Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.1.
HR, 14-09-2007, nr. R06/031HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA4887
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-09-2007
- Zaaknummer
R06/031HR
- LJN
BA4887
- Roepnaam
Versatel II
Versatel III
Tele2 Finance/Centaurus
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA4887, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA4887
ECLI:NL:PHR:2007:BA4887, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA4887
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑03‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2007, 612 met annotatie van J.M.M. Maeijer
Ondernemingsrecht 2008, 24 met annotatie van P.G.F.A. Geerts
JRV 2007, 658
JOR 2007/239 met annotatie van Steef M. Bartman
NJ 2007, 612 met annotatie van J.M.M. Maeijer
Ondernemingsrecht 2008, 24 met annotatie van P.G.F.A. Geerts
JRV 2007, 658
JOR 2007/239 met annotatie van Steef M. Bartman
Uitspraak 14‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Enquêteprocedure; onmiddellijke voorziening, reikwijdte. Bevoegdheid van Ondernemingskamer tot treffen van onmiddellijke voorzieningen in strijd met dwingend recht; corporate governance, code-Tabaksblat; tegenstrijdig belang tussen commissaris en minderheidsaandeelhouders.
14 september 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/031HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
TELE2 FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht CENTAURUS CAPITAL LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht SG AMBER FUND,
gevestigd te Jersey, Verenigd Koninkrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht ARNHOLD & S. BLEICHROEDER ADVISERS LLC,
gevestigd te Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht MELLON HBV ALTERNATIVE STRATEGIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht BARCLAYS CAPITAL SECURITIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
e n t e g e n
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht DORCHESTER ASSET MANAGEMENT LLP,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
2. VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS, gevestigd te 's-Gravenhage,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
3. VERSATEL TELECOM INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. TALPA CAPITAL B.V.,
gevestigd te Hilversum,
5. STICHTING BELANGENBEHARTIGING AANDEELHOUDERS VERSATEL TELECOM INTERNATIONAL,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
BELANGHEBBENDEN in cassatie 3 tot en met 5,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Tele2 Finance, Centaurus c.s., VEB, Versatel, Talpa en de Stichting Tele Nee.
1. Het geding in feitelijke instanties
Centaurus c.s. hebben op 2 december 2005 een verzoekschrift ingediend bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam en verzocht bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding,
1. Versatel te verbieden enig besluit ter stemming te brengen, over te gaan tot het nemen van enig besluit of uitvoering te geven aan enig besluit en mee te werken aan enige (rechts)handeling ter (gedeeltelijke) afwijking van de Nederlandse corporate governance code, waaronder best practice bepaling III.6.2;
2. twee commissarissen van Versatel te benoemen die tevens bij uitsluiting van anderen bevoegd zijn om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg, onderhandeling en aangaan van transacties met (vennootschappen en ondernemingen deel uitmakend van) de Tele2groep, waaronder begrepen de voorgenomen juridische fusie tussen Versatel, Tele2 Finance en Tele2 Netherlands Holding B.V.;
3. dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de ondernemingskamer in goede justitie meent te behoren.
Versatel heeft verzocht het verzoek af te wijzen. Dorchester Asset Management LLP, de Stichting Tele Nee en VEB hebben, kort gezegd, verzocht het verzoek toe te wijzen.
De ondernemingskamer heeft bij beschikking van 14 december 2005 bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor zoveel nodig in afwijking en aanvulling van haar statuten en voor de duur van het geding drie nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken personen tot commissaris van Versatel benoemd aan wie bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 Finance behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 Finance en Tele2 Netherlands Holding B.V., alsmede Versatel verboden in enige algemene vergadering van aandeelhouders ter stemming te brengen of over te gaan tot enig besluit, uitvoering te geven aan enig besluit dan wel mee te werken aan enige (rechts)handeling strekkende tot gehele of gedeeltelijke afwijking van de Nederlands corporate governance code, in het bijzonder van principe III.6 en de daarbij behorende best practice bepalingen, een en ander behoudens de in het jaarverslag over het boekjaar 2004 reeds voorziene afwijking.
De beschikking van de ondernemingskamer is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Tele2 Finance beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Centaurus c.s., Dorchester Asset Management LLP en VEB hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Tele2 Finance mede door mrs. B. Winters en K.A.J. de Vries, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Tele2 Finance heeft bij brief van 18 mei 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure tot en met de beschikking van de ondernemingskamer van 27 september 2005 verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking van heden met nr. R05/172. Hieraan kan het volgende worden toegevoegd.
(i) Op 29 september 2005 heeft een informatieve algemene vergadering van aandeelhouders van Versatel, als bedoeld in art. 9q Besluit toezicht effectenverkeer 1995, plaatsgevonden. Deze vergadering heeft onder meer het ontslag aanvaard van, en decharge verleend aan, de commissarissen van Versatel en besloten tot (voorwaardelijke) benoeming van nieuwe commissarissen en een bestuurder alsmede tot wijziging van de statuten.
(ii) Bij persbericht van 14 oktober 2005 heeft Versatel bekendgemaakt dat het ontslag van de zittende commissarissen was geëffectueerd en dat als nieuwe commissarissen waren aangetreden [betrokkene 6], executive vice-president en chief operating officer van Tele2 AB, de moedermaatschappij van Tele2 Finance en market area director Baltic & Russia van de Tele2 Groep, [betrokkene 7], chief executive officer (ceo) en president van Tele2 AB, [betrokkene 8], chief financial officer en executive vice-president van Tele2 AB, en [betrokkene 9], ceo van Tele2 Sverige AB en market area director Nordic van Tele2 Groep.
(iii) [Betrokkene 10], ceo van Tele2 (Netherlands) B.V. en market director UK & Benelux van Tele2 Groep, is in de onder (i) bedoelde vergadering benoemd tot statutair bestuurder van Versatel op voorwaarde dat (a) het bod van Tele2 Finance op de aandelen Versatel gestand wordt gedaan en (b) [betrokkene 11] als statutair bestuurder is ontslagen.
(iv) Op de door Versatel voor 15 december 2005 bijeengeroepen buitengewone vergadering van aandeelhouders staan onder meer op de agenda de benoeming van [betrokkene 12] tot lid van de raad van commissarissen en een voorstel tot amendering van de corporate governance policy van Versatel. Deze voorstellen zijn door Versatel toegelicht in explanatory notes, waarbij over [betrokkene 12] is vermeld dat hij Nederlander is, geen vertegenwoordiger is van Tele2 AB en relevante kennis en ervaring heeft. Wat de corporate governance betreft wordt toegelicht dat in verband met het feit dat Versatel tot de Tele2 Groep is gaan behoren, en gelet op de samenstelling van de raad van commissarissen en de benoeming van [betrokkene 12], "Versatel wishes to amend its corporate governance policy by limiting compliance with provision III.6.2 to conflicts of interest, which do not merely arise out of a transaction or other dealing with a Tele2 entity."
3.2 Het inleidend verzoek van Centaurus c.s. strekt ertoe dat bij wege van onmiddellijke voorziening aan Versatel verboden wordt uitvoering te geven aan haar voornemen tot afwijking van de Nederlandse corporate governance code (Stcrt. 27 december 2004, nr. 250, p. 35, verder: de code-Tabaksblat) en dat twee commissarissen worden benoemd die tevens bij uitsluiting bevoegd zijn Versatel te vertegenwoordigen met betrekking tot transacties met de Tele2 Groep. De ondernemingskamer heeft deze verzoeken toegewezen op de wijze als hiervoor in 1 is vermeld. Daartoe heeft de ondernemingskamer, samengevat, onder meer het volgende overwogen.
(i) De opstelling van Versatel, zowel ten processe (zoals blijkt uit hetgeen zij ter terechtzitting naar voren gebracht heeft) als in de besluitvorming binnen Versatel (zoals volgt uit de explanatory notes bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005) geeft er blijk van dat het belang van Tele2 Finance en Tele2 AB zo niet doorslaggevend dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel, waardoor een gevaar van een onjuiste afweging van belangen van (een deel van) de minderheidsaandeelhouders manifest wordt. Aannemelijk is dat een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders en wel op een tijdstip dat deze ervan blijk geven ervoor te vrezen dat bij de besluitvorming over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder hun aandeelhouderschap zal worden beëindigd, (nagenoeg) uitsluitend het belang van Tele2 Finance en Tele2 AB richtinggevend is. (rov. 3.4)
(ii) Versatel heeft doen betogen dat zij thans is aan te merken als een dochtermaatschappij van Tele2 AB in de zin van art. 2:24a lid 1, aanhef en onder a, BW en tevens als een groepsmaatschappij als bedoeld in art. 2:24b tweede volzin, waaraan zij in verband met het bepaalde in III.2.2 aanhef en onderdeel f van de code-Tabaksblat de conclusie verbindt dat het niet onwenselijk wordt geacht dat groepsfunctionarissen de functie van commissaris bij een dochtermaatschappij vervullen. (rov. 3.5)
(iii) De regels van verantwoord ondernemingsbestuur worden niet opzijgezet zodra een vennootschap groepsmaatschappij wordt. De regel waarop Versatel zich beroept kan en mag niet bewerkstelligen dat in een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake is van een groepsmaatschappij maar niettemin een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep waartoe zij behoort, het toezicht uitsluitend in handen is van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn. In een dergelijk geval dient uitgangspunt te zijn dat elke vorm van en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen wordt vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft, hetgeen het geval is bij transacties met een rechtspersoon waarbij hij een bestuurlijke of toezichthoudende rol vervult. (rov. 3.6)
4. Beoordeling van het middel
4.1 Onderdeel 1 bevat een aantal klachten tegen rov. 3.4 van de bestreden beschikking. Deze klachten richten zich met name tegen het oordeel van de ondernemingskamer dat het belang van Tele2 Finance en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel, waardoor een gevaar van een onjuiste afweging van de belangen van (een deel van) de minderheidsaandeelhouders manifest wordt. In het bijzonder voert het onderdeel het volgende aan.
(i) Nu Versatel een groepsmaatschappij van de Tele2 Groep is, is het alleszins begrijpelijk, en op grond van III.2.2. onder f van de code-Tabaksblat ook geoorloofd, dat leden van het bestuur van een groepsmaatschappij van Tele2 AB tot commissaris bij Versatel worden benoemd, omdat het groepsbelang van Tele2 AB bij Versatel wordt geëffectueerd. Daaruit volgt nog niet dat de commissarissen het groepsbelang van Tele2 tot uitgangspunt zouden nemen dan wel doorslaggevend zouden achten. Met name niet nu ook deze commissarissen zich op grond van het bepaalde in de art. 2:8, 2:149 in verbinding met 2:9, en 2:140 lid 2 BW, alsmede van het bepaalde in III.6 van de code-Tabaksblat hebben te richten naar het vennootschappelijk belang van Versatel. Ook de omstandigheid dat Versatel de volledige naleving van het bepaalde in III.6.2 van de code-Tabaksblat niet langer zinvol acht, kan niet tot de conclusie leiden dat uitsluitend het belang van Tele2 Finance en Tele2 AB zo niet doorslaggevend dan toch zeker leidend is voor de commissarissen.
(ii) Versatel heeft tevens voorgesteld naast de vier uit het bestuur van Tele 2 AB afkomstige commissarissen een commissaris die geen functie vervult binnen de Tele2 Groep, [betrokkene 12], in de raad van commissarissen te benoemen, waarmee het belang van de minderheidsaandeelhouders voldoende is gediend.
4.2 Vooropgesteld moet worden dat ook bij het treffen van voorlopige voorzieningen in enquêteprocedures aan de ondernemingskamer, aan wie de afweging van de bij de zaak betrokken belangen is voorbehouden, een ruime beoordelingsmarge moet worden gelaten (vgl. HR 26 juni 1996, nr. OK 54, NJ 1996, 730). Voorts wordt, zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder nr. 3.5, het onderhavige geval hierdoor gekenmerkt
(a) dat Versatel na een openbare bieding een groepsmaatschappij van Tele2 is geworden;
(b)dat een deel van de aandeelhouders van Versatel zich tegen de op die bieding volgende fusie heeft verzet;
(c) dat ten gevolge daarvan Versatel een groep van minderheidsaandeelhouders onder haar aandeelhouders heeft en
(d) dat Versatel over de wijze waarop en voorwaarden waaronder hun aandeelhouderschap wordt beëindigd, dient te beslissen.
In een dergelijk geval is aannemelijk dat het groepsbelang van Tele2 dat zij binnen Versatel wil effectueren, en het belang van de minderheidsaandeelhouders niet zonder meer samenvallen, en ligt het voor de hand dat de vrees bestaat dat dit laatste belang bij een samenstelling van de raad van commissarissen waarin Tele2 AB vooral met eigen functionarissen is vertegenwoordigd, onvoldoende tot zijn recht zal komen.
4.3 De ondernemingskamer heeft zich kennelijk mede laten leiden door de uit art. 2:8 BW voortvloeiende regel dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders en moet voorkomen dat ontoelaatbare verstrengeling van belangen ontstaat (vgl. HR 1 maart 2002, nr. OK 91, NJ 2002, 296). Het betoog van het onderdeel dat het geoorloofd en begrijpelijk is dat leden van het bestuur van een groepsmaatschappij van Tele2 AB tot commissaris bij Versatel worden benoemd en dat de commissarissen zich naar het vennootschappelijk belang hebben te richten, ziet eraan voorbij dat voor het aannemen van tegenstrijdige belangen in een geval als het onderhavige voldoende is dat de betrokken commissarissen te maken hebben met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of zij zich bij hun handelen uitsluitend laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming (vgl. HR 29 juni 2007, C06/041, RvdW 2007, 637). Op grond van het vorenoverwogene is het oordeel van de ondernemingskamer dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet, niet onbegrijpelijk. De juistheid van dit oordeel kan in cassatie niet worden onderzocht, omdat het verweven is met waarderingen van feitelijke aard.
De omstandigheid dat is voorgesteld naast de andere drie een commissaris te benoemen die geen functie vervult binnen de Tele2 Groep, noopt niet tot een ander oordeel. Onderdeel 1 faalt derhalve.
4.4 Onderdeel 2 komt op tegen het oordeel van de ondernemingskamer in rov. 3.6 van de bestreden beschikking. Het betoogt in de eerste plaats dat het oordeel van de ondernemingskamer dat het toezicht op een groepsmaatschappij niet in handen mag zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn, onjuist althans onbegrijpelijk is. Volgens het onderdeel behoeft in dit geval niet te zijn voldaan aan principe III.6 van de code-Tabaksblat en de daarbij behorende best practice bepalingen, waarin is bepaald dat elke vorm en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie ten aanzien waarvan deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft. Dit blijkt immers uit het bepaalde in III.2.2 onder f van die code. Er is geen reden een uitzondering daarop aan te nemen op grond van het feit dat de groepsmaatschappij minderheidsaandeelhouders heeft, zeker als niet is gebleken van een onjuiste belangenafweging.
4.5 Hoewel het onderdeel terecht tot uitgangspunt neemt dat van de noodzaak van de door de ondernemingskamer op grond van art. 2:349a BW getroffen voorziening moet zijn gebleken (vgl. HR 19 oktober 2001, nr. OK 85, NJ 2002, 92), faalt het niettemin. De ondernemingskamer heeft niet geoordeeld dat in een geval als het onderhavige nimmer kan worden afgeweken van het bepaalde in III.6.2 van de code. Haar oordeel moet aldus worden verstaan dat uit het bepaalde in III.2.2, aanhef en onder f, van de code niet zonder meer mag worden afgeleid dat voor een groepsmaatschappij de in III.6 van de code bedoelde eisen niet gelden, doch dat zulks afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de ondernemingskamer is sprake van zodanige omstandigheden dat in verband met de aanwezigheid van minderheidsaandeelhouders die weinig invloed kunnen uitoefenen op het beleid van de vennootschap, de eisen die in het algemeen gesteld worden aan het toezichthoudende orgaan van de rechtspersoon blijven gelden, ook al is Versatel een groepsmaatschappij. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
4.6 Onderdeel 3 klaagt erover dat de ondernemingskamer geen aandacht heeft besteed aan de stellingen van Versatel omtrent het voorstel voor de benoeming van een commissaris die geen functie vervult binnen de Tele2 Groep, dan wel dat de ondernemingskamer dit voorstel in de door haar getroffen voorzieningen onvoldoende heeft meegewogen. De oordelen van de ondernemingskamer houden echter in, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, dat deze stellingen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden, zodat het onderdeel niet tot cassatie kan leiden.
4.7 Onderdeel 4 strekt ten betoge dat de ondernemingskamer bij wege van onmiddellijke voorziening geen commissarissen mocht benoemen met bevoegdheden als in het dictum van haar beschikking omschreven.
De ondernemingskamer heeft de bevoegdheid van de door haar benoemde commissarissen uitdrukkelijk beperkt tot de gevallen waarin de wet en de statuten enige bevoegdheid toekennen aan de raad van commissarissen van Versatel of waarin deze bevoegdheid voortvloeit uit de code-Tabaksblat, zodat de klachten van het onderdeel voorzover die van een ongeclausuleerde bevoegdheid uitgaan, reeds daarom niet tot cassatie kunnen leiden.
4.8 Onderdeel 4.1 klaagt voorts dat de ondernemingskamer ten onrechte niet is ingegaan op de stellingen van Versatel dat (i) [betrokkene 11] in elk geval tot 31 december 2005 als enig statutair bestuurder zou aanblijven en voornemens was als bestuurder voor het hele fusietraject verantwoordelijkheid te nemen en (ii) dat [betrokkene 11] geen tegenstrijdig belang had en (dus) bevoegd bleef Versatel ingevolge art. 2:146 BW te vertegenwoordigen. De door het onderdeel genoemde omstandigheden doen niet af aan de overweging die ten grondslag ligt aan de door de ondernemingskamer getroffen voorzieningen, namelijk dat elke vorm en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij hij een tegenstrijdig belang heeft, zodat het onderdeel faalt.
4.9 Onderdeel 4.2 gaat uit van de onjuiste rechtsopvatting dat door de ondernemingskamer op de voet van art. 2:349a lid 2 benoemde commissarissen geen andere bevoegheden kunnen uitoefenen dan de wet toelaat en moet reeds daarom falen. De Hoge Raad verwijst naar zijn heden gegeven beschikking in de zaak met nr. R06/030.
4.10 De onderdelen 5 tot en met 7 strekken ten betoge dat de ondernemingskamer, door zowel drie nieuwe leden van de raad van commissarissen te benoemen als Versatel te verbieden voor de duur van het geding af te wijken van de code-Tabaksblat, heeft miskend dat het treffen van onmiddellijke voorzieningen niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval, althans haar beschikking niet toereikend heeft gemotiveerd. Onderdeel 6 verwijst daartoe naar de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] als onafhankelijk commissaris. Onderdeel 7 acht onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, waarom het verbod tot afwijking van de code-Tabaksblat niet kon worden beperkt tot die principes en best practice bepalingen die betrekking hebben op tegenstrijdig belang.
4.11 De onderdelen zijn tevergeefs voorgesteld.
De ondernemingskamer heeft het verbod tot afwijking van de code-Tabaksblat noodzakelijk geoordeeld omdat Versatel voornemens was af te wijken van de code (rov. 2.9 en 3.1), welke afwijking naar het oordeel van de ondernemingskamer niet gerechtvaardigd was (rov. 3.5 en 3.6). De benoeming van commissarissen hield, zoals hiervoor al is overwogen, verband met de bijzondere situatie waarin Versatel verkeert en de vrees voor benadeling van de belangen van minderheidsaandeelhouders.
