Derde tussenvonnis van 12 december 2001.
HR, 15-06-2007, nr. C06/031HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA3587
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2007
- Zaaknummer
C06/031HR
- LJN
BA3587
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA3587, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3587
ECLI:NL:PHR:2007:BA3587, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA3587
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2005
- Wetingang
art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
VR 2007, 134
JA 2007/144 met annotatie van mw. mr. K. van der Meer
GJ 2007/121
VR 2007, 134
JA 2007/144 met annotatie van mw. mr. K. van der Meer
GJ 2007/121
Uitspraak 15‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beroepsaansprakelijkheid arts (gynaecoloog/anesthesist). Schadevordering van patiënte voor een na haar operatie gebleken aandoening; onrechtmatige daad, zorgvuldigheidsnorm; medische fout, oorzakelijk verband met aandoening, stelplicht- en bewijslastverdeling (art. 150 Rv); verplichting van arts tot verschaffen aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering; bewijsrisico patiënt.
15 juni 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/031HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. STICHTING ZIEKENHUIS AMSTELVEEN,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 30 maart 1998 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. en afzonderlijk [verweerder 1], [verweerster 2] en het Ziekenhuis - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiseres] te vergoeden de door haar ten gevolge van de tijdens de ingreep op 29 juni 1995 opgelopen drukneuropathie geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met rente en kosten.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 juni 2000 [verweerder] c.s. toegelaten tot het leveren van bewijs. Hierna heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 13 juni 2001 een deskundigenonderzoek bevolen, deskundigen benoemd en de door de deskundigen te beantwoorden vragen geformuleerd. Na een hersteltussenvonnis van 12 december 2001 en deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 18 februari 2004 de vordering toegewezen.
Tegen voornoemde vonnissen van de rechtbank hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 29 september 2005 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiseres] mede door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 20 april 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is op 29 juni 1995 door de gynaecoloog [verweerder 1] geopereerd in het Ziekenhuis wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. De operatie vond plaats onder volledige anesthesie. [Verweerster 2] trad op als anesthesioloog.
(ii) Op 5 juli 1995 is [eiseres] uit het Ziekenhuis ontslagen.
(iii) Op 10 juli 1995 heeft [eiseres] haar huisarts, [betrokkene 1], geraadpleegd in verband met klachten aan de linkerhand, bestaande in tintelingen en gevoelloosheid in de hand aan de ulnaire zijde (dat is de pinkzijde) en in de vierde en vijfde vinger. De huisarts heeft haar toen verwezen naar de fysiotherapeut. Omdat de klachten aanhielden heeft de huisarts [eiseres] op 4 september 1995 verwezen naar [betrokkene 2], neuroloog bij het Ziekenhuis.
(iv) [Betrokkene 2] heeft blijkens zijn brief van 10 oktober 1995 aan de huisarts van [eiseres] geconcludeerd dat er sprake was van een lichte neuropathie van de nervus ulnaris (aandoening aan de elleboogzenuw) in de linkerarm en dat er "waarschijnlijk (...) rond de operatie die plaats gevonden heeft druk geweest (is) op de n. ulnaris links t.h.v. de elleboog". Hij heeft patiënte geadviseerd zo veel mogelijk druk op de elleboog te vermijden.
(v) Op 17 oktober 1996 heeft [betrokkene 3], plastisch chirurg bij het VU-ziekenhuis, een neurolyse van de nervus ulnaris proximaal van de cubitale tunnel (dat wil zeggen het opheffen van samendrukking van het weefsel van de elleboogzenuw boven de cubitale tunnel, dus in de bovenarm) van de linkerarm verricht, echter zonder positief resultaat.
3.2 In deze zaak vordert [eiseres] van [verweerder] c.s. vergoeding van (in een schadestaatprocedure vast te stellen) schade die zij stelt geleden te hebben en te lijden als gevolg van de hiervoor in 3.1 (iv) genoemde aandoening aan de elleboogzenuw. Hiertoe stelt [eiseres] kort gezegd dat de aandoening moet zijn veroorzaakt door druk op de elleboogzenuw tijdens de operatie op 29 juni 1995 of in de post-operatieve fase, dat die complicatie door eenvoudige maatregelen te vermijden was en dat [verweerder 1] en [verweerster 2] op dit punt niet de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen.
[Verweerder] c.s. betwisten dit laatste. Zij stellen dat zij de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog respectievelijk anesthesist mocht worden verwacht. Tijdens de operatie was de linkerarm van [eiseres] op een speciale, van verend materiaal vervaardigde armsteun gepositioneerd op een wijze dat geen druk zou kunnen ontstaan op de elleboogzenuw. Tijdens de operatie was de arm niet afgedekt en voortdurend zichtbaar terwijl de positie van de arm tijdens de operatie onveranderd bleef. Causaal verband tussen de bij [eiseres] vastgestelde zenuwaandoening en de wijze waarop haar linkerarm was gepositioneerd kan niet worden aangenomen, nu zij niet terstond na de operatie klachten daaromtrent heeft geuit, aldus [verweerder] c.s.
