HR, 26-09-2008, nr. C07/118HR
ECLI:NL:PHR:2008:BD6171
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-09-2008
- Zaaknummer
C07/118HR
- LJN
BD6171
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD6171, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD6171
ECLI:NL:PHR:2008:BD6171, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD6171
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht; vervolg op HR 21 december 2007, NJ 2008, 32. Geschil over beëindiging van een overeenkomst tot aanneming van werk en onbetaald gebleven facturen (81 RO).
26 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/118HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. CONNECTICOM WATERLAND B.V.,
gevestigd te Watergang, gemeente Waterland,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], handelende onder de naam Hout Moet,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 29 januari 2001 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd, kort gezegd, [eiser] c.s. te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 101.862,63, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 94.807,36 en kosten.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, de overeenkomst tussen partijen ontbonden te verklaren, althans voor zover nodig te ontbinden en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. van een bedrag van ƒ 60.000,--, met rente en kosten.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen waarbij o.a. tot comparitie van partijen is gelast en tot een deskundigenbericht is besloten dan wel later bevolen door de rechtbank, bij eindvonnis van 4 augustus 2004 in conventie [eiser] c.s. veroordeeld tot betaling aan [verweerster] een bedrag van € 28.599,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2000 tot aan de dag van de algehele afdoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie is de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam en - na wijziging van eis - geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 24 april 2001, 19 februari 2003, 27 augustus 2003 en 4 augustus 2004. Voorts hebben zij, na wijziging van eis, het hof verzocht, opnieuw rechtdoende, het bindend advies te vernietigen, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden althans aan te passen en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan hen van € 131.642,71, te vermeerderen met wettelijke rente.
[Verweerster] heeft incidenteel appel ingesteld en gevorderd, kort gezegd, dat het hof [eiser] c.s. zal veroordelen tot betaling van € 1.783,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en de bestreden vonnissen voor het overige, met afwijzing van de in hoger beroep gewijzigde eis, zal bekrachtigen.
Bij arrest van 2 november 2006 heeft het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en hetgeen door partijen in hoger beroep bij wege van vermeerdering van eis is gevorderd, afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het beroep van [verweerster] op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiser] c.s. heeft de Hoge Raad bij arrest d.d. 21 december 2007 verworpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft op 11 juli 2008 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 4.021,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 september 2008.
Conclusie 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht; vervolg op HR 21 december 2007, NJ 2008, 32. Geschil over beëindiging van een overeenkomst tot aanneming van werk en onbetaald gebleven facturen (81 RO).
Rolnummer: C07/118HR
Mr. Wuisman
Rolzitting: 27 juni 2008
CONCLUSIE inzake:
1. [Eiser 1],
2. CONNECTICOM WATERLAND B.V.,
eisers tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
tegen
[Verweerster], handelende onder de naam Hout Moet,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Inleiding
1.1 Tegen het einde van 1999 heeft eiser tot cassatie sub 1 (hierna [eiser 1] te noemen) aan verweerster in cassatie (hierna [verweerster] te noemen) opgedragen om timmerwerkzaamheden uit te voeren aan een hem in eigendom toebehorend zeiljacht. [Verweerster] heeft voor verrichte werkzaamheden tien facturen van in totaal fl. 182.969,58 aan eiseres tot cassatie sub 2 (hierna Connecticom) verzonden, waarvan er een zestal zijn voldaan. [Verweerster] heeft, toen betaling van de nog openstaande facturen van in totaal fl. 93.313,64 (€ 42.343,88) uitbleef, bij de rechtbank Haarlem een procedure tegen [eiser 1] en Connecticom aangespannen en een veroordeling van hen tot betaling van het openstaande bedrag plus wettelijke rente gevorderd. [Eiser 1] en Connecticom hebben bij conclusie van antwoord de vordering van [verweerster] bestreden op de grond, kort gezegd, dat het verrichte timmerwerk ondeugdelijk is uitgevoerd. Op die grond hebben zij op hun beurt bij conclusie van eis in reconventie gevorderd dat de rechtbank de overeenkomst tussen partijen voor ontbonden verklaart, althans deze ontbindt en [verweerster] veroordeelt tot betaling van een bedrag van (afgerond) fl. 60.000,-. Bij eisvermeerdering in appel is dat bedrag verhoogd tot uiteindelijk € 131.642,71((1)).
