HR, 07-12-2007, nr. R07/063HR
ECLI:NL:HR:2007:BB6202
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-12-2007
- Zaaknummer
R07/063HR
- LJN
BB6202
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB6202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB6202
ECLI:NL:HR:2007:BB6202, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6202
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 07‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Sluiting verificatievergadering door Rechter-Commissaris na vaststelling dat geen geschikte kandidaten voor de commissie van schuldeisers zijn aangedragen; ontvankelijkheid van na de verstrijking van de termijn uit art. 67 lid 1 F. tegen beslissing R-C gericht beroepschrift; bekendheid datum van de door de R-C te nemen beslissing bij schuldeisers in het faillissement uit vooraf door R-C verzonden brief (81 RO)
Rekestnr. R07/063HR
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 19 oktober 2007
Conclusie inzake:
1. [Verzoekster 1]
2. [Verzoekster 2]
3. [Verzoeker 3]
4. Sunray (Amstelveen) Beleggingen BV
Deze zaak betreft de ontvankelijkheid van een daags na de in art. 67 lid 1 Fw genoemde termijn ingediend beroepschrift.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In de bestreden beschikking ontbreekt een afzonderlijke feitenvaststelling. M.i. kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
1.2 [Betrokkene 1] is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 september 1995 in staat van faillissement verklaard (faillissementsnummer [001]), met benoeming van mr. A.C.A. Wildenburg tot rechter-commissaris(1) en mr. Th.A. Meijer tot curator(2).
1.3 Verzoekers tot cassatie onder 1 tot en met 4, hierna gezamenlijk [verzoeker] c.s.(3), zijn crediteuren in dit faillissement.
1.4 Op 2 november 2006 heeft de rechter-commissaris de verificatievergadering gesloten, behoudens het verzoek van mr. W.J.L. Lamers, procureur van [verzoeker] c.s. in de feitelijke instantie, tot benoeming van een commissie van schuldeisers overeenkomstig art. 75 Faillissementswet(4).
1.5 Bij brief van 8 november 2006 heeft de rechter-commissaris aan mr. Lamers bericht een commissie van schuldeisers te benoemen(5).
1.6 De door mr. Lamers voor deze crediteurencommissie voorgedragen kandidaat-leden zijn door de rechter-commissaris bij brief van 21 november 2006 afgewezen. Naar aanleiding daarvan is gecorrespondeerd en is de verificatievergadering voor wat betreft dat onderdeel aangehouden. Vervolgens heeft op 5 januari 2007 een bespreking plaatsgevonden met de rechter-commissaris over de te benoemen crediteurencommissie en over de voortgang van het faillissement(6).
1.7 De rechter-commissaris heeft mr. Lamers bij brief van 9 januari 2007 bericht dat hij bleef bij zijn afwijzing van de tot dan toe door mr. Lamers voorgedragen kandidaat-leden voor een crediteurencommissie. Voorts heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat de verificatievergadering op dat punt voor een laatste termijn pro forma zou worden aangehouden tot 15 februari 2007 teneinde - onder anderen - mr. Lamers in de gelegenheid te stellen andere kandidaten voor te dragen. Ten slotte heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat hij ook wat betreft het onderdeel van de crediteurencommissie, zou overgaan tot sluiting van de verificatievergadering indien vóór 15 februari 2007 geen geschikte kandidaten zouden zijn voorgedragen.
1.8 Op 15 februari 2007 is de rechter-commissaris overgegaan tot de voortzetting van de met betrekking tot de benoeming van de crediteurencommissie op 15 december 2006 aangehouden verificatievergadering. De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat geen geschikte kandidaten voor de commissie van schuldeisers zijn aangedragen en heeft gelet daarop de verificatievergadering gesloten.
1.9 Bij beroepschrift, per fax ingekomen ter griffie van de rechtbank te Amsterdam op 21 februari 2007 en per post op 22 februari 2007, hebben [verzoeker] c.s. beroep aangetekend tegen de door de rechter-commissaris genomen beslissing.
1.10 De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep vastgesteld op 7 maart 2007, waarbij is bepaald dat de rechtbank zich in dat stadium zou beperken tot de vraag of tegen de beslissing van de rechter-commissaris hoger beroep openstond.
1.11 Nadat [verzoeker] c.s. op 6 maart 2007 (per fax) 11 producties aan de rechtbank hadden toegestuurd, heeft de dag erop de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij mr. Lamers heeft gepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota.