3.3.1 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 28 juni 2000 tot uitgangspunt genomen dat op [eiseres] in beginsel de bewijslast rust van de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde medische fout van [verweerder] c.s. Zij heeft vervolgens in rov. 4.3 van haar tussenvonnis de stelplicht van [eiseres] omschreven, en geoordeeld dat in een medisch aansprakelijkheidsgeding als het onderhavige niet vereist is dat een patiënt als [eiseres] stelt en bij gemotiveerde betwisting bewijst dat bij de voorbereiding van de (onder algehele anesthesie te verrichten) operatie, gedurende de ingreep of daarna op enig moment door de behandelaars een concreet te omschrijven fout is gemaakt. Voldoende achtte de rechtbank dat de patiënt stelt dat hij vóór de ingreep de relevante, met het letsel samenhangende klachten niet had, dat deze klachten zich terstond of kort na de ingreep hebben geopenbaard, dat ten aanzien van het letsel een voldoende duidelijke diagnose is gesteld en dat, naar algemeen medisch inzicht, een verkeerde handeling voor, tijdens of na de ingreep als een plausibele oorzaak voor het intreden van het gediagnostiseerde letsel heeft te gelden. Volgens de rechtbank heeft [eiseres] aan die stelplicht voldaan. Vervolgens heeft de rechtbank in rov. 4.4 het verweer van [verweerder] c.s. beoordeeld en in rov. 4.5 de slotsom bereikt dat [verweerder] c.s. het door [eiseres] gestelde onvoldoende hebben betwist zodat dit voorshands en behoudens tegenbewijs als juist dient te worden aangenomen. De rechtbank liet gelet op het door [verweerder] c.s. gevoerde verweer dezen wel toe tot het leveren van tegenbewijs. In dat verband heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 13 juni 2001 een deskundigenbericht bevolen met betrekking tot, voorzover thans van belang, de volgende vragen:
"1. Kunt u aangeven of naar algemeen medisch inzicht een andere oorzaak voor de bij Müller opgetreden neuropathie kan worden aangewezen dan een in de anesthesieperiode uitgeoefende druk op de zenuw? Zo ja, welke en hoe waarschijnlijk acht u het dat van die oorzaak sprake is?
2. Kunt u gemotiveerd aangeven of naar uw oordeel tijdens en/of na de operatieve ingreep op 29 juni 1995 door [verweerder 1] en/of [verweerster 2] en/of de onder hun verantwoordelijkheid werkende verpleging de vereiste zorg is betracht om letsel van de nervus ulnaris te voorkomen?".
Nadat de door de rechtbank benoemde deskundigen prof. dr. J.T.A. Knape, anesthesioloog, en dr. J.A. Carpay, neuroloog, hun rapporten hadden uitgebracht heeft de rechtbank bij haar eindvonnis van 18 februari 2004 [verweerder] c.s. niet geslaagd geoordeeld in de tegenbewijslevering en de vordering toegewezen.
3.3.2 Het hof heeft anders geoordeeld en met vernietiging van de vonnissen van de rechtbank de vordering alsnog afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover thans van belang en hier en daar kort samengevat, het volgende overwogen.
Maatstaf bij de beantwoording van de vraag of de zenuwaandoening van [eiseres] is ontstaan tijdens de operatie op 29 juni 1995 of in de post-operatieve fase en of dit is te wijten aan een medische fout, is of het handelen van (althans onder verantwoordelijkheid van) [verweerder] c.s. is geweest zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (rov. 4.3).
[Eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat [verweerder] c.s. een fout hebben gemaakt. [Verweerder] c.s. hebben ter betwisting daarvan beschreven wat de gang van zaken bij de operatie is geweest, kennelijk het medisch dossier aan [eiseres] ter beschikking gesteld en verder uiteengezet dat het gaat om een zeldzame complicatie die vaak door andere factoren dan een fout wordt veroorzaakt. Aldus hebben [verweerder] c.s. [eiseres] voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van hun betwisting teneinde haar aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Dat in de verslagen die zich in het medisch dossier bevinden, geen mededelingen over de positionering van [eiseres] tijdens (en na) de operatie zijn opgenomen, maakt die verslaglegging niet onder de maat - en is geen reden om aan te nemen dat [verweerder] c.s. hun inlichtingenplicht op dit punt niet naar behoren zijn nagekomen - omdat uit het rapport van Knape blijkt dat het opnemen van dergelijke mededelingen ten tijde van de onderhavige operatie niet tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep behoorde, wat [eiseres] niet (voldoende) heeft weersproken. Ook voor het overige is geen toereikende grondslag gesteld of gebleken om aan te nemen dat de verslaglegging niet voldoet aan hetgeen daarvan destijds mocht worden verwacht. Dit alles brengt mee dat er onvoldoende reden is om de bewijslast met betrekking tot de door [eiseres] gestelde medische fout, die in beginsel op haar rust, te leggen op [verweerder] c.s. in die zin dat zij zouden hebben te bewijzen dat geen fout is gemaakt (rov. 4.4).
Het optreden van een complicatie bij een operatie rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat een medische fout is gemaakt. In dit geval blijkt uit de rapporten van de deskundigen dat er verscheidene mogelijke oorzaken voor het optreden van de zenuwaandoening zijn, waarvan een medische fout - het vermijdbaar uitoefenen van druk - er één is. Het hof ziet in de stellingen van partijen of anderszins geen of onvoldoende aanleiding om - in het voetspoor van de rechtbank - deze ene mogelijke oorzaak tot uitgangspunt te nemen. Er moet daarom worden nagegaan of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de aandoening kan hebben veroorzaakt (rov. 4.5).
De deskundige Knape heeft dat onderzocht. Zijn conclusie is dat sprake is van een complicatie zonder duidelijk aan te wijzen directe oorzaak. Zijns inziens zijn er geen positieve aanwijzingen op basis waarvan [verweerder] c.s. nalatigheid kan worden verweten. De kans dat onopgemerkt gedurende langere tijd ongewenste druk is uitgeoefend op de elleboogzenuw in het gebied waar de neurochirurg later afwijkingen heeft aangetroffen, acht hij buitengewoon klein. Knape meent dat bij de operatie de vereiste zorg is betracht om de aandoening te voorkomen (4.6).