1.2 Een samenvatting van het verloop van de procedure in de feitelijke instanties treft men aan in de conclusie die A-G Mr. Wesseling-van Gent op 2 november 2007 in een incident omtrent de ontvankelijkheid van het door [eiser 1] en Connecticom ingestelde cassatieberoep heeft genomen. Kortheidshalve wordt hier naar die samenvatting verwezen.
De uitkomst van de procedure in de feitelijke instanties is, dat het hof Amsterdam in zijn arrest d.d. 2 november 2006 het eindvonnis d.d. 4 augustus 2004 van de rechtbank Haarlem bekrachtigt, waarin de vordering in conventie van [verweerster] ten dele is toegewezen en de vordering in reconventie van [eiser 1] en Connecticom is afgewezen.
1.3 [Eiser 1] en Connecticom zijn bij exploot van 2 februari 2007 van het arrest van het hof Amsterdam in cassatie gekomen. Het beroep van [verweerster] op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiser 1] en Connecticom heeft de Hoge Raad bij arrest d.d. 21 december 2007 verworpen. Daarmee is het groene licht gegeven voor de inhoudelijke behandeling van het cassatieberoep.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1 Er zijn door [eiser 1] en Connecticom drie cassatiemiddelen voorgedragen. Ieder middel heeft betrekking op een ander, bij de vorige instanties gerezen geschilpunt.
cassatiemiddel I
2.2 Cassatiemiddel I heeft betrekking op het geschil tussen partijen over welke prijs voor het timmerwerk tussen hen is afgesproken. Volgens [eiser 1] en Connecticom is er voor de in een offerte d.d. 23 november 1999 van [verweerster] genoemde werkzaamheden een vaste aanneemsom van fl 102.005,- exclusief BTW overeengekomen en is er alleen voor meerwerk, met name voor het bouwen van een nooddekhuisje, nog de aanvullende, in een orderbevestiging d.d. 21 december 1999 vastgelegde afspraak gemaakt dat dat werk op basis van open nacalculatie zal worden gefactureerd((2)). [Verweerster] stelt echter dat de orderbevestiging d.d. 21 december 1999 de afspraak weergeeft om in afwijking van de eerder geoffreerde vaste aanneemsom het gehele werk op basis van nacalculatie uit te voeren((3)). In rov. 4.5 van het bestreden arrest oordeelt het hof dat het bewijs van de stelling dat een vaste aanneemsom is overeengekomen, door [eiser 1] en Connecticom moet worden geleverd, dat aan het door hen ter zake gedane, bij pleidooi gepreciseerde bewijsaanbod als niet ter zake dienend voorbij dient te worden gegaan, en dat derhalve hun stelling als niet bewezen moet worden verworpen. Als overweging ten overvloede voegt het hof aan het voorgaande nog toe, dat het door [eiser 1] en Connecticom verdedigde standpunt niet strookt met de inhoud van de orderbevestiging van 21 december 1999 en hun houding ten opzichte van de latere wijze van facturering door [verweerster]. Het hof concludeert in rov. 4.6 dat van open nacalculatie moet worden uitgegaan.
2.3 In onderdeel 1.2 van cassatiemiddel I wordt erover geklaagd, althans zo schijnt het toe, dat het hof niet of onvoldoende heeft onderkend dat na en naast elkaar bestaanbaar zijn een overeenkomst van aanneming van werk met een vaste aanneemsom en een overeenkomst met betrekking tot meerwerk op basis van open nacalculatie((4)).
De klacht faalt. Er wordt wel beweerd dat het hof niet of onvoldoende heeft onderkend dat na en naast elkaar bestaanbaar zijn een overeenkomst van aanneming van werk met een vaste aanneemsom en een overeenkomst met betrekking tot meerwerk op basis van open nacalculatie, maar een onderbouwing voor die bewering ontbreekt. De verklaring kan niet worden gevonden in het enkele feit dat het hof tot het oordeel komt dat er tussen partijen uiteindelijk is overeengekomen het timmerwerk geheel op basis van open nacalculatie uit te voeren.