De ondernemingskamer heeft haar oordeel voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Voor het overige kan dit oordeel, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Tele2 Finance in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak
- aan de zijde van Centaurus c.s. en Dorchester Asset Management LLP begroot op € 367,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris;
- aan de zijde van VEB begroot op € 367,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 september 2007.
Conclusie 14‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Enquêteprocedure; onmiddellijke voorziening, reikwijdte. Bevoegdheid van Ondernemingskamer tot treffen van onmiddellijke voorzieningen in strijd met dwingend recht; corporate governance, code-Tabaksblat; tegenstrijdig belang tussen commissaris en minderheidsaandeelhouders.
Reknr. R06/031HR
Mr. L. Timmerman
Zitting d.d. 4 mei 2007
Conclusie inzake
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TELE2 FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam
(hierna Tele2)
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht CENTAURUS CAPITAL LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. de (rechts)persoon naar buitenlands recht SG AMBER FUND,
gevestigd te Jersey, Verenigd Koninkrijk,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht ARNHOLD & S. BLEICHROEDER ADVISERS LLC,
gevestigd te Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht MELLON HBV ALTERNATIVE STRATEGIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht BARCLAYS CAPITAL SECURITIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht DORCHESTER ASSET MANAGEMENT LLP,
gevestigd te London, Verenigd Koninkrijk,
(verweerders onder 1 tot en met 6, hierna gezamenlijk te noemen Centaurus c.s.)
en tegen
7. De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS,
gevestigd te 's-Gravenhage,
(hierna de VEB),
e.a.
Inleiding
Deze zaak betreft een vervolg op R05/172 en R06/030. Het verzoekschrift klaagt over dezelfde beschikking van de Ondernemingskamer die wordt bestreden in R06/030. Het betreft de vraag of het Tele2 vrij stond om, na verwerving van ongeveer 74% (later 82%) van de aandelen Versatel, de commissarissen bij Versatel te vervangen door commissarissen die alle "board members" van Tele2 AB zijn. Op verzoek van Centaurus c.s. heeft de Ondernemingskamer hierin aanleiding gezien om drie commissarissen bij Versatel te benoemen en Versatel verboden af te wijken van de Nederlandse corporate governance code.
1. Feiten en procesverloop
1.1 Voor de feiten en het procesverloop volsta ik met een verwijzing naar naar mijn conclusie in de zaak R06/030.
1.2 Centaurus c.s. hebben tijdig cassatieberoep ingesteld.(1)
1.3 De inleiding op het cassatiemiddel zoals weergeven in de zaak R06/030 herhaal ik in deze zaak. Deze inleiding is ook voor enkele klachten in deze zaak relevant.
2. Inleiding op het cassatiemiddel
2.1 Volgens vaste jurisprudentie van Uw Raad behoort onder meer het streven naar de sanering van en het herstel van gezonde verhoudingen door maatregelen van reorganisatorische aard binnen de onderneming van de betrokken rechtspersoon tot de doeleinden van het enquêterecht.(2) Teneinde deze doeleinden te verwezenlijken is de Ondernemingskamer de bevoegdheid gegeven voorzieningen te treffen. In de eerste plaats geeft art. 2:356 BW een limitatieve(3) opsomming van voorzieningen die de Ondernemingskamer mag treffen nadat van wanbeleid zoals bedoeld in art. 2:355 BW is gebleken. In de tweede plaats bepaalt art. 2:349a lid 2 BW - sinds 1 januari 1994, na herziening van het enquêterecht per 1 januari 1994(4)- dat de Ondernemingkamer een "onmiddellijke voorziening" kan treffen "in elke stand van het geding" en "voor ten hoogste de duur van het geding".
2.2 Het cassatiemiddel stelt - onder meer - aan de orde de vraag naar de reikwijdte van de in art. 2:349a BW aan de Ondernemingskamer gegeven bevoegdheid tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen. Zo wordt de vraag opgeworpen of de Ondernemingskamer bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen mag afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen uit Boek 2. Over die vraag bestaat in de literatuur discussie. Alvorens daarop in te gaan sta ik kort stil bij de totstandkoming van art. 2:349a BW.
- Wetsgeschiedenis
2.3 In het SER-advies wijziging enquêterecht van 21 oktober 1988 (vraagpunt 4) is het voorstel tot de invoering van art. 3:349a BW als volgt toegelicht:
"Het onjuiste beleid van een onderneming kan tot uitdrukking komen in besluiten die, indien zij eenmaal zijn uitgevoerd, niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. In dergelijke gevallen is het van het grootste belang dat degene die een enquêteverzoek hebben ingediend of daartoe het voornemen hebben, de uitvoering van die besluiten, waarvan de juistheid in het onderzoek ter toetse moet komen, kunnen tegenhouden. Daartoe staat de weg open naar de president van de rechtbank in kort geding. (...) Is eenmaal een enquêteverzoek ingediend, dan is er een onzekere situatie . De huidige regeling van het enquêterecht schrijft weliswaar voor, dat de ondernemingskamer het verzoek (de vordering van de p.g.) met de meeste spoed behandeld, doch bevat geen bepaling op grond waarvan de ondernemingskamer in spoedeisende zaken een voorlopige maatregel of voorziening kan treffen."
2.4 Uit de Memorie van Toelichting citeer ik de volgende passage ter toelichting op de voorgenomen invoering van art. 2:349a BW:
"Wat betreft de bevoegdheid van de ondernemingskamer tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft de SER unaniem een positief oordeel uitgesproken. De algemene bevoegdheid van de president in kort geding dient daarnaast onverlet te worden gelaten. Het argument voor de bevoegdheid van de ondernemingskamer is dat zij ten aanzien van de op het spel staande belangen een beter, althans deskundiger oordeel kan hebben dan de president. De regeling maakt het mogelijk dat tegelijkertijd met de indiening van een enquêteverzoek een voorlopige voorziening wordt gevraagd, bijvoorbeeld het niet uitvoeren van een voorgenomen besluit dat door de verzoeker als een uiting van wanbeleid wordt beschouwd, zodat de verzoeker niet gedwongen is om bij verschillende rechters zijn recht te zoeken indien aan een dergelijke voorziening behoefte bestaat."(5)
In het wetsvoorstel werd niet overgenomen dat gedeelte van het SER advies waarin werd voorgesteld om de voorlopige voorzieningen die de Ondernemingskamer op grond van art. 2:349a BW kan treffen in beginsel dezelfde te laten zijn als die op grond van art. 2:356 BW kunnen worden getroffen:
"Ik zou op dat punt de voorkeur willen geven aan de door Prof. Mr. W.C.L. van der Grinten in De Naamloze Vennootschap van 1989, blz. 47 e.v. verdedigde opvatting, dat er geen aanleiding is om te bepalen dat de voorzieningen in beginsel dezelfde zijn als welke de ondernemingskamer ingevolge artikel 356 kan treffen. Ter adstructie van zijn opvatting stelt de schrijver, dat de voorzieningen, evenals die van de president in kort geding, een ordemaatregel moeten inhouden en dat bepaalde in artikel 356 genoemde voorzieningen een te definitief karakter dragen om als voorlopige voorzieningen te kunnen worden gekwalificeerd. (...) Er is evenwel geen noodzaak om de bevoegdheid van de ondernemingskamer in dit stadium tot deze mogelijkheden te beperken en in het wetsvoorstel is een dergelijke beperking dan ook niet opgenomen."(6)
2.5 Tenslotte heeft de Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van vragen over het ordekarakter van de voorlopige voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen het volgende geantwoord:
"Ik meen dat dat ordekarakter geen andere beperking meebrengt dan al besloten ligt in wat het wetsvoorstel met zoveel woorden bepaalt, namelijk dat het moet gaan om onmiddellijke vereiste voorzieningen die tijdelijk, want ten hoogste voor de duur van het geding, zullen gelden. De ondernemingskamer mag derhalve niet een naar zijn aard definitieve maatregel treffen, maar is voor het overige, als onmiddellijk ingrijpen geboden is, vrij de voorzieningen te treffen die zij geboden acht. Dat kunnen ook maatregelen zijn die, hoewel op zichzelf tijdelijk, gevolgen kunnen hebben die zich niet meer laten terugdraaien. De bevoegdheid van de ondernemingskamer verschilt in dit opzicht niet van de bevoegdheid van de president in kort geding."(7)
2.6 Uit de wetsgeschiedenis leid ik af dat de wetgever de bevoegdheid van de Ondernemingskamer tot het treffen van voorzieningen op grond van art. 2:349a BW in beginsel niet verder heeft willen beperken dan door de voorwaarde te stellen dat zij een tijdelijk karakter dienen te hebben. Dat de wetgever de Ondernemingskamer ook de bevoegdheid heeft willen geven onmiddellijke voorzieningen te treffen die dwingendrechtelijke wetsbepalingen doorkruisen, blijkt niet met zoveel woorden uit de wetsgeschiedenis.
- Jurisprudentie en literatuur
2.7 In overeenstemming met de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis heeft Uw Raad over art. 2:349a BW in de Skygate-beschikking(8) overwogen dat (i) het de Ondernemingskamer is toegestaan tijdelijk inbreuk te maken op geldende rechtsverhouding binnen de vennootschap en (ii) het feit dat een voorziening kan leiden tot onomkeerbare gevolgen in beginsel niet aan het treffen van een onmiddellijke voorziening in de weg staat. Wel dient de Ondernemingskamer in de benadering van Uw Raad bij het opleggen van onmiddellijke voorzieningen het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen:
"Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat de Ondernemingskamer de vrijheid heeft zodanige voorlopige voorzieningen te treffen als zij in verband met de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk acht, ook indien daarbij tijdelijk inbreuk wordt gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen de vennootschap, en dat aan het treffen van voorlopige voorzieningen niet zonder meer in de weg behoeft te staan dat deze kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen, mits de voorziening naar haar aard een voorlopige is en bij het treffen van een zodanige voorziening voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van de betrokken partijen."
2.8 De discussie in de literatuur over de vraag of de Ondernemingskamer op grond van art. 2:349a lid 2 BW de bevoegdheid heeft om af te wijken van dwingende wetsbepalingen spitst zich toe op de betekenis die dient te worden toegekend aan de volgende overweging van Uw Raad in de Zwagerman Beheer-beschikking:(9)
"3.9 De tijdelijke aanstelling van een commissaris door de Ondernemingkamer berust op het bepaalde in artikel 2:356 BW. De aldus aangestelde commissaris heeft in beginsel de bevoegdheden als vermeld in art. 2:250 BW. Artikel 2:356 bevat een limitatieve opsomming van de voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen. Daartoe behoort niet het toekennen van bijzondere, naast de in de zo juist vermelde bepaling genoemde bevoegdheden aan de op de voet van artikel 2:356, aanhef en letter c, aangestelde commissaris. Wel kan de Ondernemingskamer op grond van het bepaalde onder d van laatstgemeld artikel een voorziening treffen waarbij tijdelijk van de statuten wordt afgeweken in dier voege dat in afwijking van de statuten aan de commissaris bepaalde bevoegdheden worden toegekend. Aan deze commissaris kunnen echter geen andere bevoegdheden worden toegekend dan de wet toelaat. De Ondernemingskamer kon in dit geval bij het toekennen van bijzondere bevoegdheden aan de door haar aangestelde commissaris niet volstaan met een verwijzing naar het bepaalde in afdeling 6, titel 5 van boek 2 BW.
Deze afdeling bevat immers een regeling betreffende de bevoegdheden van commissarissen, waaronder de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van bestuurders, welke regeling niet onverkort van toepassing kan worden verklaard op een door de Ondernemingskamer aangestelde commissaris bij een vennootschap die niet valt onder deze regeling. De Ondernemingskamer heeft dit een en ander miskend. De hierop gerichte klachten van het onderdeel slagen derhalve."
2.9 Het motief voor de overweging van Uw Raad dat het bepaalde in afdeling 6, titel 5 van boek 2 BW niet onverkort van toepassing kan worden verklaard op een door de Ondernemingskamer aangestelde commissaris bij een vennootschap, lijkt de omstandigheid te zijn geweest dat de Ondernemingskamer een algemene verwijzing naar de structuurregeling opnam. Deze verwijzing was onduidelijk, omdat de wet een zogenaamde volledige en verzwakte variant van de structuurregeling kent met uiteenlopende bevoegdheden voor de raad van commissarissen onder andere op het punt van benoeming en ontslag van bestuurders. Daarbij komt nog dat het ontslag van een bestuurder een voorziening is die voorkomt in de opsomming van art. 2: 356 BW. Het lijkt mij in dit licht niet juist om een door de Ondernemingskamer bij voorziening aangestelde commissaris op een indirecte wijze met deze bevoegdheid te belasten.
2.10 Maeijer(10), Geerts(11) en Hermans(12) hebben in de aangehaalde overweging een aanwijzing gelezen voor de regel dat de bevoegdheid van de Ondernemingskamer tot het treffen van voorzieningen in algemene zin - ook voor wat betreft art. 2:349a BW - wordt begrensd door de dwingendrechtelijke bevoegdheden van organen. Ik lees de Zwagerman Beheer-beschikking anders. Nu de opsomming van de voorzieningen in art. 2:356 BW, zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt, limitatief is, kunnen alleen met gebruikmaking van art. 2:356, aanhef en letter d bijzondere bevoegdheden aan een commissaris worden toegekend. Omdat de wetgever in art. 2:349a BW nu juist geen limitatieve opsomming heeft willen geven van de door de Ondernemingskamer te treffen voorzieningen, acht ik dat hetgeen Uw Raad heeft overwogen in beginsel alleen ziet op de bevoegdheid van de Ondernemingskamer tot het treffen van voorzieningen op grond van art. 2:356 BW. Ik zie mij in deze uitleg gesteund door Storm.(13)
2.11 Het komt wellicht op het eerste gezicht enigszins vreemd voor dat de Ondernemingskamer onmiddellijke voorzieningen mag treffen in afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen. Men dient zich te realiseren dat in enquêtezaken vaak sprake is van een noodsituatie. Wat er mijns inziens gebeurt ingeval van onmiddellijke voorzieningen in afwijking van de wet, is niet veel meer dan een illustratie van het gezegde: "Nood breekt wet". De bevoegdheid van de Ondernemingskamer om soms buiten de wet om een onmiddellijke voorziening te treffen sluit aan bij het bepaalde in art. 2:8 lid 2 BW. Daarin is immers voorzien dat een tussen partijen krachtens wet geldende regel buiten toepassing kan blijven, als dit in de gegeven omstandigheden naar de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.12 Bij mijn oordeel over deze kwestie speelt ook een rol dat, ook indien wordt aangenomen dat in beginsel de Ondernemingskamer mag afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen uit boek 2 BW, de bevoegdheid van de Ondernemingskamer geen onbeperkte is. In de eerste plaats wordt de bevoegdheid tot het treffen van een onmiddellijke voorziening begrensd door de eis van proportionaliteit, zoals ook blijkt uit de Skygate-beschikking.(14) In de tweede plaats heeft Uw Raad recent een grens aangegeven in HR 30 maart 2007, R06/009HR (OK 124) (ATR Leasing):
"3.4 (...)Als de ondernemingskamer vervolgens van oordeel is dat het verzoek toewijsbaar is, zal zij de omvang van het onderzoek, en daarmee dus eveneens de periode waarover dat zich moet uitstrekken, alsmede van de daartoe noodzakelijke voorzieningen dienen te bepalen. Haar komt daarbij een grote mate van vrijheid toe (HR 6 juni 2003, nr. R02/078, NJ 2003, 486). Daarbij zal de ondernemingskamer, in verband met het voorschrift van art. 24 Rv., geen beslissing mogen geven waarop de betrokken partijen, gelet op het verloop van het geding en het processuele debat, niet bedacht behoefden te zijn en over de consequenties waarvan zij zich niet hebben kunnen uitlaten. Het staat de ondernemingskamer dan ook niet vrij beslissingen te geven of voorzieningen te treffen die niet stroken met de strekking van het ingediende verzoek of die aan de kenbare bedoeling van verzoekers zodanig afbreuk doen dat moet worden aangenomen dat zij het verzoek, als daaraan op deze wijze uitvoering wordt gegeven, niet zouden hebben gehandhaafd."
2.13 Ik concludeer dat art. 2:349a BW de Ondernemingskamer de bevoegdheid heeft in bijzondere omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden af te wijken van dwingendrechtelijke bepalingen van boek 2 BW.
2.14 Het cassatiemiddel stelt enige kwesties aan de orde in verband met het bepaalde in de Nederlandse corporate governance code (hierna de Code). Ik citeer de voor dit geding relevante bepalingen.
"Best practice bepalingen
III.2.1 Alle commissarissen, met uitzondering van maximaal één persoon, zijn onafhankelijk in de zin van best practice bepaling III.2.2.
III.2.2 Een commissaris geldt als onafhankelijk, indien de hierna te noemen afhankelijkheidscriteria niet op hem van toepassing zijn. Bedoelde afhankelijkheidscriteria zijn dat de betrokken commissaris, dan wel zijn echtgenoot,geregistreerde partner of een andere levensgezel, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de tweede graad:
a) in de vijf jaar voorafgaande aan de benoeming werknemer of bestuurder van de vennootschap (inclusief gelieerde vennootschappen als bedoeld in artikel 1 van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996) is geweest;
b) een persoonlijke financiële vergoeding van de vennootschap of van een aan haar gelieerde vennootschap ontvangt, anders dan de vergoeding die voor de als commissaris verrichte werkzaamheden wordt ontvangen en voorzover zij niet past in de normale uitoefening van bedrijf;
c) in het jaar voorafgaande aan de benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap of een aan haar gelieerde vennootschap heeft gehad. Daaronder worden in ieder geval begrepen het geval dat de commissaris, of een kantoor waarvan hij aandeelhouder, vennoot, medewerker of adviseur is, is opgetreden als adviseur van de vennootschap (consultant, externe accountant, notaris en advocaat) en het geval dat de commissaris bestuurder of medewerker is van een bankinstelling waarmee de vennootschap een duurzame en significante relatie onderhoudt;
d) bestuurslid is van een vennootschap waarin een bestuurslid van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is;
e) een aandelenpakket van ten minste tien procent in de vennootschap houdt (daarbij meegerekend het aandelenbezit van natuurlijke personen of juridische lichamen die met hem samenwerken op grond van een uitdrukkelijke of stilzwijgende, mondelinge of schriftelijke overeenkomst);
f) bestuurder of commissaris is bij of anderszins vertegenwoordiger is van een rechtspersoon welke ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen;
g) gedurende de voorgaande twaalf maanden tijdelijk heeft voorzien in het bestuur bij belet en ontstentenis van bestuurders.
III.2.3 Het verslag van de raad van commissarissen vermeldt dat naar het oordeel van de raad van commissarissen is voldaan aan het in beste practice bepaling III.2.1 bepaalde en geeft daarbij aan welke commissaris de raad eventueel als niet onafhankelijk beschouwt."
(...)
"III.6 Tegenstrijdige belangen
Principe Elke vorm en schijn van belangenverstrengeling tussen vennootschap en commissarissen wordt vermeden. Besluiten tot het aangaan van transacties waarbij tegenstrijdige belangen van commissarissen spelen, die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor de betreffende commissarissen, behoeven de goedkeuring van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de besluitvorming over de omgang met tegenstrijdige belangen bij bestuurders, commissarissen, grootaandeelhouders en de externe accountant in relatie tot de vennootschap.