De bevindingen van Carpay zijn daarmee niet in strijd. Carpay heeft - kennelijk ingegeven door de vraagstelling van de rechtbank - onderzocht of er aanwijzingen zijn dat andere mogelijke oorzaken dan een medische fout tijdens of na de operatie zich hebben voorgedaan en is tot de conclusie gekomen dat geen van deze mogelijke andere oorzaken zo waarschijnlijk is dat daarin met voldoende zekerheid de oorzaak voor de neuropathie mag worden gezocht. Daaraan valt echter niet de conclusie te verbinden dat naar de mening van Carpay dus een medische fout wel in de bedoelde mate waarschijnlijk is. Integendeel, Carpay heeft in zijn rapport aangegeven dat tussen zijn en Knapes bevindingen en conclusies overeenstemming bestaat en hun rapporten als één geheel kunnen worden gezien. Carpay is het dus kennelijk eens met de conclusie van Knape dat er geen positieve aanwijzingen zijn om een dergelijke fout aan te nemen. Voorts heeft Carpay voor het antwoord op de vraag of de vereiste zorg is betracht om letsel van de elleboogzenuw te voorkomen, verwezen naar de bevindingen van Knape, die deze vraag met 'ja' heeft beantwoord (rov. 4.7).
Het hof neemt de bevindingen van de deskundigen over. Uit die bevindingen volgt dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de opgetreden zenuwaandoening - ook als die bij de operatie is ontstaan - aan een medische fout van [verweerder] c.s. is te wijten (rov. 4.8. en 4.9).
3.4.1 Tegen een en ander keren zich de beide onderdelen (klachten 1 en 2) van het middel.
Onderdeel 1.1 van het middel neemt als vaststaand aan:
- dat de klachten van [eiseres] direct na de operatie zijn ontstaan;
- dat [eiseres] voor de operatie geen klachten had;
- dat neuropathie als gevolg van een verkeerde positionering en daardoor een ongewenste druk op de zenuw, tijdens of vlak na een operatie een bekend fenomeen is;
- dat de kans op een peri-operatieve neuropathie ondanks adequate maatregelen niettemin zeer gering is;
- dat [eiseres] gedurende een groot deel van de periode waarbinnen het letsel zou kunnen zijn opgetreden, en waarvoor zij in beginsel de bewijslast draagt, onder narcose was en dus buiten machte om ook maar iets omtrent ontstaansmoment en exacte oorzaak waar te nemen.
Het onderdeel betoogt dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 28 juni 2000 (rov. 4.3) in een dergelijke situatie voldoende achtte dat
"de patiënt stelt dat hij vóór de ingreep de relevante, met het letsel samenhangende klachten niet had, dat deze klachten zich terstond of kort na de ingreep hebben geopenbaard, dat ten aanzien van het letsel een voldoende duidelijke diagnose is gesteld en dat, naar algemeen medisch inzicht, een verkeerde handeling voor, tijdens of na de ingreep als een plausibele oorzaak voor het intreden van het gediagnostiseerde letsel heeft te gelden".
De rechtbank heeft, aldus het onderdeel, terecht geoordeeld dat [eiseres] aan haar stelplicht en bewijslast had voldaan, zodat voorshands en behoudens tegenbewijs van de door haar gestelde fout rond de operatie diende te worden uitgegaan.
3.4.2 De onderdelen 1.2 en 1.3 bestrijden het oordeel van het hof in rov. 4.5 dat het in de stellingen van partijen of anderszins geen of onvoldoende aanleiding ziet om - in het voetspoor van de rechtbank - deze ene mogelijke oorzaak, te weten een medische fout, bestaande in het vermijdbaar uitoefenen van druk, tot uitgangspunt te nemen en dat daarom moet worden nagegaan of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de aandoening kan hebben veroorzaakt.
3.4.3 Volgens onderdeel 1.2 getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting over de eisen die in een situatie als de onderhavige moeten worden gesteld aan het te leveren bewijs. Uit de redelijkheid en billijkheid vloeit immers, in aanmerking genomen de in onderdeel 1.1 vermelde vaststaande feiten, een vuistregel voort omtrent de bewijslastverdeling, zoals door de rechtbank geformuleerd en gehanteerd, welke vuistregel het hof ten onrechte van de hand heeft gewezen, aldus het onderdeel.
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Kennelijk en terecht heeft het hof in de door het onderdeel geciteerde passage uit rov. 4.3 van het vonnis van de rechtbank van 28 juni 2000 niet gelezen dat de rechtbank een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende (vuist)regel van bewijslastverdeling, als door het onderdeel aangenomen, heeft toegepast.
De rechtbank heeft immers (zie hiervoor in 3.3.1) toepassing gegeven aan de hoofdregel van bewijslastverdeling van art. 150 Rv. door ervan uit te gaan dat op [eiseres] in beginsel de bewijslast rust van de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde medische fout van [verweerder] c.s. Zij heeft in rov. 4.3 van haar tussenvonnis de stelplicht van [eiseres] omschreven en vervolgens geoordeeld dat deze aan die stelplicht had voldaan en dat [verweerder] c.s. het door [eiseres] gestelde onvoldoende hadden betwist. Daarom is de rechtbank van dat gestelde voorshands uitgegaan en heeft zij [verweerder] c.s. belast met tegenbewijs. Dit alles past binnen de toepassing van de hoofdregel van bewijslastverdeling. Het hof heeft dus niet een door de rechtbank gehanteerde (vuist)regel van bewijslastverdeling, als door het onderdeel aangenomen, van de hand gewezen.
Overigens faalt het onderdeel want de door het onderdeel beoogde (vuist)regel vindt geen steun in het recht, zodat het hof terecht een dergelijke regel niet heeft toegepast.