2.4 Onderdeel 1.4 bevat de klacht dat het hof op onjuiste of onbegrijpelijke gronden de last van het bewijs dat tussen partijen een vaste aanneemsom is overeengekomen, bij [eiser 1] en Connecticom heeft gelegd.
Deze klacht wordt op zichzelf terecht voorgedragen. [Verweerster] heeft aan haar vordering tot veroordeling van [eiser 1] en Connecticom tot het voldoen van de openstaande facturen een overeenkomst van aanneming van werk ten grondslag gelegd, die naar haar mening in de opdrachtbevestiging d.d. 21 december 1999 is vastgelegd en voor wat de prijs betreft, in afwijking van de offerte d.d. 23 november 1999, inhoudt dat de werkzaamheden op basis van open nacalculatie zullen worden uitgevoerd. Deze onderbouwing van haar vordering geeft [verweerster] nog niet in de dagvaarding waarmee zij de procedure bij de rechtbank Haarlem heeft ingeleid, maar wel in de conclusie van repliek in conventie, onder 2 t/m 5. [Eiser 1] en Connecticom betwisten deze grondslag van de vordering van [verweerster] voor het eerst nadrukkelijk bij gelegenheid van het bij de rechtbank op 8 juli 2002 gehouden pleidooi. Zij stellen zich daar op het standpunt dat de offerte d.d. 23 november 1999 van [verweerster] een aanneemsom van in totaal fl. 102.005,- exclusief BTW inhoudt, dat [eiser 1] met de offerte akkoord is gegaan, dat laatstgenoemde er op heeft mogen vertrouwen dat [verweerster] de betimmering voor die prijs zou uitvoeren en dat de opdrachtbevestiging d.d. 21 december 1999 ertoe strekte om het [verweerster] mogelijk te maken de aanneemsom reeds tijdens de uitvoering van het werk te factureren; zie de Aantekeningen van Mr. Linthorst, onder 3 en 4. Dit alles is te zien als een betwisting van de door [verweerster] aan haar vordering gegeven grondslag en niet als een bevrijdend verweer. Van een betwisting is nog steeds sprake, ook al stellen [eiser 1] en Connecticom zich in appel op het standpunt dat de opdrachtbevestiging d.d. 21 december 1999 een aanvullende afspraak over meerwerk betreft. Afgezien van het meerwerk, wordt vastgehouden aan het standpunt dat, anders dan [verweerster] stelt, het timmerwerk voor een vaste aanneemsom is aangenomen. Gezien deze betwisting is het ingevolge artikel 150 Rv aan [verweerster] om bewijs leveren van de door haar gestelde grondslag van haar vordering((5)).
