Op het enige in het Companies Registry van Hong Kong (onder no. 52678) opgenomen adres van ‘Fides’ (nl. 8/F, 141 Queen's Road East, Wanchai, Hong Kong) is in september 2005 en opnieuw in september 2007 door een advocaat van Herbert Smith, Hong Kong, onderzoek verricht. Ter plaatse bleek telkens slechts een ander bedrijf (Gold River Cosmetics Co. Ltd. en Gold River Holdings Ltd.) gevestigd. Bij navraag bleek voorts niemand van ‘Gold River’ bekend te zijn met ‘Fides’. In de zin van art. 1 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag is derhalve geen (geldig) adres van ‘Fides’ bekend, zodat dit Verdrag in casu toepassing mist.
HR, 26-09-2008, nr. 07/13139
ECLI:NL:HR:2008:BD7592
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-09-2008
- Zaaknummer
07/13139
- LJN
BD7592
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Horecarecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD7592, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7592
ECLI:NL:HR:2008:BD7592, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7592
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑10‑2007
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Procesrecht; betwisting van procesvolmacht en last aan procureur van tijdens geding herleefde rechtspersoon; onderzoek rechter.
07/13139
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 11 juli 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
Fides Finances Investment & Development Company Limited
In cassatie ligt thans uitsluitend de procesrechtelijke vraag voor of het hof op goede gronden het verweer dat een rechtsgeldige opdracht tot procesvertegenwoordiging aan de procureur/advocaat van de wederpartij ontbreekt, heeft verworpen.
Tot nu toe zijn in deze sedert 1984 lopende procedure, die gedurende vier van de vierentwintig jaar van de rol van de rechtbank Haarlem afgevoerd is geweest omdat Fides had opgehouden te bestaan, louter incidenten opgeworpen en beslist. Er zijn nog geen feiten vastgesteld, zodat ik mij beperk tot een beschrijving van het procesverloop.
1. Procesverloop
1.1 Bij inleidende dagvaarding van 6 januari 1984 heeft verweerster in cassatie, Fides, gevestigd te Hong Kong, eiseres tot cassatie, [eiseres], gedagvaard voor de arrondissementsrechtbank te Haarlem. Fides heeft gevorderd dat de rechtbank, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bij de dagvaarding betekende conservatoir beslag op de daarin vermelde onroerende goederen van waarde zal verklaren met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, die van het beslag daaronder begrepen(1).
1.2 Fides heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op [eiseres] een drietal wissels heeft getrokken ten bedrage van in totaal ƒ 748.036,- ter zake van door [eiseres] ondertekende en goedgeschreven schuldbekentenissen, welke wissels door [eiseres] zijn geaccepteerd en respectievelijk op 2 februari 1983, 8 maart 1983 en 28 juni 1983 zijn vervallen(2).
1.3 [Eiseres] heeft de rechtbank bij incidentele conclusie verzocht Fides te gelasten zekerheid te stellen en voorts geconcludeerd dat zij een valsheidsincident zal aanspannen met betrekking tot de wissels waarop Fides haar vorderingen baseert, zulks onder voorbehoud van alle overige weren.
1.4 Fides heeft gemotiveerd verweer gevoerd in het incident.
1.5 Bij vonnis in het incident van 21 mei 1991 heeft de rechtbank de incidentele vordering tot zekerheidstelling afgewezen en [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in het valsheidsincident. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak verwezen naar de rol voor voortprocederen.
Daarop heeft [eiseres] een conclusie van antwoord genomen en Fides een conclusie van repliek.
1.6 Vervolgens heeft [eiseres] een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring opgeworpen wegens het niet (langer) bestaan van de procespartij. Fides heeft in dit incident geconcludeerd tot afwijzing en heeft verzocht [eiseres] peremptoir te stellen voor het nemen van haar conclusie van dupliek in de hoofdzaak.
1.7 Partijen hebben vervolgens in dit incident gere- en gedupliceerd, waarna de rechtbank bij vonnis van 16 juli 1996 de vordering van [eiseres] in het incident heeft afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor dupliek.
1.8 [Eiseres] is van dit vonnis, onder aanvoering van vier grieven, in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam en heeft daarbij gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de incidentele vordering van [eiseres] tot niet-ontvankelijkverklaring van Fides alsnog zal toewijzen.
1.9 Fides heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.10 Bij arrest van 3 april 1997 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Haarlem voor voortprocederen.
1.11 Daarop hebben Fides en [eiseres] op dezelfde rolzitting respectievelijk een akte-verzoek tevens houdende correctie van eis en een conclusie van dupliek genomen, waarna [eiseres] een antwoord-akte heeft genomen(3).
Bij vonnis van 2 december 1997 heeft de rechtbank vastgesteld dat Fides op 28 juli 1995 heeft opgehouden te bestaan en geoordeeld dat verdere proceshandelingen aan de zijde van de eisende partij derhalve slechts kunnen worden verricht door een procureur die een (onder-)volmacht overlegt, afgegeven door de Staat die thans gerechtigd is tot de vordering die de inzet van deze procedure vormt. In afwachting daarvan heeft de rechtbank, onder aanhouding van elke verdere beslissing, de zaak van de rol afgevoerd.
1.12 Na het wisselen van aktes heeft de rechtbank de zaak bij rolbeslissing van 1 februari 2000 van de rol afgevoerd.
1.13 Fides heeft [eiseres] bij akte van 14 april 2004 opgeroepen voort te procederen op de zitting van 28 april 2004. [Eiseres] heeft vervolgens Fides bij akte van 27 april 2004 opgeroepen - eveneens tegen de zitting van 28 april 2004 - teneinde alsdan het verval van instantie te horen vorderen.
1.14 De rolrechter heeft op 29 april 2004 beslist dat voor de toewijsbaarheid van het verval van instantie van belang is of de oproeping van [eiseres] door Fides bij akte van 14 april 2004 kan worden aangemerkt als 'behoorlijke procesakte vóór de eis tot vervallenverklaring gedaan'. Voor het antwoord op die vraag heeft de rolrechter van belang geacht of de toenmalige procureur van Fides, mr. S.I. van der Staal, tot die oproeping gemachtigd was door de Staat die gerechtigd is tot de vordering die de inzet van het geding vormt. Fides is daarbij in de gelegenheid gesteld zodanige machtiging aan de rechtbank over te leggen, waartoe Fides op de zitting van 12 mei 2004 een akte heeft genomen. Bij rolbeslissing van 13 mei 2004 heeft de rolrechter geoordeeld dat niet een toereikende volmacht is overgelegd en heeft de instantie vervallen verklaard.
1.15 Fides is, onder aanvoering van één grief, van de onder 1.14 genoemde beslissingen van de rolrechter in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. Fides heeft daarbij gevorderd dat het hof de bestreden rolbeslissingen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zaak zal verwijzen naar de rechtbank te Haarlem ter fine van voortprocederen.
