO dient toe te passen. De AVV-CAO zal in die situatie slechts buiten toepassing blijven indien de Minister dispensatie heeft verleend.
N.B.Van Wijngen heeft dispensatie verzocht en verkregen voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO, maar zij niet heeft geen dispensatie verzocht (en dus ook niet verkregen) voor de VUT-CAO.
Het Hof neemt (terecht) aan dat tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de VUT-CAO redelijkerwijs dient samen te vallen met die van de Arbeidsvoorwaarden-CAO. Het Hof overweegt dat in de opmaak van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing kan worden gevonden voor de uitleg zoals door Van Wijngen voorgestaan, onderschrijft in zoverre het oordeel van de Kantonrechter en maakt dat tot het zijne. De opmaak van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO is niet gelijk aan die van art. 1a lid 2 VUT-CAO. Art. 2 lid 2 sub a Arbeidsvoorwaarden-CAO luidt:
‘De overeenkomst is niet van toepassing op ondernemingen die:
- —
een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel
- —
een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen; ofwel
- —
over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken.
Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:
- —
Het niveau van voormelde regelingen dient tenminste gelijkwaardig te zijn aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en;
- —
De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.’
Deze opmaak bevestigt, anders dan het Hof kennelijk oordeelt, dat ook ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, aan de voorwaarden zoals vermeld onder de twee laatste gedachtestreepjes moeten voldoen. In dat kader is ook relevant dat het woord ‘regelingen’ (onder het derde gedachtestreepje) niet alleen naar ‘een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket’ verwijst, maar ook naar ‘een eigen CAO’ en ‘een eigen bedrijfstak-CAO’.
Het Hof heeft bij zijn uitleg van art. 1a lid 2 VUT-CAO voorts van belang geacht dat het woord ‘voldoen’ niet anders dan naar ondernemingen kan verwijzen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben. Dit wijst er volgens het Hof op dat de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes alleen gelden voor ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken (en niet ook voor ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen). Ervan uitgaande dat de zinsnede ‘die voorts voldoen’ inderdaad naar ‘ondernemingen’ verwijst, is onjuist dat het Hof daaruit (mede) afleidt dat de voorwaarden onder de drie gedachtestreepjes slechts gelden voor ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten. Het woord ‘ondernemingen’ omvat immers beide groepen van ondernemingen en slaat dus ook op ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen. De tekst van art. 1a lid 2 VUT-CAO luidt voor zover hiervan belang immers:
‘(…) ondernemingen die een eigen CAO of bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken (…).’
Gelet op al het voorgaande moet art. 1a lid 2 VUT-CAO naar objectieve maatstaven aldus worden uitgelegd dat ondernemingen die een eigen (bedrijfstak-)CAO dienen toe te passen onder de werkingssfeer van de VUT-CAO vallen, tenzij
- i)
het niveau van die eigen CAO ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de Arbeidsvoorwaarden-CAO en
- ii)
die ondernemingen voldoen aan de onder de drie gedachtestreepjes vermelde voorwaarden.
Onderdeel 2
In rov. 3.9 gaat het Hof in op Grief IV van VVUB, waarin zij opkwam tegen de overweging van de Kantonrechter dat, nu partijen het erover eens zijn dat de werkingssfeer van de VUT-CAO en de Arbeidsvoorwaarden-CAO dient samen te vallen, onbegrijpelijk is dat VVUB wel de ontheffing voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO erkent, maar niet die voor de VUT-CAO. Het Hof overweegt dat gelet op het onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de dispensatie al uit de werkingssfeerbepaling van de Arbeidsvoorwaarden-CAO zelf volgde en dat het vragen van dispensatie dus eigenlijk onnodig was. Hetzelfde geldt, zo het Hof, voor het aanvragen van dispensatie voor de VUT-CAO. Het Hof verliest hierbij uit het oog dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor dispensatie niet gelijkluidend zijn aan de voorwaarden die art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO, althans art. 1a lid 2 VUT-CAO stelt voor het aannemen van een uitzondering op de werkingssfeer van die CAO. Het Ministerie heeft niet onderzocht of Van Wijngen aan de voorwaarden van art. 2 Arbeidsvoorwaarden-CAO voldeed, maar of zij voldeed aan de voorwaarden voor dispensatie. Uit het resultaat van het onderzoek kan, anders dan het Hof kennelijk oordeelt, niet worden opgemaakt of Van Wijngen al dan niet onder de werkingssfeer van art 1a lid 2 VUT-CAO valt.
En:
op grond van voorgaand middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad der Nederlanden behage het arrest waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad geraden voorkomt, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, EUR 70,84
deurwaarder