De klacht treft echter, naar het voorkomt, geen doel bij gebrek aan belang. De klacht strekt ertoe dat [verweerster] het bewijs van haar standpunt omtrent de overeengekomen prijs levert en het risico van de bewijslevering draagt. Met zijn conclusie in rov. 4.6 dat van een open nacalculatie moet worden uitgegaan, geeft het hof te kennen bewijslevering door [verweerster] niet meer nodig te achten. Die conclusie stoelt ook op hetgeen het hof in het tweede gedeelte van rov. 4.5 ten overvloede (beter: subsidiair) overweegt. Een vaste aanneemsom acht het hof niet te verenigen met de tekst van de orderbevestiging d.d. 21 december 1999, waarin staat dat de werkzaamheden en materialen worden gefactureerd "op basis van open nacalculatie volgens weekurenstaten, voor een uurtarief van fl. 56,50". Het hof oordeelt het evenmin aannemelijk dat met de orderbevestiging beoogd is alleen een uitzondering voor een noodhuisje op het schip te maken. Het standpunt van [eiser 1] en Connecticom strookt volgens het hof ook niet met de wijze van factureren van [verweerster] (het in rekening brengen van werk en materialen en niet van voorschotten op een vaste aanneemsom) en met het feit dat [eiser 1] en Connecticom tegen die wijze van factureren geen bezwaar hebben gemaakt. Een en ander is in cassatie niet bestreden, is verder te verstaan als dat het hof een afspraak over afrekenen op basis van open nacalculatie voor het gehele werk bepaald aannemelijker voorkomt dan een afspraak over afrekenen op basis van een vaste aanneemsom voor het grootste gedeelte van het werk, en kan ook de conclusie dragen dat van een tussen partijen geldende open nacalculatie moet worden uitgegaan. Opmerking verdient nog dat het eventueel door [eiser 1] leveren van tegenbewijs evenmin een voldoende belang vormt om de klacht doel te laten treffen. Het hof heeft in rov. 4.5 uiteengezet op welk punt [eiser 1] aangeboden heeft om bewijs in verband met de tussen partijen gemaakte prijsafspraak te leveren en dat dit punt als niet terzake dienend moet worden beschouwd, zodat aan dat bewijsaanbod dient te worden voorbijgegaan. Nu voor toelating tot tegenbewijs nodig is dat een aanbod tot leveren van tegenbewijs is aangeboden, het gedane bewijsaanbod - in cassatie onbestreden - als niet ter zake dienend is gepasseerd en er geen ander bewijsaanbod voor handen is, is er geen ruimte om [eiser 1] tot levering van tegenbewijs toe te laten.
2.5 De overige onderdelen van cassatiemiddel I bevatten geen klachten.
cassatiemiddel II
2.6 Cassatiemiddel II heeft betrekking op het geschilpunt tussen partijen of het bindend advies dat de door partijen aangewezen bindend adviseur [betrokkene 1] van het bureau [A] heeft uitgebracht, in aanmerking komt voor vernietiging op de voet van artikel 7:904 lid 1 BW. Dat advies heeft onder meer betrekking op de vragen of en, zo ja, in hoeverre het door [verweerster] verrichte timmerwerk ondeugdelijk is geweest, en welk bedrag in geval van ondeugdelijke uitvoering gemoeid zal zijn met het alsnog in deugdelijke staat van uitvoering brengen van het werk. [Eiser 1] en Connecticom bestrijden het bindend advies met drie andere expertiserapporten, maar het hof concludeert in rov. 4.11 dat niet kan worden gezegd dat [A] in redelijkheid niet tot zijn beslissing kon komen dat het werk van [verweerster] uitsluitend met betrekking tot de in het bindend advies gememoreerde gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden tekortschoot. In rov. 4.12 sluit het hof zich ook nog aan bij de conclusie van de rechtbank, dat het nog door een andere deskundige ([betrokkene 2]) apart beoordeelde werk met betrekking tot de stuurhut en het grondhout geen aanleiding geeft voor vergoeding van herstelkosten. Om de in rov. 4.16 vermelde redenen laat het hof [eiser 1] en Connecticom niet toe tot bewijsvoering ter zake van de ondeugdelijkheid van het advies van [A]. Een en ander resulteert hierin dat het hof de beslissing van de rechtbank in stand laat die inhoudt een toewijzing van de vordering van [verweerster] inzake de openstaande facturen onder aftrek van een door [A] begroot bedrag van € 13.635,19 wegens kosten van herstel van geconstateerde gebreken.
2.7 In de onderdelen 2.1 t/m 2.5 lijkt de klacht besloten te liggen dat bij de beoordeling van de vraag of [eiser 1] en Connecticom aan het bindend advies van [A] kunnen worden gehouden, uit het oog is verloren dat de bindend adviseur bij de begroting van de kosten van herstel geen rekening heeft gehouden met de kosten die verbonden zijn aan het verwijderen van dat wat ondeugdelijk is aangebracht.
Deze klacht treft geen doel. In de eerste plaats snijdt de klacht een punt aan dat niet eerder is opgebracht en in cassatie niet voor het eerst aan de orde kan worden gesteld, omdat het een beoordeling van feitelijke aard vergt. Bovendien wordt niet duidelijk gemaakt, waaruit blijkt dat de bindend adviseur de kosten van verwijdering van ondeugdelijk verricht werk niet in aanmerking heeft genomen.