1.16 Bij "incidentele memorie - vóór alle weren - tot niet-ontvankelijkverklaring van appellant" heeft [eiseres] vervolgens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Fides. Volgens [eiseres] is de (huidige dan wel toenmalige) procureur van Fides niet door Fides gemachtigd tot het instellen van het hoger beroep en de daaraan voorafgaande proceshandelingen, te weten het uitbrengen op 14 april 2004 van het betekeningsexploot en de daarin gedane oproeping en het nemen van bovengenoemde akte op 12 mei 2004.
1.17 Fides heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
1.18 Bij arrest van 20 juli 2006 heeft het hof de vordering van [eiseres] in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van [eiseres].
1.19 Nadat [eiseres] een memorie van antwoord heeft genomen, heeft het hof Fides bij arrest van 5 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het rolbericht van 29 april 2004, het vonnis van 13(4) mei 2004 tot vervallenverklaring van de instantie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering tot vervallenverklaring van de instantie afgewezen en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Haarlem.
1.20 Bij arrest van 11 oktober 2007 heeft het hof op verzoek van [eiseres] bepaald dat tegen het arrest van 5 juli 2007 beroep in cassatie zal kunnen worden ingesteld voordat de einduitspraak in de hoofdzaak is gedaan.
1.21 [Eiseres] heeft tegen de arresten van 20 juli 2006 en 5 juli 2007 tijdig(5) beroep in cassatie ingesteld.
Fides heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep met veroordeling van mr. R.W. de Ruuk te Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie vanwege misbruik van procesrecht gezien de vele voorgaande incidenten en (tussentijdse) appellen, waarvan de proceskosten niet werden voldaan en waardoor de inhoudelijk afgeconcludeerde procedure in eerste instantie inmiddels vierentwintig jaar loopt(6).
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht(7), waarna Fides nog heeft gerepliceerd en [eiseres] gedupliceerd.
1.22 Fides heeft bij brief van 15 februari 2008 verzocht de zaak in verband met de lange duur van de procedure met voorrang te behandelen. Er wordt daarom bij vervroeging geconcludeerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatieberoep bestaat uit drie onderdelen, die uiteenvallen in verscheidene subonderdelen.
Onderdeel I is gericht tegen rechtsoverweging 2.6 van het arrest in het incident van 20 juli 2006, waarin uitsluitend de vraag aan de orde was of Fides ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de twee rolbeslissingen.
2.2 Hoewel het hof in zijn arrest van 11 oktober 2007 desverzocht uitsluitend toestemming heeft gegeven tot het instellen van tussentijds cassatieberoep van de uitspraak van 5 juli 2007, meen ik dat deze toestemming tevens de mogelijkheid van tussentijds cassatieberoep tegen de uitspraak van 20 juli 2006 opent, gelet op de samenhang tussen beide uitspraken (in hetzelfde geding tussen dezelfde procespartijen) alsmede redenen van proceseconomische aard(8). Indien hierover anders wordt geoordeeld, dient [eiseres] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep voorzover gericht tegen het arrest van het hof van 20 juli 2006 en behoeft onderdeel I geen bespreking.
2.3 In de bestreden rechtsoverweging heeft het hof als volgt geoordeeld:
"Naar het oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Fides was immers partij bij de bestreden beslissingen die beide in het nadeel van Fides zijn uitgevallen. Dit feit, voorts het niet in geschil zijnde feit dat Fides (in ieder geval) sedert 18 juli 2003 (wederom) een bestaande rechtspersoon is en tenslotte het feit dat Fides' huidige procureur (die ook de appeldagvaarding deed uitbrengen) rechtens wordt geacht op te treden krachtens een daartoe strekkende volmacht van de partij voor wie hij optreedt (vergelijk artikel 80, derde lid, Rv), leiden tot de slotsom dat Fides ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Of de rolrechter in de rechtbank in zijn bestreden beslissingen terecht heeft geoordeeld dat Fides' procureur een machtiging dient over te leggen waaruit blijkt dat zij gemachtigd was in rechte op te treden namens de Staat die gerechtigd was tot de in het geding zijnde vordering, dat een dergelijke machtiging niet is overgelegd en dat dientengevolge het gevorderde verval van instantie dient te worden toegewezen, is een kwestie die in de hoofdzaak zal worden beslist aan de hand van de daaromtrent door Fides aangevoerde grieven en het daarop door [eiseres] gegeven antwoord. De beoordeling van die kwesties heeft met de ontvankelijkheid van het door Fides ingestelde hoger beroep echter niet van doen."
2.4 Subonderdeel 1.1 klaagt dat het oordeel van het hof dat de voor Fides in appel optredende procureur "rechtens wordt geacht op te treden krachtens een daartoe strekkende volmacht van de partij voor wie hij optreedt", miskent dat ons recht geen zodanig - althans niet onweerlegbaar - vermoeden kent, althans niet indien het bestaan van een dergelijke volmacht door de wederpartij gemotiveerd wordt betwist. Hierbij is te bedenken (i) dat de door het hof bedoelde regel naar zijn oorsprong juist de wederpartij beoogt te beschermen in haar vertrouwen dat de door een procureur verrichte proceshandelingen aan de door deze procureur vertegenwoordigde partij kunnen worden toegerekend, (ii) dat art. 80 lid 3 Rv. toepassing mist nu het hier geen procedure voor de kantonrechter betreft en door [eiseres] ook niet specifiek "de overlegging van een schriftelijke volmacht" is verlangd, en (iii) dat het een feit van algemene bekendheid is dat een procureur (voorzover hij niet tevens zelf de behandelend advocaat is) vrijwel steeds slechts administratieve roldiensten verleent en daarbij - zonder eigen contact met de partij - afgaat op de instructies van de behandelende advocaat die hem heeft ingeschakeld.
2.5 Het subonderdeel faalt allereerst op de grond dat het hof, anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, aan zijn oordeel dat Fides ontvankelijk is in haar hoger beroep mede ten grondslag heeft gelegd dat Fides partij was bij de bestreden beslissingen van 2004 alsmede dat tussen partijen niet in geschil is dat Fides (in ieder geval) sedert 18 juli 2003 (wederom) een bestaande rechtspersoon is.
2.6 [Eiseres] heeft in de toelichting op haar incidentele vordering in hoger beroep erkend dat Fides als rechtspersoon is herleefd overeenkomstig de informatie uit een door Fides overgelegd document van het handelsregister te Hong Kong, doch heeft gesteld dat Fides' (huidige en toenmalige) procureur niet door Fides is gemachtigd tot het instellen van dit hoger beroep en de daaraan voorafgaande rechtshandelingen, te weten het uitbrengen op 14 april 2004 van het betekeningsexploot en de daarin gedane oproeping en het nemen van meergenoemde akte op 12 mei 2004. Volgens [eiseres] moet het er voor worden gehouden dat door het ontbreken van een tot vertegenwoordiging van Fides bevoegde directie (waartoe zij o.m. heeft verwezen naar verscheidene producties) Fides - tenminste sedert 1995 - geen opdrachten heeft kunnen verstrekken tot het verrichten van proceshandelingen(9).