Best practice bepalingen
III.6.1 Een commissaris meldt een (potentieel) tegenstrijdig belang dat van materiële betekenis is voor de vennootschap en/of voor de betreffende commissaris terstond aan de voorzitter van de raad van commissarissen en verschaft daarover alle relevante informatie, inclusief de relevante informatie inzake zijn echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel, pleegkind en bloed- en aanverwanten tot in de tweede graad. Indien de voorzitter van de raad van commissarissen een (potentieel) tegenstrijdig belang heeft dat van materiële betekenis is voor de vennootschap en/of voor zichzelf, meldt hij dit terstond aan de vice-voorzitter van de raad van commissarissen en verschaft daarover alle relevante informatie, inclusief de relevante informatie inzake zijn echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel, pleegkind en bloed- en aanverwanten tot in de tweede graad. Aan de beoordeling van de raad van commissarissen of sprake is van een tegenstrijdig belang neemt de betreffende commissaris niet deel. Een tegenstrijdig belang bestaat in ieder geval wanneer de vennootschap voornemens is een transactie aan te gaan met een rechtspersoon i) waarin een commissaris persoonlijk een materieel financieel belang houdt, ii) waarvan een bestuurslid een familierechtelijke verhouding heeft met een commissaris van de vennootschap of iii) waarbij een commissaris van de vennootschap een bestuurs- of toezichthoudende functie vervult.
III.6.2 Een commissaris neemt niet deel aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft.
III.6.3 Alle transacties waarbij tegenstrijdige belangen van commissarissen spelen worden onder in de branche gebruikelijke condities overeengekomen. Besluiten tot het aangaan van transacties waarbij tegenstrijdige belangen van commissarissen spelen die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor de betreffende commissarissen behoeven goedkeuring van de raad van commissarissen. Dergelijke transacties worden gepubliceerd in het jaarverslag met vermelding van het tegenstrijdig belang en de verklaring dat best practice bepalingen III.6.1 tot en met III.6.3 zijn nageleefd.
III.6.4 Alle transacties tussen de vennootschap en natuurlijke of rechtspersonen die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houden, worden onder in de branche gebruikelijke condities overeengekomen. Besluiten tot het aangaan van transacties met deze personen die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor deze personen behoeven goedkeuring van de raad van commissarissen. Dergelijke transacties worden gepubliceerd in het jaarverslag, met de verklaring dat best practice bepaling III.6.4 is nageleefd.
III.6.5 Het reglement van de raad van commissarissen bevat regels ten aanzien van de omgang met (potentieel) tegenstrijdige belangen bij bestuurders, commissarissen en de externe accountant in relatie tot de vennootschap, en voor welke transacties goedkeuring van de raad van commissarissen nodig is.
III.6.6 Een gedelegeerd commissaris is een commissaris met een bijzondere taak. De delegatie kan niet verder gaan dan de taken die de raad van commissarissen zelf heeft en omvat niet het besturen van de vennootschap. Zij strekt tot intensiever toezicht en advies en meer geregeld overleg met het bestuur. Het gedelegeerd commissariaat is slechts van tijdelijke aard. De delegatie kan niet de taak en bevoegdheid van de raad van commissarissen wegnemen. De gedelegeerd commissaris blijft lid van de raad van commissarissen.
III.6.7 De commissaris die tijdelijk voorziet in het bestuur bij belet en ontstentenis van bestuurders treedt uit de raad van commissarissen om de bestuurstaak op zich te nemen."
2.15 Uit het bovenstaande blijkt dat de Code grote waarde hecht aan een onafhankelijke raad van commissarissen. Dit komt naar voren in Best Practice bepaling III.2.2. Opgemerkt moet worden dat aan het vereiste van onafhankelijkheid minder strak de hand wordt gehouden voor zover het gaat om groepsmaatschappijen. Dit blijkt uit het slot van III.2.2, sub f. De Code laat deze enigszins soepele houding varen, als het om zogenaamde intraconcerntransacties gaat. Op dit punt hecht de Code aan besluitvorming door onafhankelijke commissarissen. Par. III.6.1 bepaalt immers dat er sprake is van een tegenstrijdig belang, als de vennootschap een transactie aangaat met een andere vennootschap waarvan een commissaris bestuurder is. Die situatie kan zich voordoen bij moeder- en zustervennootschappen waarvan de commissaris bestuurder is. Transacties van een (dochter)vennootschap met moeder- en zustervennootschappen behoeven de goedkeuring van de raad van commissarissen (III.6.3 en III.6.4). Aan de beraadslaging en besluitvorming over dergelijke intraconcerntransacties nemen commissarissen geen deel die een vennootschappelijke functie bekleden bij de groepsvennootschap waarmee de transactie wordt aangegaan (III.6.2 van de Code). Ik leid hieruit af dat de Nederlandse corporate governance code wenst dat besluiten tot het aangaan van intraconcerntransacties doorgaans de goedkeuring behoeven van onafhankelijke commissarissen.
2.16 In art. 2:146 BW komt het begrip tegenstrijdig belang voor. De inhoud van dit begrip gaat terug tot 1928 en heeft een eigen ontwikkeling in de rechtspraak gekend. De tegenstrijdig belang-regeling van art. 2:146 BW heeft betrekking op bestuurders. De Code kent een eigen begrip tegenstrijdig belang dat voor wat betreft de commissaris in par. III.6.1 is omschreven. Het begrip tegenstrijdig belang van de Code en dat van art. 2:146 BW vallen niet samen.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1 Het middel valt uiteen in zeven middelonderdelen, met veelal een verdere onderverdeling in subonderdelen.
-Middelonderdeel 1
3.2 Middelonderdeel 1 keert zich tegen rov. 3.4 van de bestreden beschikking:
"3.4. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer geeft de opstelling van Versatel, zowel ten processe (zoals blijkt uit hetgeen in 3.3 hiervoor aan het slot is weergegeven), als in de besluitvorming binnen Versatel (de Ondernemingskamer wijst op de in 2.9 en 2.10 weergegeven explanatory notes bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005) er blijk van dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel. Het in 3.2 vermelde gevaar van een onjuiste afweging van belangen wordt daardoor manifest. Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat door de benoeming van - vooralsnog - uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel en de benoeming van een ander lid van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot - naar de Ondernemingskamer aannemelijk acht - feitelijk (mede)bestuurder van Versatel, een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders van Versatel. Dat deze benoemingen geschieden in een periode waarin deze minderheidsaandeelhouders er onmiskenbaar blijk van geven ervoor te vrezen dat bij de besluitvorming over de toekomstige ontwikkelingen bij Versatel, en meer in het bijzonder over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het aandeelhouderschap van de huidige minderheidsaandeelhouders zal worden beëindigd, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het belang van Tele2 en Tele2 AB, al of niet in samenhang met dat van Talpa, richtinggevend is, geeft te meer aanleiding voor gegronde twijfel aan de juistheid van het beleid van Versatel te dezen."
3.3 Het onderdeel betoogt dat de Ondernemingskamer door aldus te overwegen heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze klacht wordt uitgewerkt in een achttal onderdelen, die in onderling verband dienen te worden beschouwd.
3.4 De onderdelen 1.1 en 1.2 voeren aan dat het onbegrijpelijk is dat de Ondernemingskamer uit de opstelling van Versatel ten processe (zie rov. 3.3 slot) en de besluitvorming binnen Versatel (rov. 2.9 en 2.10) afleidt dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend dan toch zeker leidend is geweest voor het beleid van Versatel en dat daardoor het gevaar van een onjuiste afweging van belangen manifest wordt. Het gevolg hiervan is dat door de benoeming van uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel en de benoeming van een ander lid van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot, naar de Ondernemingskamer aannemelijk acht, feitelijk medebestuurder van Versatel een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van belangen van de minderheidsaandeelhouders van Versatel. Daarbij is het - zo betogen de onderdelen - alleszins begrijpelijk en ook geoorloofd - zie III.2.2. sub f van de Code - dat leden van het bestuur van een groepsmaatschappij tot commissaris worden benoemd. Daaruit volgt nog niet dat de commissarissen het groepsbelang van Tele2 leidend zouden nemen dan wel doorslaggevend zouden achten. Met name niet nu ook deze commissarissen zich op grond van het bepaalde in de artt. 2:8, 2:149 jo. 2:9, en 2:140 lid 2 BW, alsmede het bepaalde in de Code in III.6 hebben te richten naar het vennootschappelijk belang.
3.5 Ik oordeel over de middelonderdelen als volgt: Versatel is weliswaar een groepsmaatschappij. Deze bevindt zich echter in een bijzondere situatie. Het bijzondere van de situatie is dat Versatel (i) na een openbare bieding een groepsmaatschappij is geworden (ii) waarbij een deel van de aandeelhouders van Versatel zich tegen de fusie heeft verzet, (iii) ten gevolge waarvan Versatel een groep van minderheidsaandeelhouders onder haar aandeelhouders heeft en -last but not least- (iv) Versatel over de wijze waarop en voorwaarden waaronder hun aandeelhouderschap wordt beeindigd dient te beslissen. In een dergelijk geval zal het groepsbeleid van de Tele2-groep niet geëffectueerd mogen worden zonder acht te slaan op de belangen van de minderheidsaandeelhouders. Ik merk op dat de minderheidsaandeelhouders zich daarbij bevinden in een positie met weinig invloed op de organen van de vennootschap. In een dergelijke situatie is de raad van commissarissen mijns inziens bij uitstek het orgaan dat dient toe te zien op een evenwichtige afweging van belangen bij het voeren van beleid door het bestuur. De Ondernemingskamer heeft bij haar oordeel rekening gehouden met verklaringen en uitlatingen van Versatel ten processe dat de vervanging van de leden van de raad van commissarissen is geschied met het oogmerk het groepsbeleid van Tele2 binnen Versatel te willen effectueren. Het betoog dat zulks een legitieme wens van Versatel is, ziet eraan voorbij dat juist in het geval van de aanwezigheid van minderheidsaandeelhouders het groepsbelang van Tele2 en het belang van de minderheidsaandeelhouders niet zonder meer samenvallen. Dat ook de vanuit de Tele2 groep afkomstige leden van de raad van commissarissen op grond van de wet en de code primair het vennootschappelijke belang van Versatel dienen te behartigen, kan daaraan niet afdoen. Het is immers zeer wel denkbaar dat er verschil van inzicht tussen de minderheidsaandeelhouders en Tele2 kan bestaan over de vraag wanneer het groepsbelang met het vennootschappelijke belang van Versatel (daaronder begrepen het belang van de minderheidsaandeelhouders) samenvalt. De vervanging van de raad van commissarissen door uitsluitend personen uit de Tele2 groep, kan moeilijk anders worden begrepen dan als een poging te bewerkstelligen dat de raad van commissarissen zal bevorderen dat in dergelijke gevallen het bestuur de belangen van de Tele2 groep als richtinggevend zal nemen. Dat de Ondernemingskamer zich bij dat oordeel mede heeft gebaseerd op de uitlatingen van Versatel, acht ik niet onbegrijpelijk. Ook is het niet onbegrijpelijk dat de Ondernemingskamer aan het voorgaande de conclusie heeft verbonden dat in dit geval het gevaar dreigde dat de belangen van de minderheidsaandeelhouders onvoldoende zijn gewaarborgd, gezien de samenstelling van de raad van commissarissen zoals deze na gestanddoening van het bod door de Tele2-groep was vormgegeven. Blijkens haar oordeel en de getroffen voorzieningen heeft de Ondernemingskamer in dit geval hoge eisen heeft gesteld aan de onafhankelijkheid van de leden van de raad van commissarissen. Dat oordeel acht ik - mede in het licht van de in rechtsoverweging 3.6 gegeven toelichting - begrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.6 Onderdeel 1.3 ziet op het verweer van Versatel dat het besluit tot vervanging van de leden van de raad van commissarissen door leden van het bestuur (van een groepsmaatschappij) van Tele2 AB legitiem is.
3.7 Omdat de Ondernemingskamer de vraag of de vervanging van commissarissen door leden van het bestuur (van een groepsmaatschappij) legitiem is geweest in het midden laat, faalt de klacht bij gebrek aan belang.
3.8 Onderdeel 1.4 en onderdeel 1.8 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De onderdelen klagen over het feit dat door de Ondernemingskamer onvoldoende is gemotiveerd waarom de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] de bezwaren van de minderheidsaandeelhouders niet heeft kunnen wegnemen.
3.9 De onderdelen falen omdat uit de door de Ondernemingskamer getroffen voorziening valt af te leiden dat zij de door Versatel voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] als onvoldoende waarborg heeft gekwalificeerd voor de belangen van de minderheidsaandeelhouders. Aan de middelonderdelen kan worden toegegeven dat een uitgebreidere motivering wellicht fraaier geweest zou zijn. Opgemerkt moet worden dat de behandeling van het verzoek ter zitting op 9 december 2005 heeft plaatsgevonden. De beschikking dateert van 14 december 2005. Aan een dergelijke, op zo'n korte termijn genomen beschikking kunnen voor wat betreft motivering niet de allerhoogste eisen worden gesteld. Overigens heeft de Ondernemingskamer aan de benoeming van [betrokkene 12] een zekere aandacht besteed in rov. 2.9 van de bestreden beschikking. Ik wijs er nog op dat het niet onbegrijpelijk is dat de Ondernemingskamer de benoeming van [betrokkene 12] als kennelijk ontoereikend beschouwt met het oog op bescherming van minderheidsaandeelhouders. [betrokkene 12] zou bij Versatel slechts één van de vijf commissarissen zijn waarbij opmerking verdient dat Versatel wilde afwijken van onderdeel III.6.2 van de Code. In die bepaling is voorgeschreven dat in de aangelegenheden die in dit geding aan de orde zijn de vier overige commissarissen niet aan de besluitvorming mogen deelnemen.
3.10 Onderdeel 1.5 veronderstelt ten onrechte de juistheid van onderdeel 1.2 en faalt daarom.
3.11 Onderdeel 1.6 voert aan - verkort weergegeven - dat onbegrijpelijk is het oordeel van de Ondernemingskamer dat - na benoeming van [betrokkene 12] - naleving van best practice bepaling III.6.2 van belang is, mede gezien het feit dat zij een groepsmaatschappij was geworden.
3.12 Het onderdeel ziet voorbij aan de bijzondere positie van de minderheidsaandeelhouders binnen Versatel als groepsmaatschappij van de Tele2 groep. Daarbij heeft de Ondernemingskamer in rov. 3.6 van haar bestreden beschikking betrekkelijk uitvoerig uitgezet waarom zij belang hechtte aan de naleving van onder andere onderdeel III.6.2 van de code. Nu de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] door de Ondernemingkamer als kennelijk onvoldoende is aangemerkt, faalt de klacht om de redenen als uiteengezet bij de behandeling van de onderdelen 1.1 en 1.2.
3.13 Onderdeel 1.7 neemt ten onrechte de gegrondbevinding van een van de hiervoor aangevoerde klachten tot uitgangspunt.
-Middelonderdeel 2
3.14 Het tweede middelonderdeel bestaat uit dertien subonderdelen. Het keert zich tegen hetgeen de Ondernemingskamer heeft overwogen in rov. 3.6:
"3.6. De Ondernemingskamer kan Versatel in dat betoog niet volgen. Hoezeer - voorzover nodig veronderstellenderwijs - ook kan worden aangenomen dat Versatel thans een groepsmaatschappij van Tele2 is, kan deze kwalificatie er niet toe leiden dat door de werking van het laatste zinsdeel van best practice bepaling III.2.2 onderdeel f van de Nederlandse corporate governance code de regels van verantwoord ondernemingsbestuur opzij gezet zouden kunnen worden zodra een vennootschap groepsmaatschappij wordt. Bedoeld zinsdeel is zeker van nut in gevallen waarin groepsmaatschappijen op een zodanige wijze zijn opgenomen in een groep dat een tegenstelling van belangen waarover door onafhankelijke functionarissen dient te worden gewaakt zich niet of nauwelijks kan voordoen, doch zij kan en mag niet bewerkstelligen dat in een geval als het onderhavige, waarin - althans naar de letter van de wet - weliswaar sprake is van een groepsmaatschappij, maar er niettemin - al of niet gedurende een zekere overgangsperiode - een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, het toezicht op de vennootschap en met name de besluitvorming over transacties tussen de vennootschap en de groep waartoe zij behoort, uitsluitend in handen is van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn. In een dergelijk geval dient als uitgangspunt te blijven gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 van de Nederlandse corporate governance code en de daarbij behorende best practice bepalingen, namelijk dat elke vorm van en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft, waarvan in ieder geval sprake is bij transacties met een rechtspersoon waarbij de commissaris een bestuursfunctie of toezichthoudende functie vervult."
3.15 De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De onderdelen klagen - op uiteenlopende gronden - dat de overwegingen van de Ondernemingskamer dat het toezicht op een groepsmaatschappij waarin een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft welke tegengesteld zijn aan die van de groep, niet uitsluitend in handen zou mogen zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn en dat dit een regel van verantwoord ondernemingsbestuur is of zou zijn, rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk zijn.
3.16 De onderdelen missen feitelijke grondslag. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat in dit geval door de samenstelling van de raad van commissarissen het gevaar dreigde dat de belangen van de minderheidsaandeelhouders onvoldoende zouden worden gewaarborgd. De algemene rechtsregel die het onderdeel in de beschikking leest, valt daaruit niet af te leiden.
3.17 Voor wat betreft de motiveringsklacht merk ik nog op dat de materiële toetsing van het oordeel van de Ondernemingskamer in cassatie beperkt is, nu vraag of de omstandigheden van het geval tot het treffen van een onmiddellijke voorziening nopen in belangrijke mate een feitelijk oordeel is. Voor wat betreft de motivering van het oordeel verwijs ik naar de bespreking van de onderdelen 1.1 en 1.2. hiervoor. De onderdelen van middel 2 bevatten mijns inziens geen motiveringsklachten die daarnaast nog een aparte bespreking behoeven.
- Middelonderdeel 3
3.18 Middelonderdeel 3 (dat geen subonderdelen bevat) klaagt erover - verkort weergegeven - dat de Ondernemingskamer ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de stellingen van Versatel omtrent het voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] als onafhankelijk lid van de raad van commissarissen.
3.19 De klacht komt op hetzelfde neer als is aangevoerd in de onderdelen 1.4 en 1.8 en faalt op de gronden zoals uiteengezet bij de bespreking van deze onderdelen.
- Middelonderdeel 4
3.20 Middelonderdeel 4 bevat de klacht dat de Ondernemingskamer heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de voorziening te treffen drie nader aan te wijzen personen tot commissaris bij Versatel te benoemen, aan wie, in alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Code, bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings, althans, zijn beschikking op dit punt niet voldoende heeft gemotiveerd. Het middelonderdeel werkt dit uit in twee subonderdelen, waarbij het tweede subonderdeel uiteenvalt in 5 (sub)subonderdelen.
3.21 Subonderdeel 4.1 voert aan dat de Ondernemingskamer ten onrechte niet is ingegaan op de stellingen van Versatel dat (i) [betrokkene 11] in elk geval tot 31 december 2005 als enig statutair bestuurder zou aanblijven en voornemens was als bestuurder voor het hele fusietraject verantwoordelijkheid te zullen nemen en (ii) dat [betrokkene 11] geen tegenstrijdig belang had en (dus) bevoegd bleef Versatel ingevolge art. 2:146 BW te vertegenwoordigen.
3.22 De door de Ondernemingskamer getroffen voorziening betreft de raad van commissarissen. De ondernemingskamer heeft - zoals hiervoor in onderdeel 3.5 van deze conclusie besproken - geoordeeld dat de samenstelling van de raad van commissarissen onvoldoende waarborgen bood voor een goede behartiging van de belangen van de minderheidsaandeelhouders. De stelling dat [betrokkene 11] zou aanblijven tot 31 december 2005 (dat aanblijven betrof overigens de nog maar korte periode van 14 december 2005 en tot 31 december 2005) kon aan dit oordeel kennelijk niet afdoen. Ik vind de gedachtengang van de Ondernemingskamer geenszins onbegrijpelijk.
