HR, 11-07-2008, nr. R06/179HR
ECLI:NL:HR:2008:BD1902
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-07-2008
- Zaaknummer
R06/179HR
- LJN
BD1902
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD1902, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD1902
ECLI:NL:HR:2008:BD1902, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑07‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD1902
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑12‑2006
- Vindplaatsen
VR 2009, 6
JBPr 2009/10 met annotatie van H.L.G. Wieten
VR 2009, 6
JBPr 2009/10 met annotatie van H.L.G. Wieten
Conclusie 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Procesrecht; geschil over begroting van door een werknemer als gevolg van een hem overkomen arbeidsongeval geleden schade; vrijheid van de feitenrechter om al dan niet een deskundigenonderzoek te gelasten; gelet op het verloop van het processueel debat ten onrechte door de appelrechter buiten beschouwing laten van een rapport als in een te laat stadium van de procedure overgelegd.
Rekestnr.: R06/179HR
Mr. Wuisman
Rolzitting: 16 mei 2008
CONCLUSIE inzake:
[Verzoeker = eiser],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: Mr. K.T.B. Salomons,
tegen
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
advocaten: Mr. R.S. Meijer.
1. Feiten en procesverloop
1.1 Aan verzoeker tot cassatie (hierna: [eiser]) is op 19 maart 1998 een bedrijfsongeval overkomen. Op die datum was hij nog in dienst van verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]). Hij is bij het schoonmaken van de mengtrommel van een betoncentrale naar beneden gevallen van een hoogte van ongeveer 3.5 tot 4 meter. Als gevolg van die val heeft hij blijvend ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Vanwege dat letsel kan hij de werkzaamheden die hij op dat moment bij [verweerster] uitvoerde, niet meer verrichten. Hij ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) ongevalsuitkeringen, die gedurende het jaar na het ongeval gelijk waren aan zijn volle loon en daarna lager. [Verweerster] heeft, omdat [eiser] langer dan een jaar arbeidsongeschikt was, aan de Directeur van de Directie Arbeid verzocht haar toestemming te verlenen om [eiser] te ontslaan.((1))
1.2 [Eiser] is in april 1999 tegen [verweerster] een procedure bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba gestart teneinde een veroordeling van [verweerster] te verkrijgen tot vergoeding van de door
hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade((2)). [Eiser] heeft daartoe aangevoerd dat [verweerster] jegens hem uit hoofde van artikel 1614x van het oude Burgerlijk Wetboek van Aruba (het equivalent van artikel 1638x van het Nederlandse oud BW) aansprakelijk is voor diens schade.
1.3 Het Gerecht in eerste aanleg is in zijn tussenvonnis d.d. 13 september 2000 van oordeel dat aan [eiser] opzet althans bewuste roekeloosheid ter zake van het ongeval is te verwijten, en vindt daarin aanleiding om in het eindvonnis d.d. 31 oktober 2001 de schadevordering af te wijzen. Wel veroordeelt het Gerecht in het eindvonnis [verweerster] tot betaling van een bedrag van Afl. 80.000,- aan [eiser], omdat [verweerster] niet de op haar rustende CAO-verplichting is nagekomen om een ongevallenverzekering af te sluiten die bij een ongeval met de gevolgen als hier zijn ingetreden tot een uitkering van Afl. 80.000,- zou hebben geleid.
1.4 [Eiser] is van de vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg bij het Gemeen-schappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba in appel gegaan en heeft de afwijzing van de schadevordering bestreden. Bij memorie van grieven heeft hij met een beroep op een schaderapport van (omstreeks) 12 september 2000 van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. het hem te vergoeden bedrag gesteld op Afl. 9.700.906,-. Bij memorie van antwoord heeft [verweerster] het rapport bestreden op basis van een Commentaar d.d. 4 februari 2002 van KPMG Accountants N.V. Van het rapport wordt in het bijzonder gezegd dat het niet of onvoldoende is onderbouwd. Zoals hierna zal worden aangegeven, heeft [eiser] gedurende de appelprocedure nieuwe schadebegrotingen in het geding gebracht die op een aanmerkelijk lager schadebedrag uitkomen.
1.5 Het Hof heeft in appel eerst zeven tussenvonnissen uitgesproken en op 19 september 2006 het eindvonnis. Omdat het voor de beoordeling van de voorgedragen cassatieklachten van belang is, wordt het verloop van de appelprocedure hierna iets uitvoeriger weergegeven.
1.6.1 In de eerste drie tussenvonnissen van 20 augustus 2002 respectievelijk 15 april 2003 en 16 december 2003 gaat het Hof in op de vraag of [verweerster] aansprakelijk is voor de ongevalsschade van [eiser]. Die vraag beantwoordt het Hof - in cassatie onbestreden - bevestigend.
1.6.2 In het tussenvonnis d.d. 16 december 2003 staat het Hof ook stil bij de schade die [eiser] stelt reeds te hebben geleden en nog te zullen lijden. Omdat [verweerster] de omvang van de schade heeft bestreden, ligt het naar het oordeel van het Hof in beginsel op de weg van [eiser] om de omvang van de schade te bewijzen. Het komt het Hof echter geraden voor om voorafgaand aan de bewijslevering een comparitie van partijen te gelasten. Op die comparitie kan, aldus het Hof, aan de orde komen:
- de bewijsmogelijkheden waarover [eiser] beschikt;
- de inmiddels door [eiser] gemaakte kosten, zoals de kosten voor zijn medische behandeling en de kosten met betrekking tot leefvoorzieningen, die voor zijn rekening zijn gebleven. Het Hof suggereert dat in verband hiermee stukken bij gelegenheid van de comparitie in het geding kunnen worden gebracht;
- de wenselijkheid om de door [eiser] geleden schade door een deskundige te laten vaststellen en, zo ja, de persoon van de deskundige en de hem te stellen vragen;
- het aanbod van [verweerster] aan [eiser] om hem een passende functie in een aangepaste werkomgeving binnen haar bedrijf te verschaffen.
1.6.3 De comparitie van partijen vindt op 20 januari 2004 plaats. Vooraf heeft [eiser] een op 13 januari 2004 gedateerd schaderapport van het bureau Ergonomics N.V. aan het Hof en aan de raadsman van [verweerster] gezonden, waarin de te vergoeden schade wordt begroot op in totaal Afl. 1.819.859,-. Ter comparitie verklaart de raadsman van [eiser] zijn schadevordering tot dat bedrag te verminderen. Het schaderapport wordt van de zijde van [verweerster] op diverse punten bestreden. Onder meer wordt opgemerkt dat er allerlei kosten worden opgevoerd die nog steeds niet zijn onderbouwd. Het proces-verbaal van de comparitie vermeldt verder dat is afgesproken dat twee deskundigen zullen worden benoemd: een arbeids-/verzekeringsdeskundige aan wie zal worden gevraagd of [eiser] volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd of toch nog in staat moet worden geacht aangepaste, lichte werkzaamheden te verrichten, en een medisch specialist aan wie zal worden gevraagd of sprake is van een medische eindtoestand dan wel of in de toekomst nog verbetering kan worden verwacht. Indien partijen over de benoeming van de twee deskundigen niet tot overeenstemming kunnen geraken, zal het Hof ter zake beslissen.
1.6.4 Omdat partijen over de benoeming van de medisch deskundige geen overeen-stemming hebben bereikt, hakt het Hof op dit punt de knoop door in het tussenvonnis d.d. 17 februari 2004. Het Hof stelt in het vonnis tevens de door de deskundigen te beantwoorden vragen vast.
1.6.5 Ieder van de deskundigen legt een rapport bij het Hof over. Zij stellen voor dat [eiser] eerst een revalidatieprogramma en daarna een arbeidsreïntegratieprogramma doorloopt. In een tussenvonnis d.d. 19 oktober 2004 laat het Hof weten in de rapporten van de deskundigen, wier conclusies en aanbevelingen het Hof tot de zijne maakt, aanleiding te vinden om opnieuw een comparitie van partijen te houden. Op die comparitie zal worden besproken op welke wijze en in welk tijdsbestek de aanbevelingen van de deskundigen zullen worden uitgevoerd en zullen voorts de door [eiser] gepresenteerde schadeposten aan de orde komen.
1.6.6 De comparitie vindt plaats op 16 november 2004. Blijkens het proces-verbaal van die comparitie worden afspraken gemaakt over het door [eiser] te doorlopen revalidatietraject. [Verweerster] stelt voor dat [eiser] na de revalidatie als portier bij haar in dienst treedt. [Eiser] zegt hiertegen geen bezwaar te hebben. De raadsman van [eiser] legt een tweede, op 15 november 2004 gedateerd schaderapport van Ergonomics N.V. over, waarin de ongevals-schade van [eiser] wordt begroot op Afl. 1.680.840,-. Het rapport bevat onder meer een berekening van de vergoeding voor inkomensderving. Aan het slot van het rapport wordt het standpunt ingenomen dat het bedrag van Afl. 80.000,-, tot betaling waarvan het Gerecht in eerste aanleg [verweerster] had veroordeeld, niet als een te verrekenen voordeel in aanmerking komt. De raadsman van [verweerster] volstaat met op te merken het rapport door haar eigen deskundige te willen laten beoordelen. Ter zake van diverse schadeposten worden ter comparitie wel al afspraken gemaakt. De aanvulling van 20% op [eiser]'s ongevallenuitkering zal door [verweerster] worden uitbetaald. De op dit punt bestaande achterstand zal uiterlijk op 16 december 2004 worden uitbetaald, terwijl de suppletie verder maandelijks zal worden verstrekt. [Eiser] zal de gegevens van SVB, die [verweerster] nodig heeft, uiterlijk op 1 december 2004 aan [verweerster] verstrekken. Bovendien zal [verweerster] uiterlijk op 16 december 2004 een voorschot van Afl. 50.000,- op de te vergoeden immateriële schade aan [eiser] betalen. [Verweerster] zal ook zo snel mogelijk een overeenkomst met het Wit Gele Kruis afsluiten ten einde [eiser] te voorzien van de noodzakelijke medische hulpstukken die niet door de ziektekostenverzekeraar worden vergoed, en ook van de benodigde huishoudelijk hulp. Verder zullen partijen pogen in onderling overleg de aanpassing van de woning van [eiser] te regelen. De zaak wordt tenslotte aangehouden tot 22 februari 2005 voor uitlating van partijen over een voor de bepaling van de schade te benoemen deskundige, tenzij partijen vóór die datum tot een schikking zijn gekomen.
1.6.7 Op 22 februari 2005 neemt [eiser] een Akte van Uitlating. Daarin meldt hij in de eerste plaats een verschil van mening omtrent de berekening van de door [verweerster] aan hem uit te betalen suppletie. Dat verschil van mening betreft de vraag of de suppletie dient te bestaan uit het verschil tussen het jaarinkomen van [eiser] uit 1997 en de daadwerkelijk ontvangen uitkeringen van SVB en verder de vraag wat het jaarinkomen van 1997 inhoudt, met name of daaronder ook de vergoeding voor overwerk dient te worden begrepen. Hij meldt voorts dat [verweerster] geen overeenkomst met het Wit Gele Kruis heeft gesloten en dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de aanpassing van de onbewoonbare woning van [eiser] en evenmin over de deskundige aan wie de bepaling van de schade dient te worden opgedragen. Voor wat die deskundige betreft, stelt [eiser] een in Nederland gevestigd schadebureau voor. [Eiser] dringt aan op een nieuwe comparitie van partijen, opdat er door het Hof beslissingen worden genomen omtrent de tussen partijen bestaande geschilpunten. In de door haar genomen Akte tot Uitlating geeft [verweerster] ook te kennen dat partijen het niet eens zijn geworden over de deskundige voor het berekenen van de schade. Zij stelt voor een te Aruba woonachtige verzekeringsarts te benoemen dan wel een op Curaçao gevestigd schade-expertisebedrijf.
1.6.8 Bij tussenvonnis d.d. 21 juni 2005 gelast het Hof een op 23 augustus 2005 te houden comparitie van partijen ten einde na te gaan in hoeverre partijen uitvoering hebben gegeven aan de tijdens de vorige comparitie gemaakte afspraken. Aan de hand van wat dienaangaande blijkt, zal, zo merkt het Hof nog op, worden bezien welke weg verder dient te worden bewandeld.
1.6.9 Op de op 23 augustus 2005 gehouden comparitie is blijkens het daarvan opge-maakte proces-verbaal gesproken over de revalidatie van [eiser] (start op 15 oktober 2005), de portiersruimte bij [verweerster] (indiensttreding van [eiser] bij [verweerster] als portier kan pas doorgang vinden indien de revalidatie uitwijst dat hij de werkzaamheden lichamelijk aan kan), de woning van [eiser] ([eiser] woont dan inmiddels in een door [verweerster] ter beschikking gestelde aangepaste woning waaraan nog enige geringe aanpassingen moeten worden doorgevoerd), de huishoudster van [eiser] (over de kosten van de huishoudster zullen partijen een regeling in der minne treffen), de verpleegkundige hulp die [eiser] behoeft (een bezoek van het Wit Gele Kruis valt dan op korte termijn te verwachten) en de voor de bepaling van de schade te benoemen deskundige (de raadslieden van beide partijen verklaren dat er een deskundige dient te worden benoemd maar dat pas nadat het resultaat van de revalidatie bekend is). De zaak wordt verwezen naar de rol van 20 september 2005, waarop partijen gelijktijdig een conclusie kunnen nemen met een voorstel voor de te benoemen deskundige. Daarbij kan worden aangegeven met welke schadeposten de deskundige rekening dient te houden bij de berekening van de ongevalsschade.