2.7 Fides heeft in haar antwoord in het incident hier tegenover gesteld dat zij haar advocaat al in 1983 een onbegrensde opdracht heeft gegeven tot het incasseren van de vordering die zij op [eiseres] stelt te hebben en dat die opdracht nooit is ingetrokken. De omstandigheid dat Fides enige tijd niet als rechtspersoon heeft bestaan en nadien met terugwerkende kracht is herleefd, doet daaraan volgens haar niet af(10).
2.8 De procureur (en hetzelfde zal gelden voor de advocaat) hoeft van zijn bevoegdheid om als (proces)vertegenwoordiger of als bijstandverlener op te treden, niet te doen blijken. Voor de kantongerechtsprocedure staat dit uitdrukkelijk verwoord in het huidige art. 80 lid 3 Rv., doch voor alle instanties geldt dat de procureur - die onder tuchtrechtelijk toezicht staat - op zijn woord wordt geloofd dat hij lastnemer is van degene die hij zegt te vertegenwoordigen. De rechter onderzoekt deze bevoegdheid niet ambtshalve(11).
2.9 M.i. kan worden aangenomen dat een procespartij bevoegd is het mandaat van de procureur van de wederpartij te betwisten(12). Indien de wederpartij de bevoegdheid 'terstond'(13) en gemotiveerd betwist, dient de rechter het bestaan van de opdracht te onderzoeken. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen betwisting van de opdracht zelf en van de rechtsgeldigheid van die opdracht(14). Een zonder opdracht verrichte proceshandeling kan nadien door de opdrachtgever zo nodig met terugwerkende kracht worden bekrachtigd(15).
2.10 In de overwegingen en vaststelling van het hof dat Fides partij was bij de bestreden beslissingen van de rechtbank van 2004 en dat Fides sinds 18 juli 2003 (wederom) een bestaande rechtspersoon is, ligt het (feitelijke) oordeel besloten dat Fides bij aanvang van de procedure in 1984 een rechtsgeldige volmacht heeft gegeven, die zijn gelding heeft behouden. Gelet op het ook in hoger beroep geldende - door het hof met een verwijzing naar art. 80 lid 3 Rv. aangeduide - beginsel dat een advocaat of procureur geen schriftelijke volmacht behoeft over te leggen, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, mede in het licht van de stellingen van [eiseres] in het incident dat Fides eerst vanaf 1995 geen rechtsgeldige opdrachten heeft kunnen geven.
2.11 [Eiseres] lijkt met het door haar opgeworpen incident en ook thans in cassatie(16) niet zo zeer de opdracht zelf als wel de rechtsgeldigheid van de gegeven opdracht te betwisten. Het betoog in cassatie is echter van verderstrekkende aard. Zoals hiervoor weergegeven heeft [eiseres] in het incident in hoger beroep gesteld dat Fides tenminste sedert 1995 geen rechtsgeldige opdrachten heeft kunnen verstrekken tot het verrichten van proceshandelingen, hetgeen impliceert dat Fides vóór 1995 wél rechtsgeldig opdracht heeft gegeven. In cassatie wordt echter betoogd dat het hof had dienen te beoordelen of de advocaat ooit van Fides een rechtsgeldige procesvolmacht/opdracht heeft ontvangen(17). Deze laatste vraag lag m.i. echter in het incident in hoger beroep niet voor en behoefde het hof - mede gelet op het beginsel dat een advocaat of procureur geen schriftelijke volmacht behoeft over te leggen - dan ook niet (ambtshalve) te beoordelen. Ook om die reden faalt het subonderdeel.
2.12 Overigens kan m.i. bezwaarlijk worden volgehouden dat [eiseres] 'terstond' de rechtsgeldigheid van de opdracht heeft betwist, nu de onderhavige procedure immers reeds in 1984 is aangevangen. Bijzondere feiten en omstandigheden waarom hierover anders moet worden gedacht - bijvoorbeeld omdat eerst nu stukken aan het licht zijn gekomen waaruit blijkt dat Fides nimmer een rechtsgeldige opdracht heeft gegeven - zijn gesteld noch gebleken.
2.13 Subonderdeel 1.2 richt een motiveringsklacht tegen de geciteerde rechtsoverweging. Ter toelichting wordt enerzijds gewezen op hetgeen in de op naam van Fides staande processtukken is gesteld over de kennelijk slechts aan (louter beweerde mededelingen en/of hoedanigheden van) [betrokkene] ontleende volmacht voor de betreffende advocaat en procureur(s) om voor Fides op te treden(18). Anderzijds wordt gewezen op hetgeen door [eiseres] is gesteld ter betwisting van de beweerde vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene] voor Fides en daarmee van de relevantie van een door [betrokkene] namens Fides aan de betreffende advocaat en procureur(s) gegeven volmacht en hun op die basis verrichte proceshandelingen. In dit verband heeft [eiseres] verwezen naar haar stellingen dat:
(i) [Betrokkene] nooit vertegenwoordigingsbevoegdheid voor Fides heeft gehad (CvA § 2 en 5);
(ii) [Betrokkene] geen (enig) aandeelhouder of directeur van Fides is (geweest) resp. dat de afzonderlijke (rechts)personen [betrokkene] en Fides niet vereenzelvigd kunnen of mogen worden (incidentele conclusie § 4 slot)(19).
2.14 De stellingen van [eiseres] maken het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Het onder (i) genoemde verweer had geen betrekking op de eerst in het incident in hoger beroep aan de orde gestelde rechtsgeldigheid van de procesvolmacht. [Eiseres] heeft in de aangehaalde conclusie van antwoord (van 6 augustus 1991) uitsluitend de geldigheid ontkend van de (door [betrokkene] geplaatste handtekening op de) wissels, waarop Fides haar vorderingen heeft gebaseerd. Wat betreft de stelling onder (ii) kan worden opgemerkt dat de daar genoemde omstandigheden op zichzelf onverlet laten dat rechtsgeldig een opdracht is gegeven, waarbij zij herhaald dat eerst nu in cassatie wordt betoogd dat Fides nimmer een rechtsgeldige opdracht heeft gegeven, hetgeen een ontoelaatbaar novum is.
Het subonderdeel faalt mitsdien.
2.15 Subonderdeel 1.3, waarin wordt geklaagd dat op grond van bovenstaande klachten het oordeel van het hof in rechtsoverweging 2.6 onjuist is althans dat zijn motivering ervan onvoldoende inzicht geeft in zijn aan de verwerping van [eiseres]s ontvankelijkheidsverweer ten grondslag liggende gedachtegang om deze voor partijen en derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken, mist zelfstandige betekenis en behoeft in het licht van het vorenstaande geen bespreking.
2.16 Onderdeel II is gericht tegen rechtsoverweging 2.7 van het arrest van 5 juli 2007, waarin het hof het volgende heeft overwogen:
"Uitgaande van het bestaan van Fides vanaf de datum van het bericht, 18 juli 2003, moet worden vastgesteld dat de oproeping van 14 april 2004 is gedaan namens een op dat moment (weer) bestaande vennootschap. Voor die vennootschap, Fides, traden op mr. A.L.C. Oomen als advocaat en mr. S.I. van der Staal als procureur, die vóór de (tijdelijke) ontbinding ook al sinds jaren als zodanig optraden. Gedurende de periode dat Fides ontbonden was is het geding niet overgenomen geweest door een rechtsopvolgster. Ten tijde van de bestreden beslissing bestond er dan ook geen grond om af te wijken van het beginsel dat van advocaten en procureurs geen overlegging van een schriftelijke volmacht wordt verlangd. De rechtbank had derhalve behoren vast te stellen dat de oproep van 14 april 2004 een geldige procesakte is, die aan de vervallenverklaring van de instantie in de weg staat. De grief van Fides slaagt."