3.23 De tweede klacht - die ziet op het bepaalde in art. 2:146 BW - mist feitelijke grondslag. De Ondernemingskamer heeft zich niet uitgelaten over de vraag of [betrokkene 11] op grond van het bepaalde in art. 2:146 BW niet vrijstond Versatel te vertegenwoordigen. Ik meen dat de door de Ondernemingskamer getroffen voorziening ook niet in die zin kan worden opgevat. Voor zover het onderdeel er vanuit gaat dat de bestreden beschikking moeilijk anders kan worden begrepen nu de drie door de Ondernemingskamer aangewezen commissarissen de bevoegdheid is gegeven Versatel te vertegenwoordigen bij intra-groepstransacties - getuigt het onderdeel van een onjuiste lezing van de door de Ondernemingskamer getroffen voorziening. De bevoegdheid van de commissarissen namens Versatel op te treden is immers beperkt tot:
"alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Corporate Governance Code"
Hiermee heeft de Ondernemingskamer aan art. 2:146 BW recht gedaan. Ik neem overigens aan dat de Ondernemingskamer bij het treffen van de door haar opgelegde voorzieningen in het bijzonder het oog heeft gehad op het vereiste dat intra-groepstransacties waartoe het bestuur van Versatel besloot - of die dat bestuur afsloot - de goedkeuring behoefden van de raad van commissarissen. Hierop duidt de uitdrukkelijke verwijzing naar par. III.6.4 van de Code. Ik vind in de zich in dit geding voordoende omstandigheden het vereisen van goedkeuring door onafhankelijke commissarissen van intraconcerntransacties niet onbegrijpelijk.
3.24 Subonderdeel 4.2 voert aan dat de hiervoor door de Ondernemingskamer getroffen voorziening tevens rechtens onjuist is omdat blijkens de Zwagerman Beheer-beschikking aan door de Ondernemingskamer benoemde commissarissen geen andere bevoegdheden kunnen worden toegekend dan die de wet toelaat. Ingevolge art. 2:146 BW is de algemene vergadering van aandeelhouders steeds bevoegd een of meer andere personen aan te wijzen die de (naamloze) vennootschap vertegenwoordigen in alle gevallen waarin sprake is van een tegenstrijdig belang, welke bepaling van dwingend recht is verklaard in HR 3 mei 2002, NJ 2002, 393 m.nt. PvS ([...] / [...]) rov. 3.5.2.
3.25 Het onderdeel bouwt mijns inziens voort op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Ik verwijs naar onderdeel 3.23 van deze conclusie waarin ik heb uitgelegd dat de Ondernemingskamer niet van toepasselijkheid van art. 2: 146 BW is uitgegaan.
- Middelonderdeel 5 en middelonderdeel 7
3.26 Middelonderdeel 5 en middelonderdeel 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De middelonderdelen voeren in de kern genomen aan dat de Ondernemingskamer heeft miskend dat het treffen van onmiddellijke voorzieningen niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval door zowel, kort weergegeven (i) drie nieuwe leden van de raad van commissarissen te zullen benoemen, (ii) als Versatel te verbieden voor de duur van het geding af te wijken van de code. Middelonderdeel 7 werkt deze klacht in zoverre uit dat als specifiek onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, wordt aangemerkt het motief waarom het verbod tot afwijking van de code niet kon worden beperkt tot die principes en best practice bepalingen die betrekking hebben op tegenstrijdig belang.
3.27 De beide middelonderdelen zijn mijns inziens tevergeefs voorgesteld. De redenen die ten grondslag hebben gelegen aan de door de Ondernemingskamer getroffen voorziening tot benoeming van drie nieuwe leden van de raad van commissarissen, zijn hierboven besproken. Met betrekking tot het verbod tot afwijking van de code, merk ik op dat:
(i) door de Ondernemingskamer is vastgesteld dat Versatel voornemens was af te wijken van de code (rov. 2.9 en 3.1);
(ii) welke afwijking naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet gerechtvaardigd was (rov. 3.5 en 3.6);
(iii) in aanmerking dient te worden genomen dat naar rederlijkerwijze mocht worden verwacht, het geschil nog een vervolg zou krijgen. Zo zou de verdere uitvoering van de door Tele2 beoogde - en in beginsel in haar eerdere beschikking door de Ondernemingskamer toegelaten - driehoeksfusie naar de Ondernemingskamer redelijkerwijze mocht verwachten, zeer wel tot nieuwe geschillen tussen beide groepen aandeelhouders aanleiding kunnen geven. Het verbod tot afwijking van de Nederlandse corporate governance code gedurende het geding acht ik tegen deze achtergrond niet onbegrijpelijk. Met het oog op het vervolg van dit geding is het van belang dat partijen een duidelijk kader waarbinnen zij dienen te opereren wordt gegeven. Ik acht de door de Ondernemingskamer opgelegde voorzieningen in de omstandigheden van het geval niet disproportioneel. Voor het overige geldt dat het tijdelijke verbod tot afwijking van de code mijns inziens niet als zeer ingrijpend kan worden gekwalificeerd. Versatel had immers verklaard om verreweg de meeste voorschriften van de Code te zullen volgen. Daarnaast geldt meer in het algemeen dat het oordeel over de vraag welke voorzieningen in het concrete geval gerechtvaardigd zijn, in hoge mate verweven is met de waardering van de omstandigheden van het geval, hetgeen in belangrijke mate is overgelaten aan de feitenrechter.
- Middelonderdeel 6
3.28 Middelonderdeel 6 voert aan dat de door de Ondernemingskamer getroffen voorzieningen onbegrijpelijk zijn in het licht van de door Versatel voorgestelde benoeming van [betrokkene 12].
3.29 De klacht komt op hetzelfde neer als is aangevoerd in de onderdelen 1.4 en 1.8 en faalt op de gronden zoals uiteengezet bij de bespreking van deze onderdelen.
4. Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het beroep
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Het verzoekschrift is op 14 maart 2006 per fax ontvangen ter griffie van de Hoge Raad.
2 HR 10 januari 1990, NJ 1990, 466 m.nt. Ma (Ogem).
3 Blijkens HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296 (Zwagerman beheer I), rov. 3.9.
4 Wet van 8 november 1993, Stb. 597.
5 TK 1991-1992, 22 400, nr.3, p. 15.
6 TK 1991-1992, 22 400, nr.3, p. 15.
7 EK 1993-1994, 22400 nr. 8a.
8 HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 m.nt. Ma. (Skygate)
9 HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296 m.nt. Ma.
10 Noot Maeijer onder Zwagerman Beheer; Asser-Maeijer 2-III nr. 536.
11 Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht (diss.), 2004, p. 270.
12 Hermans, Ondernemingsrecht 2006 (3), p. 115.
13 In gelijke zin Storm, Ondernemingsrecht 2007(4), p. 167 en Sanders/Westbroek, bewerkt door Storm, p. 331.
14 HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 m.nt. Ma. (Skygate)
Beroepschrift 14‑03‑2006
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TELE2 FINANCE B.V., gevestigd te Amsterdam, aan de Ellermanstraat 19 (hierna te noemen ‘Tele2’), in deze zaak woonplaats kiezende te Amsterdam, aan het Burgerweeshuispad no. 301 ten kantore van de advocaten Mrs B. Winters en K.A.J. de Vries, alsmede te Den Haag, aan de Zuid-Hollandlaan no. 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr H.J.A. Knijff, welke laatstgenoemde door Tele2 is aangewezen om haar als zodanig in cassatie te vertegenwoordigen en dit verzoekschrift namens haar ondertekent en indient.
Tele2 stelt hierbij beroep in cassatie in tegen de beschikking door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam gegeven en uitgesproken op 14 december 2005 in de zaak met rekestnummers 1446/2005 OK en 1847/2005 OK van
- 1.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
CENTAURUS CAPITAL LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
- 2.
de (rechts)persoon naar buitenlands recht
SG AMBER FUND,
gevestigd te Jersey, Channel Islands,
- 3.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARNHOLD & S. BLEICHBROEDER ADVISERS LLC,
gevestigd te Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
- 4.
de rechtspersoon naar buitenlands recht,
MELLON HBV ALTERNATIVE STRATEGIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
- 5.
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BARCLAYS CAPITAL SECURITIES LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen ‘Centaurus c.s.’ (voor wie Mr P.J. van der Korst (Gustav Mahlerplein 50, 1082 MA Amsterdam) als procureur en als advocaat optrad bij de ondernemingskamer),
als verzoekers,
tegen
de naamloze vennootschap
VERSATEL TELECOM INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Hullenbergweg no. 101, hierna te noemen ‘Versatel’ (voor wie Mr A.F.J.A. Leijten (Strawinskylaan no. 2001, 1077 ZZ Amsterdam) als procureur en als advocaat optrad bij de ondernemingskamer),
als verweerster,
en tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
TALPA CAPITAL B.V.,
gevestigd te Hilversum, kantoorhoudende te Naarden, aan de Flevolaan no. 41a,
hierna te noemen ‘Talpa’ (voor wie Mr J.W. van der Staay (Apollolaan no. 151, 1077 AR Amsterdam) als procureur en als advocaat optrad bij de ondernemingskamer),
als belanghebbende,
en tegen Tele2,
als belanghebbende,
en tegen,
de stichting
STICHTING BELANGENBEHARTIGING AANDEELHOUDERS VERSATEL TELECOM INTERNATIONAL,
gevestigd en kantoorhoudende te Driebergen-Rijsenburg, aan de De Beaufortlaan no. 5 (voor wie Mr D. Roesink (Nieuwe 's‑Gravelandseweg 60, 1406 NH Bussum) als procureur en als advocaat optrad bij de ondernemingskamer),
als belanghebbende,
en tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS,
gevestigd te 's‑Gravenhage, aan de Amaliastraat no. 7,
hierna te noemen ‘VEB’ (voor wie Mr I.M.C.A. Reinders Folmer (Banstraat 47, 1071 JX Amsterdam als procureur en Mr J.H. Lemstra (Koningin Julianaplein 30, kantoren A, vijfde verdieping, 2502 AT Den Haag) als advocaat optraden bij de ondernemingskamer),
als belanghebbende,
en tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DORCHESTER ASSET MANAGEMENT LLP,
gevestigd te Londen, Engeland, Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen ‘Dorchester’ (voor wie Mr J. Luyer (Gustav Mahlerplein 50, 1082 MA Amsterdam) als procureur en als advocaat optrad bij de ondernemingskamer),
als belanghebbende;
Tele2 voert aan het navolgende
Middel van cassatie:
Feiten en procesverloop
i
Versatel, opgericht in 1995, is een commerciële aanbieder van diensten op het terrein van de (vaste) breedbandtelecommunicatie en breedbandmedia (met name televisie en internet). Zij oefende haar bedrijfsactiviteiten uit door middel van dochtervennootschappen in Nederland, België en Duitsland (Versatel Deutschland Holding GmbH en dier dochtervennootschappen).1.
ii
De aandelen in het kapitaal van Versatel en de door haar uitgegeven converteerbare obligaties hebben een notering aan de effectenbeurs van Euronext Amsterdam N.V. Sinds maart 2004 maken de aandelen in Versatel deel uit van de AEX-index.2.
iii
Op 14 september 2005 heeft Tele2 een openbaar bod uitgebracht op alle aandelen in het geplaatste kapitaal van Versatel en alle door Versatel uitgegeven converteerbare obligaties. Het bod was reeds bij persbericht van 18 juli 2005 aangekondigd.3.
iv
Tele2 is een speciaal in verband met het bod op 9 september 2005 opgerichte indirecte dochtervennootschap van Tele2 AB. Tele2 AB is de aan de Zweedse effectenbeurs genoteerde houdstervennootschap van een groep van vennootschappen die op commerciële basis producten en diensten aanbieden op het gebied van de telecommunicatie (onder meer vaste en mobiele telefonie, toegang tot het internet en kabeltelevisie) in Europa. De aandelen in Tele2 worden gehouden door de — eveneens op 9 september 2005, door Tele2 Europe SA Luxemburg, opgerichte — vennootschap Tele2 Netherlands Holdings B.V. (hierna te noemen ‘Tele2 Holdings’).Bij, respectievelijk na, de oprichting van Tele2 Holdings zijn aan deze vennootschap de aandelen in Tele2 (Netherlands) B.V. en in Tango SA overgedragen.4.
v
De bieding van Tele2 kwam neer op een bod in contanten van EUR 2,20 per gewoon aandeel en een daarmee corresponderend bod op de converteerbare obligaties. Tele2 heeft het bod gefinancierd met een combinatie van eigen vermogen, bankkredieten (ad ongeveer EUR 802 miljoen) en een lening ad ongeveer EUR 539 miljoen van Ganymed 345. VV GmbH (hierna te noemen ‘Ganymed’), een dochtervennootschap van de private equity investment (advies)groep Apax Partners. In totaal is met het bod een financiering ten bedrage van EUR 1,2 miljard à EUR 1,3 miljard gemoeid.5.
vi
In het (grotendeels Engelstalige) biedingsbericht van 14 september 2005 (hierna te noemen ‘Biedingsbericht’) is onder het hoofd ‘8.8 Consequences of the Offers’ te lezen dat het de bedoeling van Tele2 is om, na gestanddoening van het bod, de beursnotering van Versatel zo spoedig mogelijk te beëindigen en de vennootschap vervolgens om te zetten in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Het Biedingsbericht vermeldt in dit verband onder meer de voorgenomen stappen ingeval door Tele2 een meerderheid — doch geen 95% — van het geplaatste kapitaal van Versatel zou worden verworven. Samengevat en in hoofdzaken weergegeven, bestaan die stappen eruit dat een juridische driehoeksfusie tot stand zal worden gebracht waarbij Versatel, als de verdwijnende vennootschap, zal ophouden te bestaan en de huidige aandeelhouders van Versatel die niet op het bod ingaan aandelen zullen verkrijgen in Tele2 Holdings.6.
vii
Een van de (hoofd)redenen voor de keuze voor voornoemde juridische driehoeksfusie is het tot stand brengen van een fiscale eenheid tussen Tele2 Holdings en Tele2 (waarin Versatel als verdwijnende vennootschap zou worden gefuseerd), waardoor (onder meer) de rente van de acquisitiefinanciering fiscaal aftrekbaar zou worden.7.
viii
Blijkens het Biedingsbericht zullen, voordat vorenbedoelde stappen worden genomen, de aandelen in Versatel Deutschland Holding GmbH voor een koopsom van circa EUR 539 miljoen worden verkocht aan Ganymed. Ganymed zal de koopsom schuldig blijven en terzake een Loan Note aan Versatel uitgeven. Versatel zal vervolgens, door middel van overdracht van de Loan Note, aan Tele2 een dividenduitkering doen ter grootte van de nominale waarde — vermeerderd met de gekweekte rente — van die Loan Note, onder gelijktijdige uitkering van een daarmee corresponderend dividend in contanten aan de overgebleven minderheidsaandeelhouders van Versatel. Tele2 en Ganymed kunnen aldus hun vorderingen over en weer verrekenen.8.
ix
Centaurus c.s. hebben bij op 20 september 2005 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties, zoals aangevuld bij schrijven van 21 september 2005 en bij pleidooi, de Ondernemingskamer verzocht — zakelijk weergegeven — bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad
- 1)
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Versatel rond het openbaar bod door Tele2 op alle aandelen en converteerbare obligaties Versatel en de besluitvorming daaromtrent in de maanden april tot en met september 2005;
- 2)
bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding, dan wel tot het moment waarop Tele2 in het kader van het openbaar bod meer dan 95% van de geplaatste aandelen in het kapitaal van Versatel heeft aangeboden gekregen en geaccepteerd, te verbieden over te gaan tot het nemen van enig besluit, tot het uitvoering geven aan enig besluit en tot het medewerken aan enige (rechts)handeling ter uitvoering van het openbaar bod en de verdere in het Biedingsbericht omschreven rechtshandelingen waaronder in elk geval begrepen
- (a)
(goedkeuring van) de verkoop van Versatel Deutschland Holding GmbH,
- (b)
de hierboven in nummer viii bedoelde dividenduitkering,
- (c)
de aanvaarding van het ontslag en verlening van decharge aan de huidige commissarissen en benoeming van een bestuurder en commissarissen van Versatel en
- (d)
de hierboven in nummer vi bedoelde juridische fusie en enige andere (rechts)handeling tot verkrijging door de Tele2 groep van de aandelen in het kapitaal van Versatel;
- 3)
Versatel te veroordelen in de kosten van het geding.9.
x
Bij beschikking met rekestnummer 1446/2005 OK van 27 september 2005 heeft de Ondernemingskamer — voorzover thans van belang — het verzoek van Centaurus c.s. en VEB tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen afgewezen en onder aanhouding van iedere verdere beslissing bepaald dat de behandeling van de verzoeken tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Versatel zal plaatsvinden ter een nader te bepalen terechtzitting van de Ondernemingskamer.10.
xi
Op 29 september 2005 heeft een informatieve algemene vergadering van aandeelhouders van Versatel als bedoeld in artikel 9q van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 plaatsgevonden. De vergadering heeft de volgende geagendeerde besluiten aangenomen:
- —
goedkeuring van de verkoop door Versatel van de door haar gehouden aandelen in Versatel Deutschland Holding GmbH aan Apax Partners althans aan een door Apax Partners gehouden vennootschap;
- —
de uitkering van de opbrengst van deze verkoop van aandelen als dividend aan de aandeelhouders;
- —
de aanvaarding van het ontslag van en de verlening van decharge aan de commissarissen van Versatel en de (voorwaardelijke) benoeming van nieuwe commissarissen en een bestuurder;
- —
wijziging van de statuten van Versatel.11.
xii
Bij gezamenlijk persbericht van 14 oktober 2005 hebben Versatel, Tele2 en Apax Partners bekendgemaakt dat op het door Tele2 gedane bod circa 74% van de aandelen in Versatel is aangeboden en dat Tele2 het bod gestand doet. Bij persbericht van dezelfde datum heeft Versatel bekendgemaakt dat:
- —
de verkoop van Versatel Deutschland Holding GmbH aan Ganymed was afgerond;
- —
Versatel overging tot uitkering van een dividend van € 1,391585 per gewoon aandeel;
- —
het ontslag van de commissarissen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] was geëffectueerd;
- —
de (hierna nader aan te duiden) personen waren aangetreden als commissarissen van Versatel;
- —
de akte van statutenwijziging van Versatel was gepasseerd.12.
xiii
Bij persbericht van 1 november 2005 heeft Tele2 bekendgemaakt dat in de na-aanmeldingsperiode 5,87% van de aandelen in Versatel is aangeboden, zodat Tele2 op dat moment 82,39% van de aandelen in Versatel hield. 13.
xiv
De raad van commissarissen van Versatel bestond (op 14 december 2005) uit [betrokkene 6], executive vice-president en chief operating officer van Tele2 AB en market area director Baltic & Russia van de Tele2 groep, [betrokkene 7], chief executive officer en president van Tele2 AB, [betrokkene 8], chief financial officer en executive vice-president van Tele2 AB en [betrokkene 9], chief executive officer van Tele2 Sverige AB en market area director Nordic van de Tele2 groep.14.
xv
In de aandeelhoudersvergadering van 29 september 2005 is [betrokkene 10], chief executive officer van Tele2 (Netherlands) B.V. en market area director UK & Benelux van de Tele2 groep, voorwaardelijk benoemd tot statutair bestuurder van Versatel. Zijn benoeming is afhankelijk gemaakt van twee voorwaarden, te weten
- (i)
de gestanddoening van het bod van Tele2 op de aandelen in Versatel en
- (ii)
het ontslag van de huidige statutaire bestuurder [betrokkene 11].15.
xvi
Versatel heeft voor 15 december 2005 een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders bijeengeroepen. Op de agenda van die vergadering stonden — met het oog op de bescherming van de belangen van16. en ter tegemoetkoming aan de wens(en) van17. de minderheidsaandeelhouders van Versatel — onder meer een voorstel tot het uitbreiden van het aantal leden van de raad van commissarissen met één, een voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] (hierna te noemen ‘[betrokkene 12]’)tot lid van de raad van commissarissen en een voorstel tot amendering van de corporate governance policy van Versatel.18.
xvii
In explanatory notes heeft Versatel de voorstellen met betrekking tot de uitbreiding van de raad van commissarissen als volgt toegelicht:
‘As a result of Tele2's public offer for Versatel being declared unconditional, on 14 October 2005, Mr. [betrokkene 6], Mr. [betrokkene 7], Mr. [betrokkene 8] and Mr. [betrokkene 9] were appointed to the Board of Supervisory Directors. All four Supervisory Directors are board members of Tele2 AB. Versatel proposes to appoint Mr. [betrokkene 12] to the Board of Supervisory Directors. Mr. [betrokkene 12], a Dutch national, is not a representative of Tele2 AB. Versatel believes that with the appointment of Mr. [betrokkene 12], the composition of the Board of Supervisory Directors will improve and the relevant experience and expertise within the Board of Supervisory Directors will be strengthened.