2.8 Onderdeel 2.6 bestrijdt de beslissing van het hof in rov. 4.16 om [eiser 1] en Connecticom niet tot bewijslevering toe te laten. Zij hebben op blz. 16/17 van hun memorie van grieven aangeboden te doen horen de opstellers van de expertiserapporten die zij in het geding hebben gebracht ter bestrijding van het advies van [A]. Het bewijsthema wordt aldaar als volgt omschreven:
1. dat het door [betrokkene 1] (en [betrokkene 2]) verrichte onderzoek niet, althans onvoldoende, voldoet aan de eisen van hetgeen van een ter zake deskundige verwacht mag worden;
2. dat de waardering van [betrokkene 1] (en [betrokkene 2]) van het door [verweerster] verrichte werk ondeugdelijk is, althans dat het werk van [verweerster] zodanig afwijkt van wat als deugdelijk werk kan worden gekwalificeerd, dat derhalve het advies/oordeel van [betrokkene 1] (en [betrokkene 2]) als ondeskundig en ondeugdelijk dient te worden gekwalificeerd;
3. dat het door [verweerster] verrichte werk in geen enkele verhouding staat tot de daarvoor in rekening gebrachte kosten en in zijn geheel, althans grotendeels, zodanig slecht en/of ondeskundig is, althans niet (is) verricht zoals dat door een behoorlijk vakman moet worden gedaan, dat het werk als waardeloos dient te worden gekwalificeerd met waarde (vrijwel) nihil.
Het hof oordeelt in rov. 4.16 over dit aanbod, dat het dit aanbod niet opvat als een bewijsaanbod maar als een aanbod om deskundigen te doen horen en dat het daarvoor onvoldoende grond aanwezig acht.
De aangevoerde klacht houdt in dat het hof op onjuiste althans onbegrijpelijke gronden oordeelt dat [eiser 1] niet een bewijsaanbod heeft gedaan maar een aanbod om deskundigen te horen.
2.9 Van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de negende afdeling van de tweede titel gewijd aan 'Bewijs'. In §6 van de negende afdeling zijn bepalingen omtrent 'deskundigen' opgenomen. In lid 1 van artikel 194, het eerste artikel van §6, is bepaald dat de rechter op verzoek van een partij een bericht of een verhoor van deskundigen kan bevelen. Artikel 200 lid 1 Rv opent de mogelijkheid van het horen van niet door de rechter benoemde deskundigen. Uit een en ander volgt dat bewijs door middel van een bericht van een deskundige of door het horen van een deskundige kan worden geleverd en dat een aanbod tot het horen van een deskundige als een bewijsaanbod dient te worden beschouwd. Dat het hof in rov. 4.16 het aanbod van [verweerster] en Connecticom niet als een bewijsaanbod opvat, is tegen de achtergrond van het zojuist gestelde dan ook op zichzelf genomen onjuist en/of onbegrijpelijk. In zoverre wordt de klacht in onderdeel 4.6 terecht voorgedragen.