1.6.10 Op genoemde roldatum nemen beide partijen een conclusie. Ieder persisteert voor wat betreft de benoeming van een deskundige voor de bepaling van de ongevalsschade bij het al in februari 2005 harerzijds gedane voorstel. Ten aanzien van de kosten van de huishoudelijke hulp is een akkoord bereikt in die zin dat [verweerster] voor het verleden een bedrag van Afl. 54.000,- in drie termijnen zal betalen. Volgens [eiser] zijn met het Wit Gele Kruis nog geen afspraken gemaakt, volgens [verweerster] wel.
1.6.11 In het tussenvonnis d.d. 18 oktober 2005 laat het Hof weten het dienstig te achten met de benoeming van de deskundige voor de bepaling van de schade te wachten totdat het resultaat van de revalidatie bekend is. Partijen kunnen het Hof daarover op de rolzitting van 16 mei 2006 informeren.
1.6.12 Op basis van een rapport d.d. 14 maart 2006 van het revalidatiecentrum waar [eiser] is behandeld, nemen beide partijen op 20 juni 2006 een Akte uitlating deskundigenbericht. Volgens [eiser] maakt het rapport duidelijk dat een arbeidsreïntegratie geen haalbare kaart is. Hij dringt aan op benoeming door het Hof van een deskundige voor de bepaling van de schade. [Verweerster] wijst erop dat het rapport aangeeft dat [eiser] vooruitgang heeft geboekt met het zichzelf verzorgen, en de aanbeveling bevat dat [eiser] aan een reïntegratieproces meewerkt na adequate behandeling van zijn pijnklachten. Ten aanzien van de benoeming van een deskundige ter bepaling van de schade merkt [verweerster] op dat zij de noodzaak van de benoeming niet meer inziet, "nu [verweerster] vrijwel alle schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het ongeval maandelijks dekt." Hierna volgt een opsomming van wat [verweerster] al heeft uitgekeerd en anderszins gepresteerd en wat zij zal blijven uitbetalen en presteren. Zij vermeldt onder meer dat zij maandelijks een bedrag van Afl. 340,- aan [eiser] betaalt als suppletie op de maandelijkse uitkering die hij van SVB ontvangt. Volgens [verweerster] is zij wellicht nog een klein bedrag aan smartengeld aan [eiser] verschuldigd.
1.6.13 Het Hof spreekt hierna op 19 september 2006 zijn eindvonnis uit. Het stelt eerst vast dat nog niet vaststaat dat [eiser] niet meer aan het arbeidsproces zal kunnen deelnemen, maar dat hierover pas uitsluitsel valt te geven nadat [eiser] niet langer pijnklachten heeft en hij met succes een arbeidsreïntegratie-traject heeft gevolgd. Vervolgens gaat het Hof over tot de beoordeling van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. Het Hof houdt daarbij als vertrekpunt aan het door [eiser] bij memorie van grieven gevorderde bedrag van Afl. 9.700.906,- en het aan dat bedrag ten grondslag liggend rapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. Het op 16 november 2004 door [eiser] in het geding gebrachte, tweede schaderapport van Ergonomics N.V. dient volgens het Hof buiten aanmerking te worden gelaten, "nu dat (lees: het in het geding brengen, A-G) in een te laat stadium van de procedure is gebeurd en [verweerster] feitelijk niet in de gelegenheid is geweest op de inhoud daarvan te reageren. Dat rapport is immers verder niet meer aan de orde geweest, omdat de gedachte was ontwikkeld dat na afloop van het revalidatieproces een deskundige zou worden benoemd teneinde de hoogte van het schadebedrag te bepalen." Dan gaat het Hof in op de tien in het schaderapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. opgevoerde schadeposten, te weten: 1. inkomensderving; 2. kosten medische behandeling; 3. kosten afwikkeling schadeclaim; 4. kosten medische voorziening in de toekomst; 5. kosten aanpassingen leefvoorzieningen; 6. transportkosten; 7. oudedagsvoorziening en wezenvoorziening; 8. kosten van vermogensbeheer; 9. afkoop (toekomstige) schade en kwijting; 10. immateriële schade. Voor post 3., waarvoor [eiser] een bedrag van Afl. van 250.000,- had opgevoerd, kent het Hof een vergoeding van Afl. 30.000,- toe. De immateriële schade stelt het Hof op een bedrag van Afl. 175.000,- vast, waarop echter in mindering zijn te brengen het voorschot van Afl. 50.000,- en het door het Gerecht in eerste aanleg toegewezen bedrag van Afl. 80.000,-, een en ander overigens slechts voor zover door [verweerster] voldaan. Voor de andere schadeposten kent het Hof geen vergoeding toe, waarbij het Hof ten aanzien van de post inkomensderving overweegt nog geen oordeel te geven over derving door [eiser] van inkomsten in de toekomst, voor zover voor die inkomsten de eventuele baan van [eiser] als portier bij [verweerster] van belang is. Het is, aldus het Hof, nog niet duidelijk of [eiser] in de toekomst inkomensverlies zal hebben. Omdat het Hof per saldo enige schadevergoeding toewijst, vernietigt het het vonnis d.d. 31 oktober 2001 van het Gerecht in eerste aanleg. De wettelijke rente over de door [verweerster] nog aan [eiser] te betalen schadevergoeding laat het Hof op 16 april 1999 ingaan.
1.6.14 Bij de behandeling van de schade vanaf het tussenvonnis d.d. 16 december 2003 tot het eindvonnis d.d. 19 september 2006 heeft, zo blijkt uit bovenstaand overzicht, het accent vooral gelegen op: het zicht krijgen op de eventuele rest-verdiencapaciteit bij [eiser]; het pogen via afspraken tussen partijen tot oplossing brengen van schadekwesties; het wel onder ogen zien maar toch telkens aanhouden van de benoeming van een deskundige voor de bepaling van de schade. Het op 16 november 2004 van de kant van [eiser] in het geding gebrachte schaderapport is geen voorwerp van het processuele debat geworden. Tot een inhoudelijke reactie van [verweerster] op het standpunt dat [eiser] in het rapport ten aanzien van de vergoeding voor inkomensderving en het als voordeel verrekenen van het bedrag van Afl. 80.000,- heeft ingenomen, is het niet gekomen. In het eindvonnis maakt het Hof een einde aan het geschil over de schade zonder tussenkomst van een deskundige.
1.7 [Eiser] is van het op 19 september 2006 uitgesproken eindvonnis van het Hof in cassatie gekomen met een verzoekschrift dat op 13 december 2006 - dus binnen de ingevolge art. 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba geldende cassatietermijn van drie maanden - bij de griffie van de Hoge Raad is binnengekomen. [Verweerster] heeft in een verweerschrift tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd. Ieder van de partijen heeft haar standpunt in cassatie laten toelichten door haar advocaat en, aan de zijde van [verweerster], ook door Mr. N.T. Dempsey.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het voorgedragen cassatiemiddel bevat klachten die kort als volgt zijn samen te vatten:
a. ten onrechte en zonder enige motivering ziet het Hof in het eindvonnis af van de door hem eerder voorgestane benoeming van een deskundige voor de bepaling van de schade (verzoekschrift in cassatie, onder II.9);
b. ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden laat het Hof het rapport van Ergonomics N.V., dat op 16 november 2004 door [eiser] in het geding is gebracht, buiten beschouwing (verzoekschrift in cassatie, onder II.10 - 14);
c. de gehele of gedeeltelijke afwijzing van de schadeposten rust op onjuiste of onvoldoende gemotiveerde gronden (verzoekschrift in cassatie, onder II.15 - 18), terwijl ook een onjuiste ingangsdatum voor de wettelijke rente is bepaald (verzoekschrift in cassatie, onder II.19).
De klachten zullen hierna in de volgende volgorde worden besproken: eerst die onder b., dan die onder c. en tenslotte die onder a.
het buiten beschouwing laten van het rapport d.d. 15 november 2004 van Ergonomics N.V.
2.2 Zoals hierboven al vermeld, gaat het Hof aan het rapport d.d. 15 november 2004 van Ergonomics N.V., dat tijdens de comparitie van partijen op 16 november 2004 in het geding is gebracht, voorbij, omdat het in het geding brengen ervan volgens het Hof in een te laat stadium van de procedure is gebeurd en [verweerster] feitelijk niet in de gelegenheid is geweest op de inhoud daarvan te reageren. Dat rapport is immers verder niet meer aan de orde geweest, omdat de gedachte was ontwikkeld dat na afloop van het revalidatieproces een deskundige zou worden benoemd teneinde de hoogte van het schadebedrag te bepalen. Deze redengeving komt niet steekhoudend voor. Op 16 november 2004 kon de discussie over de omvang van de schade nog allerminst voor gesloten worden gehouden. Zo geeft het Hof in zijn tussenvonnis d.d. 19 oktober 2004, waarin het de op 16 november 2004 te houden comparitie bepaalt, nog aan dat op die comparitie ook de door [eiser] gepresen-teerde schadeposten aan de orde komen. Dat [eiser] hierin aanleiding vindt om een ten opzichte van het schaderapport d.d. 13 januari 2004 van Ergonomics N.V. meer geactualiseerd en onderbouwd schaderapport in het geding te brengen, verwondert niet. [Verweerster] reageert hierop ter comparitie en ook later niet in die zin dat het rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat het te laat in het geding is gebracht. De raadsman van [verweerster] geeft slechts te kennen het schaderapport door haar eigen deskundige te willen laten beoordelen. In het feit dat vervolgens in de procedure ten aanzien van de begroting van de schade, mede door het Hof zelf, de lijn is uitgezet dat voor die begroting de hulp van een deskundige zal worden ingeroepen na de poging van [eiser] om te revalideren en er daardoor((3)) voor [verweerster] geen directe aanleiding bestond om op het rapport te reageren, kan niet een voldoende rechtvaardiging worden gevonden om het schaderapport buiten aanmerking te laten. Omdat de zojuist vermelde lijn mede door het Hof zelf was uitgezet, lag het veeleer in de reden dat het Hof, toen het aan de beoordeling van de schadeposten toekwam en in dat verband tot de bevinding kwam dat het inschakelen van een deskundige toch niet nodig was, [verweerster] alsnog in de gelegenheid had gesteld om op het rapport te reageren. Daar komt nog bij dat het op dat moment als vertrekpunt aanhouden van het rapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. niet zo zinvol was. Niet alleen was dat een rapport van ruim vier jaren terug (nl. september 2000), maar had [eiser] naar aanleiding van de schaderapporten d.d. 13 januari en 15 november 2004 ook zijn schadevordering zeer aanmerkelijk verminderd en anders uitgewerkt.
Kortom, het voorbijgaan door het Hof aan het schaderapport d.d. 15 november 2004 van Ergonomics N.V. wordt op zichzelf terecht bestreden. De desbetreffende klachten zullen echter toch niet tot vernietiging van het eindvonnis kunnen leiden, indien het Hof de tien schadeposten ook los van het schaderapport heeft kunnen beoordelen op de wijze als het nu heeft gedaan,. In dat geval ontberen de klachten het vereiste belang.
de beoordeling door het Hof van de tien schadeposten
2.3 Alvorens wordt ingegaan op de beoordeling door het Hof van de tien schadeposten, is een opmerking over het te dezen toepasselijke recht op zijn plaats. Per 1 januari 2002 is op Aruba een nieuw Burgerlijk Wetboek (NBWA) in werking getreden, dat goeddeels overeenkomt met het thans in Nederland van kracht zijnde Burgerlijk Wetboek. In Boek 6 van het NBWA is ook een algemene regeling voor wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding opgenomen, met onder meer bepalingen aangaande schadevergoeding bij letsel (artikelen 6: 107 en 107a) en bij overlijden (artikel 6:108) en aangaande voordeelstoerekening (artikel 6:100). Echter, ingevolge artikel 12 Landsverordening Overgangsbepalingen NBW van 19 juli 2001, AB 2001, nr. 108 wordt de vraag welke schade, waarvoor aansprakelijkheid bestaat, in welke mate dient te worden vergoed, voor zover het gaat om schade die voortvloeit uit gebeurtenissen van vóór 1 januari 2002, nog beheerst door het vóór deze datum te Aruba geldende BW (OBWA). Het OBWA bevat niet een algemene regeling voor wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding als opgenomen in het NBWA. Aan schade uit letsel en overlijden zijn in het OBWA de artikelen 1388 en 1387 gewijd, die overeenstemmen met de artikelen 1407 repectievelijk 1406 uit het oude Nederlandse BW. Hoewel een aparte wettelijke regeling van voordeelstoerekening, evenals in het Nederlandse oude B, ook in het OBWA ontbreekt, wordt die figuur wel tot het geldende recht gerekend; zie in dit verband HR 17 december 1976, NJ 1977, 351, m.nt. ARB, waarin de Hoge Raad onder meer overweegt: "dat, indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de verschuldigde schadevergoeding, voor zover dit redelijk is, in rekening moet worden gebracht."
Het bedrijfsongeval is [eiser] op 19 maart 1998 overkomen. Uit het voorgaande volgt dat de vraag welke schade [verweerster] in welke mate aan [eiser] heeft te vergoeden beoordeeld dient te worden naar het burgerlijk recht dat vóór 1 januari 2002 op Aruba van kracht was.
2.4 Het Hof beoordeelt tien schadeposten. De beoordeling van twee schadeposten wordt in cassatie niet, althans niet met aparte en voldoende concrete klachten, bestreden. Het betreft de kosten van vermogensbeheer en de afkoop van toekomstige schade. Deze schadeposten spelen daardoor geen rol meer.