As shown in the resume, the candidate has broad experience in the technology market, more in particular in the areas of finance and operations.19.
xviii
Het agendapunt inzake de corporate governance is als volgt toegelicht:
‘On 18 May 2005, Versatel's General Meeting approved the Company's corporate governance policy.
Since then, Versatel has become a group company of Tele2 AB. In view of this major change in circumstances and given the composition of the Board of Supervisory Directors following the appointment of Mr. [betrokkene 12], Versatel feels that full compliance with provision III.6.2 of the Tabaksblat Code no longer serves a useful purpose in the event the discussion and/or decision-making relates to a proposed transaction with, or a subject relating to, a Tele2 entity. Hence, Versatel wishes to amend its corporate governance policy by limiting compliance with provision IIl.6.2 to conflicts of interest, which do not merely arise out of a transaction or other dealing with a Tele2 entity. The General Meeting is asked to approve the proposed amendment to the Company's corporate governance policy.20.
xix
Centaurus c.s. hebben bij op 2 december 2005 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties, dat is geregistreerd onder rekestnummer 1847/2005 OK, de Ondernemingskamer verzocht — zakelijk weergegeven — bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
- 1)
bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding
- a)
Versatel te verbieden enig bestuit ter stemming te brengen, over te gaan tot het nemen van enig besluit of uitvoering te geven aan enig besluit en mee te werken aan enige (rechts)handeling ter (gedeeltelijke) afwijking van de Nederlandse corporate governance code (hierna te noemen ‘Corporate Governance Code’),waaronder best practice bepaling III.6.2;
- b)
twee commissarissen van Versatel te benoemen die tevens bij uitsluiting van anderen bevoegd zijn om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg, onderhandeling en aangaan van transacties met (vennootschappen en ondernemingen deel uitmakend van) de Tele2 groep, waaronder begrepen de voorgenomen juridische fusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings;
- c)
dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de Ondernemingskamer in goede justitie meent te behoren;
- 2)
Versatel te veroordelen in de kosten van het geding.21.
xx
De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 14 december 2005 het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen toegewezen. Daartoe heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende overwogen:
‘3.2
De Ondernemingskamer stelt voorop dat van gegronde reden om te twijfelen aan een juist beleid van de vennootschap, in casu Versatel, sprake kan zijn als door vermenging van belangen van personen die deel uitmaken van de organen van de vennootschap, het gevaar dreigt van een onjuiste afweging van de belangen van allen die bij de rechtspersoon zijn betrokken, in het onderhavige geval van met name (althans een deel van) de minderheidsaandeelhouders van Versatel.
3.3
Na de gestanddoening van het door Tele2 gedane openbare bod op de aandelen in Versatel zijn de in 2.6 genoemde leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 ABaangetreden als leden van de raad van commissarissen van Versatel. Deze raad kent — tot nog toe — geen andere leden. Verzoekers hebben in de processtukken en ter terechtzitting benadrukt dat Versatel niet heeft uiteengezet welke reden of noodzaak er was voor het in de algemene vergadering van aandeelhouders van 29 september 2005 in stemming gebrachte — door verzoekers en ook andere aandeelhouders afgewezen — en door de meerderheid van de ter vergadering aanwezige aandeelhouders (in wezen Talpa) aangenomen voorstel om de zittende commissarissen te ontslaan en te dechargeren en deze commissarissen te vervangen door de hiervoor bedoelde leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB. Ter terechtzitting heeft Versatel dienaangaande doen betogen dat het besluit tot vervanging van de raad van commissarissen door vertegenwoordigers van Tele2 AB legitiem is, zulks op grond van een drietal overwegingen, te weten
- (i)
dat dit besluit is gevallen in een algemene vergadering van aandeelhouders waarin Tele2 AB niet stemgerechtigd was,
- (ii)
dat de Nederlandse corporate governance code geen bepalingen kent die hieraan in de weg staan en
- (iii)
dat het in het groepsbelang van Tele2 AB is dat het groepsbeleid wordt geëffectueerd met betrekking tot Versatel.
3.4
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer geeft de opstelling van Versatel, zowel ten processe (zoals blijkt uit hetgeen in 3.3 hiervoor aan het slot is weergegeven), als in de besluitvorming binnen Versatel (de Ondernemingskamer wijst op de in 2.9 en 2.10 weergegeven explanatory notes bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005) er blijk van dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel. Het in 3.2 vermelde gevaar van een onjuiste afweging van belangen wordt daardoor manifest. Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat door de benoeming van — vooralsnog — uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel en de benoeming van een ander lid van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot — naar de Ondernemingskamer aannemelijk acht — feitelijk (mede)bestuurder van Versatel, een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders van Versatel. Dat deze benoemingen geschieden in een periode waarin deze minderheidsaandeelhouders er onmiskenbaar blijk van geven ervoor te vrezen dat bij de besluitvorming over de toekomstige ontwikkelingen bij Versatel, en meer in het bijzonder overde wijze waarop en de voorwaarden waaronder het aandeelhouderschap van de huidige minderheidsaandeelhouders zal worden beëindigd, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het belang van Tele2 en Tele2 AB, al of niet in samenhang met dat van Talpa, richtinggevend is, geeft te meer aanleiding voor gegronde twijfel aan de juistheid van het beleid van Versatel te dezen.
3.5
Versatel heeft doen stellen dat door de verwerving van circa 80% van de aandelen in Versatel door Tele2, Versatel thans is aan te merken als een dochtermaatschappij van Tele2 AB in de zin van artikel 2:24a lid 1 aanhef en onderdeel a BW en als zodanig tevens dient te worden aangemerkt als een groepsmaatschappij van Tele2 AB in de zin van artikel 2:24b tweede volzin BW. Deze omstandigheid brengt bijzondere gevolgen met zich, zo heeft Tele2 gesteld, en zij heeft in dat verband gewezen op het bepaalde in de best practice bepaling III.2.2 aanhef en onderdeel f van de Nederlandse corporate governance code, die — voorzover hier van belang — luidt:
Een commissaris geldt als onafhankelijk, indien de hierna te noemen afhankelijkheidscriteria niet op hem van toepassing zijn. Bedoelde afhankelijkheidscriteria zijn dat de betrokken commissaris (…) bestuurder of commissaris is bij (…) een rechtspersoon welke ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen.
Tele2 leidt uit deze bepaling af dat het kennelijk niet onwenselijk wordt geacht als binnen een groep (in de zin van artikel 2:24b eerste volzin BW) groepsfunctionarissen de functie van commissaris bij een dochtervennootschap vervullen en dat uit het systeem van de Nederlandse corporate governance code volgt dat die code er impliciet van uitgaat dat een raad van commissarissen van een vennootschap die groepsmaatschappij is van een rechtspersoon uitsluitend kan bestaan uit groepsfunctionarissen.
3.6
De Ondernemingskamer kan Versatel in dat betoog niet volgen, Hoezeer — voorzover nodig veronderstellenderwijs — ook kan worden aangenomen dat Versatel thans een groepsmaatschappij van Tele2 is, kan deze kwalificatie er niet toe leiden dat door de werking van het laatste zinsdeel van best practice bepaling III.2.2 onderdeel f van de Nederlandse corporate governance code de regels van verantwoord ondernemingsbestuur opzij gezet zouden kunnen worden zodra een vennootschap groepsmaatschappij wordt. Bedoeld zinsdeel is zeker van nut in gevallen waarin groepsmaatschappijen op een zodanige wijze zijn opgenomen in een groep dat een tegenstelling van belangen waarover door onafhankelijke functionarissen dient te worden gewaakt zich niet of nauwelijks kan voordoen, doch zij kan en mag niet bewerkstelligen dat in een geval als het onderhavige, waarin — althans naar de letter van de wet — weliswaar sprake is van een groepsmaatschappij, maar er niettemin — al of niet gedurende een zekere overgangsperiode — een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, het toezicht op de vennootschap en met name de besluitvorming over transacties tussen de vennootschap en de groep waartoe zij behoort, uitsluitend in handen is van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn. In een dergelijk geval dient als uitgangspunt te blijven gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 van de Nederlandse corporate governance code en de daarbij behorende best practice bepalingen, namelijk dat elke vorm van en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft, waarvan in ieder geval sprake is bij transacties met een rechtspersoon waarbij de commissaris een bestuursfunctie of toezichthoudende functie vervult.’
xxi
De Ondernemingskamer heeft in het dictum van vorenbedoelde beschikking (onder meer) het volgende beslist:
‘De Ondernemingskamer:
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking en aanvulling van haar statuten drie nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken personen tot commissaris van Versatel Telecom International N.V., aan wie, in alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel Telecom International N.V. enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Nederlandse corporate governance code en in het bijzonder ook uit best practice bepaling III.6.4 daarvan, bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel Telecom International N.V. te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 Finance B.V. behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel Telecom International N.V., Tele2 Finance B.V. en Tele2 Netherlands Holdings B.V.;
(…)
verbiedt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding Versatel Telecom International N.V. in enige algemene vergadering van aandeelhouders ter stemming te brengen of over te gaan tot enig besluit, uitvoering te geven aan enig besluit dan wel mee te werken aan enige (rechts)handeling strekkende tot gehele of gedeeltelijke afwijking van de Nederlandse corporate governance code zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 250 van 27 december 2004, in het bijzonder van principe III.6 en de daarbij behorende best practice bepalingen, een en ander behoudens de in het jaarverslag over het boekjaar 2004 reeds voorziene afwijking;’
Cassatieklachten
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat de Ondernemingskamer in zijn te dezen bestreden beschikking op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Middelonderdeel 1
Door te overwegen en beslissen zoals de Ondernemingskamer heeft gedaan in de rechtsoverweging 3.4, in het bijzonder door te overwegen:
- —
dat de opstelling van Versatel, zowel ten processe (zoals blijkt uit hetgeen in rechtsoverweging 3.3 aan het slot is weergegeven), als in de besluitvorming binnen Versatel (waarbij de Ondernemingskamer wijst op de in rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 weergegeven explanatory notes bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005) er blijk van geeft dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel;
- —
dat het in rechtsoverweging 3.2 vermelde gevaar van een onjuiste afweging van belangen daardoor manifest wordt;
- —
dat een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat door de benoeming van — vooralsnog — uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel en de benoeming van een ander lid van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot — naar de Ondernemingskamer aannemelijk acht — feitelijk (mede)bestuurder van Versatel, een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders van Versatel;
- —
en dat de omstandigheid dat deze benoemingen geschieden in een periode waarin deze minderheidsaandeelhouders er onmiskenbaar blijk van geven ervoor te vrezen dat bij de besluitvorming over de toekomstige ontwikkelingen bij Versatel, en meer in het bijzonder over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het aandeelhouderschap van de huidige minderheidsaandeelhouders zal worden beëindigd, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het belang van Tele2 en Tele2 AB, al of niet in samenhang met dat van Talpa, richtinggevend is, te meer aanleiding geeft voor gegronde twijfel aan de juistheid van het beleid van Versatel te dezen,
heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans haar beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed, op grond van een of meer hierna in de uitwerking en toelichting uiteengezette redenen, die ieder op zich en in onderling verband en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
Uitwerking en toelichting
1.1
Het is onbegrijpelijk dat de Ondernemingskamer uit de opstelling van Versatel ten processe, zoals afgeleid uit het slot van rechtsoverweging 3.3, en in de besluitvorming binnen Versatel, waarbij de Ondernemingskamer wijst op de in de rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 weergegeven explanatory notes bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005, afleidt dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel, dat daardoor het in rechtsoverweging 3.2 vermelde gevaar van een onjuiste afweging van belangen manifest wordt en dat een en ander tot de gevolgtrekking leidt dat door de benoeming van — vooralsnog — uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel en de benoeming van een ander lid van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot — naar de Ondernemingskamer aannemelijk acht — feitelijk (mede)bestuurder van Versatel, een situatie is gecreëerd waarin onvoldoende waarborgen worden geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders van Versatel.
1.2
Voor de opstelling van Versatel ten processe verwijst de Ondernemingskamer naar het slot van rechtsoverweging 3.3. Daarmee heeft de Ondernemingskamer kennelijk (in het bijzonder) op het oog dat Versatel — naar aanleiding van het betoog van verzoekers dat Versatel niet uiteen heeft gezet welke reden of noodzaak er was voor het in de algemene vergadering van aandeelhouders van 29 september 2005 in stemming gebrachte en door de meerderheid van de ter vergadering aanwezige aandeelhouders aangenomen voorstel om de zittende commissarissen te ontslaan en te dechargeren en deze commissarissen te vervangen door leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB — ter terechtzitting heeft doen betogen dat het besluit tot vervanging van de raad van commissarissen door vertegenwoordigers van Tele2 AB legitiem is (onder meer) omdat het in het groepsbelang van Tele2 AB is dat het groepsbeleid wordt geëffectueerd met betrekking tot Versatel. Waar
- (i)
er in cassatie (in ieder geval bij wege van hypothetische feitelijke grondslag22.) van uit kan worden gegaan dat Versatel een groepsmaatschappij van de Tele2 groep is,
- (ii)
groepsmaatschappijen rechtspersonen en vennootschappen zijn die met elkaar in een groep zijn verbonden23.,
- (iii)
een groep een economische eenheid is waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden24., waarvoor (onder meer) nodig is dat vanuit de top van de groep centrale leiding (daadwerkelijk) wordt uitgeoefend25., is het alleszins begrijpelijk — en gesanctioneerd door artikel III.2.2 sub f Corporate Governance Code26. — dat leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen bij Versatel werden benoemd (hetgeen overigens is gebeurd bij meerderheidsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders in een vergadering waarin Tele2 AB niet stemgerechtigd was27.) om in het belang van de Tele2 groep het beleid van de Tele2 groep te effectueren.28.
Daaruit volgt evenwel niet, althans niet zonder meer, dat Versatel, althans de bij Versatel benoemde commissarissen die tevens leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn, zich (uitsluitend) zou(den) laten leiden door het belang van Tele2 en Tele2 AB, laat staan dit belang doorslaggevend zou(den) achten. Vorenstaande klemt temeer waar de commissarissen van Versatel, die tevens leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn, zich (onder meer) hebben te houden aan
- (i)
de uit artikel 2:8 BW voortvloeiende verplichting om zorgvuldigheid te betachten met betrekking tot de belangen van alle aandeelhouders van Versatel (zie HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296);
- (ii)
de uit artikel 2:149 jo. artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting om hun taak naar behoren te vervullen;
- (iii)
de uit artikel 2:140 lid 2 BW voortvloeiende verplichting om zich bij hun toezichthoudende taak te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en dus niet naar deelbelangen;29. en
- (iv)
het principe en de best practice bepalingen uit de Corporate Governance Code die betrekking hebben op het omgaan met tegenstrijdig belang (principe III.6 en best practice bepalingen III.6.1 en volgende, waaronder in het bijzonder ook best practice bepaling III.6.430.) voor zover daarvan niet is afgeweken (zie te dien aanzien hierna, nummer 1.6).
Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat en waarom de opstelling van Versatel ten processe, zoals die blijkt uit hetgeen aan het slot van rechtsoverweging 3.3 is weergegeven — te weten dat het besluit tot vervanging van de raad van commissarissen door vertegenwoordigers van Tele2 AB legitiem is, onder meer omdat het in het groepsbelang van Tele2 AB is dat het groepsbeleid wordt geëffectueerd met betrekking tot Versatel — mee zou brengen, althans eraan zou (kunnen) bijdragen, dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel (en daarmee het gevaar bestond dat door belangenvermenging tot een onjuiste belangenafweging als bedoeld in rechtsoverweging 3.2 van de bestreden beschikking zou worden gekomen).
1.3
Indien en voor zover de Ondernemingskamer voor de opstelling van Versatel ten processe ook beoogt te verwijzen naar hetgeen Versatel in de slotzin van rechtsoverweging 3.3 sub (i) en (ii) naar voren heeft gebracht — en de Ondernemingskamer dus mede van belang acht dat Versatel (naar aanleiding van het betoog van verzoekers dat Versatel niet uiteen heeft gezet welke reden of noodzaak er was voor het in de algemene vergadering van aandeelhouders van 29 september 2005 in stemming gebrachte en door de meerderheid van de ter vergadering aanwezige aandeelhouders aangenomen voorstel om de zittende commissarissen te ontslaan en te dechargeren en deze commissarissen te vervangen door leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB) ter terechtzitting heeft doen betogen dat het besluit tot vervanging van de raad van commissarissen door vertegenwoordigers van Tele2 AB legitiem is, omdat
- (i)
dit besluit is gevallen in een algemene vergadering van aandeelhouders waarin Tele2 AB niet stemgerechtigd was en
- (ii)
de Corporate Governance Code geen bepalingen kent die hieraan in de weg staan — heeft de Ondernemingskamer zijn beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, is immers niet begrijpelijk dat en waarom beide voormelde omstandigheden mee zouden brengen, althans eraan zouden (kunnen) bijdragen, dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel (en daarmee het gevaar bestond dat door belangenvermenging tot een onjuiste belangenafweging als bedoeld in rechtsoverweging 3.2 van de bestreden beschikking zou worden gekomen).
1.4
Voor de opstelling van Versatel in haar besluitvorming wijst de Ondernemingskamer op de in de rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 weergegeven explanatory notes (bij de agenda voor de uitgeschreven buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005). Uit de in rechtsoverweging 2.9 weergegeven explanatory notes31. blijkt dat Versatel voorstelt een commissaris ([betrokkene 12]) te benoemen die geen functie vervult in de Tele2 groep en dat Versatel van oordeel is dat daarmee de samenstelling van de raad van commissarissen van Versatel zal verbeteren en de relevante ervaring en expertise binnen de raad van commissarissen zal worden versterkt. Waar derhalve werd voorgesteld de raad van commissarissen van Versatel te versterken met een commissaris die geen functie vervult in de Tele2 groep (waardoor de samenstelling van de raad van commissarissen van Versatel zou verbeteren en de relevante ervaring en expertise binnen de raad van commissarissen zou worden versterkt), valt niet te begrijpen — althans valt zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet te begrijpen — dat en waarom die voorgestelde benoeming (met de daaraan verbonden gevolgen) mee zou brengen, althans eraan zouden (kunnen) bijdragen, dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel (en daarmee het gevaar bestond dat door belangenvermenging tot een onjuiste belangenafweging als bedoeld in rechtsoverweging 3.2 van de bestreden beschikking zou worden gekomen).
