HR, 21-11-2008, nr. C07/182HR
ECLI:NL:HR:2008:BF1873
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-11-2008
- Zaaknummer
C07/182HR
- LJN
BF1873
- Vakgebied(en)
Horecarecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BF1873, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF1873
ECLI:NL:HR:2008:BF1873, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF1873
- Wetingang
art. 401a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
art. 401a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJB 2008, 2171
Conclusie 21‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Cassatie. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest.
Rolnr. C07/182HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 19 september 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[De man]
tegen:
[De vrouw]
(niet verschenen)
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1. Deze zaak betreft een (onderdeel van de) afwikkeling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
1.2. Bij dagvaarding van 13 september 2005 heeft de vrouw de man gedagvaard om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze. Aan haar vordering heeft de vrouw een overzicht van de bezittingen en schulden ten grondslag gelegd.
1.3. Nadat de man de vordering van de vrouw had bestreden, heeft de rechtbank Alkmaar bij tussenvonnis van 18 januari 2006 een comparitie na antwoord gelast. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft op 29 maart 2006 bedoelde comparitie plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.4. Bij tussenvonnis van 17 mei 2006 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
'4.6. De rechtbank acht het om reden van proceseconomie wenselijk om hoger beroep tegen dit tussenvonnis mogelijk te maken vóórdat eindvonnis zal worden gewezen. Door tussentijds hoger beroep wordt in dit geval immers voorkomen dat partijen verder debatteren en proceshandelingen verrichten op basis van uitgangspunten die mogelijk in hoger beroep door het Gerechtshof te Amsterdam niet worden gedeeld. Gelet op het te verwachten verdere procesverloop in eerste instantie, weegt dit belang van proceseconomie zwaarder dan het belang om vertraging van de procedure in eerste aanleg te voorkomen. Derhalve wordt op de hierna te vermelden wijze beslist.
4.7. De rechtbank verzoekt partijen zich bij akte - uit het oogpunt van doelmatigheid - uit te laten over de vraag op welke wijze zij de procedure wensen voort te zetten.
4.8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie:
- verwijst de zaak naar de rol van 31 mei 2006 voor het nemen van een akte door partijen met het in overweging 4.7 omschreven doel;
- stelt hoger beroep tegen dit vonnis open;
- houdt iedere verdere beslissing aan.'
1.5. De man is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam, maar tevergeefs: bij arrest van 8 februari 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd - zonder daarbij tussentijds cassatieberoep open te stellen - en de zaak naar die rechtbank verwezen om op de hoofdzaak te worden beslist.
1.6. De man is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. Tegen de vrouw is verstek verleend. De man heeft de klachten schriftelijk laten toelichten.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Ambtshalve dient beoordeeld te worden of de man ontvankelijk is in zijn onderhavige cassatieberoep.(2)
2.2. Naar vaste rechtspraak is de uitspraak waarin een tussenuitspraak wordt bekrachtigd zelf ook weer een tussenuitspraak.(3)
2.3. Het bestreden arrest van het hof moet aldus gelden als een tussenarrest.(4) Het hof heeft weliswaar het tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigd en in rov. 4.5 een eindbeslissing gegeven, maar het hof heeft niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt, en dat laatste is ten deze beslissend.(5)
2.4. Beroep in cassatie van (deze eindbeslissing in) het tussenarrest is ingevolge art. 401a lid 2 Rv slechts mogelijk tegelijk met cassatieberoep van het eindarrest: dus nadat hoger beroep van het door de rechtbank te wijzen eindvonnis is ingesteld en tot een eindarrest van het hof heeft geleid. Het hof heeft immers niet anders bepaald, en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen zijn evenmin van toepassing.(6)
2.5. De door de rechtbank gegeven openstelling van tussentijds hoger beroep kan niet tevens gelden als een openstelling van toekomstig tussentijds cassatieberoep, nu dit laatste is voorbehouden aan het hof.(7)
2.6. Het cassatieberoep van de man stuit dus af op het verbod van tussentijds beroep. De man is derhalve niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Ik laat bespreking van de klachten in het cassatiemiddel achterwege.
3. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.7 van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 17 mei 2006, waarnaar rov. 3 van het arrest van het hof Amsterdam van 8 februari 2007 verwijst.
2 Vgl. bijv. Hugenholtz/Heemskerk, 21e druk 2006, nr. 163, p. 191 in verbinding met nr. 144, p. 164, en zie bijv. HR 24 juni 2005, nr. C04/299HR, LJN AT2622, HR 15 december 2006, nr. C05/225HR, RvdW 2007, 6, LJN AY9681, en HR 14 december 2007, nr. C06/182HR, NJ 2008, 9, LJN BB7189.
3 Vgl. HR 21 oktober 2005, nr. R05/011HR, NJ 2006, 133, LJN AU3723, rov. 3, verwijzend naar nrs. 2.1-2.6 (zie i.h.b. 2.2) van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent in deze zaak. Vgl. ook HR 31 januari 2003, NJ 2003, 657 m.nt. DA, rov. 3.2.
4 Vgl. bijv. HR 19 december 2003, nr. C02/242HR, LJN AM3136, rov. 3.1, en HR 19 december 2003, nr. C03/168HR, LJN AN7540, rov. 3.1.
5 Zie bijv. HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709, LJN AI0309; HR 15 december 2006, nr. C05/225HR, RvdW 2007, 6, LJN AY9681, en HR 9 juli 2004, nr. C03/117HR, NJ 2005, 256 m.nt. HJS, LJN AO8706, tevens in JBPr 2004, 67 m.nt. HWW.
6 Zie voor het betrekken van een tussenarrest van een hof in eventueel overeen te komen sprongcassatie: HR 4 april 2008, nr. 07/12553HR, NJ 2008, 204, LJN BC8630.
7 HR 21 oktober 2005, nr. R05/011HR, NJ 2006, 133, LJN AU3723, rov. 3, verwijzend naar nrs. 2.1-2.6 (zie i.h.b. 2.4) van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent in deze zaak.
Uitspraak 21‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Cassatie. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest.
21 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/182HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
De vrouw heeft bij exploot van 13 september 2005 de man gedagvaard voor de rechtbank Alkmaar en gevorderd, kort gezegd, de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen.
De man heeft de vordering bestreden en een eis in reconventie ingediend.
De rechtbank heeft, na een comparitie na antwoord te hebben gelast, bij tussenvonnis van 17 mei 2006 in conventie en reconventie de zaak verwezen naar de rol van 31 mei 2006 voor het nemen van een akte door partijen met het in overweging 4.7 omschreven doel, en hoger beroep tegen dit vonnis opengesteld.
Tegen het tussenvonnis van 17 mei 2006 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 8 februari 2007 heeft het hof het tussenvonnis van de rechtbank Alkmaar bekrachtigd en de zaak naar deze rechtbank verwezen om op de hoofdzaak te beslissen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 25 september 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu het hof niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde heeft gemaakt, is zijn arrest een tussenarrest, hetgeen meebrengt dat volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met het eindarrest kan worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn (vgl. HR 31 januari 2003, nr. C02/187, NJ 2003, 657).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 november 2008.