Toch treft de klacht geen doel. Naar het voorkomt, bedoelt het hof met zijn oordeel dat het het aanbod niet als een bewijsaanbod opvat, iets anders. Het hof beoogt, uitgaande van een tegenstelling tussen het aanbod tot het horen van getuigen en een aanbod tot het horen van deskundigen, aan te geven dat het in het aanbod van [eiser 1] en Connecticom een aanbod tot het horen van deskundigen ziet en niet een aanbod tot het horen van getuigen. Het gaat hier om twee typen van bewijsvoering, waartussen bewijsrechtelijk verschil bestaat. Voor het horen van een persoon als getuige is ruimte voor zover het gaat om het afleggen van een verklaring door die persoon over feiten die hij zelf heeft waargenomen (artikel 163 Rv). Tot die waargenomen feiten kunnen ook nog opgedane indrukken worden gerekend (HR 21 december 2001, NJ 2002, 60). Bij een deskundige hoeft niet maar kan diens verklaring ook betrekking hebben op wat hij heeft waargenomen, maar is het belang van de verklaring vervolgens toch veel meer gelegen in het vanuit zijn specifieke kennis en ervaring als deskundige interpreteren van en toekennen van betekenis aan wat hij heeft waargenomen. Naast dit inhoudelijke verschil bestaat er nog dit juridische verschil dat de rechter in beginsel gehouden is om op een aanbod tot het horen van getuigen in te gaan (artikel 166 lid 1 Rv), maar volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vrij is in het al dan niet ingaan op het aanbod tot het horen van of doen uitbrengen van een bericht door een deskundige((6)). Gelet op zowel de personen als het thema waarop het bewijsaanbod van [eiser 1] en Connecticom betrekking heeft, heeft het hof kunnen oordelen dat dit aanbod een aanbod tot het horen van deskundigen inhoudt. Het stond het hof vrij niet op dit aanbod in te gaan en het hoefde daarvoor verder geen nadere motivering te geven. Een en ander doet de klacht in onderdeel 2.6 uiteindelijk toch stranden.
2.10 De klacht in onderdeel 2.7 mist zelfstandige betekenis.
cassatiemiddel III
2.11 Een geschilpunt tussen partijen is ook of de door [verweerster] verzonden facturen ten volle betrekking hebben op daadwerkelijk verricht werk. Het hof komt in de rov. 4.19 t/m 4.24 tot de slotsom dat dit het geval is. Cassatiemiddel III komt hiertegen op.
2.12 De klachten moeten vooral in onderdeel 3.3 van het cassatiemiddel worden gezocht. Het gaat om drie klachten.
2.12.1 De eerste klacht dat het hof geen aandacht schenkt aan de inhoudelijke aspecten van de facturen en urenstaten mist doel, omdat zij te algemeen is. Zij geeft niet voldoende concreet aan aan welke inhoudelijke aspecten, die [eiser 1] en Connecticom aan de orde hebben gesteld, het hof is voorbij gegaan.
2.12.2 De tweede klacht houdt in dat het hof zich in rov. 4.23 schuldig maakt aan een verboden aanvulling van feiten of verweermiddelen, in die zin dat het hof zijn oordeel in rov. 4.23 baseert op feiten, waarop [verweerster] zich niet heeft beroepen.
In rov. 4.23 beoordeelt het hof het in rov. 4.21 onder (i) omschreven bezwaar van [eiser 1] en Connecticom tegen de hen door [verweerster] toegezonden facturen, nl. dat het aantal gefactureerde uren sterk afwijkt van het aantal uren in de offerte van 23 november 1999. Dat bezwaar is door hen geuit in de memorie van grieven, blz. 15. Om drie redenen acht het hof het bezwaar niet steekhoudend. De eerste reden houdt in dat het in de offerte genoemde aantal (uren) berustte op 'een zo goed mogelijke inschatting van de verwachte kosten', de tweede dat denkbaar is dat aan de onjuistheid van die schatting nog heeft bijgedragen dat een behoorlijk bestek voor het uit te voeren werk ontbrak, en de derde dat [A] de ingediende facturen in relatie tot de verrichte werkzaamheden redelijk achtte. Wat de eerste twee redenen betreft, deze zijn door [verweerster] weliswaar niet aangevoerd in de door het hof gebezigde bewoordingen, maar liggen wel besloten in wat [verweerster] naar aanleiding van genoemd bezwaar heeft gesteld. In verband met genoemd