Onderdeel 1.3, dat rov. 4.5 van het bestreden arrest met een motiveringsklacht bestrijdt, kan evenmin slagen. Het onderdeel verwijt het hof in essentie de (door het onderdeel) veronderstelde gedachtegang van de rechtbank niet te hebben gevolgd. Dat het hof, gelet op de stellingen van partijen, dat niet heeft gedaan en niet van een medische fout van [verweerder] c.s. als oorzaak van de zenuwaandoening is uitgegaan, maar heeft onderzocht of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de zenuwaandoening kan hebben veroorzaakt, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
3.4.4 Onderdeel 1.4 keert zich tegen rov. 4.4 van het bestreden arrest, waarin het hof oordeelt dat [verweerder] c.s. hebben voldaan aan de in een zaak als deze op de arts en het ziekenhuis rustende verplichting om de patiënt voldoende feitelijke gegevens te verschaffen ter motivering van hun betwisting van de stellingen van de patiënt teneinde deze aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering. Het onderdeel bestrijdt met name het oordeel dat de omstandigheid dat in de verslagen die zich in het medisch dossier bevinden, geen mededelingen over de positionering van [eiseres] tijdens (en na) de operatie zijn opgenomen, die verslaglegging niet onder de maat maakt en geen reden is om aan te nemen dat [verweerder] c.s. hun inlichtingenplicht op dit punt niet naar behoren zijn nagekomen, omdat uit het rapport van Knape blijkt dat het opnemen van dergelijke mededelingen ten tijde van de onderhavige operatie niet tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep behoorde. Volgens het onderdeel miskent het hof dat het antwoord op de vraag of [verweerder] c.s. die verplichting zijn nagekomen, niet afhankelijk is van de geldende professionele standaard maar van een juridische beoordeling die een hogere norm kan vergen en in dit geval vergt dan de destijds vigerende maatstaven binnen de beroepsgroep.
Het onderdeel faalt omdat het hof met zijn oordeel dat het opnemen van mededelingen over de positionering van [eiseres] tijdens en na de operatie in het medisch dossier ten tijde van de onderhavige operatie niet tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep behoorde, tot uitdrukking heeft gebracht dat zulks destijds niet in strijd was met hetgeen op dit punt van een redelijk bekwaam en redelijk handelend behandelaar mocht worden gevergd. Daarmee heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd, hetgeen, anders dan het onderdeel betoogt, in beginsel ook voldoende is voor het antwoord op de vraag of is voldaan aan de genoemde verplichting tot verschaffing van gegevens aan [eiseres]. In dit verband is van belang dat het hof heeft meegewogen dat [verweerder] c.s. in hun verweer hebben beschreven wat de gang van zaken bij de operatie is geweest. Klaarblijkelijk verwijst het hof hiermee naar hetgeen [verweerder] c.s. omtrent de positionering van [eiseres] hadden gesteld (zie de samenvatting van het verweer hiervoor in 3.2) en naar hetgeen daarover is te vinden in het door het hof in rov. 4.2.5 geciteerde rapport van de deskundige Knape. Kennelijk achtte het hof dan ook de door [verweerder] c.s. op dit punt verschafte gegevens voldoende terzake dienend en concreet om [eiseres] aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen, in die zin dat deze door die gegevens in staat werd gesteld te beoordelen op welk punt zij haar eventuele bewijslevering zou hebben te richten (vgl. HR 20 april 2007, nr. C06/016, LJN: BA1093). Aldus heeft het hof niet miskend wat de genoemde verplichting in een zaak als deze inhoudt.
3.5.1 Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 4.9 dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de opgetreden zenuwaandoening - ook als die bij de operatie is ontstaan - aan een medische fout van [verweerder] c.s. is te wijten, en tegen de aan dat oordeel ten grondslag liggende redengeving in de daaraan voorafgaande overwegingen.
3.5.2 Onderdeel 2.1 verwijt het hof een verkeerd criterium te hebben gehanteerd door in dit geval van [eiseres] het "positieve" bewijs te verlangen dat een peri-operatieve fout de oorzaak van de zenuwaandoening is. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het uitgaat van een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft onderzocht of er voldoende aanwijzingen zijn voor een dergelijke fout en dit onderzoek vooral verricht op basis van de bevindingen van de deskundigen Carpay en Knape. Dat stond het hof vrij.
Van een door het hof gehanteerd "aangescherpt criterium", zoals onderdeel 2.2 het noemt, is geen sprake. Voorzover het onderdeel hiermee bedoelt dat het hof de omvang van het in zaken als deze op de patiënt rustende bewijsrisico heeft miskend, moet het volgende worden opgemerkt. Kennelijk en terecht heeft het hof - evenals de
rechtbank - als uitgangspunt genomen dat het bewijsrisico ter zake van de medische fout van [verweerder] c.s. als oorzaak van de zenuwaandoening, op [eiseres] rustte. Het heeft echter tevens in aanmerking genomen, zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen, dat op [verweerder] c.s. een verzwaarde stelplicht rustte. Het heeft dan ook niet miskend dat het bewijsrisico van [eiseres] door deze verzwaarde stelplicht werd verlicht. Het hof heeft dus de omvang van het bewijsrisico niet miskend. Anders dan onderdeel 2.1 betoogt, verplichtte geen rechtsregel het hof om, gelet op de door onderdeel 1.1 genoemde omstandigheden van dit geval (zie hiervoor in 3.4.1), bij voorbaat een vermoeden van een medische fout van [verweerder] c.s. ten gunste van [eiseres] aan te nemen alvorens het onderzoek uit te voeren dat het heeft uitgevoerd.
In het oordeel van het hof ligt besloten dat dit onderzoek geen grond gaf voor het aannemen van een dergelijk vermoeden. Ook dat stond het hof vrij.
3.5.3 Voorts wordt het hiervoor in 3.5.1 vermelde oordeel door de onderdelen 2.2 tot en met 2.4.6 aangevallen met een groot aantal klachten, merendeels over de motivering. Zij beogen in wezen een herbeoordeling van de feitelijke stellingen van partijen en het aanwezige bewijsmateriaal, waarvoor in cassatie geen plaats is. Overigens falen de klachten omdat zij zich richten tegen oordelen die, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, niet onbegrijpelijk zijn en geen nadere motivering behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 juni 2007.
Conclusie 15‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beroepsaansprakelijkheid arts (gynaecoloog/anesthesist). Schadevordering van patiënte voor een na haar operatie gebleken aandoening; onrechtmatige daad, zorgvuldigheidsnorm; medische fout, oorzakelijk verband met aandoening, stelplicht- en bewijslastverdeling (art. 150 Rv); verplichting van arts tot verschaffen aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering; bewijsrisico patiënt.
