NJ 1968, 290
HR, 21-06-1968
HR 21-06-1968, ECLI:NL:PHR:1968:AC4875, m.nt. H. Drion
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 juni 1968
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Hulsmann, Beekhuis, Minkenhof
- Zaaknummer
[1968-06-21/NJ_51742]
- Noot
H. Drion
- LJN
AC4875
- JCDI
JCDI:ADS65313:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1968:AC4875, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑1968
ECLI:NL:PHR:1968:AC4875, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑1968
- Wetingang
BW art. 1640; BW art. 1641; BW art. 1642; BW art. 1643; BW art. 1644; BW art. 1645; BW art. 1646; BW art. 1647; BW art. 1648; BW art. 1649; BW art. 1650; BW art. 1651; BW art. 1652; BW art. 1653; BW art. 1902
Essentie
Stelplicht en bewijslast bij aanneming van werk indien geen bepaald bedrag als aannemingssom is overeengekomen.
Samenvatting
Indien bij een aanneming van werk een in de overeenkomst uitgedrukte prijsafspraak ontbreekt, vloeit uit de aard der overeenkomst voort, dat aan hem die het werk overeenkomstig de opdracht heeft verricht, een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen beloning toekomt. Dit brengt mede, dat voor de ontvankelijkheid van een vordering tot uitbetaling van een naar deze maatstaf berekende beloning voor het verrichte werk voldoende is, dat de eiser als grondslag van zijn eis stelt: dat aan hem opdracht is verstrekt om voor ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.