2.17 Subonderdeel 2.1 klaagt dat het aan de afwijzing van de vordering van [eiseres] tot vervallenverklaring van instantie ten grondslag liggende oordeel van het hof dat er ten tijde van de bestreden beslissing dan ook geen grond bestond om af te wijken van het beginsel dat van advocaten en procureurs geen overlegging van een schriftelijke volmacht wordt verlangd, rechtens onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd is. Daartoe wordt - kortweg - verwezen naar de gronden van de onderdelen I en III.
2.18 Deze klacht mist zelfstandige betekenis en behoeft mitsdien geen afzonderlijke bespreking.
2.19 Subonderdeel 2.2 klaagt dat het hof, blijkens zijn accentuering van het tijdstip respectievelijk de grond waarop de rechtbank haar op naam van Fides in appel bestreden beslissing(en) heeft genomen, de positieve devolutieve werking van het appel heeft miskend. Deze brengt volgens het subonderdeel mee dat het hof voor zijn oordeel of de beslissing van de rechtbank al dan niet in stand kon blijven, niet alleen acht had moeten slaan op hetgeen [eiseres] in eerste aanleg had gesteld ter betwisting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [betrokkene] als de enige gestelde bron voor de volmacht van de voor Fides optredende advocaat en procureur(s), maar ook op hetgeen [eiseres] in dit verband in haar incidentele memorie en haar memorie van antwoord heeft gesteld. Immers, indien die 'bron' ondeugdelijk was, vormde ook de oproep van 14 april 2004 op naam van Fides geen 'geldige procesakte'.
2.20 M.i. maakt het subonderdeel niet duidelijk waarover wordt geklaagd. De devolutieve werking van het appel houdt in dat niet behandelde of wel behandelde maar verworpen stellingen en weren uit de eerste aanleg - voor zover niet prijsgegeven - ambtshalve door de appelrechter opnieuw of alsnog moeten worden beoordeeld indien een of meer grieven slagen en deze stellingen of weren binnen het door de grieven ontsloten gebied vallen. Indien in cassatie wordt geklaagd dat de appelrechter de devolutieve werking heeft miskend, brengt art. 407 lid 2 Rv. mee dat wordt aangegeven welke stellingen of weren ten onrechte niet opnieuw of alsnog zijn behandeld. Dat doet het subonderdeel niet. Het (beweerde) niet-behandelen van de appelrechter van de stellingen die in hoger beroep zijn geponeerd, is geen schending van de devolutieve werking van het appel, net zomin als het niet honoreren daarvan.
Het subonderdeel faalt.
2.21 Onderdeel III dient uitsluitend ter nadere toelichting van de voorgaande onderdelen. Dit onderdeel bevat geen (nieuwe) klachten, zodat het geen verdere bespreking behoeft. Het onderdeel faalt in al zijn subonderdelen.
2.22 De vordering van Fides tot veroordeling van mr. R.W. de Ruuk te Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie vanwege misbruik van procesrecht gezien de vele voorgaande incidenten en (tussentijdse) appellen moet worden afgewezen, reeds omdat mr. R.W. de Ruuk niet in cassatie optreedt namens [eiseres]. Overigens is het 'eigen beursje' van art. 58 Rv. (oud) inmiddels afgeschaft, behoudens het geval dat een advocaat/procureur optreedt voor een niet-bestaande procespartij (art. 245 Rv.).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie ook rov. 2.1 van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 mei 1991.
2 Zie ook rov. 2.2 van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 mei 1991.
3 Een op dezelfde rolzitting door Fides ingediend "akte-verzoek" is na bezwaar daartegen door [eiseres] bij rolbeslissing van 3 juni 1997 geweigerd.
4 Per abuis is in het arrest 12 mei 2004 als datum genoemd.
5 De cassatiedagvaarding is op 5 oktober 2007 uitgebracht.
6 Fides heeft op 8 november 2007 een anticipatie-exploot uitgebracht teneinde de aangezegde roldatum te vervroegen.
7 Aan de s.t. van [eiseres] zijn twee bijlagen gehecht.
8 Kortheidshalve verwijs ik naar mijn conclusie vóór HR 17 december 2004, NJ 2005, 511 m.nt. DA onder 2.8 en 2.9 met verdere verwijzingen. Zie ook HR 17 december 2004, NJ 2006, 229 m.nt. HJS en Burgerlijke Rechtsvordering, Korthals Altes, art. 401a, aant. 2.
9 Incidentele memorie -vóór alle weren - tot niet-ontvankelijkheid van appellant, p. 3.
10 Zie (ook) rov. 2.4 van het arrest van het hof van 20 juli 2006.
11 W.H.B. den Hartog Jager, Procederen met of zonder procesvertegenwoordiger, 2005, p. 33. Zie ook HR 28 november 2003, NJ 2005, 464 m.nt. DA.
12 Zie Burgerlijke Rechtsvordering, (oud), Wesseling-van Gent, art. 137, aant. 2 (met verdere verwijzingen aldaar). Dit geldt zowel naar oud als naar nieuw procesrecht.
13 Vgl. art. 3:71 lid 1 BW in verbinding met art. 3:79 BW. Vgl. voorts HR 5 september 2003, NJ 2004, 489 (zgn. desaveu-procedure) waarin de Hoge Raad overwoog dat de goede procesorde meebrengt dat degene die wenst te ontkennen dat namens hem bevoegdelijk een erkenning is gedaan in een procedure, aan dit voornemen zo spoedig mogelijk nadat de daartoe noodzakelijke feiten hem bekend zijn geworden, uitvoering geeft (rov. 3.3.3).
14 In gelijke zin: G.R. Rutgers, De verplichte procesvertegenwoordiging, 1980, p. 33; W.H.B. den Hartog Jager, a.w., p. 33.
15 HR 9 december 1994, NJ 1995, 225 (rov. 3.4).
16 Zie de s.t. van [eiseres] onder 2.1-2.7 en 3.2 e.v.
17 Zie onder meer de s.t. van [eiseres] onder 3.4.
18 De desbetreffende stellingen met vindplaatsen zijn weergegeven in de cassatiedagvaarding onder A.1 en B.2 en worden gedeeltelijk herhaald onder 3.1.
19 Als verdere vindplaatsen worden nog vermeld: Inc. CvR § 1 en 3 en CvD § 2 en 12.
Uitspraak 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Procesrecht; betwisting van procesvolmacht en last aan procureur van tijdens geding herleefde rechtspersoon; onderzoek rechter.
26 september 2008
Eerste Kamer
07/13139
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
FIDES FINANCES INVESTMENT & DEVELOPMENT COMPANY LIMITED,
gevestigd te Hong Kong,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Fides.