Rolnr. C06/031HR
mr. J. Spier
Zitting 23 maart 2007
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2]
3. Stichting Ziekenhuis Amstelveen
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende, door de Rechtbank in rov. 1 onder a-e van haar vonnis van 28 juni 2000 vastgestelde en door het Hof in rov. 4.1.1-4.1.2 van zijn in cassatie bestreden arrest samengevatte feiten.
1.2 [Eiseres] is op 29 juni 1995 onder volledige anesthesie geopereerd in het Ziekenhuis Amstelveen (SZA) wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Bij de operatie waren [verweerder 1 en verweerster 2] betrokken als gynaecoloog respectievelijk anesthesioloog.
1.3 Op 5 juli 1995 is [eiseres] uit het ziekenhuis ontslagen.
1.4 Op 10 juli 1995 heeft [eiseres] haar huisarts [betrokkene 1] geraadpleegd in verband met klachten aan de linkerhand (gevoelloosheid, tintelingen). De huisarts heeft haar, toen fysiotherapie geen uitkomst bood, verwezen naar [betrokkene 2], neuroloog bij SZA.
1.5 [Betrokkene 2] heeft in of rond oktober 1995 vastgesteld dat sprake was van een lichte neuropathie van de nervus ulnaris in de linkerarm.
1.6 Op 17 oktober 1996 heeft [betrokkene 3], plastisch chirurg bij het VU-ziekenhuis, een neurolyse van de nervus ulnaris proximaal van de cubitale tunnel van de linkerarm verricht, echter zonder positief resultaat.
2. Procesverloop
2.1.1 Bij exploot van 30 maart 1998 heeft [eiseres] [verweerder] c.s. gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam. Zij heeft gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat, met nevenvorderingen.
2.1.2 [Eiseres] heeft aan haar vordering, naast de onder 1 vermelde feiten, ten grondslag gelegd dat [verweerder] c.s. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de (zorgverplichting uit de) met haar gesloten behandelingsovereenkomst.
2.1.3 Volgens [eiseres] was na de operatie, anders dan voordien, sprake van neurologische klachten aan de buitenste twee vingers van de linkerhand. Sprake was aanvankelijk van gevoelloosheid, later tevens van verkramping en het veelvuldig in de klauwstand trekken van vingers.
2.1.4 Ter onderbouwing van de vordering heeft zij aangevoerd dat [verweerder] c.s. niet hebben voorkomen dat bij haar gedurende de periode van anaesthesie op 29 juni 1995 een niet aan de operatie inherent, niet noodzakelijk en niet vanzelf optredend drukletsel van de ulnariszenuw van de linkerhand zou onstaan. De beschadiging van de nervus ulnaris zou zijn ontstaan ten gevolge van druk op de zenuw rond de operatie als gevolg van een verkeerde positionering van haar armen door [verweerder] c.s. Aan de neurochirurgische ingreep aan haar linkerarm op 17 oktober 1996 heeft zij een groot en ontsierend litteken overgehouden, zonder dat door die ingreep de klachten zijn verminderd.
2.1.5 Bij cvr heeft zij nog beroep gedaan op een verklaring in een andere zaak van de zenuwarts [betrokkene 4] (hoofd van de neurologische polikliniek in het Dijkzicht-ziekenhuis) waarin onder meer is te lezen:
"alle post-operatieve drukneuropathiëen van de nervus ulnaris (..) die ik in mijn 30-jarige praktijk (..) heb gezien, waren niet het gevolg van de positionering tijdens de operatie maar ten gevolge van de "at risk"positie tijdens de periode in de recovery room" (sub 3.3).
2.2 [Verweerder] c.s. hebben ten verwere aangevoerd dat zij bij de uitvoering van de operatieve ingreep de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog respectievelijk anaesthesist mocht worden verwacht. Ook hebben zij betwist dat het letsel is ontstaan in verband met de operatie.
2.3.1 In haar tussenvonnis van 28 juni 2000 heeft de Rechtbank overwogen dat de bewijslast ten aanzien van het door [verweerder] c.s. toerekenbaar tekorschieten in de nakoming van hun verplichtingen uit de met [eiseres] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst, ten aanzien van het bestaan van letsel en het ten aanzien van de veroorzaking daarvan in beginsel op [eiseres] rust (rov. 4.1).
2.3.2 Volgens de Rechtbank heeft [eiseres] aan de op haar rustende (verlichte) stelplicht voldaan door te stellen dat zij vóór de ingreep de relevante, met het letsel samenhangende klachten niet had, dat deze klachten zich terstond of kort na de ingreep hebben geopenbaard, dat ten aanzien van het letsel een voldoende duidelijke diagnose is gesteld en dat, naar algemeen medisch inzicht, een verkeerde handeling, vóór, tijdens of na de ingreep als plausibele oorzaak van het intreden van het gediagnosticeerde letsel heeft te gelden (rov. 4.3).
2.3.3 Naar het oordeel van de Rechtbank hebben [verweerder] c.s. onvoldoende onderbouwd dat de onderhavige klachten ook door andere omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Naar algemeen medisch inzicht wordt druk, uitgeoefend op de nervus ulnaris, in ieder geval gezien als een belangrijke veroorzakende factor van post operatieve neuropathie van de nervus ulnaris (rov. 4.4). Dit brengt mee dat [verweerder] c.s. het door [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering gestelde niet voldoende hebben betwist, zodat dit voorshands en behoudens tegenbewijs als juist dient te worden beschouwd (rov. 4.5).
2.3.4 De Rechtbank heeft [verweerder] c.s. toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs dat naar algemeen medisch inzicht andere plausibele - voor het onderhavige geschil relevante - oorzaken voor de bij [eiseres] opgetreden neuropathie kunnen worden aangewezen dan een peri-operatief uitgeoefende druk op de zenuw. Dit bewijs moet door een deskundigenbericht worden geleverd (rov. 4.6).