1.12 De rechtbank heeft [verzoeker] c.s. bij beschikking van 14 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.
1.13 [Verzoeker] c.s. hebben tegen deze beschikking tijdig(7) beroep in cassatie ingesteld.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1 Ik lees in het cassatieverzoekschrift twee middelen als bedoeld in art. 407 lid 2 Rv., en wel onder 8 en onder 9. Voor het overige bevat het cassatieverzoekschrift een inleiding (1 tot en met 4), en verschillende stellingnames (5 tot en met 7 en onder 10), die niet resulteren in een duidelijk omschreven klacht.
2.2 Middel 1 (onder 8) is - klaarblijkelijk - gericht tegen rechtsoverweging 2, waarin de rechtbank als volgt heeft geoordeeld:
"De beslissing van de rechter-commissaris dateert van 15 februari 2007. De beroepstermijn bedraagt ingevolge artikel 67 lid 1 (oud) Fw vijf dagen, zodat deze op 20 februari verstreek. Het beroepschrift is eerst op 21 februari 2007 per fax door de rechtbank ontvangen en is derhalve te laat ingediend. Daaraan doet niet af dat de procureur van appellanten de beslissing van de rechter-commissaris eerst op 21 februari per post heeft ontvangen. Hoewel, zoals ter terechtzitting door de procureur van appellanten terecht opgemerkt, de verificatievergadering meermalen is aangehouden, heeft de rechter-commissaris bij brief van 9 januari 2007 aan de procureur van appellanten uitdrukkelijk bericht de verificatievergadering voor een laatste termijn pro forma aan te houden tot 15 februari 2007, waarop de zin volgde: "Mochten er vóór 15 februari 2007 geen geschikte kandidaten zijn voorgedragen dan zal ik de verificatievergadering ook wat dit onderdeel betreft sluiten." De datum van 15 februari 2007 is in de brief van de rechter-commissaris van 5 februari 2007 aan appellante sub 1 [verzoekster tot cassatie onder 1, W-vG] herhaald, terwijl die brief vermeldt dat hij in afschrift is gestuurd aan de procureur van appellanten. Appellanten wisten derhalve of hadden redelijkerwijs kunnen weten dat de rechter-commissaris zijn beslissing zou nemen op 15 februari 2007. Onder die omstandigheden acht de rechtbank geen uitzondering gerechtvaardigd op de regel dat aan de beroepstermijn van artikel 67 lid 1 (oud) Fw strikt de hand moet worden gehouden. Appellanten dienen reeds om die reden in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard"
2.3 Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat verzoekers tot cassatie wisten of redelijkerwijze hadden kunnen weten dat de rechter-commissaris zijn beslissing op 15 februari 2007 zou nemen, onjuist dan wel onbegrijpelijk is en voert daartoe aan dat de rechter-commissaris de datum waarop hij zou beslissen meerdere malen had verschoven waardoor het voor [verzoeker] c.s. ongewis was wanneer daadwerkelijk zou worden beslist. Bovendien, zo betoogt het middel, had de rechter-commissaris geen tijdstip bepaald voor de pro-formazitting waardoor [verzoeker] c.s. ook niet in staat waren persoonlijk bij de beslissing aanwezig te zijn.
2.4 In het cassatieverzoekschrift wordt onder 6 terecht gerefereerd aan de vaste rechtspraak dat omwille van de rechtszekerheid in beginsel strikt de hand moet worden gehouden aan de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel(8). De regel geldt ook in zaken waarin een korte beroepstermijn geldt(9).
2.5 Een uitzondering op dit strikte uitgangspunt is gerechtvaardigd in het geval degene die een rechtsmiddel instelt, ten gevolge van een door - de griffie van - het gerecht begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijze ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. In een zodanig geval wordt de beroepstermijn verlengd met een termijn van veertien dagen - of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn - na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking. Dezelfde uitzondering geldt voor het geval de griffie de beschikking nog wel binnen de beroepstermijn, maar zo laat heeft verzonden of verstrekt dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift kan worden ingediend waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen(10).
2.6 Van niet tijdig weten of redelijkerwijs niet kunnen weten is geen sprake indien de rechter tijdens een mondelinge behandeling heeft meegedeeld op welke datum de uitspraak zal worden gedaan(11) of indien betrokkene (anderszins) kennis had of kon hebben van de datum van de uitspraak.