1. Het geding in feitelijke instanties
Fides heeft bij exploot van 6 januari 1984 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bij de dagvaarding betekende conservatoir beslag op de daarin vermelde onroerende goederen van waarde zal verklaren met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, die van het beslag daaronder begrepen.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en, bij incidentele conclusie, verzocht, kort gezegd, de rechtbank Fides te gelasten een zekerheid te stellen voor betaling der kosten, schade en interessen waartoe Fides veroordeeld zou kunnen worden en dat [eiseres] een valsheidincident zal aanspannen met betrekking tot de wissels, waarop Fides haar vordering baseert.
Bij vonnis in het incident van 21 mei 1999 heeft de rechtbank de vordering tot zekerheidsstelling afgewezen en [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in het valsheidincident.
Vervolgens heeft [eiseres] een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring opgeworpen wegens het niet (langer) bestaan van de procespartij. Bij vonnis van 16 juli 1996 heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor dupliek.
[Eiseres] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft bij arrest van 3 april 1997 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Haarlem voor voortprocederen.
Fides heeft een akteverzoek tevens houdende correctie van eis genomen waarbij primair een totaal bedrag van ƒ 685.045,-- aan wisselschulden wordt gevorderd, te vermeerderen met 6,5% rente per jaar cumulatiefen subsidiair een bedrag van ƒ 608.819,81 met rente.
Op 1 februari 2000 heeft de rechtbank bij rolbeslissing de zaak van de rol afgevoerd nu is vastgesteld dat Fides op 28 juli 1995 heeft opgehouden te bestaan en geoordeeld dat verdere proceshandelingen aan de zijde van de eisende partij slechts kunnen worden verricht door een procureur die een (onder-)volmacht overlegt, afgegeven door de staat die thans gerechtigd is tot de vordering die de inzet van deze procedure vormt.
Fides heeft [eiseres] bij akte van 14 april 2004 opgeroepen voort te procederen.
De rolrechter heeft op 29 april 2004 beslist dat de zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 12 mei 2004 om de advocaat van Fides in de gelegenheid te stellen genoemde (onder-)volmacht over te leggen.
Bij rolbeschikking van 13 mei 2004 heeft de rolrechter geoordeeld dat niet een toereikende volmacht is overgelegd en heeft de instantie vervallen verklaard.
Tegen de vonnissen van 29 april 2004 en 13 mei 2004 heeft Fides hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiseres] heeft bij "incidentele memorie - voor alle verweren - tot niet-ontvankelijkverklaring van appellant" geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Fides.
Bij arrest van 20 juli 2006 heeft het hof de vordering van [eiseres] in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van [eiseres]. Nadat [eiseres] een memorie van antwoord had genomen, heeft het hof Fides bij arrest van 5 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het rolbericht van 29 april 2004, het vonnis van 13 mei 2004 tot vervallen verklaring van de instantie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering tot vervallen-verklaring van de instantie afgewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Haarlem.
Bij arrest van 11 oktober 2007 heeft het hof op verzoek van [eiseres] bepaald dat tegen het arrest van 5 juli 2007 beroep in cassatie zal kunnen worden ingesteld voordat de einduitspraak in de hoofdzaak is afgedaan.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 20 juli 2006 en 5 juli 2007 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Fides heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiseres] mede door mr. N.T. Dempsey, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 24 juli 2008 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie gaat het om het volgende.
Fides heeft in 1984 een vordering ingesteld tegen [eiseres], strekkende tot vanwaardeverklaring van het onder haar gelegde conservatoir beslag. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij op [eiseres] drie wissels heeft getrokken van in totaal ƒ 748.036,-- ter zake van door [eiseres] ondertekende en goedgeschreven schuldbekente-nissen, alsmede dat de wissels door [eiseres] zijn geaccep-teerd en in 1983 zijn vervallen.
Bij vonnis van 2 december 1997 heeft de rechtbank vastgesteld dat Fides per 28 juli 1995 heeft opgehouden te bestaan. Nadat Fides in de gelegenheid was gesteld een procesvolmacht van haar mogelijke rechtsopvolger over te leggen, heeft de rechtbank de zaak op 1 februari 2000 van de rol afgevoerd. Fides heeft [eiseres] bij akte van 14 april 2004 opgeroepen tot voortprocederen. [Eiseres] heeft Fides opgeroepen tegen de rolzitting van 28 april 2004 teneinde verval van instantie te horen vorderen. Nadat Fides opnieuw de gelegenheid was geboden aan te tonen dat haar toenmalige procureur gemachtigd was proceshandelingen te verrichten, heeft de rechtbank bij rolbeslissing van 13 mei 2004, oordelende dat geen toereikende volmacht was overgelegd, de instantie vervallen verklaard. Tegen beide rolbeslissingen heeft Fides hoger beroep ingesteld. [Eiseres] heeft bij incidentele vordering geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het appel. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Op het beroep van Fides heeft het hof het vonnis van 13 mei 2004 vernietigd en de vordering tot vervallenverklaring van de instantie alsnog afgewezen.
3.2 Het hof heeft in zijn arrest in het incident overwogen dat de vraag of Fides ontvankelijk is in haar hoger beroep bevestigend moet worden beantwoord, omdat (i) zij partij was bij de bestreden beslissingen die in haar nadeel zijn uitgevallen, (ii) zij (in ieder geval) sedert 18 juli 2003 (wederom) een bestaande rechtspersoon is en (iii) haar procureur rechtens wordt geacht op te treden krachtens een daartoe strekkende volmacht van de partij voor wie hij optreedt. De vraag of de rolrechter terecht heeft geoordeeld dat de procureur van Fides een machtiging dient over te leggen waaruit blijkt dat hij gemachtigd was in rechte op te treden namens de Staat die gerechtigd is tot de in het geding zijnde vordering, en dat bij gebreke daarvan de instantie vervallen moet worden verklaard, kan naar het oordeel van het hof alleen in de hoofdzaak worden beantwoord. In zijn daarin gewezen arrest van 5 juli 2007 heeft het hof overwogen (rov. 2.7) dat, uitgaande van het bestaan van Fides, moet worden vastgesteld dat de oproeping van 14 april 2004 is gedaan namens een op dat moment bestaande rechtspersoon, dat de namens deze rechtspersoon optredende advocaat en procureur al jaren als zodanig optraden, dat gedurende de periode dat Fides ontbonden was geen rechtsopvolgster het geding heeft opgenomen, en dat ten tijde van de bestreden beslissing dan ook geen grond bestond af te wijken van het beginsel dat van advocaten en procureurs geen overlegging van een schriftelijke volmacht wordt verlangd.