2.3.5 Voorts heeft de Rechtbank [verweerder] c.s. toegelaten tot het (tegen)bewijs dat [verweerder 1 en verweerster 2] bij de voorbereiding van de ingreep, de operatie zelf en in de postoperatieve fase, al het redelijkerwijs mogelijke hebben gedaan om te voorkomen dat het bij [eiseres] ingetreden letsel zich zou voordoen. Daarnaast heeft de Rechtbank SZA toegelaten tot het (tegen)bewijs dat bij het aansluitende ziekenhuisverblijf van [eiseres] al het redelijkerwijs mogelijke is gedaan om te voorkomen dat het bij [eiseres] ingetreden letsel zich zou voordoen (rov. 4.7).
2.4 In haar tussenvonnis van 13 juni 2001 heeft de Rechtbank Prof. dr. J.T.A. Knape en Prof.dr. J.H.J. Wokke tot deskundigen benoemd. Zij heeft bepaald dat aan de deskundigen de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Kunt u aangeven of naar algemeen medisch inzicht een andere oorzaak voor de bij [eiseres] opgetreden neuropathie kan worden aangewezen dan een in de anesthesieperiode uitgeoefende druk op de zenuw? Zo ja, welke en hoe waarschijnlijk acht u het dat van die oorzaak sprake is?
2. Kunt u gemotiveerd aangeven of naar uw oordeel tijdens en/of na de operatieve ingreep op 29 juni 1995 door [verweerder 1] en/of [verweerster 2] en/of de onder hun verantwoordelijkheid werkende verpleging de vereiste zorg is betracht om letsel van de nervus ulnaris te voorkomen?
3. Hebt u nog andere opmerkingen die voor de beslissing van het geschil van belang kunnen zijn?
2.5 Bij beschikking van 12 december 2001 heeft de Rechtbank in plaats van Prof. Wokke dr. J.A. Carpay tot deskundige benoemd.
2.6 Het rapport van dr. Carpay, gedateerd 16 oktober 2002, luidt, voorzover van belang:(1)
"Op 19 augustus 2002 ontving ik het conceptrapport van prof. dr J.T.A. Knape, anesthesioloog, aan wie ik eerder een verslag van mijn bevindingen had gezonden. Kennis genomen hebbende van de bevindingen van prof. Knape kan ik bevestigen dat wij overleg gevoerd hebben, dat naar zijn mening overeenstemming bestaat tussen onze bevindingen en conclusies, en dat onze rapporten als één geheel kunnen worden gezien, waarbij ik mij in dit rapport op het beoordelen van de neurologische aspecten en beantwoorden van de vragen op neurologisch terrein heb toegelegd.
(...)
Aanvullende informatie
Gegevens uit de behandelende sector:
(...)
Brief van 16-01-1997 geschreven door collega [betrokkene 3], plastisch chirurg in het AZVU.
(...) Het operatieverslag geschreven door collega [betrokkene 3] maakt samenvattend melding van het volgende: 'Gedeeltelijke uitval van de nervus ulnaris links na gynaecologische operatie, het teken van Tinel zit met name in de bovenarm. De nervus ulnaris blijkt in de cubitale tunnel vrij los te zitten met een goede diameter en ongeveer 3 cm. proximaal daarvan begint een vernauwing, deze gaat door over een afstand van ongeveer 8 cm. en daarna achter de triceps wordt de zenuw weer normaal. Er wordt een neurolyse verricht en in het zeer strakke gedeelte wordt ook het perineuriuxn alleen gekliefd met behoud van de vascularisatie. Vooralsnog zie ik hier geen reden voor verdere transpositie aan de zenuw. Eerst zullen we moeten afwachten of de zenuw zich wel wil herstellen.
(...)
Beantwoording van de gestelde vragen:
Vraag 1. (...)
Voor de opsomming van oorzaken van het ulnarisletsel bij de elleboog kan verwezen worden naar pagina 77 van het boek van Staal, van Gijn en Spaans:
Mononeuropathies. (...)
Behoudens iatrogene oorzaken waaronder verkeerd positioneren van de arm gedurende algemene anesthesie wordt een opsomming gegeven van diverse alternatieve oorzaken.
Als alternatieve oorzaken zijn bij betrokkene te overwegen: repeterende flexie en extensiebewegingen van de elleboog, danwel langdurig leunen met de elleboog op een bureau. Hoewel patiënte anamnestisch heeft gesproken over veel typewerkzaamheden en lange dagen in de periode voor de bovenvermelde ingreep, had zij in die periode geen klachten die erop wijzen dat de oorzaak in deze richting kan worden gezocht. Bij de in het AZVU door de afdeling Plastische Chirurgie verrichte operatie aan de zenuw zijn geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van bijvoorbeeld verworven of congenitale afwijkingen in omliggende structuren in het beloop van de zenuw waar deze gelaedeerd was.
De beschreven afwijkingen aan de zenuw zoals die tijdens de ingreep in het AZVU zijn gezien kunnen zowel voor als na de anesthesie in Amstelveen zijn ontstaan. Naar mijn mening zijn er geen objectieve neurologische bevindingen in het dossier, die het waarschijnlijk maken dat er sprake was van een asymptomatische stoornis in de zenuw die peri-operatief symptomatisch is geworden. De beoordeling van de zenuw tijdens operatie in het AZVU vond immers plaats in 1996 en dus ruim na het ontstaan van de klachten en ruim na de operatie in Amstelveen.
Als laatste alternatieve oorzaak kan nog worden overwogen dat de later ontdekte subklinische hypothyroïde ook al in 1995 aanwezig was en in die periode aanleiding gaf tot kwetsbaarheid van het zenuwstelsel c.q. het bestaan van een polyneuropathie. Ook hiervoor zijn in de anamnese of in het laboratoriumonderzoek uit 1996 onvoldoende aanwijzingen te vinden.
Al met al acht ik van geen van deze mogelijke alternatieve oorzaken van ulnaris neuropathie zo waarschijnlijk, dat hierin met voldoende zekerheid de oorzaak voor de klachten gezocht mag worden.
Vraag 2. (...)