bezwaar heeft [verweerster] naar voren gebracht dat de onjuistheid van het aantal gefactureerde uren niet met een beroep op de offerte kan worden aangetoond, omdat er veel meer werk is verricht dan waarvan in de offerte wordt uitgegaan, en dat daarbij het ontbreken van bruikbare werktekeningen een belangrijke rol heeft gespeeld; zie de memorie van antwoord in appel, onder 44 en 16. Hier is vooral van belang wat onder 16 wordt gesteld, in het bijzonder het volgende: "Die offerte besloeg echter slechts een betrekkelijk gering deel (ruim de helft) van de uiteindelijk door [verweerster] uitgevoerde werkzaamheden. [Eiser 1] kwam al direct na 23 november 1999 met nieuwe ideeën en wensen die veel verder gingen dan de geoffreerde werkzaamheden. [Eiser 1] bleek aanzienlijk minder duidelijk voor ogen te hebben welke werkzaamheden hij [verweerster] precies wilde laten verrichten dan hij aanvankelijk had voorgedaan. Bovendien ontbraken bruikbare werktekeningen, zodat [verweerster] zich op een ruwe schets moest baseren. Op zich was dat voor [verweerster] geen probleem, maar het bemoeilijkte wel de berekening van te maken uren en materialen" (cursivering A-G). Op de omstandigheid dat [A] de ingediende facturen in relatie tot de verrichte werkzaamheden redelijk achtte, heeft [verweerster] een beroep gedaan; zie de Pleitnota van Mr. Klompé voor de zitting van 8 juli 2002 bij de rechtbank Haarlem, blz. 4, tweede volle alinea, waar onder meer staat opgetekend: "De algemene conclusie van de deskundige is dat voor de uitgevoerde werkzaamheden redelijk is gefactureerd, maar dat er wel nog het een en ander moet worden hersteld en in orde gemaakt." Die opmerking wordt gemaakt ter onderbouwing van de conclusie in de derde alinea: "[verweerster] heeft recht op betaling van de openstaande facturen."
Een en ander voert tot de slotsom dat het hof, anders dan in de tweede klacht wordt betoogd, de verwerping van het in rov. 4.21 onder (i) omschreven bezwaar van [eiser 1] en Connecticom tegen de hen door [verweerster] toegezonden facturen op feiten baseert, waarop [verweerster], ten dele wel meer indirect, zich heeft beroepen ter onderbouwing van haar recht op voldoening van de openstaande facturen. De tweede klacht treft dan ook geen doel bij gemis aan feitelijke grondslag.
2.12.3 De derde klacht, die op rov. 4.24 betrekking heeft, stuit hierop af dat niet voldoende duidelijk en concreet de stellingen worden aangegeven waarvan gezegd wordt dat het hof heeft nagelaten hen inhoudelijk te beschouwen en te beoordelen. Daardoor valt niet aan te geven of terecht over een onvoldoende inhoudelijke beoordeling door het hof van stellingen wordt geklaagd.
2.13 De overige onderdelen van cassatiemiddel III bevatten geen klachten dan wel slechts klachten zonder zelfstandige betekenis.
3. Conclusie
Daar om de hierboven uiteengezette redenen, naar het voorkomt, de drie aangevoerde cassatiemiddelen geen doel treffen, wordt tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Zie Akte wijziging eis d.d. 31 maart 2005.
2. Zie de memorie van grieven, blz. 4.
3. Zie de memorie van antwoord, blz. 3, onder 6.
4. Is in onderdeel 1.2 beoogd over iets anders te klagen dan is niet voldoende duidelijk waarover wordt geklaagd en faalt het onderdeel om die reden.
5. Zie in dit verband HR 4 april 2008, NJ 2008, 201, rov. 3.2, 3.3 en 3.5.1. Hier doet zich niet het geval voor uit HR 21 juni 1968, NJ 1968, 290, m.nt. HD, waarin de eiser beweert dat er voor verricht werk geen prijs is overeengekomen en er derhalve op de voet van een redelijke vergoeding moet worden afgerekend en de gedaagde zich op het standpunt stelt dat een vaste aanneemsom is overeengekomen, en aan gedaagde wordt opgedragen bewijs voor zijn standpunt te leveren.
6. Zie in dit verband onder meer: HR 13 januari 2006, BIE 2006, 54, RvdW 2006, 87; HR 9 september 2005, NJ 2006, 619; HR 12 november 2004, C03/157, JOL 2004, 586; HR 8 oktober 2004, NJ 2006, 478, m.nt. Jac. Hijma en HR 6 december 2002, NJ 2003, 63.