2.5 De eerste schadepost die het Hof beoordeelt, is de post 'Inkomensderving'.
2.5.1 Dienaangaande overweegt het Hof allereerst:
"Ter gelegenheid van de voortgezette comparitie op 16 november 2004 zijn partijen overeengekomen dat [verweerster] de ongevallenuitkering van [eiser] zal aanvullen tot 100% van het door hem laatstelijk genoten inkomen bij [verweerster]. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] aan deze verplichting niet heeft voldaan. Tot op heden heeft [eiser] derhalve geen inkomensderving gehad."
2.5.2 In deze overweging ligt besloten dat volgens het Hof de tussen partijen bestaand hebbende meningsverschillen omtrent de bepaling van de inkomensderving uiteindelijk zijn opgelost en het er voor moet worden gehouden dat met de betalingen door [verweerster] ter zake van de inkomensderving aan [eiser], de op dit vlak door [eiser] geleden schade geheel is vergoed.
Tegen deze (impliciete) oordelen komt [eiser] in zijn verzoekschrift tot cassatie onder II.15 op. Niet ten onrechte. Op blz. 2, onder 2, van het proces-verbaal van de op 16 november 2004 gehouden comparitie van partijen staat opgetekend: "De aanvulling van 20% op [eiser]'s ongevallenuitkering zal door [verweerster] worden uitbetaald."((4)) In zijn op 22 februari 2005 genomen Akte van Uitlating na comparitie maakt [eiser] gewag van meningsverschillen die er tussen hem en [verweerster] zijn gerezen omtrent de berekening van de suppletie. De meningsverschillen raken de vraag of de suppletie neerkomt op een aanvulling van de ongevallenuitkering tot het in 1997 door [eiser] genoten inkomen en de vraag wat dat inkomen omvat, met name of dan wel in hoeverre daartoe ook de vergoeding voor overwerk moet worden gerekend. [Eiser] meent dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord, welk standpunt overeenkomt met de uitgangspunten die op blz. 8 van het schaderapport van 15 november 2004 van Ergonomics N.V. voor de berekening van de inkomensderving worden aangehouden. Omtrent het standpunt van [verweerster] wordt opgemerkt dat zij de suppletie op een '20%-bedrag' stelt. Hoewel dit een weinig precieze uitlating over het standpunt van [verweerster] is, is toch wel zoveel duidelijk dat partijen het niet eens zijn over de wijze van berekening van de inkomensderving en daardoor ook over de verschuldigde vergoeding. Dat de meningsverschillen na 22 februari 2005 zijn opgelost, kan niet, althans niet met voldoende zekerheid, uit de processtukken van na die datum worden afgeleid. In een Notitie ten behoeve van de op 23 augustus 2005 gehouden comparitie van partijen maakt [verweerster] onder 3 wel melding van betalingen harerzijds inzake de suppletie en dat doet zij ook in de Akte tot Uitlating Deskundigenbericht van 20 juni 2006 onder 4 ("6. [verweerster] betaalt maandelijks een bedrag van Afl 340,- aan [eiser] als suppletie op de maandelijkse uitkering die hij van de Sociale Verzekerings Bank ontvangt;"), maar welke berekening aan de suppletie, die wordt betaald, ten grondslag ligt, blijft onvermeld.
2.5.3 Omtrent de inkomensderving overweegt het Hof verder:
"Of er in de toekomst sprake zal zijn van inkomensderving hangt mede af van de vraag of de pijnklachten zullen verdwijnen en van de uitslag van een nog te volgen arbeidsreïntegratie-traject, zoals door de hierboven genoemde revalidatiearts (lees: A. Zahavi, A-G) is aanbevolen. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat [verweerster] aan [eiser] een baan als portier heeft aangeboden, kan er derhalve op dit moment niet van uit worden gegaan dat [eiser] in de toekomst inkomensverlies zal hebben, zodat het Hof over mogelijke toekomstige vermogensschade als gevolg van eventuele inkomensderving geen oordeel zal geven."
2.5.4 De overweging is, naar het voorkomt, aldus te verstaan, dat naar het oordeel van het Hof enerzijds het nog niet geheel duidelijk is of er in de toekomst sprake zal zijn van schade wegens inkomensderving voor zover daarbij de aan [eiser] aangeboden baan als portier een rol speelt, maar anderzijds er toch vooralsnog niet van kan worden uitgegaan dat [eiser] in de toekomst, dat wil zeggen in de tijd na het eindvonnis, inkomensverlies zal lijden, zodat het Hof over mogelijke toekomstige vermogensschade als gevolg van eventuele inkomensderving nog geen oordeel zal geven.
Voor zover het Hof oordeelt dat vooralsnog geen inkomensderving bij [eiser] voor de toekomst kan worden aangenomen "gelet op het vorenstaande", dat wil zeggen gelet op wat eerder is overwogen omtrent de suppletie die [verweerster] aan [eiser] uitbetaalt, ligt de bestrijding van dat oordeel besloten in de hiervoor in 2.5.2 besproken klachten. De slotsom was dat die klachten doel treffen. In zoverre komt aan het in 2.5.3 geciteerde oordeel over de schade in de toekomst wegens inkomensderving de grondslag te ontvallen.
Voor zover het Hof bij zijn oordeel over de schade van [eiser] wegens inkomensderving in de toekomst de door [verweerster] aan [eiser] aangeboden baan van portier in aanmerking neemt, wordt daartegen aan het slot van II.15 en in II.16 van het verzoekschrift tot cassatie opgekomen met de klacht, kort gezegd, dat het Hof niet mede in het aanbod van de baan van portier aanleiding had mogen vinden om geen schade in de toekomst wegens inkomensderving aan te nemen. Deze klacht lijkt hierop te moeten stranden dat het Hof nog niet definitief beslist dat vanwege de baan als portier [eiser] in de toekomst geen inkomensderving zal hebben. Want of [eiser] die baan daadwerkelijk zal kunnen gaan uitoefenen en daarmee inkomsten zal verwerven, zal, zo overweegt het Hof, mede afhangen van de vraag of de pijnklachten bij [eiser] zullen verdwijnen en van de uitslag van een door [eiser] nog te volgen arbeidsreïntegratie-traject. Anders gezegd, in dit opzicht vormt de inkomensderving nog een open, onbesliste kwestie die derhalve nog aan de rechter kan worden voorgelegd. Dan is er, gelet op artikel 1 lid 1 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba jo. artikel 399 Rv, nog geen ruimte voor een cassatieberoep.
2.6 In de eerste alinea van II.17 van het verzoekschrift wordt de afwijzing van een vergoeding voor reeds gemaakte kosten van medische behandeling en voor transportkosten bestreden. Het Hof wijst een vergoeding voor deze kosten af:
"nu gesteld noch gebleken is dat deze kosten niet vergoed worden door de SVB, zodat aangenomen dient te worden dat [eiser] ook in dit opzicht tot nu toe geen vermogensschade heeft."
2.6.1 Opgemerkt wordt dat in het rapport van Ergonomics N.V. (van waarschijnlijk 15 november 2004) zich specificaties bevinden van de vergoedingen die door SVB worden verstrekt met een daarbij behorende berekening van de kosten die uit dien hoofde niet aan [eiser] worden vergoed. Specificaties waaruit blijkt welke kosten van medische behandeling en transportkosten niet aan [eiser] worden vergoed, zijn echter niet tussen de bijlagen bij genoemd rapport aangetroffen, althans niet als zodanig herkenbaar. Het zojuist gestelde geldt ook voor het rapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V., waarvan ook gezegd wordt dat het een genoegzame onderbouwing geeft. Wat in beide rapporten verder moet worden beschouwd als onderbouwing van de stelling dat reeds gemaakte medische kosten en transportkosten niet door SVB worden vergoed, wordt niet concreet aangegeven.
Een en ander betekent dat de klachten in de eerste alinea van II.17 deels feitelijke grondslag missen, deels niet voldoen aan de aan een cassatieklacht te stellen eisen.
2.7 Omtrent de medische kosten in de toekomst overweegt het Hof:
"Ook in de toekomst zal [eiser] geen medische kosten hebben. Deze zullen immers vergoed blijven worden door de SVB en/of uit hoofde van de AZV" (lees: Algemene Ziektekostenverzekering, A-G).
2.7.1 In de derde alinea van II.17 van het verzoekschrift tot cassatie wordt hiertegen aangevoerd dat het Hof geen enkel inzicht geeft in hoe het tot deze onjuiste constatering is gekomen. Deze klacht komt gegrond voor. De beslissing van het Hof kan worden begrepen als dat verhaal voor medische kosten in de toekomst ook geheel is uitgesloten. Aldus verstaan, betreft het een vergaande beslissing. Voor zo'n stellige uitspraak over de toekomst mag toch wel enige onderbouwing worden verlangd. Omdat waarschijnlijk geen volstrekte zekerheid is te verkrijgen over de mate waarin de medische kosten in de toekomst door SVB en AZV zullen worden gedragen, lijkt het beter nog geen definitief oordeel over de toekomst uit te spreken.
2.8 Een volgende schadepost waarvoor het Hof geen vergoeding toekent, betreft de kosten aanpassingen leefvoorzieningen. Te dien aanzien overweegt het Hof:
"Vaststaat dat [verweerster] een aan de handicap van [eiser] aangepaste woning, vrij van huur, aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld, zodat ook dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen."
2.8.1De klacht hiertegen in de vierde alinea van II.17 van het verzoekschrift in cassatie luidt dat het Hof te dezen een onterecht oordeel geeft, nu de schaderapporten en de (onvoldoende weersproken) stellingen van [eiser] ervan getuigen dat er tal van voorzieningen zijn die ook in de toekomst door hemzelf zullen moeten worden bekostigd. De klacht faalt. Niet alleen schort het aan een verwijzing naar stellingen van [eiser] in zijn processtukken over in de toekomst nog aan te brengen voorzieningen, maar bieden ook de schaderapporten, waarnaar wordt verwezen, op dit punt onvoldoende inzicht. Dat is ook niet onbegrijpelijk want bij het opmaken van de rapporten kon nog geen rekening worden gehouden met het feit dat [verweerster] aan [eiser] een aangepaste woning ter beschikking heeft gesteld.
2.9 De vergoeding voor het treffen van een oudedags- en wezenvoorziening wijst het Hof af op de grond:
"Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen, nu niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [eiser] ook een oudedags- en wezenvoorziening zou hebben getroffen, indien hem het arbeidsongeval niet was overkomen."
2.9.1 Dit oordeel wordt in de vijfde alinea van II.17 van het verzoekschrift tot cassatie bestreden met een verwijzing naar hetgeen in 4.6 van het rapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. over deze voorziening wordt opgemerkt. Daar wordt wel een schadepost met betrekking tot het treffen van een oudedags- en wezenvoorziening opgevoerd, maar het Hof heeft dat niet reeds als een voldoende aanwijzing hoeven te beschouwen dat [eiser] ook zonder het ongeval werkelijk een oudedags- en wezenvoorziening zou hebben getroffen (in aanvulling op de wettelijke voorziening). Bovendien valt op, dat deze post niet terugkeert in de latere schaderapporten van Ergonomics N.V.
2.10 Het Hof kent voor de kosten afwikkeling schadeclaim een bedrag van Afl. 30.000,- toe in plaats van het gevorderde bedrag van Afl. 250.000,-. Daartoe overweegt het Hof:
"Het gevorderde bedrag van Afl. 250.000,- is niet alleen buitensporig hoog, maar is ook niet voldoende met bescheiden, zoals facturen, onderbouwd. Het is wel komen vast te staan dat [eiser] kosten heeft gemaakt. Deze kosten worden ex aequo et bono vastgesteld op Afl. 30.000,-."
2.10.1 De bestrijding van dit oordeel is te vinden in de tweede alinea van II.17 van het verzoekschrift tot cassatie.
Ter staving van het bedrag van Afl. 250.000,- wordt gewezen op het feit dat in het rapport van Caribbean Accounting & Tax Consultants N.V. wordt vermeld dat Ergonomics N.V. dat bedrag had gefactureerd. Daarin heeft het Hof geen aanleiding hoeven te vinden om dat bedrag aan te houden. Enige onderbouwing voor of toelichting op het bedrag wordt niet gegeven. In dit verband verdient nog opmerking dat Ergonomics N.V. in haar eigen rapporten van dat bedrag geen gewag maakt. In haar rapport van 15 november 2004 noemt Ergonomics N.V. op blz. 9 een bedrag van Afl. 38.750,- voor Expertisekosten en een bedrag van Afl. 32.710,65 voor door Ergonomics N.V. gemaakte kosten.
Naar aanleiding van de opmerking van het Hof dat geen facturen zijn overgelegd, wordt aangevoerd dat het niet overleggen van facturen [eiser] niet kan worden aangerekend aangezien het Hof de benoeming van een deskundige had aangekondigd, zodat het Hof, toen het besloot toch geen deskundige te benoemen, [eiser] in de gelegenheid had moeten stellen de facturen alsnog in het geding te brengen. Dit weerwoord spreekt niet erg aan. Het valt immers niet in te zien waarom voor het aantonen en vaststellen van de kosten van de afwikkeling van de schadeclaim de hulp van een deskundige nodig zou zijn.
Aan het voorgaande valt nog toe te voegen dat in het rapport van 15 november 2004 van Ergonomics N.V. weinig achtergrondinformatie in verband met de twee hiervoor genoemde bedragen wordt gegeven. Dat geldt in het bijzonder voor het op de Expertise-kosten betrekking hebbend bedrag. De redelijkheid van de opgevoerde bedragen dient zich daardoor niet zonder meer aan.