1.5
Indien en voor zover de Ondernemingskamer met zijn verwijzing naar de in rechtsoverweging 2.9 weergegeven explanatory notes (mede) bedoelt te verwijzen naar de in die explanatory notes genoemde omstandigheid dat alle vier de commissarissen van Versatel leden van het bestuur van Tele2 AB zijn, en/of (mede) beoogt in aanmerking te nemen dat na benoeming van [betrokkene 12] tot commissaris van Versatel vier van de vijf commissarissen van Versatel nog steeds leden van het bestuur van Tele2 AB zullen zijn, is de overweging van de Ondernemingskamer onbegrijpelijk om de hierboven in nummer 1.2 uiteengezette redenen.
1.6
Ten slotte blijkt uit de in rechtsoverweging 2.10 weergegeven explanatory notes32. dat Versatel in het licht van de omstandigheid dat zij groepsmaatschappij van Tele2 is geworden en in het licht van de samenstelling van de raad van commissarissen na de benoeming van de commissaris die geen functie binnen de Tele2 groep vervult ([betrokkene 12]), volledige naleving van best practice bepaling III.6.2 Corporate Governance Code niet langer zinvol acht als het gaat om debat en/of besluitvorming over een voorgenomen transactie tussen Versatel enerzijds en een andere Tele2 groepsmaatschappij anderzijds (of over een onderwerp dat betrekking heeft op een andere Tele2 groepsmaatschappij) en daarom voorstelt in zoverre af te wijken van best practice bepaling III.6.2 Corporate Governance Code.33. Waar:
- (a)
derhalve slechts werd voorgesteld in zeer beperkte mate af te wijken van de Corporate Governance Code (te weten van best practice bepaling 111.6.2 voor zover het gaat om transacties met en onderwerpen aangaande andere Tele2 groepsmaatschappijen);
- (b)
die voorgestelde afwijking samenhing met de omstandigheid dat Versatel een groepsmaatschappij van de Tele2 groep was geworden en het alleszins begrijpelijk is om commissarissen die tevens leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn (mede) te laten deelnemen aan de discussie en besluitvorming over transacties met en onderwerpen aangaande andere Tele2 groepsmaatschappijen om mede maar niet uitsluitend het groepsbeleid van de Tele2 groep te effectueren (zie daarover hierboven nummer 1.2);
- (c)
de commissarissen van Versatel, die tevens leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn, zich onverminderd zouden hebben te houden aan
- (i)
de uit artikel 2:8 BW voortvloeiende verplichting om zorgvuldigheid te betachten met betrekking tot de belangen van alle aandeelhouders van Versatel (zie HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296);
- (ii)
de uit artikel 2:149 jo. artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting om hun taak naar behoren te vervullen;
- (iii)
de uit artikel 2:140 lid 2 BW voortvloeiende verplichting om zich bij hun toezichthoudende taak te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en dus niet naar deelbelangen;34. en
- (iv)
het principe dat en de best practice bepalingen uit de Corporate Governance Code die betrekking heeft respectievelijk hebben op het omgaan met tegenstrijdige belangen (principe III.6 en best practice bepalingen III.6.1 en volgende, waaronder in het bijzonder ook best practice bepaling III.6.435.) voor zover niet werd voorgesteld daarvan af te wijken (welke afwijking, zoals hierboven gesteld, beperkt was);
en
- (e)
de raad van commissarissen van Versatel niet uitsluitend zou zijn samengesteld uit commissarissen die een bestuursfunctie bij de Tele2 groep vervulden gelet op de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] zodat er ook in zoverre tegen zou worden gewaakt dat alleen naar het groepsbeleid van de Tele2 groep zou worden gekeken,36.
valt zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet in te zien dat en waarom de omstandigheid dat Versatel in het licht van het feit dat zij groepsmaatschappij van Tele2 is geworden en in het licht van de samenstelling van de raad van commissarissen na de benoeming van de commissaris die geen functie binnen de Tele2 groep vervult, volledige naleving van best practice bepaling III.6.2 Corporate Governance Code niet langer zinvol acht als het gaat om debat en/of besluitvorming over een voorgenomen transacties tussen Versatel enerzijds en een andere Tele2 groepsmaatschappij anderzijds (of over onderwerp dat betrekking heeft op een andere Tele2 groepsmaatschappij) en daarom voorstelt daarvan af te wijken, mee zou brengen, althans eraan zou (kunnen) bijdragen, dat het belang van Tele2 en Tele2 AB zo niet doorslaggevend, dan toch zeker leidend was en is voor het beleid van Versatel (en daarmee het gevaar bestond dat door belangenvermenging tot een onjuiste belangenafweging als bedoeld in rechtsoverweging 3.2 van de bestreden beschikking zou worden gekomen).
1.7
Gegrondbevinding van één of meer van de voorafgaande klachten vitiëert ook de overweging van de Ondernemingskamer (in de slotzin van rechtsoverweging 3.4) dat de omstandigheid dat deze benoemingen geschieden in een periode waarin deze minderheidsaandeelhouders er onmiskenbaar blijk van geven ervoor te vrezen dat bij de besluitvorming over de toekomstige ontwikkelingen bij Versatel, en meer in het bijzonder over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het aandeelhouderschap van de huidige minderheidsaandeelhouders zal worden beëindigd, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het belang van Tele2 en Tele2 AB, al of niet in samenhang met dat van Talpa, richtinggevend is, te meer aanleiding geeft voor gegronde twijfel aan de juistheid van het beleid van Versatel te dezen.
1.8
De in nummer 1.7 bedoelde overweging (in de slotzin van rechtsoverweging 3.4) is onbegrijpelijk in het licht van de stelling(en) van Versatel en Tele2 dat Versatel voor 15 december 2005 een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders bijeen heeft geroepen, dat op de agenda van die vergadering stond onder meer (een voorstel tot uitbreiding van het aantal leden van de raad van commissarissen met één en) een voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] tot lid van de raad van commissarissen, dat [betrokkene 12] geen functionaris van de Tele2 groep was,37. deskundig en onafhankelijk was38. en dat dit voorstel is gedaan met het oog op de bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders39. en ter tegemoetkoming aan de wens(en) van de minderheidsaandeelhouders.40. Daarmee werd tegemoetgekomen aan de vrees van de minderheidsaandeelhouders dat bij de besluitvorming over de toekomstige ontwikkelingen bij Versatel, en meer in het bijzonder over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het aandeelhouderschap van de huidige minderheidsaandeelhouders zal worden beëindigd, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het belang van Tele2 en Tele2 AB, al of niet in samenhang met dat van Talpa, richtinggevend is. In dit licht valt — zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt — niet in te zien waarom vorenbedoelde vrees (waaraan Versatel voorstelde tegemoet te komen door een commissaris te benoemen die geen functie binnen de Tele2 groep vervulde) te meer aanleiding geeft voor gegronde twijfel aan de juistheid van het beleid van Versatel te dezen. Vorenstaande klemt temeer waar de commissarissen van Versatel, die tevens leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn, zich (onder meer) hebben te houden aan
- (i)
de uit artikel 2:8 BW voortvloeiende verplichting om zorgvuldigheid te betachten met betrekking tot de belangen van alle aandeelhouders van Versatel (zie HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296);
- (ii)
de uit artikel 2:149 jo. artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting om hun taak naar behoren te vervullen;
- (iii)
de uit artikel 2:140 lid 2 BW voortvloeiende verplichting om zich bij hun toezichthoudende taak te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en dus niet naar deelbelangen;41. en
- (iv)
het principe en de best practice bepalingen uit de Corporate Governance Code die betrekking hebben op het omgaan met tegenstrijdig belang (principe III.6 en best practice bepalingen III.6.1 en volgende, waaronder in het bijzonder ook best practice bepaling III.6.442.) voor zover daarvan niet is afgeweken (zie te dien aanzien hierboven, nummer 1.6).
In het licht van deze verplichtingen bestond er te minder reden voor vorenbedoelde vrees bij de minderheidsaandeelhouders.
Middelonderdeel 2
Door te overwegen en beslissen zoals de Ondernemingskamer heeft gedaan in de rechtsoverweging 3.6, in het bijzonder door te overwegen:
- —
dat hoezeer — voorzover nodig veronderstellenderwijs — ook kan worden aangenomen dat Versatel thans een groepsmaatschappij van Tele2 is, deze kwalificatie er niet toe kan leiden dat door de werking van het laatste zinsdeel van best practice bepaling III.2.2 onderdeel f Corporate Governance Code de regels van verantwoord ondernemingsbestuur opzij gezet zouden kunnen worden zodra een vennootschap groepsmaatschappij wordt;
- —
dat het laatste zinsdeel van best practice bepaling III.2.2 onderdeel f Corporate Governance Code zeker van nut is in gevallen waarin groepsmaatschappijen op een zodanige wijze zijn opgenomen in een groep dat een tegenstelling van belangen waarover door onafhankelijke functionarissen dient te worden gewaakt zich niet of nauwelijks kan voordoen, doch zij niet kan en mag bewerkstelligen dat in een geval als het onderhavige, waarin — althans naar de letter van de wet — weliswaar sprake is van een groepsmaatschappij, maar er niettemin — al of niet gedurende een zekere overgangsperiode — een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, het toezicht op de vennootschap en met name de besluitvorming over transacties tussen de vennootschap en de groep waartoe zij behoort, uitsluitend in handen is van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn; en
- —
dat in een dergelijk geval als uitgangspunt dient te blijven gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 Corporate Governance Code en de daarbij behorende best practice bepalingen, namelijk dat elke vorm van en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft, waarvan in ieder geval sprake is bij transacties met een rechtspersoon waarbij de commissaris een bestuursfunctie oftoezichthoudende functievervult;
heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans haar beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed, op grond van een of meer hierna in de uitwerking en toelichting uiteengezette redenen, die ieder op zich en in onderling verband en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
Uitwerking en toelichting
2.1
De overweging(en) van de Ondernemingskamer dat het toezicht op een groepsmaatschappij waarin (al dan niet gedurende een zekere overgangsperiode) een minderheid van aandeelhouders aanwezig is die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, niet uitsluitend in handen zou mogen zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn, en/of dat dit een regel van verantwoord ondernemingsbestuur zou zijn, is (zijn) rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. De Ondernemingskamer miskent in deze overweging(en) dat het toezicht op een groepsmaatschappij waarin (al dan niet gedurende een zekere overgangsperiode) een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, wel uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn. De opvatting van de Ondernemingskamer vindt geen (voldoende) steun in de wet, rechtspraak, literatuur en/of de Corporate Governance Code.
Hierbij zij opgemerkt dat er in bovengenoemde bronnen geen onderscheid wordt gemaakt tussen een groepsmaatschappij waarin minderheidsaandeelhouders aanwezig zijn (die belangen hebben die tegengesteld zijn aan de groep) en een groepsmaatschappij waarin geen minderheidsaandeelhouders aanwezig zijn (een 100% dochtermaatschappij). Voor een dergelijk onderscheid bestaat ook geen (goede) grond. In beide gevallen kan er immers een belangentegenstelling ontstaan tussen de meerderheids- c.q. enig aandeelhouder enerzijds en andere stakeholders anderzijds. Het enige verschil tussen beide gevallen is dat bij een 100% dochtermaatschappij die andere stakeholders geen minderheidsaandeelhouders kunnen zijn (omdat die er niet zijn), terwijl bij een niet 100% dochtermaatschappij die andere stakeholders ook minderheidsaandeelhouders kunnen zijn.
2.2
De in nummer 2.1 weergegeven opvatting van de Ondernemingskamer (dat het toezicht op een groepsmaatschappij waarin een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, niet uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn) vindt geen steun in de wet. Ingevolge artikel 2:142 lid 1 BW worden commissarissen die niet reeds bij de akte van oprichting zijn aangewezen, benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.43. De algemene vergadering van aandeelhouders is in beginsel volkomen vrij in de benoeming van personen tot commissaris.44. De statuten van de vennootschap kunnen de kring van benoembare personen beperken door eisen te stellen waaraan de commissarissen moeten voldoen. Daarvan is in de statuten van Versatel evenwel geen sprake (zie productie 4 bij het verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 19 september 2005, in het bijzonder de artikelen 19–23 van de statuten van Versatel).
2.3
De in nummer 2.1 weergegeven opvatting van de Ondernemingskamer vindt evenmin steun in de rechtspraak. In het (instemmend door Huizink45. aangehaalde) vonnis van President Rechtbank Haarlem 19 november 1993, NJ 1993, 794 is uitgemaakt dat uitgangspunt is dat de meerderheidsaandeelhouder de commissaris mag kiezen die hij wenst (maar dat de keuze in strijd met de redelijkheid en billijkheid zal zijn als hij zijn meerderheidsmacht misbruikt om een commissaris te benoemen met de opzet zichzelf onredelijk te bevoordelen of de vennootschap schade te berokkenen; daarvan is i.c. echter niet gebleken).
2.4
De in nummer 2.1 weergegeven opvatting van de Ondernemingskamer vindt ook geen steun in literatuur. Daarin wordt (juist) de in beginsel bestaande vrijheid van de algemene vergadering van aandeelhouders benadrukt om tot commissarissen te benoemen wie zij wenst.46.
2.5
Uit de Corporate Governance Code volgt — tot slot — dat de raad van commissarissen van een groepsmaatschappij kan bestaan uit uitsluitend commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn. Principe III.2 bepaalt dat de raad van commissarissen zodanig is samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Best practice bepaling III.2.2 aanhef bepaalt vervolgens dat een commissaris onafhankelijk is, indien de na te noemen afhankelijkheidscriteria niet op hem van toepassing zijn. Het sub f geformuleerde afhankelijkheidscriterium houdt in dat de betrokken commissaris bestuurder of commissaris is bij of anderszins vertegenwoordiger is van een rechtspersoon welke ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen. Uit artikel III.2.2 sub f volgt dan ook dat een raad van commissarissen van een groepsmaatschappij derhalve gedeeltelijk of geheel samengesteld mag zijn uit commissarissen die tevens functionaris (bestuurder of commissaris) van de groep ((in)directe holdingmaatschappij) zijn.
2.6
De Ondernemingskamer acht het laatste zinsdeel van best practice bepaling III.2.2 sub f Corporate Governance Code kennelijk slechts (of met name) van nut in gevallen waarin groepsmaatschappijen op een zodanige wijze in een groep zijn opgenomen dat een tegenstelling van belangen waarover door onafhankelijke functionarissen dient te worden gewaakt zich niet of nauwelijks kan voordoen en niet in gevallen waarin een groepsmaatschappij een minderheid van aandeelhouders heeft. Deze uitleg van het laatste zinsdeel van bedoelde best practice bepaling is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. In de benadering van de Ondernemingskamer zou het bedoelde zinsdeel een dode letter zijn. Best practice bepaling III.2.2 sub f Corporate Governance Code ziet immers op het geval van een groepsmaatschappij met een beursnotering — anders is de Corporate Governance Code niet van toepassing47. — zodat er altijd minderheidsaandeelhouders zullen zijn.48. In best practice bepaling III.2.2 sub f Corporate Governance Code is rekening gehouden met de bijzondere positie van dergelijke beursgenoteerde vennootschappen die tevens groepsmaatschappij zijn.49. Overigens zal het ook bij een groepsmaatschappij die geen minderheidsaandeelhouders heeft (waarop de Corporate Governance Code dus niet van toepassing is) uitzonderlijk zijn dat een tegenstelling van belangen waarover door onafhankelijke functionarissen moet worden gewaakt, zich niet of nauwelijks kan voordoen: zo'n tegenstelling van belangen kan zich immers voordoen tussen de groep waarin de commissarissen van de groepsmaatschappij tevens een functie vervullen en andere stakeholders van de groepsmaatschappij.
2.7
Ook overigens zijn er (voor zover Tele2 weet) geen (althans niet voldoende) aanknopingspunten voor het oordeel van de Ondernemingskamer dat het toezicht op een groepsmaatschappij waarin een minderheid van aandeelhouders aanwezig is (die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep), niet uitsluitend in handen zou mogen zijn van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn.
In de literatuur wordt door enkele schrijvers het standpunt ingenomen dat een raad van commissarissen bij een structuurvennootschap — waarvan i.c. geen sprake is — niet naar behoren is samengesteld (zie de artikelen 2:158 lid 6 en 2:169 lid 6 BW (artikelen 2:158 lid 6 en 2:169 lid 6 BW oud) als deze uitsluitend bestaat uit concernfunctionarissen.50. Deze literatuur vindt geen steun in de rechtspraak. Voor het geval dat groepsfunctionarissen de meerderheid uitmaken van de raad van commissarissen van een structuurvennootschap (met verzwakt regime) heeft de Ondernemingskamer in zijn beschikking van 2 februari 1989, NJ 1990, 86 uitgemaakt dat de stelling dat daardoor de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen onvoldoende is gewaarborgd in zijn algemeenheid niet juist is (rechtsoverweging 3.6 gelezen in verband met de in rechtsoverweging 3.3.b vermelde stellingen). Niet in te zien valt waarom dit anders zou zijn als het niet zou gaan om de meerderheid van de commissarissen maar om alle commissarissen. Vorenbedoelde literatuur vindt ook geen steun in de Corporate Governance Code (voor zover het gaat om een beursgenoteerde structuurvennootschap) (zie hierboven, nummer 2.5). Wat hiervan ook zij, vorenbedoelde literatuur over structuurvennootschappen is niet richtinggevend voor niet-structuurvennootschappen (zoals Versatel). Immers, bij structuurvennootschappen komt (sedert 1 oktober 2004) het benoemingsrecht van commissarissen weliswaar wel aan de algemene vergadering van aandeelhouders toe, maar is dat benoemingsrecht beperkt tot door de raad van commissarissen voorgedragen personen en heeft de algemene vergadering van aandeelhouders dus niet de vrijheid tot commissaris te benoemen wie zij wenst, welke vrijheid de algemene vergadering van aandeelhouders van een niet-structuurvennootschap in beginsel wel heeft.
2.8
De overweging van de Ondernemingskamer dat bij een groepsmaatschappij waarin (al dan niet gedurende een zekere overgangsperiode) een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, (met name) de besluitvorming over transacties tussen de groepsmaatschappij en de groep waartoe zij behoort niet uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen van de groepsmaatschappij, die tevens functionaris van de groep zijn, en/of dat in een dergelijk geval als uitgangspunt dient te blijven gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 Corporate Governance Code en de daarbij behorende best practice bepalingen, namelijk dat elke vorm van en schijn van belangenvermenging tussen een vennootschap en haar commissarissen dient te worden vermeden en dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft, waarvan in ieder geval sprake is bij transacties met een rechtspersoon waarbij de commissaris een bestuursfunctie of toezichthoudende functie vervult (en/of dat dit regels van verantwoord ondernemingsbestuur zouden zijn), is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk. De Ondernemingskamer miskent in deze overweging(en) dat bij een groepsmaatschappij waarin (al dan niet gedurende een zekere overgangsperiode) een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, de besluitvorming over transacties tussen de groepsmaatschappij en de groep waartoe zij behoort wel uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen van de groepsmaatschappij, die tevens functionaris van de groep zijn, en/of dat in zoverre mag worden afgeweken van principe III.6 Corporate Governance Code en de daarbij behorende best practice bepalingen. Het in de voorafgaande zin gestelde mag althans indien van gevaar van een onjuiste belangenafweging niet is gebleken (zie te dien aanzien middelonderdeel 1 en de uitwerking van en toelichting op dit middelonderdeel).