Hiervoor verwijs ik naar de bevindingen van Prof. dr. J.T.A. Knape (...)."
2.7.1 Het rapport van Prof. Knape, gedateerd 14 december 2002, luidt, voorzover van belang:(2)
"Beschouwing
De gynaecologische operatie van [eiseres], geboren [geboortedatum] 1964 op 29 juni 1995 is gecompliceerd geraakt door een n. ulnaris neuropathie links.
Deze complicatie is zelden.(3) Sinds de eerste beschrijvingen door Budinger en Garrigues in 1890 zijn 'slechte anesthesiologische zorg' en 'foutieve positionering' van de patiënt als oorzakelijke factoren genoemd voor de ontwikkeling van een ulnarisneuropathie. Deze factoren kunnen bij sommige chirurgische patiënten een rol spelen, maar andere factoren kunnen eveneens bijdragen tot het ontstaan van postoperatieve neuropathie. Bij twaalf patiënten die een ulnaris neuropathie kregen konden Wadsworth en Williams slechts bij twee patiënten aannemelijk maken dat externe druk tijdens de operatie hiertoe had bijgedragen. Ook niet-chirurgische patiënten (die niet geopereerd worden) kunnen tijdens ziekenhuisopname een ulnaris neuropathie krijgen.(..)
Behalve druk spelen dus ook andere factoren een rol, zoals het lichaamsgewicht, het mannelijk geslacht en de duur van het ziekenhuisverblijf. Bij een aantal patiënten met een ulnaris neuropathie bleek ook de contralaterale n. ulnaris niet normaal te functioneren.
Tijdens een perioperatieve periode kan zo'n asymptomatische, tevoren niet normale zenuw dan symptomatisch worden. Dat laatste zou bij deze patiënte van belang kunnen zijn. Bij de operatie in de VU bleek de n. ulnaris in het proximale traject van de elleboog 'abnormaal dun'. Het is niet onmogelijk dat een latente dysfunctie van dit deel van de n. ulnaris in de perioperatieve periode manifest is geworden zonder duidelijk extra uitlokkend moment in de zin van compressie. Tot slot: ook sterke flexie van de elleboog en externe compressie kunnen de zenuw beschadigen.
Bij de onderhavige casus is niet aannemelijk geworden dat het hier om een medische fout handelt.(4) Op het anesthesieverslag is weliswaar niet vermeld wat de houding van patiënte is geweest en hoe de armen gepositioneerd zijn geweest. Opgemerkt moet worden dat het vermelden van de positie van de patiënt op het anesthesie verslag in Nederlandse Ziekenhuizen in 1995 niet algemeen gebruikelijk was. Ook waren in die tijd positioneringprotocollen niet algemeen voorhanden. Wel wordt sinds jaar en dag in de opleiding tot anesthesioloog uitgebreid aandacht besteed aan de positie van de patiënt op de operatietafel en de daarmee samenhangende risico's en complicaties, met name de decubitus en de neuropathie van de n. ulnaris en de n. peroneus. Anesthesiologen zijn zich daarvan goed bewust en besteden in het algemeen dan ook de nodige aandacht aan de juiste positionering van de patiënt en in voorkomende gevallen aan bescherming van oppervlakkig lopende perifere zenuwen.
De ingreep bij [eiseres] heeft ongeveer ruim een uur geduurd. De armen waren volgens de mondelinge verklaring van [betrokkene 5], (lees:) beide op de armsteunen gelegd in supinatiestand, waarbij de armsteunen waren uitgelegd zodat beide armen zichtbaar waren. Dit is een gebruikelijke positie, waarbij de kans op compressie van de n. uinaris in de kwetsbare regio van de suicus ulnaris van de elleboog buitengewoon gering is.
Niet zeker is of de bloeddrukmeetband om de linker of om de rechter arm was aangebracht. Maar als de band om de linkerarm zou zijn gelegd is deze band als oorzaak van de n. ulnaris neuropathie evenmin waarschijnlijk. Volgens het anesthesieverslag is gedurende dertien keer tijdens de ingreep de bloeddruk kortdurend gemeten. Dit is gebruikelijk, maar is geen 'oorzaak' van een n. ulnaris neuropathie.
In het traject van de bovenarm boven de cubitale tunnel ligt de n. ulnaris ingebed tussen de spieren van de bovenarm en daar was bij de operatie in de VU een vernauwing van de n. ulnaris zichtbaar. Voor zover het hier niet om een anatomische variant gaat is de enige compressie die ik mij tijdens een operatie in dat traject kan voorstellen druk door het op de armsteun (met de daarop liggende arm) leunen van een assistent-operateur. Hierover bestaat geen informatie.
Maar wel moet opgemerkt worden
• dat een assistent bij een onderbuiksoperatie meestal vrij ver naar distaal staat en dat de kans dat deze langdurig grote druk heeft uitgeoefend op een uitgelegde arm verwaarloosbaar is,
• dat in de direct postoperatieve fase nergens is opgemerkt dat er tekenen van huidcompressie bij de binnenzijde van de bovenarm zijn gezien. (Patiënte heeft ook geen drukpijn in de bovenarm aangegeven)
• en dat de n. ulnaris, zoals genoemd, in dit traject goed ingebed ligt tussen spier- en vetweefsel.
Een en ander maakt deze hypothese derhalve ook niet waarschijnlijk.
Een n. ulnaris neuropathie hoeft zich niet noodzakelijkerwijs peroperatief te ontwikkelen, maar kan ook in de postoperatieve fase ontstaan. Hieronder valt in de onderhavige casus op te merken dat de patiënte na een betrekkelijk korte ingreep snel weer wakker was. Binnen enkele minuten na de ingreep was zij klaar wakker en kon zij alle ledematen normaal bewegen. Er is dus zeker geen sprake geweest van een langdurige periode van verlaagd bewustzijn en immobiliteit, waarbij een onjuiste positie van de linkerarm een oorzakelijke rol zou hebben kunnen gespeeld. Een en ander wordt nog eens onderstreept door een snel herstel in die zin dat patiënte binnen een uur na aankomst op de verkoeverkamer naar de afdeling ontslagen kon worden.