Kortom, dat wat tegen de slechts gedeeltelijke toewijzing van de kosten van de afwikkeling van de claim wordt aangevoerd, komt niet steekhoudend voor.
2.11 De beslissing van het Hof met betrekking tot de immateriële schade wordt in II.18 van het verzoekschrift tot cassatie slechts in zoverre bestreden dat het Hof op de voor deze schade vastgestelde vergoeding van Afl. 175.000,- in mindering brengt het bedrag van Afl. 80.000,-, tot de betaling waarvan het Gerecht in eerste aanleg [verweerster] had veroordeeld vanwege het niet naar behoren nakomen van de CAO-verplichting om een ongevallenverzekering af te sluiten die ook bij een ongeval met de gevolgen als nu zijn ingetreden (blijvende invaliditeit) tot een uitkering van Afl. 80.000,- zou hebben geleid. Hoewel dat strikt genomen niet het geval is, mag het bedrag, nu het de plaats inneemt van een verzekeringsuitkering die [eiser] zou hebben genoten indien [verweerster] haar verzekeringsplicht uit de CAO naar behoren was nagekomen, worden gelijk gesteld met of behandeld worden als een uitkering uit een ongevallenverzekering. Zulk een verzekering vormt als regel een sommenverzekering. Waarom het bedrag van Afl. 80.000,- in mindering moet worden gebracht, motiveert het Hof niet.
2.11.1 Ter bestrijding van het in mindering brengen wordt aangevoerd dat een uitkering uit een ongevallenverzekering niet onder de noemer van immateriële schade valt, althans dat het Hof tot dat in mindering brengen niet zonder nadere motivering had mogen besluiten. In dat verband wordt gewezen op de ernst van de immateriële schade, die [eiser] heeft geleden en lijdt.
2.11.2 In de loop van het appel is van de zijde van [eiser] ter zake van het in mindering brengen van het bedrag van Afl. 80.000,- een gewijzigd standpunt ingenomen. Aan het slot van de memorie van grieven wordt gevorderd een veroordeling van [verweerster] tot betaling van het bedrag van Afl. 9.700.906,- of van een ander door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag, "verminderd met het bedrag van Afl. 80.000,- dat in eerste aanleg is toegewezen". In het schaderapport d.d. 13 januari 2004 van Ergonomics N.V. wordt echter het bedrag van Afl. 80.000,- niet meer als aftrekpost genoemd, terwijl in het daarop volgende schaderapport d.d. 15 november 2004 op blz. 10 na vermelding van enige rechtspraak((5)) wordt geconcludeerd: "De eerder uitbetaalde Awg 80.000,- aan [eiser] door [verweerster] conform CAO bepalingen moet niet als voordeelstoerekening aangezien worden en hoeft niet met de hierboven berekende schade verrekend te worden."
2.11.3 In de rechterlijke uitspraken waarnaar op blz. 10 van het schaderapport van 15 november 2004 wordt verwezen gaat het om de vraag of bij de vaststelling van de te vergoeden schade uit lichamelijk letsel mede in aanmerking moet worden genomen de uitkering die de gelaedeerde in verband met het opgelopen lichamelijk letsel uit een sommenverzekering ontvangt. In de rechtbankuitspraken is de sommenverzekering een door de werkgever ten behoeve van zijn werknemers geregelde collectieve ongevallen-verzekering, in de uitspraak d.d. 28 november 1969 van de Hoge Raad in de IBC/Derkx-zaak een door de gelaedeerde zelf gesloten ongevallenverzekering. Die vraag wordt in de drie uitspraken ontkennend beantwoord((6)). De Hoge Raad overweegt daartoe:
"dat het Hof heeft vastgesteld dat de door Derkx afgesloten verzekering een sommen-verzekering is, welke aan Derkx in geval van tijdelijke of blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval recht gaf op de bij de polis bepaalde uitkeringen, ongeacht of Derkx als gevolg van die invaliditeit al dan niet enige schade zou hebben geleden;
dat in zodanig geval geen rechtsregel meebrengt, dat de verzekeringsuitkering, of de vordering te dier zake, als een aan de gelaedeerde opkomend voordeel op de aan hem te vergoeden schade in mindering moet worden gebracht;
dat het bestaan van een sommenverzekering een aangelegenheid is die de schuldige aan het ongeval niet aangaat, immers het afsluiten van een dergelijke verzekering in de huidige maatschappij een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen;"
Voor het geval van overlijden heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak d.d. 19 juni 1970, NJ 1970, 380, m.nt. GJS in tegenovergestelde zin geoordeeld. Omdat bij de bepaling van de aan nabestaande uit te betalen schadevergoeding mede een rol speelt de bij hen aanwezige (financiële) behoeftigheid dient een uitkering uit een ongevallenverzekering wel in aanmerking te worden genomen. Deze beslissing is bevestigd in HR 4 februari 2000, NJ 2000, 600, m.nt. MMM.
2.11.4In het kader van de regeling van de vergoeding van schade uit letsel en uit overlijden in het Nederlandse NBW (zie artikel 6.1.9.11a respectievelijk 6.1.9.12) is voorgesteld om in algemene zin te bepalen dat uitkeringen uit hoofde van een verzekering, die geacht moeten worden de door de gekwetste of de nabestaanden geleden schade te hebben verminderd, bij de vaststelling van de schade als voordeel in mindering worden gebracht. Hierdoor zou ook voor schade uit letsel de algemene regel gelden die de Hoge Raad voor schade uit overlijden had aangenomen. Het voorstel is echter afgestuit op een door de Tweede Kamer aanvaard amendement Van der Burg (CDA)/Korthals Altes (VVD). De indieners van dit amendement waren van mening dat de beantwoording van de vraag in hoeverre een sommenverzekering als een bij de benadeelde opgekomen voordeel voor verrekening in aanmerking moet worden genomen, aan de rechter diende te worden overgelaten. Deze zou daarbij kunnen uitgaan van artikel 6.1.9.5 (6:100 BW). Op de vraag wat de aanvaarding van het amendement betekent voor het op dat moment nog geldende recht, antwoordt de minister : "Verder blijkt uit de discussie ...... dat op voortzetting van de huidige rechtspraak bij overlijdensschade moet worden gerekend. Voor wat betreft de voordeelstoerekening bij letselschade is evenwel veeleer afstand genomen van het huidige recht" (cursivering A-G). Hiermee bedoelt de minister dat in de discussie in de Tweede Kamer naar voren is gekomen dat er bij schade uit letsel, anders dan uit de door de Hoge Raad in 1969 geformuleerde regel volgt, ook meer ruimte moet zijn om bij de vaststelling van de vergoedbare schade uitkeringen uit sommenverzekeringen als een opgekomen voordeel bij de benadeelde in aanmerking te nemen. Die ruimte biedt de in artikel 6.1.9.5 (artikel 6:100 BW) neergelegde regel van voordeelstoerekening((7)).
2.11.5 Het artikel 6:100 in het Arubaanse NBW is in de Memorie van Toelichting((8)), blz. 51 en 52, van de volgende toelichting voorzien:
"De in artikel 100 opgenomen regel omtrent toerekening van voordeel stemt eveneens overeen met de stand van zaken, zoals die onder het geldende recht in rechtspraak en litteratuur is ontwikkeld. Een voordeel dat verkregen wordt uit de gebeurtenis die ook de schade heeft veroorzaakt, wordt met die schuld verrekend, voor zover dit - naar het oordeel van de rechter - redelijk is. Staat een voordeel tegenover schadeposten van verschillende aard, dan staat het ter beoordeling van de rechter in hoeverre het redelijk is dat voordeel in rekening te brengen op een of meer van die schadeposten; zo zal het in de regel niet redelijk zijn een uitkering ter dekking van inkomensschade te verrekenen met geleden immateriële schade (vergelijk HR 17-12-1976, NJ 1977, 351). Een zodanig voordeel kan bij voorbeeld bestaan uit de besparing van kosten die anders hadden moeten worden gemaakt. De discussie omtrent de redelijkheid speelt zich in het bijzonder af met betrekking tot verzekeringsuitkeringen. Inzake uitkeringen van schadeverzekering wordt voordeelstoerekening in beginsel toegepast, doch in de regel betekent dit, wegens subrogatie van de verzekeraar, geen verlichting van de last van de aansprakelijke persoon. Daarentegen wordt gewoonlijk aangenomen dat uitkeringen van sommenverzekering, zeker indien vrijwillig gesloten en bekostigd door de benadeelde, in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen; wellicht zal een uitzondering worden gemaakt voor zover de verzekering in het bijzonder met het oog op de dekking van schade is gemaakt. Dit betekent niet dat een sommenverzekering buiten zo'n uitzonderingsgeval bij de schadevergoeding geheel buiten beschouwing blijft. Bij de toepassing van artikel 106 kan zij een factor vormen voor de toekenning van vergoeding van immateriële schade naar billijkheid, voor de toepassing van artikel 108 heeft zij tot gevolg dat de schade door het derven van levensonderhoud vermindert, en bij toepassing van artikel 109 kan zij een factor voor de beoordeling van de wenselijkheid van matiging vormen."
Hier wordt uitgedragen dat een uitkering uit een sommenverzekering weliswaar in beginsel niet als verrekenbaar voordeel in aanmerking dient te worden genomen, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat de uitkering bestemd is voor de afdekking van een bepaalde schade, de rechter toch aanleiding kunnen geven om een uitzondering te maken. Dus ook hier is er ruimte voor een meer genuanceerde benadering.
2.11.6 Hartkamp merkt in Asser-Hartkamp 4-I, 2004, nr. 477 over hoe met artikel 6:100 BW bij een sommenverzekering in het licht van de omstandigheden van het geval om te gaan, het volgende op:
"Omstandigheden waarbij de rechter in dat verband rekening kan houden zijn bijvoorbeeld of de uitkering geacht moet worden de schade van de gekwetste te verminderen en, zo ja, om welke schade het gaat (zo ligt het met name voor de hand om periodieke uitkeringen die in feite strekken tot vergoeding van inkomensschade op de schadevergoeding in mindering te brengen; (vergelijk Bordes, WPNR 5791 (1986), Rensema, Schadevergoeding en afkoopsom (1988) p. 23); of de premie voor de sommenverzekering is betaald door de gelaedeerde of door de aansprakelijke persoon, bijvoorbeeld de werkgever of de echtgenoot van de gelaedeerde (vergelijk Parl. Gesch. Boek 6, p. 350); of de aansprakelijkheid van de laedens door een w.a.-verzekering is gedekt; en of het om schuld- dan wel risico-aansprakelijkheid gaat. Voorts staat het de rechter vrij om de verrekening tot bepaalde schadeposten te beperken, dus bijvoorbeeld de uitkering niet in mindering te brengen op de vordering wegens geleden immateriële schade, of om een uitkering uit verzekering, bijvoorbeeld een ongevallenverzekering met gemengd karakter, voor een gedeelte te verrekenen; men zie hiervóór nr. 445 en Mon. Nieuw BW (Bouman-Tilanus), nr. 35. Kottenhagen-Edzes, Bundel Van Wassenaer van Catwijck (1993), p. 301 e.v., wijst er m.i. terecht op dat bij de vraag of sommenverzekeringen als voordeel zijn aan te merken, terdege rekening moet worden gehouden met de immateriële gevolgen van een ongeval; vanuit dit gezichtspunt pleit zij ervoor in die zin een verband met het uit het verzekeringsrecht bekende indemniteitsbeginsel (zoals toegepast door de Hoge Raad) te leggen, dat een sommenverzekering pas als voordeel wordt verrekend, voor zover de uitkering de gelaedeerde in een duidelijk voordeliger positie zou brengen. Instemmend ook Van Wassenaer van Catwijck, in Begroting van schade, verandering en verzekering (1994), p. 19."((9))
2.12 Tegen de achtergrond van de bovenstaande korte schets van de juridische (on)-mogelijkheden van verrekening van schade, meer in het bijzonder immateriële schade, met een de benadeelde toegevallen uitkering uit een sommenverzekering geeft het Hof onvoldoende inzicht in de juridische en feitelijke gronden, waarop het tot het oordeel is gekomen dat het bedrag van Afl. 80.000,- in mindering kan worden gebracht op de voor de immateriële schade vastgestelde vergoeding van Afl. 175.000,-. Zo al onder het burgerlijk recht van Aruba van vóór 1 januari 2002 een uitkering uit een sommenverzekering als voordeel voor verrekening in aanmerking kon worden genomen((10)), dan kan tot een verrekening in ieder geval niet worden geconcludeerd dan na daartoe de omstandigheden van het geval, waaronder opzet en bedoeling van de betrokken sommenverzekering, in ogenschouw te hebben genomen en deze te hebben gewogen. Uit het eindvonnis blijkt niet of het Hof zich bezonnen heeft op de vraag of verrekening van een uitkering uit een sommenverzekering als een door de benadeelde genoten voordeel naar het recht van vóór 1 januari 2002 wel mogelijk is dan wel, indien die vraag in beginsel bevestigend moet worden beantwoord, welke omstandigheden het Hof in aanmerking heeft genomen en hoe het die omstandigheden heeft gewogen ten einde voor het onderhavige geval tot een positief oordeel te komen((11)). In de Schriftelijke Toelichting van Mrs. Meijer en Dempsey wordt gesteld dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de ongevallenuitkering (mede) tot doel strekt de (materiële en immateriële) schade van de werknemer te compenseren. Uit het eindvonnis blijkt niet dat het Hof aldus heeft geoordeeld.