2.9
De in nummer 2.8 weergegeven opvatting van de Ondernemingskamer (dat bij een groepsmaatschappij waarin een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, de besluitvorming over transacties tussen die groepsmaatschappij en de groep waartoe zij behoort niet uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen van de groepsmaatschappij, die tevens functionaris van de groep zijn) vindt geen steun in de wet. Er valt immers geen wettelijke bepaling aan te wijzen waarin dit is bepaald.51.
2.10
De in nummer 2.8 weergegeven opvatting van de Ondernemingskamer vindt evenmin steun in de rechtspraak. Er zijn in de (lagere) rechtspraak regels ontwikkeld voor het geval er sprake is van een tegenstrijdig belang van commissarissen (de te onderscheiden belangen moeten op zorgvuldige wijze gescheiden worden gehouden; een zo groot mogelijke openheid moet worden betracht; het inschakelen van deskundige derden kan gewenst en onder omstandigheden geboden zijn; een transactie waarbij zich een belangenverstrengeling voordoet vereist een hogere mate van zorgvuldigheid in voorbereiding, besluitvorming en uitvoering), maar onderdeel daarvan is niet dat commissarissen met een tegenstrijdig belang zich zouden moeten onthouden van deelname aan (de discussie en) besluitvorming over de aangelegenheid ten aanzien waarvan zij een tegenstrijdig belang hebben.52.
In geval van vertegenwoordiging bij een tegenstrijdig belang (artikelen 2:146 en 2:256 BW) volgt uit HR 9 juli 2004, NJ 2004, 519 dat een kwalitatief tegenstrijdig belang geen tegenstrijdig belang is als bedoeld in de artikelen 2:146 en 2:256 BW.53.
2.11
De literatuur is verdeeld. Een deel van de schrijvers meent dat een commissaris van een vennootschap, die tevens functionaris is van de groep waarvan de vennootschap deel uitmaakt, zich (zonder meer) moet onthouden van (deelname aan het debat en) besluitvorming over transacties tussen de vennootschap en de groep waartoe zij behoort,54. maar andere schrijvers denken daar anders (c.q. genuanceerder) over.55.
2.12
Principe III.6 Corporate Governance Code bepaalt (onder meer) dat elke vorm en schijn van belangenvermenging wordt vermeden en best practice bepaling III.6.2 dat een commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij deze commissaris een tegenstrijdig belang heeft. Van dit principe en deze best practice bepaling kan evenwel worden afgeweken volgens (artikel 3 van) het Koninklijk Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag, welk besluit derhalve nog geen jaar oud was ten tijde van de in cassatie bestreden beschikking van de Ondernemingskamer.56. In het licht van hetgeen hierboven in de nummers 2.5 en 2.6 naar voren is gebracht, bestaat er ook (anderszins) geen (althans onvoldoende) reden afwijking van vorenbedoeld principe en/of vorenbedoelde best practice bepaling niet toelaatbaar te achten. Opgemerkt zij dat Versatel vorenbedoelde afwijking ook had geagendeerd voor de algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005, had gemotiveerd waarom zij van de desbetreffende Code Governance Code bepaling (best practice bepaling III.6.2 voor zover betrekking hebbend op transacties tussen Versatel en de Tele2 groep en onderwerpen aangaande de Tele2 groep) wilde afwijken57. en het voorstel tot afwijking — onverplicht58. — ter goedkeuring aan de algemene vergadering van aandeelhouders had voorgelegd. 59.
2.13
Gelet op het voorafgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel van de Ondernemingskamer dat bij een groepsmaatschappij waarin (al dan niet gedurende een zekere overgangsperiode) een minderheid van aandeelhouders aanwezig is, die belangen heeft die tegengesteld zijn aan die van de groep, (met name) de besluitvorming over transacties tussen de groepsmaatschappij en de groep waartoe zij behoort niet uitsluitend in handen mag zijn van commissarissen van de groepsmaatschappij, die tevens functionaris van de groep zijn, en/of dat in een dergelijk geval als uitgangspunt dient te blijven gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 Corporate Governance Code en de daarbij behorende best practice bepalingen. Wel moet de vennootschap in dat geval zijn afgeweken van best practice bepaling III.6.2 Corporate Governance Code (welke afwijking Versatel i.c., zoals hierboven in nummer 2.12 naar voren is gebracht, had geagendeerd voor de algemene vergadering van aandeelhouders en — onverplicht — ter goedkeuring aan haar algemene vergadering van aandeelhouders had voorgelegd).
Middelonderdeel 3
Versatel en/of Tele2 hebben gesteld dat Versatel voor 15 december 2005 een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders bijeen heeft geroepen, dat op de agenda van die vergadering stond onder meer (een voorstel tot uitbreiding van het aantal leden van de raad van commissarissen met één en) een voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] tot lid van de raad van commissarissen, dat [betrokkene 12] geen functionaris van de Tele2 groep was,60. deskundig en onafhankelijk was61. en dat dit voorstel is gedaan met het oog op de bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders62. en ter tegemoetkoming aan de wens(en) van de minderheidsaandeelhouders.63. De Ondernemingskamer heeft deze stellingen onbehandeld gelaten of ongemotiveerd verworpen. Waar de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] tot vijfde, onafhankelijke commissaris meebracht, althans kon meebrengen:
- —
dat het belang van Tele2 en Tele2 AB niet leidend (en dus, a fortiori, niet doorslaggevend) was voor het beleid van Versatel (rechtsoverweging 3.4);
- —
dat er een einde zou komen aan de situatie waarin er uitsluitend leden van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB tot commissarissen van Versatel waren benoemd en daarmee aan de situatie waarin er naar het oordeel van de Ondernemingskamer onvoldoende waarborgen zijn geboden voor een adequate bescherming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders (rechtsoverweging 3.4);
- —
dat tegemoet werd gekomen aan de in de slotzin van rechtsoverweging 3.4 bedoelde vrees van de minderheidsaandeelhouders;
- —
dat er een einde zou komen aan de situatie dat het toezicht op de vennootschap en met name de besluitvorming uitsluitend in handen was van commissarissen die tevens functionaris van de groep waren, hetgeen ook het oordeel van de Ondernemingskamer vitieert dat voor het geval dat het toezicht op de vennootschap en met name de besluitvorming uitsluitend in handen is van commissarissen die tevens functionaris van de groep zijn als uitgangspunt blijft gelden hetgeen is neergelegd in principe III.6 Corporate Governance Code en de daarbij behorende best practice bepalingen (rechtsoverweging 3.6);
ging het om essentiële stellingen, die het Hof niet onbehandeld had mogen laten of ongemotiveerd had mogen verwerpen.
Indien en voor zover de Ondernemingskamer van oordeel is dat zij bij beantwoording van de vraag of er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan juist beleid en/of bij beantwoording van de vraag of er onmiddellijke voorzieningen zijn vereist, geen rekening kan dan wel behoeft te houden met het voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] als vijfde, onafhankelijke commissaris omdat het slechts een voorstel betrof en daadwerkelijke benoeming van [betrokkene 12] tot vijfde, onafhankelijke commissaris een onzekere toekomstige gebeurtenis betrof64., heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Bij beantwoording van de vraag of er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan juist beleid en/of bij beantwoording van de vraag of er onmiddellijke voorzieningen zijn vereist, komt het immers aan op de omstandigheden van het geval, waartoe ook in de toekomst gelegen, onzekere omstandigheden (kunnen) behoren. Vorenstaande klemt temeer in het onderhavige geval, waarin
- (i)
het ging om een in de zeer nabije toekomst gelegen omstandigheid, waar de beschikking van de Ondernemingskamer van 14 december 2005 dateert en over het voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] tot vijfde commissaris ter algemene vergadering van aandeelhouders van Versatel d.d.15 december 2005 zou worden gestemd (terwijl de aanwijzing door de Ondernemingskamer van de ingevolge de beschikking van 14 december 2005 voor de duur van het geding benoemde commissarissen eerst op 21 december 2005 heeft plaatsgevonden; productie 1);
- (ii)
er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de aandeelhouders van Versatel ter algemene vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005 (voor het voorstel tot uitbreiding van het aantal leden van de raad van commissarissen met één en) voor het voorstel tot benoeming van [betrokkene 12] tot lid van de raad van commissarissen zouden hebben gestemd, waar
- (i)
ten processe niet is gesteld of gebleken dat de aandeelhouders van Versatel niet voor het voorstel zouden hebben gestemd en
- (ii)
uit de opstelling van Tele2 ten processe65. volgt dat Tele2, die 82,39% van de aandelen in Versatel houdt, ter algemene vergadering van aandeelhouders van Versatel d.d. 15 december 2005 voor vorenbedoeld(e) voorstel(len) zou hebben gestemd (althans dit (meer dan) aannemelijk is).
Middelonderdeel 4
Door in het dictum bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking en aanvulling van haar statuten drie nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken personen tot commissaris van Versatel te benoemen, aan wie, in alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Corporate Governance Code en in het bijzonder ook uit best practice bepaling III.6.4 daarvan, bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings, heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn beschikking niet (voldoende) naar de eis der wet met redenen omkleed om de volgende zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Subonderdeel 4.1
Versatel en/of Tele2 hebben gesteld dat de heer [betrokkene 11] in elk geval tot 31 december 2005 als enig statutair bestuurder zou aanblijven en voornemens was als bestuurder voor het hele fusietraject verantwoordelijkheid te zullen nemen66., dat de heer [betrokkene 11] geen tegenstrijdig belang had en (dus) bevoegd bleef Versatel ingevolge artikel 2:146 BW te vertegenwoordigen67.. De Ondernemingskamer heeft deze stellingen onbehandeld gelaten of ongemotiveerd verworpen. Waar uit deze stellingen volgt dat er geen tegenstrijdig belang was van de vennootschap met haar enig statutair bestuurder en de heer [betrokkene 11] derhalve — waar het ging om transacties met de Tele2 groep of onderwerpen aangaande de Tele2 groep — ingevolge artikel 2:146 BW als enig statutair bestuurder Versatel kon blijven vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings, valt zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet in te zien waarom de Ondernemingskamer de door haar benoemde onafhankelijke commissarissen de bevoegdheid heeft verleend om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings.
De Ondernemingskamer had vorenbedoelde stellingen — die essentieel zijn nu deze meebrachten, althans konden meebrengen, dat er geen noodzaak was om commissarissen de in de voorafgaande alinea bedoelde bevoegdheid te geven — (in ieder geval) niet onbehandeld mogen laten dan wel ongemotiveerd mogen verwerpen.
Subonderdeel 4.2
De hierboven in middelonderdeel 4 weergegeven onmiddellijke voorziening is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, om de volgende reden(en). Aan door de Ondernemingskamer benoemde commissarissen kunnen geen andere bevoegdheden worden toegekend dan de wet toelaat (HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296). Ingevolge artikel 2:146 BW is de algemene vergadering van aandeelhouders steeds bevoegd een of meer andere personen aan te wijzen die de (naamloze) vennootschap vertegenwoordigen in alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders. Deze bepaling is van dwingend recht (HR 3 mei 2002, NJ 2002, 393). Vorenstaande brengt mee dat de wet niet toelaat dat aan commissarissen bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt de vennootschap te vertegenwoordigen in alle gevallen waarin zij een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders. Door in het dictum te beslissen dat de door de Ondernemingskamer benoemde commissarissen bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort (waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings), heeft de Ondernemingskamer derhalve miskend dat zij vorenbedoelde bevoegdheid niet bij uitsluiting aan de door haar benoemde commissarissen kon toekennen, omdat de algemene vergadering van aandeelhouders dwingendrechtelijk de bevoegdheid heeft om een of meer personen aan te wijzen die de vennootschap vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort (waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings). Heeft de Ondernemingskamer vorenstaande niet miskend dan is de in de vorige volzin bedoelde beslissing van de Ondernemingskamer onbegrijpelijk, omdat alsdan zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet valt in te zien waarom de Ondernemingskamer de door haar benoemde commissarissen bij uitsluiting de bevoegdheid heeft verleend en/of kon verlenen om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort (waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings).
Uitwerking van en toelichting op subonderdeel 4.2
4.2.1
De Hoge Raad heeft in zijn Zwagerman-beschikking68. uitgemaakt dat aan een door de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:356 BW aangestelde commissaris weliswaar (op grond van het bepaalde onder d van artikel 2:356 BW) in afwijking van de statuten bepaalde bevoegdheden kunnen worden toegekend, maar dat aan hem geen andere bevoegdheden kunnen worden toegekend dan de wet toelaat. De Hoge Raad overwoog daartoe (in rechtsoverweging 3.9) het volgende:
‘De tijdelijke aanstelling van een commissaris door de Ondernemingkamer berust op het bepaalde in artikel 2:356 BW. De aldus aangestelde commissaris heeft in beginsel de bevoegdheden als vermeld in art. 2:250 BW. Artikel 2:356 bevat een limitatieve opsomming van de voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen. Daartoe behoort niet het toekennen van bijzondere, naast de in de zo juist vermelde bepaling genoemde bevoegdheden aan de op de voet van artikel 2:356, aanhef en letter c, aangestelde commissaris. Wel kan de Ondernemingskamer op grond van het bepaalde onder d van laatstgemeld artikel een voorziening treffen waarbij tijdelijk van de statuten wordt afgeweken in dier voege dat in afwijking van de statuten aan de commissaris bepaalde bevoegdheden worden toegekend. Aan deze commissaris kunnen echter geen andere bevoegdheden worden toegekend dan de wet toelaat. De Ondernemingskamer kon in dit geval bij het toekennen van bijzondere bevoegdheden aan de door haar aangestelde commissaris niet volstaan met een verwijzing naar het bepaalde in afdeling 6, titel 5 van boek 2 BW. Deze afdeling bevat immers een regeling betreffende de bevoegdheden van commissarissen, waaronder de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van bestuurders, welke regeling niet onverkort van toepassing kan worden verklaard op een door de Ondernemingskamer aangestelde commissaris bij een vennootschap die niet valt onder deze regeling. De Ondernemingskamer heeft dit een en ander miskend. De hierop gerichte klachten van het onderdeel slagen derhalve.’
4.2.2
Uit de bewoordingen van de Hoge Raad (‘Aan deze commissaris kunnen echter geen andere bevoegdheden worden toegekend dan de wet toelaat.’) volgt dat niet alleen in het geval dat in de Zwagerman-beschikking aan de orde was — in welk geval de Ondernemingskamer aan de door haar aangestelde commissaris de bevoegdheden had toegekend van een commissaris bij een structuurvennootschap, terwijl de desbetreffende vennootschap niet onder de structuurregeling viel — maar ook in (alle) andere gevallen waarin de Ondernemingskamer bij voorziening bevoegdheden toekent aan commissarissen, toekenning van deze bevoegdheden aan commissarissen door de wet moet zijn toegelaten.
4.2.3
Het in vorenbedoelde beschikking van de Hoge Raad aan de orde zijnde geval had betrekking op door de Ondernemingskamer getroffen voorzieningen op de voet van artikel 2:356 BW. De strekking en ratio van de rechtsregel dat de Ondernemingskamer geen andere bevoegdheden aan door haar benoemde commissarissen kan toekennen dan de wet toelaat — dwingendrechtelijke verdeling van bevoegdheden tussen diverse organen van een vennootschap dient te worden gerespecteerd69. — brengen echter mee dat deze regel evenzeer geldt indien het gaat om door de Ondernemingskamer te treffen onmiddellijke voorzieningen op grond van artikel 2:349a lid 2 BW. Dit is communis opinio in de literatuur.70.
4.2.4
In zijn arrest van 3 mei 2002, NJ 2002, 393 (rechtsoverweging 3.5.2) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de bepaling dat de algemene vergadering van aandeelhouders bevoegd is om in gevallen van tegenstrijdig belang een bijzonder vertegenwoordiger aan te wijzen (artikel 2:146, tweede zin, BW) van dwingend recht is.
4.2.5
Het vorenstaande (nummers 4.2.1–4.2.4) brengt mee dat de Ondernemingskamer aan de door haar benoemde commissarissen niet bij uitsluiting de bevoegdheid kon toekennen om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, omdat daarmee aan de algemene vergadering van aandeelhouders de bevoegdheid, die van dwingend recht is, wordt ontnomen om een of meer personen aan te wijzen die de vennootschap vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort. 71.
Middelonderdeel 5
Door in het dictum als eerste onmiddellijke voorziening te treffen:
‘vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking en aanvulling van de statuten van Versatel, de benoeming van drie nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken personen tot commissaris van Versatel, aan wie, in alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Corporate Governance Code en in het bijzonder ook uit best practice bepaling III.6.4 daarvan, bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings;’
en door in het dictum als tweede onmiddellijke voorziening te treffen: vooralsnog voor de duur van het geding Versatel, het verbod om in enige algemene vergadering van aandeelhouders ter stemming te brengen of over te gaan tot enig besluit, uitvoering te geven aan enig besluit dan wel mee te werken aan enige (rechts)handeling strekkende tot gehele of gedeeltelijke afwijking van de Corporate Governance Code zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 250 van 27 december 2004, in het bijzonder van principe III.6 en de daarbij behorende best practice bepalingen, een en ander behoudens de in het jaarverslag over het boekjaar 2004 reeds voorziene afwijking;
heeft de Ondernemingskamer miskend dat het treffen van een onmiddellijke voorziening niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval. 72. Immers, in verband met voornoemd dreigend gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging was voornoemde eerste onmiddellijke voorziening (ruimschoots) voldoende om het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging te keren, waardoor de tweede onmiddellijke voorziening niet (meer) noodzakelijk was (en omgekeerd was voornoemde tweede onmiddellijke voorziening eveneens (ruimschoots) voldoende om het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging te keren, waardoor de eerste onmiddellijke voorziening niet (meer) noodzakelijk was). Nu het vorenstaande meebrengt dat er geen noodzaak was naast de eerste onmiddellijke voorziening ook de tweede onmiddellijke voorziening te treffen, had de Ondernemingskamer dienen te volstaan met het treffen van de eerste onmiddellijke voorziening (of omgekeerd, nu er geen noodzaak was om naast de tweede onmiddellijke voorziening ook de eerste onmiddellijke voorziening te treffen, had de Ondernemingskamer dienen te volstaan met het treffen van de tweede onmiddellijke voorziening). Indien de Ondernemingskamer niet heeft miskend dat het treffen van een onmiddellijke voorziening niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval, heeft de Ondernemingskamer zijn beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet begrijpelijk is waarom in verband met het keren van het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging de eerste onmiddellijke voorziening en de tweede onmiddellijke voorziening noodzakelijk waren en waarom niet kon worden volstaan met het treffen van de eerste onmiddellijke voorziening (dan wel met het treffen van de tweede onmiddellijke voorziening).
Middelonderdeel 6
Door de in middelonderdeel 5 weergegeven eerste onmiddellijke voorziening te treffen heeft de Ondernemingskamer, in het licht van de door Versatel voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] als niet aan Tele2 verbonden,73. onafhankelijke en deskundige commissaris74. miskend dat het treffen van een onmiddellijke voorziening niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval.75. Immers, de Ondernemingskamer had in het licht van de voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] als niet aan Tele2 verbonden, onafhankelijke en deskundige commissaris kunnen volstaan met de onmiddellijke voorziening dat vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking en aanvulling van de statuten van Versatel, [betrokkene 12] tot commissaris van Versatel werd benoemd, aan wie, in alle gevallen waarin de wet of de statuten van Versatel enige bevoegdheid toekennen aan haar raad van commissarissen of waarin die bevoegdheid voortvloeit uit de Corporate Governance Code en in het bijzonder ook uit best practice bepaling III.6.4 daarvan, bij uitsluiting de bevoegdheid toekomt om beslissingen te nemen over en om Versatel te vertegenwoordigen in ieder overleg en iedere onderhandeling met betrekking tot en bij het aangaan van transacties, direct of indirect, met rechtspersonen die behoren tot de groep waartoe Tele2 behoort, waaronder begrepen de voorgenomen juridische driehoeksfusie tussen Versatel, Tele2 en Tele2 Holdings. Althans is in het licht van de door Versatel voorgestelde benoeming van [betrokkene 12] als niet aan Tele2 verbonden, onafhankelijke en deskundige commissaris zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk waarom de Ondernemingskamer niet heeft volstaan met laatstbedoelde onmiddellijke voorziening.