3.3 Het hof heeft miskend dat namens [eiseres] gemotiveerd is betwist dat, nadat Fides op grond van art. 290A (3) van de "Companies Ordinance" van Hong Kong met ingang van 28 juli 1995 was ontbonden en uit het "Companies Register" was verwijderd, waardoor zij naar het recht van Hong Kong was opgehouden te bestaan en niet (langer) in een juridische procedure of anderszins kon optreden, namens Fides bevoegd opdracht en volmacht is verleend voor het verrichten van procureurshandelingen. Dit verweer kan niet worden weerlegd met een beroep op de regel dat de procureur op zijn woord wordt geloofd. Nu Fides in 1995 was opgehouden te bestaan en [eiseres] na de hervatting van het geding in 2004 gemotiveerd had gesteld dat door of namens Fides - naar in cassatie niet is bestreden: sedert 18 juli 2003 weer als rechtspersoon bestaand - na 28 juli 1995 niet een opdracht en volmacht als hiervoor bedoeld kon zijn verleend, had het hof dit verweer behoren te onderzoeken. Daartoe had het hof ook aanleiding moeten vinden in de stellingen van Fides zelf, die immers betoogde dat Fides geheel vereenzelvigd moest worden met Van Poll die dan ook de opdrachtgever en volmachtverlener was, zonder duidelijk te maken op grond van welke hoedanigheid Van Poll rechtens bevoegd was namens Fides op te treden.
De hierop gerichte klachten van de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 slagen dan ook.
3.4 Het voorgaande brengt mee dat het arrest van 20 juli 2006 en het daarop voortbouwende arrest van 5 juli 2007 niet in stand kunnen blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2006 en 5 juli 2007;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage;
veroordeelt Fides in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak de zijde van [eiseres] begroot op € 465,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 september 2008.
Beroepschrift 05‑10‑2007
Heden, de vijfde oktober tweeduizend en zeven, ten verzoeke van [verzoekster], wonende te [woonplaats], Frankrijk, te dezer zake woonplaats kiezende aan het Noordeinde nr. 33 te 's‑Gravenhage, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad, mr. R.S. Meijer, die door mijn verzoekster tot haar advocaat wordt gesteld en aangewezen om als zodanig in de hieronder te noemen cassatieprocedure voor haar op te treden,
[Heb ik, Arthur Pieter Andries Spaargaren, toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder ten kantore van Melchert Cornelis Groot, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258,]
AAN:
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging FIDES FINANCES INVESTMENT & DEVELOPMENT COMPANY LIMITED, gevestigd te Hong Kong, die in de vorige instantie van deze procedure uitdrukkelijk woonplaats heeft gekozen bij haar procureur mr. F.C. Staehle, kantoorhoudende aan de Prinsengracht 687 te (1017 JV) Amsterdam, mitsdien op de voet van art. 63 Rv1. aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mevrouw F.M. Heideman]
[aldaar werkzaam]
AANGEZEGD:
dat mijn verzoekster cassatieberoep instelt tegen de arresten van het Gerechtshof te Amsterdam, Eerste Meervoudige Burgerlijke Kamer, uitgesproken op 20 juli 2006 en 5 juli 2007 onder rolnummer 1513/04 en gewezen tussen mijn verzoekster als geïntimeerde (hierna: ‘[verzoekster]’) en gerekwireerde als appellante (hierna: ‘Fides’).2.
Voorts heb ik deurwaarder, geheel exploiterende als voormeld met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld, de gerekwireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de vijfentwintigste januari tweeduizend en acht, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, alsdan zitting houdende in zijn gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage,
TENEINDE:
alsdan aldaar namens mijn verzoekster als eiseres tot cassatie tegen voormelde arresten te horen aanvoeren als
Middel van cassatie:
het Hof heeft in zijn voormelde arresten het recht geschonden en/of wezenlijke vormen verzuimd door te overwegen en op grond daarvan te beslissen als in zijn arresten is weergegeven, zulks om de navolgende, mede in hun onderlinge samenhang te lezen redenen:
Inleiding
A. Het eerdere debat over het mandaat van Fides voor ‘haar’ advocaat en procureur(s) resp. de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Van Poll voor Fides
A.1
Op naam van Fides is ter zake van de bovenbedoelde kwesties gesteld:
- (i)
dat Van Poll enig (feitelijk) eigenaar en directeur van Fides en (dus) met haar te vereenzelvigen is, resp. dat een stroman ten behoeve van hem (Van Poll) als aandeelhouder en directie optreedt om naar buiten de band tussen hem en Fides te verbreken (CvR § 3 en 11);
- (ii)
dat (conform sub i, en) Van Poll aan het rechtsverkeer deelnam en handel dreef middels vennootschappen als Fides, van wie hij de ‘beneficiairy’ is (Inc. CvA § 1);
- (iii)
dat Van Poll (slechts) om fiscale redenen pro forma op naam van Fides transacties deed en (dus) de begunstigde van de litigieuze wisselvordering ring is (akteverzoek januari 1999, p. 3); en
- (iv)
dat uit de terugwerkende kracht van de ‘herlevingsbeslissing’ ten aanzien van Fides d.d. 18 juli 2003 van het Companies Registry te Hong Kong de bekrachtiging door Hong Kong en/of Fides van de eerdere, op naam van Fides verrichte proceshandelingen volgt (akteverzoek d.d. 12 mei 2004).
A.2
Door [verzoekster] is ter zake van de bovengenoemde kwesties gesteld:
- (i)
dat Van Poll nooit vertegenwoordigingsbevoegdheid voor Fides heeft gehad (CvA § 2 en 5);
- (ii)
dat Van Poll geen (enig) aandeelhouder of directeur van Fides is (geweest) resp. dat de afzonderlijke (rechts)personen Van Poll en Fides niet vereenzelvigd kunnen of mogen worden (Inc. Concl. § 4, slot);
- (iii)
conform sub (i) en (ii) hierboven (lnc. CvR § 1 en 3; CvD § 2 en 12).
B. Het in het arrest van 20 juli 2006 (arrest I) uitgemonde ontvankelijkheidsincident
B.1
Nadat op naam van Fides bij exploot van 27 juli 2004 appèl was ingesteld en op 14 juli 2005 van grieven is gediend tegen de beslissingen van de Rechtbank d.d. 28/29 april en 12/13 mei 2004 (op grond waarvan de op naam van Fides als eiseres ingeleide (eerste) instantie vervallen was verklaard),3. heeft [verzoekster] bij incidentele memorie d.d. 17 november 2005 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Fides in het appèl. Onder gedocumenteerde en herhaalde betwisting (zie sub A.2 hierboven) van de op naam van Fides geponeerde, maar geheel ongeadstrueerde stellingen als zou Van Poll — als slechts beweerd oprichter, (enig, feitelijk) directeur en/of aandeelhouder, begunstigde/beneficiary, beneficial owner, te vereenzelvigen persoon, (feitelijk) vorderingsgerechtigde of anderszins — bevoegd zijn geweest om Fides te vertegenwoordigen, stelde [verzoekster] hiertoe dat door Fides geen machtiging is gegeven aan de op naam van Fides optredende advocaat (mr. A.L.C.M. Oomen) resp. toenmalige of huidige procureur (mr. S.I. van der Staal resp. mr. F.C. Staehle) om op 12 mei 2004 de betreffende akte te nemen, appèl in te stellen tegen voormelde beslissingen van de Rechtbank van 28/29 april en 12/13 mei 2004 of om enige eerdere proceshandeling namens Fides te verrichten.4.