Voor zover in II.18 van het verzoekschrift tot cassatie wordt geklaagd over onvol-doende motivering, treft de klacht dan ook doel.
2.13 Het kan intussen zo zijn dat de beslissing van het Hof het gevolg is van het buiten aanmerking laten van het tweede schaderapport van Ergonomics N.V. d.d. 15 november 2004, waarin [eiser], in afwijking van de memorie van grieven, alsnog het standpunt inneemt dat het bedrag van Afl. 80.000,- niet in mindering op de aan [eiser] toekomende schadevergoeding mag worden gebracht. Indien dit inderdaad de verklaring voor de beslissing zou zijn, dan kan de beslissing evenmin in stand blijven. Om de hierboven reeds vermelde redenen heeft het Hof ten onrechte het schaderapport buiten aanmerking gelaten. Naar aanleiding van dat rapport had het Hof partijen en meer in het bijzonder [verweerster] in de gelegenheid moeten stellen om zich nader uit te laten over de kwestie van het in mindering brengen van het bedrag van Afl. 80.000,- als een door [eiser] genoten voordeel. Welbeschouwd was er als gevolg van het verdere verloop van de procedure over die kwestie nog niet werkelijk een debat gevoerd, zodat ten processe door partijen ook nog weinig omtrent de bedoeling en opzet van de ongevallenverzekering naar voren was gebracht.
2.14 In II.19 van het verzoekschrift tot cassatie wordt opgekomen tegen de vaststelling van de ingangsdatum van de wettelijke rente per 16 april 1999. Dat gebeurt tevergeefs. Het Hof heeft de datum aangehouden, die in het petitum van de memorie van grieven voorkomt.
2.15 Het voorgaande laat zich aldus samenvatten dat, naar het voorkomt, de beoordeling door het Hof in het eindvonnis van de diverse schadeposten terecht wordt bestreden, voor zover het gaat om de post inkomensderving en de verrekening van het bedrag van Afl. 80.000,- als een door [eiser] genoten voordeel. Bij beide thema's speelt het schaderapport d.d. 15 november 2004 een rol. Dit betekent dat het vereiste belang bij de bestrijding van het buiten beschouwing laten van dat rapport aanwezig is en dat dus niet kan worden geconcludeerd dat de daarop gerichte klachten geen doel treffen bij gebrek aan belang.
het niet benoemen van een deskundige voor de bepaling van de schade
2.16 Een expliciete beslissing om geen deskundige voor de bepaling van de schade te benoemen, komt in het eindvonnis niet voor. Dat het Hof van de benoeming heeft afgezien, volgt uit het feit dat het Hof in het eindvonnis over de diverse schadeposten beslist zonder tussenkomst van een deskundige. In II.9 van het verzoekschrift tot cassatie wordt geklaagd dat het Hof 'in zijn eindvonnis van 19 september 2006 ten onrechte en zonder enige motivering aan deze ook door hemzelf gelaste deskundigenbenoeming voorbij(gaat)' en dat 'niet duidelijk is op grond waarvan het Gemeenschappelijk Hof zich opeens wèl zelf in staat achtte om de schade te begroten'.
2.17 Deze motiveringsklacht slaagt, naar het voorkomt, niet. In de gronden die het Hof bij de beoordeling van de diverse schadeposten heeft gebezigd, ligt besloten dat en waarom volgens het Hof het alsnog inschakelen van een deskundige voor de begroting van de schade niet meer nodig was. Sommige schadeposten waren door partijen onderling tot oplossing gebracht (inkomensderving en kosten aanpassingen leefvoorzieningen), van andere schadeposten was het bestaan ervan onvoldoende gebleken (voor rekening van [eiser] komende kosten van medische behandeling en transport in het verleden en in de toekomst) en voor weer andere schadeposten geldt dat zij naar hun aard geen tussenkomst van een deskundige vereisen (kosten afwikkeling schadeclaim en verrekening van het bedrag van Afl. 80.000,-).
2.18 In de Schriftelijke Toelichting van Mr. Salomons wordt onder 15 t/m 18 naar voren gebracht, kort gezegd, dat het afzien van een benoeming van een deskundige ter bepaling van de schade een verrassingsbeslissing vormt. Op die plaats wordt deze klacht te laat voorgedragen, zodat deze klacht reeds om die reden niet kan slagen.
2.19 Opmerking verdient nog dat, indien het Hof bij de verdere behandeling van de zaak het inschakelen van een deskundige alsnog wenselijk oordeelt, het daartoe de vrijheid heeft.
3 Conclusie
Nu, naar het voorkomt, de klacht over het buiten aanmerking laten van het schaderapport van Ergonomics N.V. d.d. 15 november 2004 doel treft en de klachten omtrent de beoordeling door het Hof van de diverse schadeposten ten dele opgaan, wordt ten aanzien van die punten geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis d.d. 19 september 2006 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Vermelding verdient nog dat uit de processtukken blijkt dat [eiser] afkomstig is uit Colombia en dat zijn echtgenote met wie hij ten tijde van het ongeval samenwoonde, hem heeft verlaten met achterlating van twee op dat moment minderjarige kinderen. Zie onder meer het rapport d.d. 31 augustus 2004 van de deskundige S. Cabenda (processtuk 37 van het A-dossier), blz.12, onder 4.4 Sociale aspecten.
2. [Eiser] heeft in dezelfde procedure ook gedagvaard Citizens Insurance Agencies Aruba N.V. De tegen deze verzekeringsmaatschappij ingestelde vordering is door het Gerecht in eerste aanleg afgewezen. [Eiser] komt tegen deze afwijzing in appel niet op. Daardoor speelt de vordering tegen de verzekeringsmaatschappij in cassatie geen rol.
3. En ook omdat mede op instigatie van het Hof pogingen werden ondernomen om door middel van het maken van afspraken tijdens de comparities over diverse schadeposten de daaromtrent bestaande geschilpunten tot oplossing te brengen.
4. Er staat niet, zoals het Hof overweegt, dat [verweerster] de ongevallenuitkering van [eiser] zal aanvullen tot 100% van het laatstelijk door hem bij [verweerster] genoten inkomen.
5. Verwezen wordt naar Rb. Breda 1 november 1994, NJ 1995, 507; Rb. Amsterdam 30 december 1998, VR 1999, 81 en HR 4 februari 2000, NJ 2000, 600, m.nt. MMM. De verwijzing naar het HR-arrest lijkt op een vergissing te berusten. Er wordt gesproken van "IBC/Derkx". Dat vormt de verkorte aanduiding van het HR-arrest van 28 november 1969, NJ 1970, 172, m.nt. GJS. Dit arrest heeft, zoals het onderhavige geval, betrekking op schadevergoeding in verband met lichamelijk letsel, terwijl in het HR-arrest van 4 februari 2000 een geval van schadevergoeding in verband met overlijden aan de orde is.
6. Zie voor meer gelijkluidende lagere rechtspraak de losbladige Kluwerbundel Schadevergoeding (A.T. Bolt), art. 107, aant. 31.
7. Zie voor een en ander: Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1277 e.v. en vooral blz. 1295 t/m 1309; het geciteerde antwoord van de minister is op blz. 1308 te vinden; Asser-Hartkamp 4-I, 2004, nr. 477; losbladige Kluwerbundel Schadevergoeding (A.T. Bolt), art. 107, aant. 32, waar gewezen wordt op Hof 's-Hertogenbosch 22 juli 2003, NJ 2004, 367 en Rb. Rotterdam 9 december 1994, A&V 1995, blz. 41 - 43, in welke uitspraken verrekening van een uitkering uit een sommenverzekering plaatsvindt.
8. De wetgevingsstukken worden op Aruba niet officieel gepubliceerd. De Memorie van Toelichting is op aanvraag verkrijgbaar bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van Aruba, onder vermelding van: AB 2000, no. 67 (Landsverordening bevattende de tekst van de titels 6.1 en 6.2 voor een nieuw Burgerlijk Wetboek van Aruba), zittingsjaar 1998-1999, nr. 295.
9. Zie in verband met de mogelijkheid in het algemeen van het verrekenen van een geldelijk voordeel met ook immateriële schade HR 17 december 1976, NJ 1977, 351, m.nt. ARB. In het betreffende geval was er sprake van schadeposten van verschillende aard, waaronder immateriële schade. De Hoge Raad overweegt onder meer: "dat, indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de verschuldigde schadevergoeding, voor zover dit redelijk is, in rekening moet worden gebracht; dat dit meebrengt dat, indien ter zake van de betreffende gebeurtenis verschillende schaden zijn geleden, ten aanzien van ieder van deze schadeposten ter beoordeling van de rechter staat in hoeverre het in de gegeven omstandigheden redelijk is dit voordeel daarop in mindering te doen strekken." In zijn conclusie voor het arrest geeft ook A-G Mr. Ten Kate als zijn mening dat, indien eenmaal immateriële schade op een bepaald bedrag is vastgesteld, dat bedrag eventueel voor verrekening met een door de gelaedeerde toekomend geldelijk voordeel in aanmerking kan komen. De annotator Bloembergen betuigt hiermee zijn instemming.
10. Of moet worden aangenomen dat onder het Arubaans burgerlijk recht van vóór 1 januari 2002 verrekening van een uitkering uit een sommenverzekering als een door de gelaedeerde genoten voordeel algemeen was uitgesloten, is niet helemaal duidelijk. Goed verdedigbaar is dat, zeker nu de figuur van voodeelverrekening vóór 1 januari 2002 ook in Aruba als zodanig al erkend werd, via het concordantie-beginsel ook in Aruba de in ieder geval vanaf 1 januari 1992 in Nederland van kracht zijnde meer genuanceerde benadering van de sommenverzekering gelding heeft verkregen en niet pas vanaf 1 januari 2002.
11. De plicht om een uitspraak te motiveren brengt mee dat de rechter in ieder geval aangeeft welke gedachtengang hij heeft gevolgd. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 121.
Uitspraak 11‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Procesrecht; geschil over begroting van door een werknemer als gevolg van een hem overkomen arbeidsongeval geleden schade; vrijheid van de feitenrechter om al dan niet een deskundigenonderzoek te gelasten; gelet op het verloop van het processueel debat ten onrechte door de appelrechter buiten beschouwing laten van een rapport als in een te laat stadium van de procedure overgelegd.
11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. R06/179HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd in Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 april 1999 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift heeft [eiser] zich gewend tot dat gerecht en gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, e.e.a. vermeerderd met de wettelijke rente, en [verweerster] te veroordelen om bij wijze van voorschot aan [eiser] een bedrag van Afl. 80.000,-- te betalen, althans een zodanig bedrag als de rechter in goede justitie vermeent te behoren, zulks onder verbeurte van een dwangsom.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij tussenvonnis van 13 september 2000 [eiser] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij blijvend invalide is ten gevolge van het hem overkomen bedrijfsongeval. Na getuigenverhoren heeft het gerecht bij eindvonnis van 31 oktober 2001 [verweerster] veroordeeld aan [eiser] een bedrag van Afl. 80.000,-- te betalen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van het gerecht heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof. [Eiser] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd.
Na zeven tussenvonnissen te hebben gewezen, heeft het hof bij eindvonnis van 19 september 2006 het eindvonnis van gerecht vernietigd en [verweerster] veroordeeld aan [eiser] een bedrag van Afl. 205.000,-- te betalen, te verminderen met een bedrag van Afl. 130.000,-- voorzover dit bedrag door [verweerster] aan [eiser] is betaald, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 1999. Het meer of anders gevorderde heeft het gerecht afgewezen.
Het eindvonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verweerster] mede door mr. N.T. Dempsey, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het eindvonnis van het hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser], in dienst bij [verweerster], heeft op 19 maart 1998 van de manager van [verweerster] opdracht gekregen de mengtrommel van de betoncentrale schoon te maken.
(ii) Ter uitvoering van de opdracht heeft [eiser] op die dag omstreeks 11.45 uur schoonmaakwerkzaamheden verricht onderaan het platform, waarop de machine is geplaatst die beton maakt. [Eiser] had daartoe een vrachtwagen onder het platform gereden en hierop een constructie van planken aangebracht (met daarop mogelijk ook een emmer) om bij de mengtrommel te kunnen komen.
(iii) Bij de uitvoering van deze werkzaamheden is [eiser] gevallen en op zijn rug terechtgekomen, waardoor hij ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen.
3.2 In rov. 2.5 van zijn tussenvonnis van 16 december 2003 heeft het Gemeenschappelijk Hof geoordeeld dat [verweerster] zijn in art. 1614x van het oude Burgerlijk Wetboek van Aruba neergelegde zorgverplichting niet is nagekomen en dat niet gebleken is van opzet of bewust roekeloos handelen van [eiser], zodat [verweerster] de schade van [eiser] als gevolg van het arbeidsongeval dient te vergoeden.