2.7 Hiervan is in dit geval sprake.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 2 van de bestreden beschikking toelicht, hadden [verzoeker] c.s. op de hoogte kunnen zijn van de datum waarop de definitieve beslissing van de rechter-commissaris over de crediteurencommissie zou worden genomen, nu de rechter-commissaris in zijn brief van 9 januari 2007 aan de procureur van [verzoeker] c.s. heeft meegedeeld (i) dat hij de verificatievergadering voor een laatste termijn pro forma zou aanhouden tot 15 februari, hetgeen meebrengt dat hij op die datum een beslissing zou nemen en (ii) dat hij de verificatievergadering zou sluiten als vóór 15 februari 2007 geen geschikte kandidaten voor de crediteurencommissie zouden zijn voorgedragen. De datum van 15 februari 2007 is nog eens herhaald in een brief van de rechter-commissaris van 5 februari 2007 aan [verzoekster 1].
2.8 Het oordeel van de rechtbank dat geen uitzondering gerechtvaardigd is op de regel van het strikt handhaven van de beroepstermijn van art. 67 lid 1 Fw, geeft gelet op het voorgaande niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is bovendien voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. De verzoekers werden bovendien bijgestaan door een procureur, van wie onder deze omstandigheden verwacht mag worden dat hij zich tijdig op de hoogte stelt van de beslissing van de rechter-commissaris(12). Daaraan doet, anders dan het middel voorstaat, niet af dat de procureur pas op 21 februari 2007 een afschrift van het proces-verbaal ontving, nu uit de hierboven uitvoerig aan de orde gestelde omstandigheden blijkt dat [verzoeker] c.s. ruimschoots op de hoogte hadden kunnen zijn van de datum waarop een beslissing zou worden gegeven.
2.9 Nu de rechtbank [verzoeker] c.s. terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard in hun hoger beroep, behoeft middel 2, waarin wordt aangevoerd dat de rechtbank in rechtsoverweging 3 van de bestreden beschikking niet in het midden had mogen laten of de beslissing van de rechter-commissaris om geen leden te benoemen appellabel was, geen behandeling meer wegens het ontbreken van een belang van [verzoeker] c.s. bij een oordeel daaromtrent.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Zie het proces-verbaal van de verificatievergadering van 15 februari 2007, als productie 1 bij het verzoekschrift tot cassatie overgelegd.
2 Zie de brief van de r-c aan mr. Lamers, prod. 3 bij het verzoekschrift tot cassatie.
3 [Verzoeker] c.s. zijn ook als verzoekers tot cassatie opgetreden in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van de HR van 2 juni 2006, (R05/131) LJN AV 2661.
4 Zie het proces-verbaal van de verificatievergadering van 15 februari 2007.
5 Zie het proces-verbaal van de verificatievergadering van 15 februari 2007.
6 Zie voornoemde brief van de r-c aan mr. Lamers, alinea 1.
8 Vaste rechtspraak, zie o.m. HR 13 juli 2001, NJ 2001, 513.
9 HR 8 juli 1981, NJ 1983, 229 m.nt. WHH; HR 29 januari 1988, NJ 1988, 440; HR 15 juli 1988, NJ 1989, 31; HR 10 januari 1992, NJ 1992, 195; HR 28 november 2003, NJ 2005, 465; HR 17 december 2004, NJ 2005, 511 m.nt. DA.
10 HR 28 november 2003, NJ 2005, 465 m.nt. DA; HR 10 juni 2005, NJ 2005, 372.
11 HR 10 juni 2005, NJ 2005, 372 en HR 27 januari 2006, NJ 2006, 103.
12 Vgl. HR 27 januari 2006, NJ 2006, 103.
Uitspraak 07‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Sluiting verificatievergadering door Rechter-Commissaris na vaststelling dat geen geschikte kandidaten voor de commissie van schuldeisers zijn aangedragen; ontvankelijkheid van na de verstrijking van de termijn uit art. 67 lid 1 F. tegen beslissing R-C gericht beroepschrift; bekendheid datum van de door de R-C te nemen beslissing bij schuldeisers in het faillissement uit vooraf door R-C verzonden brief (81 RO)
7 december 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/063HR
MK/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verzoekster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Verzoeker 3],
wonende te [woonplaats],
4. SUNRAY (AMSTELVEEN) BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. M. Bouman.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van 15 februari 2007 heeft de rechter-commissaris in het bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 1995 uitgesproken faillissement van [betrokkene 1] geconstateerd dat geen geschikte kandidaten voor de commissie van schuldeisers zijn aangedragen en heeft, gelet daarop, de verificatievergadering gesloten.
Met een op 21 februari 2007 per fax, en op 22 februari 2007 per post, ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingediend beroepschrift hebben [verzoeker] c.s. beroep aangetekend tegen de door de rechter-commissaris genomen beslissing.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 maart 2007 [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 5 november 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 december 2007.