B.2
In de op 8 december 2005 op naam van Fides genomen incidentele memorie van antwoord is daartegenover gesteld dat Fides —‘bij monde van [Van Poll als] haar gevolmachtigde en feitelijk eigenaar c.q. begunstigde’5.— aan advocaat Oomen in 1983 een onbegrensde opdracht heeft gegeven tot het gerechtelijk incasseren van de gestelde wisselvordering van Fides op [verzoekster] en dat die opdracht nooit is ingetrokken, alsmede dat hieraan niet afdoet dat Fides enige tijd niet als rechtspersoon heeft bestaan nu zij nadien met terugwerkende kracht is herleefd. Voorts wordt opnieuw gesteld dat de directie en aandeelhouders van Fides slechts stromannen zijn om Van Poll als de begunstigde, die de feitelijke directeur grootaandeelhouder is en wiens aanwijzingen zij dienen te volgen, naar buiten toe af te schermen.6.
B.3
Het Hof heeft in r.o. 2.6 van arrest I Fides ontvankelijk in haar appèl geoordeeld, omdat:
- (i)
Fides partij was bij de beide in haar nadeel uitgevallen beslissingen van de Rechtbank;
- (ii)
Fides, naar niet in geschil is, sedert 18 juli 2003 (wederom) een bestaande rechtspersoon is; en
- (iii)
‘Fides' huidige procureur (die ook de appèldagvaarding deed uitbrengen) rechtens wordt geacht op te treden krachtens een daartoe strekkende volmacht van de partij voor wie hij optreedt (vergelijk artikel 80, derde lid, Rv)’.
C. Het in het arrest van 5 juli 2007 (arrest II) uitgemonde vervolg van het appèl
C.1
Bij haar memorie van antwoord d.d. 14 september 2006 heeft [verzoekster], naast de verdediging van de door de Rechtbank voor haar beslissingen gegeven gronden,
- (i)
het (hierboven onder B.1 bedoelde) betoog van haar incidentele memorie met bijbehorende producties ‘herhaald en ingelast’ (p. 4, 3e al.);
- (ii)
gesteld dat Fides geen daadwerkelijke bestuurders heeft en door ‘haar’ raadsman uitsluitend wordt gezien als dekmantel van Van Poll, die zelf binnen de rechtspersoon (Fides) niet is te traceren (p. 5, 1e al.);
- (iii)
gesteld dat nimmer van vertegenwoordigingsbevoegdheid van Van Poll voor Fides is gebleken en dat het er dan ook voor moet worden gehouden dat zo'n vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt (p. 5, 2e al., 1e volzin);
- (iv)
gesteld dat Van Poll nimmer in de Companies Registry van Hong Kong is genoemd als bestuurder, aandeelhouder of vertegenwoordiger van Fides (p. 5, 2e al., 2e volzin);
- (v)
betwist dat Van Poll, zoals in de op naam van Fides gestelde processtukken wordt beweerd, ‘beneficiary/begunstigde’ van Fides en/of van haar litigieuze wisselvordering is resp. ooit bevoegd is geweest om namens Fides op te treden (p. 5, laatste alinea); en
- (vi)
op grond van het bovenstaande geconcludeerd dat ten aanzien van het — hooguit op een mededeling van Van Poll aan mr. Oomen berustende — mandaat van de advocaat en procureur(s) om voor Fides op te treden zodanige grote twijfel bestaat, dat dit mandaat eerst door hen moet worden bewezen (pag. 5, slot).
C.2
Het Hof heeft het rechtbankvonnis van 12/13 mei 2004 vernietigd en [verzoekster]s vordering tot vervallenverklaring alsnog afgewezen, na daartoe in r.o. 2.7 van arrest II te hebben geoordeeld dat:
- (i)
uitgaande van het (wederom) bestaan van Fides vanaf 18 juli 2003, de oproeping van 14 april 2004 is gedaan namens een op dat moment (weer) bestaande vennootschap;
- (ii)
toen voor Fides mr. Oomen en mr. Van der Staal als advocaat resp. procureur optraden, net als gedurende de jaren vóór haar tijdelijke ontbinding;
- (iii)
gedurende de periode dat Fides ontbonden was, het geding niet is overgenomen geweest door een rechtsopvolgster;
- (iv)
‘er ten tijde van de bestreden [rechtbank]beslissing dan ook geen grond bestond om af te wijken van het beginsel dat van advocaten en procureurs geen overlegging van een schriftelijke volmacht wordt verlangd’; en
- (v)
de Rechtbank derhalve had behoren vast te stellen dat de oproep van 14 april een geldige procesactie is, die aan de vervallenverklaring van de instantie in de weg staat.
Klachten
Ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft het Hof
- (I)
op grond van het in r.o. 2.6 van arrest I overwogene Fides in haar appèl ontvankelijk geoordeeld; en/of
- (II)
op grond van het in r.o. 2.7 van arrest II overwogene het vonnis van 12/13 mei 2004 vernietigd en [verzoekster]s vordering tot vervallenverklaring van de instantie alsnog afgewezen.
Nadere uitwerking en toelichting
1.1
's Hofs — slechts met een verwijzing naar art. 80, lid 3 Rv gemotiveerde — oordeel in r.o. I-2.6 (2e volzin, slot) dat de voor Fides in appèl optredende procureur ‘rechtens wordt geacht op te treden krachtens een daartoe strekkende volmacht van de partij voor wie hij optreedt’, miskent dat ons recht geen zodanig — althans niet onweerlegbaar — vermoeden (‘fictie’) kent, althans niet indien (zoals in casu) het bestaan van een dergelijke volmacht door de wederpartij gemotiveerd wordt betwist. Hierbij is te bedenken
- (i)
dat de door het Hof bedoelde regel naar haar oorsprong juist de wederpartij beoogt te beschermen in haar vertrouwen dat de door een procureur verrichte proceshandelingen (met inbegrip van die van art. 263 Rv oud) aan de door deze procureur ‘vertegenwoordigde’ partij kunnen worden toegerekend,
- (ii)
dat art. 80, lid 3, Rv in casu toepassing mist, nu het hier geen procedure voor de kantonrechter betreft en door [verzoekster] ook niet specifiek ‘de overlegging van een schriftelijke volmacht’ is verlangd, en
- (iii)
dat het een feit van algemene bekendheid is dat een procureur (voorzover hij niet tevens zelf de behandelend advocaat is) vrijwel steeds slechts ‘administratieve roldiensten’ verleent en daarbij — zonder eigen contact met de partij — afgaat op de instructies van de behandelende advocaat die hem heeft ingeschakeld.