3.3 In cassatie is uitsluitend nog aan de orde de begroting van de door [eiser] geleden en door [verweerster] te vergoeden schade. Daartoe heeft het hof in zijn tussenvonnis van 17 februari 2004 deskundigen benoemd die zouden moeten onderzoeken (kort gezegd) in hoeverre [eiser] arbeidsongeschikt is onderscheidenlijk in hoeverre in de medische toestand van [eiser] nog verbetering kan worden verwacht. Nadat deze deskundigen ieder hun rapport hadden uitgebracht heeft het hof bij tussenvonnis van 19 oktober 2004 een comparitie van partijen gelast teneinde te bespreken op welke wijze en in welk tijdsbestek de aanbevelingen van de deskundigen zullen worden uitgevoerd terwijl voorts de door [eiser] gepresenteerde schadeposten aan de orde zouden komen. Aan het einde van die, op 16 november 2004 gehouden, comparitie heeft het hof de zaak aangehouden tot 22 februari 2005 voor uitlating benoeming deskundige aan de kant van partijen, tenzij partijen voor genoemde datum tot een schikking zouden zijn gekomen. In een nader tussenvonnis van 21 juni 2005 gelastte het hof opnieuw een comparitie van partijen. Die vond plaats op 23 augustus 2005. Het hof heeft toen de zaak verwezen naar de rol opdat partijen (wederom) een voorstel zouden kunnen doen over de persoon van de te benoemen deskundige. Nadat partijen zich bij akte in verschillende zin hieromtrent hadden uitgelaten, oordeelde het hof in zijn tussenvonnis van 18 oktober 2005 dat het thans geen noodzaak aanwezig achtte een deskundige te benoemen en dat het het dienstig achtte eerst de resultaten van de ongeveer zes maanden durende revalidatie van [eiser] af te wachten. In het eindvonnis constateert het hof dat inmiddels een revalidatie heeft plaatsgevonden en begroot het zelf, aan de hand van de in het door [eiser] bij memorie van grieven overgelegde rapport opgenomen schadeposten, de door [eiser] geleden schade.
3.4 De eerste klacht van het middel (punt II.9 van het beroepschrift in cassatie) verwijt het hof dat het in zijn eindvonnis ten onrechte en zonder enige motivering is voorbijgegaan aan de door het hof zelf gelaste deskundigenbenoeming. De klacht faalt. Weliswaar valt uit de stukken af te leiden dat het hof aanvankelijk behoefte had aan een deskundigenbericht met betrekking tot de begroting van de door [eiser] geleden schade, maar het hof is niet ertoe overgegaan een zodanig deskundigenbericht te gelasten. Daaraan had het hof na het voortgezette partijdebat en de daarbij door partijen aan het hof verschafte nadere informatie blijkbaar geen behoefte meer. Waar het aan het oordeel van de feitenrechter is overgelaten om al of niet een deskundigenonderzoek te gelasten, heeft het hof zonder schending van enige rechtsregel alsnog kunnen afzien van nadere deskundige voorlichting. Uit de omstandigheid dat het hof in zijn eindarrest zelf de schade heeft begroot blijkt dat en waarom het hof meende geen deskundige voorlichting meer nodig te hebben. Het hof was niet gehouden verder uiteen te zetten waarom het in dat stadium geen behoefte meer had aan een deskundigenbericht.
3.5 De tweede klacht (punten II.10-14) verwijt het hof dat het geen rekening heeft gehouden met het door [eiser] ter comparitie op 16 november 2004 overgelegde rapport, opgesteld door Ergonomics N.V., dat een opstelling bevat van schadeposten die in totaal Afl. 1.680.840,10 belopen. Het hof hield met dat rapport geen rekening (rov. 2.2 van het eindvonnis), omdat het in een te laat stadium van de procedure was overgelegd en [verweerster] feitelijk niet in de gelegenheid is geweest daarop te reageren. Dat rapport is immers, aldus het hof, niet meer aan de orde geweest, omdat de gedachte was ontwikkeld dat na afloop van het revalidatieproces een deskundige zou worden benoemd teneinde de hoogte van het schadebedrag te bepalen.
3.6 De in de tweede klacht aangevoerde motiveringsklacht is gegrond. Gezien de uit de processtukken blijkende omstandigheden (a) dat het gaat om een complexe begroting van letselschade waarvoor ontwikkelingen die zich tijdens de procedure in hoger beroep hebben voorgedaan blijkbaar van belang zijn, (b) dat het rapport door [eiser] is overgelegd tijdens een comparitie die het hof juist mede had bevolen teneinde de door [eiser] gepresenteerde schadeposten aan de orde te laten komen, (c) dat vervolgens verder processueel debat over de in het rapport opgevoerde posten achterwege is gebleven omdat partijen en het hof ervan uitgingen dat het hof na afloop van het revalidatieproces een deskundigenbericht zou inwinnen over de hoogte van het schadebedrag en (d) dat het hof na het revalidatieproces bij nader inzien evenwel geen behoefte meer had aan deskundige voorlichting, valt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom het hof het rapport als in een te laat stadium van de procedure overgelegd, buiten beschouwing mocht laten.
3.7 De derde klacht van het middel (punten II.15-18) bestrijdt het oordeel van het hof met betrekking tot acht schadeposten die het hof in zijn eindvonnis heeft beoordeeld in het kader van de begroting van de door [eiser] geleden schade. Voorzover de klacht aanvoert dat het hof bij zijn oordeel ten aanzien van die schadeposten niet zonder nadere motivering had mogen voorbijgaan aan het standpunt van [eiser] ten aanzien van die posten als neergelegd in het door hem op 16 november 2004 overgelegde rapport van Ergonomics N.V., slaagt de klacht in het verlengde van de gegrondheid van de tweede klacht.
3.8 Gegrond is de klacht voorts voorzover die betoogt (punt II.18) dat het hof zonder genoegzame motivering heeft geoordeeld dat op de aan [eiser] toegekende vergoeding van zijn immateriële schade van in totaal Afl. 175.000,-- in mindering dient te worden gebracht het door het gerecht in eerste aanleg toegewezen bedrag van Afl. 80.000,--. Van belang is daarbij, zoals de klacht aanvoert, dat het gerecht dit bedrag heeft toegewezen in verband met art. 14 van de tussen partijen geldende collectieve arbeidsovereenkomst, dat [verweerster] verplichtte een ongevallenverzekering te sluiten die aan [eiser] recht zou geven op een uitkering van Afl. 80.000,-- bij blijvende invaliditeit. Na verwijzing zal het hof met betrekking tot de vraag of en zo ja in hoeverre het aan [eiser] toekomende bedrag van deze sommenverzekering in mindering behoort te komen op de, opnieuw te begroten door hem geleden materiële en immateriële schade, opnieuw moeten beslissen.
3.9 De overige onderdelen van de derde klacht behoeven geen behandeling. Na verwijzing zal het hof opnieuw, met inachtneming van de ten tijde van zijn beslissing bekende omstandigheden, de door [eiser] geleden en door [verweerster] te vergoeden schade moeten begroten. Het hof zal dan tevens moeten onderzoeken in hoeverre de betalingen die [verweerster] reeds aan [eiser] heeft gedaan van belang zijn voor de door [verweerster] nog verschuldigde wettelijke rente. Dit brengt mee dat ook de vierde klacht (punt II.19) niet behoeft te worden behandeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 september 2006;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 8.502,07 in totaal, waarvan € 8.390,07 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 112,-- aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.
Beroepschrift 13‑12‑2006
Verzoekschrift cassatieregeling Nederlandse Antillen.
Aan
de Hoge Raad der Nederlanden
Civiele Griffie
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant], wonende op [woonplaats], ten deze verzoeker tot cassatie, die voor deze zaak domicilie kiest te 2517 KL Den Haag aan de Eisenhowerlaan 102 op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. K.T.B. Salomons, die door verzoeker tot advocaat wordt gesteld en als zodanig voor hem het onderhavige verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient.
1
Verzoeker stelt hierbij beroep in cassatie in tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 september 2006 onder registratienummer AR-714/99-H-121/02 gewezen tussen thans verzoeker als appellant en de naamloze vennootschap [gerequireerde] N.V., gevestigd aan de Emanstraat 118-A te Oranjestad Oost, Aruba, die als geïntimeerde blijkens bovenvermeld vonnis te dezer zake laatstelijk domicilie heeft gekozen ten kantore van haar gemachtigde de advocaat mr. F.A. Gibbs aan de L.G. Smith Blvd., 48 Oranjestad Oost, Aruba.
2
Verzoeker, [requirant], wenst tegen voormeld vonnis a quo het navolgende middel van cassatie aan te voeren:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist op de daarvoor gegeven gronden als in het vonnis waartegen het beroep zich richt is geschied, zulks ten onrechte om de navolgende, ook in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen
I. Inleiding
I.1
[requirant] was als werknemer in dienst bij [gerequireerde] N.V., hierna te noemen [gerequireerde]. Op 19 maart 1998 —[requirant] was toen 36 jaar oud, getrouwd en vader van 2 kinderen — is hem een ernstig bedrijfsongeval overkomen. Tijdens diensttijd kreeg hij de opdracht om een mengtrommel van de betoncentrale schoon te maken welke trommel zich enige meters boven de grond bevond. [requirant] is bij het uitvoeren van deze werkzaamheden gevallen en heeft daarbij een ernstig rugletsel opgelopen.
I.2
[requirant] heeft vanwege het hem overkomen letsel en de dientengevolge ondervonden schade in eerste instantie zowel [gerequireerde] als haar verzekeraar, Citizens Insurance Agency Aruba N.V. aangesproken. Bij het Gerecht in Eerste Aanleg vorderde [requirant] om [gerequireerde] en Citizens te veroordelen aan [requirant] de schade te vergoeden op te maken bij staat alsmede bij wijze van voorschot te betalen AFL 80.000,--. In het inleidend verzoekschrift stelt [requirant] onder meer dat hij gewoonlijk overwerk verrichtte, terwijl de uitkering die hij sinds zijn arbeidsongeschiktheid van de SVB ontvangt gerelateerd is aan zijn salaris zonder overuren. (Inleidend verzoekschrift 16 april 1999 no.'s 15 t/m 17.) Voorts zou [requirant] op grond van art. 14 van de CAO bij blijvende invaliditeit recht hebben op een uitkering van AFL 80.000,--. (Inleidend verzoekschrift no. 30.)
I.3
[gerequireerde] verweert zich door onder meer te stellen dat het ongeval ontstaan is door opzet of bewuste roekeloosheid van [requirant].
Het Gerecht in Eerste Aanleg oordeelt in zijn vonnis van 13 september 2000 dat [requirant] bewust roekeloos heeft gehandeld zodat hij niet met recht aanspraak kan maken op een vergoeding door [gerequireerde] van de door het ongeval ontstane schade. In relatie tot het door [requirant] gevorderde bedrag van AFL 80.000,--, draagt het GEA [requirant] op te bewijzen dat hij blijvend invalide is ten gevolge van het ongeval. De vordering tegen Citizens wordt afgewezen nu blijvende invaliditeit niet onder de bedrijfsongevallenverzekering valt.
I.4
Nadat de getuigen zijn gehoord, beslist het Gerecht in Eerste Aanleg bij vonnis van 31 oktober 2001 dat [requirant] geslaagd is in het bewijs dat hij blijvend invalide is ten gevolge van het bedrijfsongeval. [gerequireerde] wordt veroordeeld om uit dien hoofde AFL 80.000,-- aan [requirant] te betalen met een veroordeling van [gerequireerde] in de proceskosten.
I.5
[requirant] tekent op 5 november 2001 hoger beroep aan tegen dit vonnis. In de memorie van grieven voert [requirant] een grief aan tegen het oordeel van het GEA dat [requirant] bewust roekeloos heeft gehandeld. [requirant] vordert vernietiging van de door het GEA gewezen vonnissen met veroordeling van [gerequireerde] om aan [requirant] te betalen AFL 9.700.906,-- of enig ander bedrag in goede justitie door het Hof te bepalen, verminderd met het in eerste aanleg toegewezen bedrag van AFL 80.000,-- en vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 16 april 1999. Bij memorie van grieven wordt overgelegd een door Caribbean Accounting and Tax Consultants N.V. in opdracht van Ergonomics N.V. opgesteld schaderapport d.d. 12 september 2000; de door [requirant] geleden en te lijden schade wordt daarin berekend op AFL 9.700.906,--.
Na conclusiewisseling en pleidooien, draagt het Gemeenschappelijk Hof bij vonnis van 20 augustus 2002 [gerequireerde] op om te bewijzen dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat er onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van het ongeval (kort weergegeven) en dat de schade in belangrijke mate aan grove schuld van [requirant] is te wijten.
Na getuigenverhoren (en een tussenvonnis op 15 april 2003, waarbij een rogatoire commissie is gelast om een getuige te horen) als ook een verdere conclusiewisseling, oordeelt het Gemeenschappelijk Hof op 16 december 2003 dat [gerequireerde] in beide bewijsopdrachten niet is geslaagd. Volgens het Hof (r.o. 2.5) is in rechte genoegzaam komen vast te staan dat [gerequireerde] zijn in art. 1614 × BW van Aruba neergelegde verplichting niet is nagekomen en niet gebleken is dat het ongeval niet had kunnen worden voorkomen wanneer [gerequireerde] die verplichting wel zou zijn nagekomen en voorts niet gebleken is van opzet of bewust roekeloos handelen van [requirant]. Aldus dient [gerequireerde] de schade die [requirant] als gevolg van het arbeidsongeval heeft geleden te vergoeden.
I.6
Inzet van het verdere geding, zo ook van deze procedure in cassatie, vormt de vaststelling van de door [requirant] geleden schade.
Ten tijde van genoemd tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 16 december 2003 — in welk vonnis het Hof heeft vastgesteld dat [gerequireerde] aansprakelijk is voor de door [requirant] geleden schade —, behoorde tot de gedingstukken een namens [requirant] overgelegde schadeberekening van Carribean Accounting and Tax Consultants N.V. die de schade begrootte op AFL 9.700.906,--. Het Hof gelast in het vonnis van 16 december 2003 een comparitie van partijen op 20 januari 2004 om de door [requirant] geleden schade nader te bespreken. Bij gelegenheid van deze comparitie wordt namens [requirant] een schadebegroting van Ergonomics d.d. 13 januari 2004 overgelegd. De klachten in cassatie hebben betrekking op de gedingstukken te beginnen met het tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof d.d. 16 december 2003 en hetgeen daarop volgt.