Middelonderdeel 7
Door de in middelonderdeel 5 weergegeven tweede onmiddellijke voorziening te treffen heeft de Ondernemingskamer blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans haar beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Indien de Ondernemingskamer vorenbedoelde onmiddellijke voorziening heeft getroffen in verband met het dreigende gevaar van een onjuiste afweging van belangen van allen die bij Versatel zijn betrokken, met name (een deel van) de minderheidsaandeelhouders van Versatel, door vermenging van belangen van personen die deel uitmaken van de organen van Versatel, te weten de leden van de raad van commissarissen van Versatel die tevens leden zijn van het bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB zijn en/of een feitelijk (mede)bestuurder die lid is van de raad van bestuur van (een groepsmaatschappij van) Tele2 AB (zie rechtsoverwegingen 3.2, 3.4 en 3.6 van de bestreden beschikking), heeft de Ondernemingskamer miskend dat het treffen van een onmiddellijke voorziening niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval.76. Immers, in verband met het voornoemde dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging was — kort gezegd — een bij wege van onmiddellijke voorziening getroffen verbod om af te wijken van de principes en best practice bepalingen van de Corporate Governance Code die betrekking hebben op tegenstrijdig belang (principe II.3 en de bijbehorende best practice bepalingen, en principe III.6 en de bijbehorende best practice bepalingen) in verband met (voorgenomen) transacties tussen Versatel enerzijds en een andere Tele2 groepsmaatschappij anderzijds en in verband met onderwerpen die betrekking hebben op andere Tele2 groepsmaatschappijen (ruimschoots) voldoende om het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging te keren. Althans was in verband met het voornoemde dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging een — kort gezegd — bij wege van onmiddellijke voorziening getroffen verbod om af te wijken van de principes en best practice bepalingen van de Corporate Governance Code die betrekking hebben op tegenstrijdig belang (principe 11.3 en de bijbehorende best practice bepalingen, en principe III.6 en de bijbehorende best practice bepalingen) (ruimschoots) voldoende om het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging te keren. De door de Ondernemingskamer getroffen onmiddellijke voorziening — die, kort gezegd, een algeheel verbod inhoudt om van de Corporate Governance Code af te wijken — gaat dan ook (veel) verder dan noodzakelijk is om het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging te keren.77. Indien de Ondernemingskamer niet heeft miskend dat het treffen van een onmiddellijke voorziening niet verder mag gaan dan noodzakelijk is in het gegeven geval, heeft de Ondernemingskamer zijn beschikking niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan zonder nadere motivering — die echter ontbreekt — niet begrijpelijk is waarom in verband met het keren van het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging een onmiddellijke voorziening noodzakelijk was die — kort gezegd — een algeheel verbod inhoudt om van de Corporate Governance Code af te wijken en waarom niet kon worden volstaan met een onmiddellijke voorziening die een verbod inhoudt om af te wijken van de principes en best practice bepalingen van de Corporate Governance Code die betrekking hebben op tegenstrijdig belang (principe II.3 en de bijbehorende best practice bepalingen, en principe III.6 en de bijbehorende best practice bepalingen) (in verband met (voorgenomen) transacties tussen Versatel enerzijds en een andere Tele2 groepsmaatschappij anderzijds en in verband met onderwerpen die betrekking hebben op andere Tele2 groepsmaatschappijen). Indien de Ondernemingskamer de in middelonderdeel 5 weergegeven onmiddellijke voorziening heeft getroffen om een andere reden dan het dreigende gevaar van een onjuiste belangenafweging door belangenvermenging, is de beschikking van de Ondernemingskamer niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk is om welke andere reden, de toestand van Versatel of het belang van het onderzoek betreffend (artikel 2:349a BW), het treffen van deze onmiddellijke voorziening noodzakelijk was.
Op bovenstaande gronden verzoekt Tele2 de Hoge Raad de bestreden beschikking te vernietigen met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Aan dit verzoekschrift een lijst met aangehaalde jurisprudentie en literatuur gehecht.
Den Haag, 14 maart 2006
Advocaat bij de Hoge Raad
Jurisprudentie
- —
Hof Amsterdam (OK)13 maart 2003, JOR 2003, 85
- —
Hof Amsterdam (OK) 29 november 2002, JOR 2003, 8, m.nt. Josephus Jitta
- —
HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296, m.nt. Maeijer
- —
HR 19 oktober 2001, JOR 2002, 5
- —
Hof Amsterdam (OK) 30 november 2000, JOR 2001, 4
- —
Hof Amsterdam (OK)26 september 1991, NJ 1992, 310
- —
Hof Amsterdam (OK) 3 december 1987, NV 1988
- —
Hof Amsterdam (OK) 26 mei 1983, NJ 1984, 481
Literatuur
- —
Asser-Maeijer 2-III, 2000
- —
Besluit van 23 december 2004 topt vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag, Staatsblad 2004, 747
- —
Commissie corporate governance, Nederlandse corporate governance code, 9 december 2003
- —
M. Das, Tegenstrijdig belang, O&F, 2005, p. 35
- —
A.F.M. Dorresteijn, Tegenstrijdig belang van bestuurders en commissarissen, 1989
- —
P.J. Dortmond en L. Timmerman, Reactie op ‘Tegenstrijdig belang en de rol van de aandeelhoudersvergadering, in het bijzonder bij beursvennootschappen’ van prof. mr. A.F. Verdam, WPNR 2005, 6626, de reactie van prof. mr. A.F.M. Dorresteijn, hierop alsmede het naschrift van prof. Verdam in WPNR 2005, 6635, WPNR, 2006, p. 17–19
- —
S.E. Eisma, De commissaris in een dubbelrol, De dubbelrol in het vennootschapsrecht, 1993
- —
P.G.F.A. Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht, 2004
- —
C.J. Groffen, Naleving van de Nederlandse corporate governance code afdwingbaar?, Vennootschap & Onderneming, 2006, 33–35
- —
E.J.J. van der Heijden / W.C.L van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, 1992
- —
R.M. Hermans, De Ondernemingskamer geeft richtlijnen voor de behandeling van minderheidsaandeelhouders die niet op een openbaar bod zijn ingegaan, Ondernemingsrecht, 2006, p. 115
- —
F. J.P. van den Ingh, Vergaderrechten bij tegenstrijdig belang, WPNF 1998, p. 269–270
- —
Kersten, De onafhankelijke toezichthouder, Ondernemingsrecht, 2004, p. 135
- —
C.W. de Monchy, Overheidsambtenaar en ondernemingscommissaris, Overhelden onderneming, 1998, p. 56
- —
Monitoring Commissie Corporate Governance, rapport van de Monitiring Commissie Corporate Governance, december 2005
- —
P.D. Olden, Tien jaar onmiddellijke voorzieningen, Ondernemingsrecht, 2003, p. 552
- —
M.J.G.C. Raaijmakers, Versatei: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 200, 204–206;
- —
Rechtspersonen, A.F.M. Dorresteijn, artikel 2:24b BW, J.B. Huizink, artikel 2:140 BW; L. Timmerman, artikel 2:158 BW, P.G.F.A. Geerts, artikel 2:349a BW
- —
Sanders / Westbroek, BV en NV, 2005
- —
A.F. Verdam, Corporate opportunities, 1995
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑03‑2006
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.2.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.3.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.4.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.5.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.6.
Zie pleitnota Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 22 september 2005, nummers 2.12, 2.14, 3.10 en 3.18 en verweerschrift Tele2 d.d. 22 september 2005, nummer 4.54.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 2.7.
Beschikking OK 27 september 2005, rov. 1.1.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 1.1 en 1.2.
Beschikking OK14 december 2005, rov. 2.2.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.3.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.5.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.6.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.7.
Zie pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.12, 1.13 en 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 1.13 en 3.17.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.11; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.8.
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.9.’
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 2.10.’
Beschikking OK 14 december 2005, rov. 1.3.
Zie rechtsoverweging 3.6, tweede zin, van de in cassatie bestreden beschikking.
Zie art. 2:24b BW, laatste zin.
Zie art. 2:24b BW, eerste zin.
Zie onder meer Asser-Maeijer 2-III, nr. 608 en Rechtspersonen, A.F.M. Dorresteijn, art. 24b BW, aant. 3.
Uit best practice bepaling III.2.2 sub f Corporate Governance Code volgt dat als het gaat om groepsmaatschappijen, commissarissen die bestuurder of commissaris zijn bij of anderszins vertegenwoordiger zijn van een rechtspersoon die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap (i.c. Versatel) houdt, hebben te gelden als onafhankelijk.
Zie rechtsoverweging 3.3, laatste zin, sub (ii) van de in cassatie bestreden beschikking.
Dat de raad van commissarissen van een groepsmaatschappij zich mede heeft te richten naar de concernstrategie blijkt uit rechtsoverweging 3.5 van Hof Amsterdam (OK) 13 maart 2003, JOR 2003, 85.
Zie onder meer Asser-Maeijer 2-III, 2000, nr. 343 en M.J.G.C. Raaijmakers, Versatel: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 206, l.k. onderaan.
Zie M.J.G.C. Raaijmakers, Versatel: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 206, r.k. bovenaan. Best practice bepaling III.6.4 luidt als volgt: ‘Alle transacties tussen de vennootschap en natuurlijke of rechtspersonen die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houden, worden onder in de branche gebruikelijke condities overeengekomen. Besluiten tot het aangaan van transacties met deze personen die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor deze personen behoeven goedkeuring van de raad van commissarissen. Dergelijke transacties worden gepubliceerd in het jaarverslag, met de verklaring dat best practice bepaling III.6.4 is nageleefd.’
Zie hierboven, nummer xvii.
Zie hierboven, nummer xviii.
Zie over de mogelijkheid van afwijking van de Corporate Governance Code onder meer het Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Staatsblad 2004, 747).
Zie hierboven, voetnoot 29.
Zie hierboven, voetnoot 30.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.11–1.13 en 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummers 1.13, 3.16 en 3.17.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.13 en 1.16; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.15. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.12,1.13 en 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 1.13 en 3.17.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.11; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16.
Zie hierboven, voetnoot 29.
Zie hierboven, voetnoot 30.
Het benoemingsrecht van de aandeelhouders kan ingevolge artikel 2:142 lid 2 jo. artikel 2:133 leden 1 en 2 BW bij statuten zijn ingeperkt door een recht van voordracht (dat door de algemene vergadering van aandeelhouders overigens ook weer opzij kan worden gezet onder de in artikel 2:133 lid 2 BW genoemde voorwaarden). Voorts kunnen de statuten bepalen dat maximaal een derde van het gehele aantal commissarissen wordt benoemd door anderen dan de algemene vergadering van aandeelhouders. Geen van beide gevallen doen zich voor. Weliswaar is in de statuten van Versatel bepaald dat indien het (enige) prioriteitsaandeel is uitgegeven, de houder van dit prioriteitsaandeel een bindende voordracht kan doen ingeval van een vacature in de raad van commissarissen (die door de algemene vergadering van aandeelhouders van Versatel overigens opzij kan worden gezet; zie productie 4 bij het verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 19 september 2005, art. 21.1), maar dit prioriteitsaandeel was blijkens het Biedingsbericht niet uitgegeven (zie nummer 9.8 in combinatie met nummer 8.2 van het Biedingsbericht). De andere in deze voetnoot beschreven regeling — benoeming van maximaal een derde van het gehele aantal commissarissen door anderen dan de algemene vergadering van aandeelhouders — komt niet in de statuten van Versatel voor.
Zie Sanders/Westbroek, 2005, nr. 6.2; Rechtspersonen, J.B. Huizink, art. 2:142 BW, aant. 2.
Zie Rechtspersonen, J.B. Huizink, art. 2:142 BW, aant. 2.
Zie voor vindplaatsen in de literatuur hierboven, voetnoot 44. Anders: Kersten, De onafhankelijke toezichthouder, Ondernemingsrecht, 2004, p. 135. Kersten bepleit dat de meerderheid van de raad van commissarissen niet uit (vertegenwoordigers van) een grootaandeelhouder of groepsmaatschappijen zou mogen bestaan, maar acht daarvoor — terecht — wetswijziging noodzakelijk.
Zie artikel 1 van het Koninklijk Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag en preambule 1 Corporate Governance Code.
Opgemerkt zij dat een beursnotering van een groepsmaatschappij waarvan het gehele (genoteerde) geplaatste kapitaal in handen is van een andere vennootschap in de praktijk niet voorkomt.
Zie M.J.G.C. Raaijmakers, Versatel: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 205, l.k.
Zie EJ.J. van der Heijden/W.C.L. van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, 1992, p. 505; Rechtspersonen, L. Timmerman, art. 2:158 BW, aant. 2. Asser/Maeijer 2-III, 2000, p. 517 noemt het standpunt van Van der Heijden/Van der Grinten, maar spreekt zich er niet over uit of hij dat standpunt juist acht.
Aldus ook C.J. Groffen, Naleving van de Nederlandse corporate governance code afdwingbaar?, Vennootschap & Onderneming, 2006, p. 33–35, zie p. 34, r.k. onderaan en p. 35, l.k. bovenaan.
Zie (onder meer) Hof Amsterdam (OK) 26 mei 1983, NJ 1984, 481; Hof Amsterdam (OK) 3 december 1987, De Naamloze Vennootschap, 1988, p. 78 e.v.; Hof Amsterdam (OK) 26 september 1991, NJ 1992, 310; Hof Amsterdam (OK) 30 november 2000, JOR 2001, 4. Zie te dien aanzien Asser/Maeijer 2-III, 2000, nummer 297; M. Das, Tegenstrijdig belang, O&F, 2005, p. 35 en A.F.M. Dorresteijn, Tegenstrijdig belang van bestuurders en Commissarissen, 1989, p. 64.
Zie P.J. Dortmond en L. Timmerman, Reactie op ‘Tegenstrijdig belang en de rol van de aandeelhoudersvergadering, in het bijzonder bij beursvennootschappen’ van prof. mr. A.F. Verdam in WPNR (2005) 6626, de reactie van prof. mr. A.F.M. Dorresteijn hierop alsmede het naschrift van prof. Verdam in WPNR (2005) 6635, WPNR, 2006, p. 17–19.
Zie S.E. Eisma, De commissaris in een dubbelrol, De dubbelrol in het vennootschapsrecht, 1993, p. 37–38; F.J.P. van den Ingh, Vergaderrechten bij tegenstrijdig belang, WPNR, 1998, p. 269–270; C.W. de Monchy, Overheidsambtenaar en ondernemingscommissaris, Overheid en onderneming, 1998, p. 56; A.F. Verdam, Corporate opportunities, 1995, p. 137.
Rechtspersonen, J.B. Huizink, artikel 2:140 BW, aant. 5a en A.F.M. Dorresteijn, Tegenstrijdig belang van bestuurders en Commissarissen, 1989, p. 233. F.J.P. van den Ingh acht het in zijn JOR-noot onder Hof Amsterdam (OK) 14 december 2005, JOR 2006, nummer 7 de vraag of best practice bepaling III.6.2 Corporate Governance Code — inhoudend dat de commissaris niet deelneemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij de commissaris een tegenstrijdig belang heeft — als codificatie van (een) in de rechtspraak en literatuur uitgekristalliseerde opvatting(en) kan worden gezien.
Zie C.J. Groffen, Naleving van de Nederlandse corporate governance code afdwingbaar?, Vennootschap & Onderneming, 2006, p. 33–35, zie p. 35, l.k. bovenaan.
Zie de in rechtsoverweging 2.10 geciteerde explanatory notes bij de agenda voor de buitengewone vergadering van aandeelhouders van 15 december 2005, welke explanatory notes zijn overgelegd als productie A9 bij het verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005.
Zie principe I, best practice bepaling I.2 en preambules 7 en 8 Corporate Governance Code; rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance van december 2005, p. 32 en M.J.G.C. Raaijmakers, Versatel: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 200, l.k. en p. 204, l.k.
Zie rechtsoverwegingen 2.8 en 2.10 van de bestreden beschikking.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.13 en 1.16; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.15. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.12,1.13 en 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 1.13 en 3.17.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.11; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16.
Dat het Hof dit oordeel zou zijn toegedaan, blijkt in het geheel niet uit de beschikking van het Hof, waar het Hof op de desbetreffende essentiële stellingen in het geheel niet is ingegaan, althans deze ongemotiveerd heeft verworpen.
Zie pleitnota Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummers 1.3 (‘en bovendien binnenkort de rasnederlander [betrokkene 12] in hun midden [dat wil zeggen in het midden van de raad van commissarissen van Versatel, advocaat] kunnen verwelkomen’), 1.13, 3.16 en 3.17.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 30; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.19.
Zie pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.21; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.12.
HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296.
Zie NJ-noot van J.M.M. Maeijer onder HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296, nr. 2.
Zie NJ-noot van J.M.M. Maeijer onder HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296, nr. 2; P.G.F.A. Geerts, Enkele formele aspecten van het enquêterecht, 2004, p. 271; Rechtspersonen, P.G.F.A. Geerts, art. 2:349a BW, aant. 3.6.1; JOR-noot van M.W. Josephus Jitta bij OK 29 november 2002, JOR 2003, 8, nr. 3; P.D. Olden, Tien jaar onmiddellijke voorzieningen, Ondernemingsrecht, 2003, p. 552; en R.M. Hermans, De Ondernemingskamer geeft richtlijnen voor de behandeling van minderheidsaandeelhouders die niet op een openbaar bod zijn ingegaan, Ondernemingsrecht, 2006, p. 115, l.k.
Aldus ook R.M. Hermans, De Ondernemingskamer geeft richtlijnen voor de behandeling van minderheidsaandeelhouders die niet op een openbaar bod zijn ingegaan, Ondernemingsrecht, 2006, p. 115, l.k.
Zie HR 19 oktober 2001, JOR 2002, 5.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummer 1.15; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.16. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie verweerschrift van Versatel d.d. 7 december 2005, nummer 38; pleitnotities van Mr Leijten d.d. 9 december 2005, nummers 1.13 en 1.16; pleitnota van Mrs Te Winkel en Croiset van Uchelen d.d. 9 december 2005, nummer 3.15. Zie voorts rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9 van de bestreden beschikking, verzoekschrift van Centaurus c.s. d.d. 2 december 2005, nummer 30 en productie A9 bij dat verzoekschrift, Re Agenda Item 2 en Re Agenda Item 3A.
Zie HR 19 oktober 2001, JOR 2002, 5.
Zie HR19 oktober 2001, JOR 2002, 5.
Aldus ook R.M. Hermans, De Ondernemingskamer geeft richtlijnen voor de behandeling van minderheidsaandeelhouders die niet op een openbaar bod zijn ingegaan, Ondernemingsrecht, 2006, p. 115, l.k en m.k., en M.J.G.C. Raaijmakers, Versatel: werkt Code Tabaksblat nog na gestanddoening openbaar bod?, Ars Aequi, 2006, p. 203, r.k. en p. 205, r.k.