1.2
Hetgeen het Hof overigens in r.o. I-2.6 heeft overwogen (zie ook de bovenstaande ‘inleiding’ onder B.3), kan zijn conclusie dat Fides in haar appèl ontvankelijk is, evenmin — althans niet zonder nadere, echter ontbrekende, motivering — dragen, gelet op
enerzijds hetgeen in de op naam van Fides staande processtukken — zonder enige onderbouwing in de vorm van bijv. documenten of verklaringen — is gesteld over de kennelijk slechts aan (louter beweerde mededelingen en/of hoedanigheden van) Van Poll ontleende volmacht voor de betreffende advocaat en procureur(s) om voor Fides op te treden (zie ‘Inleiding’ onder A.1 en B.2), en
anderzijds hetgeen door [verzoekster] gemotiveerd en gedocumenteerd is gesteld ter betwisting van de beweerde vertegenwoordigingsbevoegdheid van Van Poll voor Fides, en daarmee van de relevantie van een door Van Poll namens Fides aan de betreffende advocaat en procureur(s) gegeven volmacht en hun op die basis verrichte proceshandelingen (zie ‘Inleiding’ onder A.2 en B.1).
Zie vooreen nadere toelichting ook onderdeel 3 hierna.
1.3
Op grond van bovenstaande klachten is 's Hofs beslissing van r.o. I-2.6 onjuist, althans biedt zijn motivering ervan onvoldoende inzicht in zijn aan de verwerping van [verzoekster]s ontvankelijkheidsverweer ten grondslag liggende gedachtegang om deze voor partijen en derden — waaronder de Hoge Raad — controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
2.1
's Hofs aan zijn afwijzing van [verzoekster]s vordering tot vervallenverklaring van instantie ten grondslag liggende oordeel in r.o. II-2.7 (4e volzin) dat ‘er ten tijde van de bestreden (rechtbank)beslissing dan ook geen grond bestond om af te wijken van het beginsel dat van advocaten en procureurs geen overlegging van een schriftelijke volmacht wordt verlangd’ is rechtens onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd op dezelfde gronden als bij onderdeel 1 hierboven en onderdeel 3 hierna zijn uiteengezet. Hetgeen het Hof overigens in r.o. II-2.7 heeft overwogen, doet aan deze klacht niet af.
2.2
De klacht van onderdeel 2.1 klemt temeer, nu het Hof blijkens zijn accentuering van het tijdstip resp. de grond waarop de Rechtbank haar op naam van Fides in appèl bestreden beslissing(en) heeft genomen, heeft miskend dat de positieve devolutieve werking van het appèl meebrengt dat het voor zijn oordeel of de beslissing van de Rechtbank (zo nodig met verbetering van gronden) al dan niet in stand kon blijven, niet alleen — kenbaar en gemotiveerd — acht had moeten slaan op hetgeen door [verzoekster] in de eerste aanleg was gesteld ter betwisting van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Van Poll als de enige gestelde bron voor de volmacht van de voor Fides optredende advocaat en procureur(s), maar ook op hetgeen ter zake van die ‘bron’ door [verzoekster] in haar incidentele memorie en haar memorie van antwoord was gesteld (zie ‘Inleiding’ onder B.1 en C.1). Immers, indien die ‘bron’ ondeugdelijk was, vormde ook de oproep van 14 april 2004 op naam van Fides geen ‘geldige procesakte’.
3
Ter nadere toelichting van de onderdelen 1 en 2 diene nog het volgende.
3.1
Door de in deze procedure op naam van Fides optredende advocaat en/of procureur(s) is blijkens het gestelde in de ‘Inleiding’ onder A.1 en B.2 voor het bestaan van een aan hem/hen door Fides verleende volmacht om voor haar aldus in rechte op te treden (kort gezegd) een beroep gedaan op
- (i)
een beweerdelijk bij monde van Van Poll als Fides' gevolmachtigde en (feitelijk) eigenaar c.q. begunstigde in 1983 aan de advocaat Oomen gegeven — onbegrensde, nimmer ingetrokken en door de ‘herlevingsbeslissing’ d.d. 18 juli 2003 van het Companies Registry te Hong Kong bekrachtigde — opdracht tot het gerechtelijk incasseren van Fides' gestelde wisselvordering op [verzoekster], op
- (ii)
verschillende andere beweerde hoedanigheden van Van Poll (zoals formeel althans feitelijk DGA van Fides; met Fides te vereenzelvigen persoon; oprichter van Fides; formeel althans feitelijk begunstigde van de gestelde wisselvordering van Fides op [verzoekster]; beneficiary c.q. beneficial owner van Fides resp. van de wisselvordering), en op
- (iii)
het beweerdelijk als slechts ‘stromannen’ van Van Poll moeten aanmerken en dus abstraheren van de (als zodanig in het Companies Registry van Hong Kong ingeschreven) bestuurders en aandeelhouders van Fides, nu zij hem slechts naar buiten toe moesten afschermen en overigens zijn aanwijzingen moesten opvolgen.
3.2
De bovenbedoelde, in de op naam van Fides gestelde processtukken genoemde ‘bronnen’ voor de beweerde bevoegdheid van Van Poll om Fides rechtens te vertegenwoordigen — en daarmee tevens de enige gestelde basis voor de litigieuze volmacht van de op naam van Fides in deze procedure opgetreden advocaat en procureur(s) — zijn niet alleen onderling dermate onverenigbaar althans wisselend van aard, maar ook in juridisch opzicht dermate dubieus althans onduidelijk, dat het Hof reeds prima facie bij de gelding ervan volgens het toepasselijke vennootschaps- en vertegenwoordigingsrecht (waarover ten processe zijdens ‘Fides’ niets is gesteld) zodanig ernstige bedenkingen had moeten hebben dat het minst genomen had moeten motiveren waarom er in casu geen grond zou zijn om af te wijken van het beginsel dat advocaten en procureurs ter zake van het bestaan van hun volmacht op hun woord worden geloofd.
3.3
Het zojuist gestelde klemt temeer/althans gelet op
- (i)
de gedocumenteerde en gemotiveerde betwistingen zijdens [verzoekster] (zie weer de ‘Inleiding’ onder A.2, B.1 en C.1) van de bovenbedoelde, zijdens ‘Fides’ ingeroepen ‘bronnen’ voor de bevoegdheid van Van Poll — en daarmee van de volmacht voor mrs. Oomen, Van der Staal en/of Staehle — om Fides te vertegenwoordigen, en op
- (ii)
het in de op naam van Fides gestelde processtukken ontbreken van enigerlei documentaire onderbouwing voor de gestelde vertegenwoordigingsbevoegdheid van Van Poll voor Fides, resp. van zelfs maar een stelling dat door de formele bestuurder(s) of een andere bevoegde vertegenwoordiger van Fides een volmacht, resp. een bekrachtiging van Van Polls opdracht, aan de op haar naam procederende advocaat en/of procureurs) is gegeven.
MITSDIEN:
het de Hoge Raad moge behagen 's Hofs hierboven bestreden arresten te vernietigen met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal oordelen.
Kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder: [84,31 Eur][incl. verhoging ex art 10 Btag]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑10‑2007
De alternatieve data (zie: /) van deze beslissingen corresponderen met de betreffende rolzittingen resp. de schriftelijke vastleggingen ervan.
Zie arrest I, r.o. 2.3 en [verzoekster]s incidentele memorie p. 3, slot, et passim.
Het Hof vermeldt in r.o. I-2.4 niet het hierboven gecursiveerde citaat van Inc. MvA p. 1, 1e alinea.
Inc. MvA, p. 1, 2e alinea.