II. Toelichting cassatieklachten
II.1
Het Gemeenschappelijk Hof overweegt in zijn tussenvonnis van 16 december 2003 dat er een deskundige moet worden benoemd om de door [requirant] geleden schade te begroten. Zie r.o. 2.6:
‘Het komt het Hof raadzaam voor voorafgaande aan de bewijslevering een comparitie van partijen te gelasten. Ter comparitie dient aan de orde te komen over welke bewijsmogelijkheden [requirant] beschikt. Voorts kan [requirant] bij gelegenheid van die comparitie stukken in het geding brengen betreffende de door hem inmiddels gemaakte kosten, zoals de kosten van zijn medische behandeling die tot op heden voor zijn rekening zijn gekomen en de kosten met betrekking tot leefvoorzieningen. … Ook zal aan de orde komen of het wenselijk de door [requirant] geleden schade door een deskundige te laten vaststellen en zo ja, wie de persoon van de deskundige zou moeten zijn en welke vragen aan de te benoemen deskundige moeten worden gesteld.’
Het Hof gelast een comparitie van partijen op 20 januari 2004.
Uit het proces-verbaal van die comparitie van partijen, blijkt, voor zover van belang (zie bladzijde 3):
‘Het volgende wordt afgesproken. In beginsel zijn partijen akkoord met benoeming van 2 deskundigen: een arbeids-verzekeringsdeskundige, aan wie zal worden gevraagd of dhr. [requirant] volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd of toch nog in staat moet worden geacht aangepaste, lichte werkzaamheden te verrichten, waarbij specifiek zal worden gewezen op de functie zoals omschreven door [gerequireerde], en een medisch specialist (neuroloog dan wel neurochirurg), aan wie zal worden gevraagd of sprake is van een medische eindtoestand dan wel of in de toekomst nog verbetering kan worden verwacht. Partijen zullen pogen ruim voor de volgende Hofzitting tot overeenstemming te komen over de personen van de te benoemen deskundigen (waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan de heren Cabenda en Winkel) … Vooralsnog wordt de comparitie van partijen — om administratieve redenen — pro forma aangehouden tot dinsdag 17 februari 2004, 13.30 uur.’
In het daaropvolgende tussenvonnis van 17 februari 2004 benoemt het Hof S.H.E. Cabenda en R.E. Rico tot deskundigen waarbij tevens vragen worden geformuleerd die betrekking hebben op de medische situatie van [requirant], te ondergane operaties en mogelijkheden om andere passende werkzaamheden uit te voeren.
II.2
Nadat de twee door het Hof benoemde deskundigen hebben gerapporteerd over de medische mogelijkheden en beperkingen van [requirant], volgt er op 19 oktober 2004 wederom een tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof. De conclusies en aanbevelingen van de deskundigen worden door partijen en het Hof overgenomen. Tot de vaststellingen behoort onder meer dat het ongeval de volgende letsels tot gevolg heeft gehad: compressiefactuur van de wervel met losse botfragmenten, fractuur in heiligbeen en dubbelzijdige fractuur in schaambeen. [requirant] moest in 1998 twee neuro-chirurgische operaties ondergaan, gevolgd in 2001 door een operatie waarbij de wervels werden vastgezet in 2002 een operatie waarbij intercorporele spondylodese werd aangebracht. (Blz. 4 deskundigenrapport S. Cabdenda d.d. 31 augustus 2004.) Er is sprake van een partiële dwarslaesie met continu pijn, langdurige rolstoelgebondenheid en incontinentie (blz. 5) en [requirant] is blijvend volledig arbeidsongeschikt (blz. 9).
Het Hof gelast een comparitie van partijen om de aanbevelingen van de deskundigen te bespreken en oordeelt verder:
‘Voorts zullen de door [requirant] gepresenteerde schadeposten aan de orde komen. De comparitie van partijen wordt op 16 november 2004 gelast.’
II.3
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 16 november 2004 zijn er bij gelegenheid van die zitting een aantal afspraken tussen partijen gemaakt met betrekking tot het revalidatietraject. Daarnaast heeft [gerequireerde] toegezegd de ongevallenuitkering van [requirant] met 20% aan te vullen. Daarbij zullen de SVB gegevens die [gerequireerde] nodig heeft om een en ander uit te rekenen door [requirant] aan [gerequireerde] worden overhandigd. [requirant] zal voorts een voorschot op de immateriële schade ontvangen van AFL 50.000,--. Het proces-verbaal vermeldt verder:
‘Mr. Croes (advocaat [requirant]) legt een schaderapport over als productie waarin de schade tot nu toe staat berekend. Mr. F.A. Gibbs (advocaat [gerequireerde]) reageert hierop dat [gerequireerde] dit schaderapport door haar eigen deskundige wil laten beoordelen.
Het lid van het Hof sluit hierna de zitting en bepaalt dat de zaak zal worden aangehouden tot dinsdag 22 februari 2005 voor uitlating benoeming deskundige zijdens partijen, tenzij partijen voor genoemde datum tot een schikking zijn gekomen.’
Het tot de gedingstukken behorende schaderapport van Ergonomics N.V. is conform het vonnis van het hof d.d. 19 oktober 2004 opgemaakt en gedateerd 15 november 2004. Ergonomics berekent de schade op AFL 1.680.840,10 (blz. 9).
II.4
Partijen laten zich bij aktes van 22 februari 2005 uit over de benoeming van de deskundige die moet adviseren over de door [requirant] geleden schade. Uit de aktes blijkt dat partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken. Tussendoor volgt nog een rapport van de Stichting Revalidatiecentrum d.d. 9 mei 2005 ingevolge het tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 16 december 2003. Deze rapportage heeft enkel betrekking op het revalidatietraject en niet de in concreto door [requirant] geleden schade.
II.5
Op 21 juni 2005 volgt opnieuw een tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof. Voor zover van belang, bevat dit vonnis de volgende vaststelling:
r.o.
‘1.2
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rolzitting voor uitlating benoeming deskundige zijdens partijen.
1.3
Daarna hebben partijen ieder een akte genomen. Vervolgens is partijen wederom vonnis aangezegd. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.’
Het hof acht het nuttig opnieuw een comparitie van partijen te gelasten om een aantal concrete zaken zoals de aanpassing van de woning van [requirant] te bespreken. Deze comparitie wordt bepaald op 23 augustus 2005.
II.6
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 23 augustus 2005 geeft aanleiding tot misverstanden nu vermeld wordt dat genoemde comparitie bevolen is bij tussenvonnis van 10 augustus 2004, terwijl dit bij vonnis van 21 juni 2005 was. Bij de terechtzitting staat enkel vermeld ‘dinsdag 23 augustus’ zonder jaartal. Er kan evenwel van worden uitgegaan, dat genoemd proces-verbaal betrekking heeft op de zitting die op 23 augustus 2005 plaatsvond, mede nu de zaak wordt verwezen naar de rol van 20 september 2005.
Het proces-verbaal vermeldt voor zover van belang:
‘In overleg met mrs. Van der Kuyp en Gibbs wordt de zaak verwezen naar de rol voor het gelijktijdig nemen van een conclusie na gehouden comparitie zijdens partijen. In de respectieve conclusies zullen partijen (wederom) een voorstel doen over de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts zal worden aangegeven met welke schadeposten de deskundige rekening dient te houden bij de berekening van het bedrag van de schade die [requirant] als gevolg van het hem overkomen arbeidsongeval heeft geleden en welke vragen in verband daarmede aan de deskundige moeten worden gesteld.’
De procedure wordt daartoe verwezen naar de rolzitting van 20 september 2005.
II.7
Op 20 september 2005 neemt ieder der partijen een akte waaruit blijkt dat men het niet eens kan worden over de benoeming van een deskundige die moet rapporteren over de door [requirant] geleden schade.
Daaropvolgend, op 18 oktober 2005, wijst het Gemeenschappelijk Hof opnieuw een tussenvonnis. Het Hof refereert aan de comparitie en de verwijzing naar de rolzitting voor uitlating benoeming deskundige zijdens partijen (r.o. 1.1. en 1.2.). Onder r.o. 2 ‘de verdere beoordeling’, oordeelt het Hof onder r.o. 2.1:
‘Het Hof acht thans geen noodzaak aanwezig een deskundige te benoemen en acht het dienstig eerst de resultaten van de revalidatie af te wachten. Tijdens de comparitie is door [requirant] medegedeeld dat de revalidatie op 15 oktober 2005 een aanvang zal nemen en ongeveer 6 maanden zal duren. Partijen worden in de gelegenheid gesteld het Hof te informeren over de uitkomst van de revalidatie. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rolzitting van 16 mei 2006.’
II.8
De gedingstukken getuigen ervan dat het Gemeenschappelijk Hof op 19 april 2006 aan de revalidatiedeskundige S. Cabenda heeft toegezonden het rapport van de Stichting Revalidatiecentrum Curaçao d.d. 14 maart 2006. Genoemd rapport heeft enkel betrekking op de — kort weergegeven — lichamelijke en geestelijke klachten, de pijn en revalidatiemogelijkheden van [requirant] Ter rolle van 20 juni 2006 nemen [gerequireerde] en [requirant] een akte uitlating deskundigenbericht. [gerequireerde] acht benoeming van een schade-expert niet nodig, stellende dat zij alle schade aan [requirant] vergoedt. Dit wordt door [gerequireerde] overigens geenszins onderbouwd. Als het Hof besluit om een deskundige te benoemen, dan draagt [gerequireerde] expertisebedrijf Cunningham-Lyndsey te Curaçao voor.
[requirant] concludeert bij akte van diezelfde datum dat het revalidatieproces geen of nauwelijks positieve resultaten heeft gehad, dat er een adequate schade-vergoeding moet worden toegekend en dat het Hof een deskundige zal moeten benoemen, waarbij [requirant] verzoekt om een ‘deskundig rekenbureau’ in Nederland aan te wijzen.
II.9
Op 19 september 2006 volgt het eindvonnis waartegen dit cassatieberoep zich richt. (Het Hof verwijst in dit vonnis onder 1 naar de rolzitting van 16 mei 2005. Dit is onjuist nu er 16 mei 2006 moet staan.)
De stand van zaken ten tijde van dit vonnis is dat er (nog steeds) een deskundige moet worden benoemd om te adviseren over de door [requirant] geleden schade. Blijkens eerdere beslissingen — zie hiervoor onder meer ad II.3, II.5, II.6 en II.7 — achtte het Hof en partijen een dergelijk deskundigenbericht benodigd. Het Gemeenschappelijk Hof gaat in zijn eindvonnis van 19 september 2006 ten onrechte en zonder enige motivering aan deze ook door hemzelf gelaste deskundigenbenoeming voorbij. In r.o. 2.1 wijdt het Hof een aantal overwegingen aan de revalidatiemogelijkheden en aan hetgeen de arbeids-revalidatie-deskundigen in dit verband hebben geadviseerd. Deze overwegingen kunnen evenwel geen grondslag vormen voor het achterwege laten van een deskundigenbenoeming noch voor de begroting en vaststelling van de schade die het Hof vervolgens onder II.2 zelfstandig uitvoert.
De uitspraak van het Hof is, gelet op de eerdere gedingstukken, ook onbegrijpelijk althans ongenoegzaam gemotiveerd nu niet duidelijk is op grond waarvan het Gemeenschappelijk Hof zich opeens wèl zelf in staat achtte om de schade te begroten.
Wanneer het Hof van mening zou zijn dat er in dit stadium van het geding niet langer aanleiding zou bestaan om een deskundige te benoemen, dan is dit in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk, terwijl het Hof bovendien had moeten motiveren waar deze ‘switch’ op berust.
Reeds op deze grond kan het vonnis niet in stand blijven.
II.10
Een tweede klacht is hetgeen het Hof overweegt onder r.o. 2.2, te weten:
‘In het bij de memorie van grieven overgelegde rapport van het accountantskantoor Carribean Accounting and Tax Consultants N.V. zijn de volgende schadeposten opgenomen (het Hof houdt geen rekening met het door Ergonomics N.V. opgestelde rapport, dat ter gelegenheid van de voortgezette comparitie op 16 november 2004 is overgelegd, nu dat in een te laat stadium van de procedure is gebeurd en [gerequireerde] feitelijk niet in de gelegenheid is geweest op de inhoud daarvan te reageren.’
Onderstreping advocaat).
II.11
Het hiervoor weergegeven oordeel van het Hof is onjuist en in strijd met een goede procesorde. Het oordeel heeft directe gevolgen voor de (gebrekkige) schadeberekening die daarop volgt.
II.12
In herinnering wordt gebracht dat, ook volgens het Hof, de beoordeling van de door [requirant] geleden schade niet een statisch gegeven is in dier voege dat voor de bepaling van deze schade tal van ontwikkelingen van belang zijn. Dit betreft onder meer de revalidatiemogelijkheden, afspraken die partijen inmiddels hebben gemaakt met betrekking tot aanpassing van de woning, al dan niet vergoeding huishoudelijke hulp. Met andere woorden: gelet op het verloop van het geding lag het in de rede dat er een actuele schadeberekening moest worden opgemaakt. Dit geheel in de lijn van een aantal tussenvonnissen en overwegingen van het Hof bij gelegenheid van de comparities van partijen, te weten dat er een deskundige moest worden benoemd om de schade vast te stellen en dat de vragen voor de deskundige moesten worden geconcipieerd.
[requirant] heeft reeds bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 16 november 2004 een uitgebreid en volledig door Ergonomics N.V. opgesteld schaderapport overgelegd. Bij die zitting heeft [gerequireerde] opgemerkt ‘Ik wil dit rapport door eigen deskundigen laten beoordelen’. [gerequireerde] heeft vanaf dat moment tot eind september 2006 de gelegenheid gehad om het rapport te bestuderen en daar commentaar op te leveren. Er zijn immers tussendoor nog diverse conclusiewisselingen en terechtzittingen geweest.
II.13
Tegen deze achtergrond is volstrekt onbegrijpelijk en rechtens onjuist de overweging van het Hof dat genoemd rapport te laat is overgelegd en dat [gerequireerde] feitelijk niet in de gelegenheid is geweest op de inhoud daarvan te reageren. Het Hof vervolgt met de overweging dat het rapport immers verder niet meer aan de orde is geweest, omdat de gedachte was ontwikkeld dat na afloop van het revalidatieproces een deskundige zou worden benoemd teneinde de hoogte van het schadebedrag te bepalen, waarna een opsomming volgt van een tiental verschillende schadefactoren.
II.14
Het Hof geeft niet aan waarom de gedachte om een deskundige te benoemen verlaten is, terwijl de zinsnede ‘dat rapport is immers verder niet meer aan de orde geweest’ geenszins redengevend is. Uit de wens van het Hof en van partijen om een deskundige te benoemen, kan immers niet worden afgeleid, althans niet zonder nadere uitleg, waarom het op 16 november 2004 ingediende rapport van Ergonomics N.V. te laat zou zijn ingediend en waarom [gerequireerde] niet op dit rapport heeft kunnen reageren.
Zo het Hof, hetgeen overigens niet blijkt uit de bestreden uitspraak, van mening zou zijn dat het om andere redenen geen acht hoefde te slaan op dit bij gelegenheid van de comparitie bij wijze van productie overgelegde schaderapport, dan is dit ten onrechte niet als zodanig door het Hof gemotiveerd en bovendien in strijd met de goede procesorde. Gelet op de aard van het geding, een letselschadeprocedure, en de uitdrukkelijke instructies van het Hof aan [requirant] om de schadeposten toe te lichten, kon in ieder geval niet van [requirant] verlangd worden dat deze een volledig onderbouwde schadeberekening in een conclusie of akte zou opnemen.
II.15
Gevolg van deze twee misslagen is dat het Hof tot een volstrekt onjuiste en niet onderbouwde schadevaststelling komt, weergegeven in het vonnis onder 2.2 a tot en met j.
Daarbij verwerpt het Hof (een deel van) het door [requirant] gevorderde op niet door [gerequireerde] aangevoerde grondslagen. Hierdoor treedt het Hof ontoelaatbaar buiten de grenzen van het tussen partijen gevoerde debat.
In relatie tot de inkomensderving ad 2.2.a, overweegt het Hof dat [gerequireerde] de ongevallen uitkering van [requirant] zal aanvullen tot 100% van het door hem laatstelijk genoten inkomen bij [gerequireerde]. ‘Gesteld noch gebleken is dat [gerequireerde] aan deze verplichting niet heeft voldaan. Tot op heden heeft [requirant] derhalve geen inkomstenderving gehad.’
Genoemde overwegingen zijn apert onjuist nu [requirant] een aanzienlijke inkomstenderving heeft ondervonden. Genoemde inkomstenderving staat (deels met bewijsstukken onderbouwd) zowel in het bij memorie van grieven overgelegd rapport van Caribbean Accounting als in het rapport van Ergonomics N.V., welk rapport het Hof, ten onrechte, buiten beschouwing heeft gelaten. Zo miskent het Hof dat zelfs al zou [gerequireerde] het salaris van [requirant] aanvullen tot 100% van het laatstgenoten salaris, [requirant] des ondanks een aanzienlijk inkomen derft nu er geen enkele inflatiecorrectie plaatsvindt terwijl evenmin rekening wordt gehouden met het structurele overwerk dat [requirant] placht te verrichten. Het rapport van Ergonomics d.d. 15 november 2004 bevat op blz. 8 een overzicht van het gemiddelde jaarinkomen, te weten AFL 59.846,--, ten opzichte van de door SVB ontvangen uitkeringen. Tussen 1998 en 2004 is er sprake van een oplopend negatief verschil van AFL 33.257,66 (1998) — AFL 42.535,94 (2004). Miskend wordt ook dat gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid 80% van het (reguliere) salaris wordt uitgekeerd, waarna de ongevallen verzekering 80% van het laatstgenoten salaris vergoedt. Aldus bedraagt de uitkering 80% van 80% oftewel 64%, waarbij [gerequireerde] middels betaling van een vast bedrag het salaris van [requirant] vanaf 80% exclusief overwerk (en exclusief andere emolumenten) aanvult.
Daarbij heeft het Hof niet eens onderzocht welke bedragen daadwerkelijk door [gerequireerde] aan [requirant] worden uitbetaald en hoe deze betalingen zich verhielden tot het voor het ongeval door [requirant] genoten inkomen. De uitspraak mist iedere feitelijke onderbouwing. Zo het Hof in dit verband afgegaan zou zijn op de juistheid van de (niet nader onderbouwde) mededeling van [gerequireerde] in de akte van 16 mei 2006, te weten dat [requirant] door [gerequireerde] volledig wordt gecompenseerd, dan getuigt dit eveneens van een misslag nu deze stelling door het Hof niet nader is onderzocht, terwijl [requirant] daarop niet heeft kunnen reageren.
Onjuist is ook de overweging van het Hof dat [gerequireerde] [requirant] een baan als portier heeft aangeboden, zodat er ten tijde van het vonnis niet vanuit kan worden gegaan dat [requirant] in de toekomst inkomensverlies zou hebben. Om die reden zegt het Hof over mogelijke toekomstige vermogensschade als gevolg van een eventuele inkomstenderving geen oordeel te geven en om die reden wijst het Hof dit onderdeel van de vordering af.
II.16
Vorenstaande getuigt van een onjuiste gedachtegang. Het is juist dat [gerequireerde] [requirant] aangeboden heeft om als portier bij haar te komen werken. Blijkens de in het geding gebrachte revalidatierapporten komt een werkhervatting van [requirant] eerst aan de orde wanneer het revalidatieproces is afgerond. Onder deze omstandigheid is het enkele aanbod van [gerequireerde] onvoldoende om te (be)oordelen dat [requirant] in de toekomst geen inkomensverlies zal leiden. Dit getuigt van een onbegrijpelijke gedachtegang; het Hof had het inkomensverlies dienen te berekenen, althans dit door een deskundige moeten laten berekenen, waarbij eventuele toekomstige inkomsten van [requirant] in mindering zouden kunnen komen op de inkomensschade.
II.17
De afwijzing dan wel gedeeltelijke toewijzing van de door het Hof onder 2.b t/m j behandelde schadeposten, welke in 2.2 aanhef worden opgesomd, is evenzeer onjuist en valt eveneens te herleiden tot de foutieve beslissing van het Hof om geen deskundige te benoemen, geen acht te slaan op het rapport van Caribbean Accountants en het rapport van Ergonomics N.V. buiten beschouwing te laten. Zo overweegt het Hof ad b en f dat gesteld noch gebleken is dat kosten van medische behandeling en transportkosten niet vergoed zouden worden door de SVB. In het rapport van Ergonomics N.V. bevinden zich specificaties van de vergoedingen die door de SVB worden verstrekt met een daarbij behorende berekening van de kosten die uit dien hoofde niet aan [requirant] worden vergoed.
Alle daaropvolgende oordelen van het Hof zijn onjuist voor zover het Hof overweegt dat kosten niet zijn gemaakt of niet zijn bewezen. Ook hierbij geldt telkenmale dat genoemde kosten genoegzaam onderbouwd zijn in de door [requirant] in het geding gebrachte schaderapporten van Caribbean Accountants en Ergonomics N.V..Wat dit aangaat heeft [requirant] in ieder geval aan zijn stelplicht voldaan. Zo het Hof op deze rapporten geen acht wilde slaan, dan had een deskundigenbenoeming de thans gemaakte fouten kunnen voorkomen. Een feit is dat het Hof zonder de benodigde financiële gegevens aan het rekenen is gegaan en daarbij geen enkel inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de diverse schadeposten tegen de achtergrond van de gedingstukken zijn gewogen en gewaardeerd.
Zo constateert het Hof ad c dat de kosten afwikkeling schadeclaim ad AFL 250.000,-- buitensporig hoog en niet met facturen onderbouwd is. In het rapport van Caribbean wordt ad 4.3 opgemerkt dat Ergonomics N.V. ten tijde van dat rapport op 12 september 2000 reeds AFL 250.000,-- had gefactureerd. Wanneer het Hof tot een deskundigenbenoeming was overgegaan, dan was [requirant] tevens in de gelegenheid gesteld om facturen met betrekking tot deze kosten (en de onder d aan de orde komende medische kosten) in het geding te brengen. Nu het Hof had aangekondigd tot een dergelijke deskundigenbenoeming te zullen overgaan, kan [requirant] in ieder geval niet worden aangerekend dat hij niet alle facturen in het geding heeft gebracht. Het Hof had tenminste in het thans bestreden vonnis [requirant] de gelegenheid moeten bieden om facturen in het geding te brengen wanneer het, gelijk is geschied, zonder deskundigenonderzoek tot afwikkeling van de schade overging.
Wat de medische voorzieningen in de toekomst betreft, vonnis ad d, concludeert het Hof ten onrechte dat er geen kosten zijn nu alles vergoed wordt door SVB of uit hoofde van de AZV. Het Hof geeft daarbij geen enkel inzicht hoe het tot deze onjuiste constatering is gekomen. Dit terwijl ook het rapport van Caribbean, zie onder meer onder 4.4, genoegzaam onderbouwt dat [requirant] onverzekerbaar is en dat er ook in de toekomst medische kosten door hemzelf moeten worden gedragen.
In het kader van de kosten aanpassingen leefvoorzieningen, vonnis ad e, overweegt het Hof dat [gerequireerde] een aangepaste woning vrij van huur aan [requirant] ter beschikking heeft gesteld zodat ook dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Dit eveneens ten onrechte nu de schaderapporten en de (onvoldoende weersproken) stellingen van [requirant] ervan getuigen dat er tal van voorzieningen zijn die ook in de toekomst door hemzelf zullen moeten worden bekostigd.
Het Hof oordeelt wederom ten onrechte dat de vordering oudedags- en wezenvoorzieningen zal worden afgewezen nu niet gesteld of gebleken is dat [requirant], zonder ongeval, een dergelijke voorziening zou hebben getroffen. Gesteld is dit wel degelijk, zie onder meer rapport Caribbean ad 4.6, waar aan de orde komt dat [requirant] zonder het hem ten gevolge van het ongeval overkomen letsel, nog 29 jaar lang, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, inkomen had kunnen verwerven en daarbij een oudedagsvoorziening had kunnen treffen. Thans dient [requirant] deze 29 jaar te overbruggen met een uitkering (van SVB en [gerequireerde]) gebaseerd op een deel van zijn salaris zonder inflatiecorrectie.
Tegen de achtergrond van de gedingstukken is het derhalve volstrekt onbegrijpelijk waar de aannames van het Hof op zijn gebaseerd.
II.18
Ten aanzien van de immateriële schade, ad j, geldt naast de hiervoor genoemde tekortkomingen bovendien dat het Hof ten onrechte, althans zonder genoegzame overweging, het krachtens vonnis van het GEA toegewezen bedrag van AFL 80.000,-- in mindering brengt op de immateriële schade.
Genoemde betaling van AFL 80.000,-- is gebaseerd op art. 14 CAO, welk artikel meebrengt dat [gerequireerde] ten behoeve van [requirant] een ongevallenverzekering moet sluiten die bij blijvende invaliditeit AFL 80.000,-- uitkeert. (Zie vonnis GEA 13 september 2000 ad 4.2 en 4.9.) Een dergelijke uitkering valt niet onder de noemer immateriële schade, althans het Hof had niet zonder nadere motivering dit bedrag in mindering mogen brengen op de immateriële schade. In dit verband dient te worden opgemerkt dat [requirant] op 36 jarige leeftijd blijvend invalide en arbeidsongeschikt is, doorlopend pijn lijdt en ernstige beperkingen ondervindt. [requirant]'s vrouw is na het ongeval met een kind vertrokken. De medische rapporten bieden geen basis om de invaliditeitsuitkering volledig in mindering te brengen op de immateriële schade.
II.19
Tenslotte is de ingangsdatum en het bedrag waarover het Hof de wettelijke rente toekent onjuist. Nu het Hof de aan [gerequireerde] opgelegde veroordeling op betaling van AFL 250.000,-- vermindert met een bedrag ad AFL 130.000,--, zijnde het door [gerequireerde] aan [requirant] reeds betaalde bedrag, is in relatie tot de wettelijke rente van belang op welke datum [gerequireerde] deze betalingen heeft verricht en dient niet de wettelijke rente uitsluitend over het restant vanaf 16 april 1999 te worden toegekend.
II.20
Het is om vorenstaande redenen dat het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 19 september 2006 niet in stand kan blijven.
Weshalve:
verzoeker zich wendt tot uw Raad met het eerbiedig verzoek het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 september 2006 waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 13 december 2006.
Advocaat