De conclusie moet dus zijn dat er mijns inziens geen positieve aanwijzingen zijn op basis waarvan nalatigheid kan worden verweten. De betreffende anesthesioloog is niet in de gelegenheid geweest om kort na de ingreep de patiënt te zien of haar klachten te aanhoren en heeft de patiënte niet kunnen adviseren en heeft zich derhalve niet kunnen verweren.
Er moet daarom mijns inziens worden aangenomen dat de noodzakelijkerwijs later mondeling afgegeven verklaring over de standaard positionering van patiënte inderdaad heeft plaats gevonden. Weliswaar was het toentertijd niet gebruikelijk om de positie van de patiënt op het anesthesieverslag te noteren, maar wel was het gebruikelijk om patiënten zodanig op een operatietafel te positioneren dat decubitus (doorliggen) en beschadiging van perifere zenuwen zoveel mogelijk werd voorkomen.
Voor zover bekend waren er geen andere risicofactoren voor het ontstaan van een n. ulnarisneuropathie aanwezig.
Verder is op te merken dat er geen wetenschappelijke onderbouwing voor de beste positionering of bescherming van kwetsbare lichaamsdelen beschreven is.
En zoals bekend: ook bij zorgvuldig positioneren kan een perifere neuropathie voorkomen.
Eindconclusie: n. ulnaris neuropathie in aansluiting aan een operatieve ingreep op 29 juni 1995 als complicatie zonder duidelijk aan te wijzen directe oorzaak."
2.7.2 Op vraag 1 van de Rechtbank heeft Prof. Knape geantwoord:
"Zoals ik in de beschouwing heb aangegeven zijn er in het algemeen ook andere oorzaken dan enkel alleen maar druk op de zenuw aan te wijzen die een ulnarisneuropathie kunnen veroorzaken. Ik wijs erop dat mijns inziens uit de stukken is gebleken dat in de onderhavige casus de kans dat er onopgemerkt gedurende langere tijd ongewenste druk uitgeoefend is op de n. ulnaris in het gebied waar de neurochirurg later afwijkingen heeft aangetroffen buitengewoon klein is. Op basis hiervan is de kans dat enkel alleen externe druk de neuropathie heeft veroorzaakt zeer klein."
2.7.3 Op vraag 2 heeft prof. Knape geantwoord:
"Rekening houdend met de overwegingen in de beschouwing hierboven is het antwoord: ja."
2.7.4 Prof. Knape signaleert nog dat [eiseres]
"(t)egen de achtergrond van het verdriet over de zwangerschappen (..) boos [is] over veel zaken. Zij is vooral boos dat niemand in het ziekenhuis Amstelveen ooit "sorry" tegen haar heeft gezegd. (..)
Zij was boos omdat de gynaecoloog de anesthesioloog niet heeft geïnformeerd over haar klacht en patiënte is boos omdat ze de anaesthesioloog nooit heeft gezien en denkt dat de bloeddrukband het heeft gedaan. Zij vindt tevens dat zij slecht is geïnformeerd.
Desgevraagd zou zij toch nog aandacht willen van de medewerkers van het ziekenhuis Amstelveen voor haar ellende" (blz. 3).
2.8.1 In haar eindvonnis van 18 februari 2004 heeft de Rechtbank de vordering van [eiseres] toegewezen.
2.8.2 Volgens de Rechtbank blijkt niet van andere oorzaken dan peri-operatief uitgeoefende druk op de zenuw (rov. 6). Dit wordt in rov. 7, 8 en 9 nader uitgewerkt.
2.8.3 Uit het feit dat het letsel van [eiseres] tijdens de ingreep is ontstaan, terwijl het risico hierop mocht worden geacht uitgesloten te zijn en dat geen andere waarschijnlijke oorzaak is aan te wijzen, moet de gevolgtrekking worden gemaakt dat tijdens de ingreep een vermijdbare fout is gemaakt. Hieruit trekt de Rechtbank de conclusie dat [verweerder] c.s. niet alles hebben gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om het bij [eiseres] opgetreden letsel te voorkomen (rov. 14).
2.9 [Verweerder] c.s. zijn in hoger beroep gekomen van de vonnissen en de beschikking van de Rechtbank. [Eiseres] heeft het beroep bestreden.
2.10.1 Bij arrest van 29 september 2005 heeft het Hof de uitspraken waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] alsnog afgewezen.
2.10.2 Het Hof geeft eerst de aan de deskundigen voorgelegde - hiervoor onder 2.4 geciteerde - vragen weer en citeert vervolgens uit de rapporten van beide deskundigen (rov. 4.2.3-4.2.5). Deze citaten werden hierboven onder 2.6 en 2.7.1-2.7.3 weergegeven.
2.10.3 Ten gronde heeft het Hof, voor zover in cassatie van belang, het navolgende overwogen
"4.3 Het hof zal de grieven I tot en met VI gezamenlijk behandelen. In de kern leggen deze grieven de vraag voor of de bij [eiseres] opgetreden nervus ulnaris neuropathie links is ontstaan tijdens de operatie op 29 juni 1995 of in de postoperatieve fase en of dat ontstaan is te wijten aan een medische fout. Maatstaf in dezen is of het handelen van (althans onder verantwoordelijkheid van) [verweerder] e.a. is geweest zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.
4.4 [Eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat [verweerder] e.a. een fout hebben gemaakt. [Verweerder] e.a. hebben dat betwist. Zij hebben beschreven wat de gang van zaken bij de operatie is geweest, kennelijk het medisch dossier aan [eiseres] ter beschikking gesteld en verder uiteengezet dat het gaat om een zeldzame complicatie die vaak door andere factoren dan een fout wordt veroorzaakt. Aldus hebben [verweerder] e.a. naar het oordeel van het hof [eiseres] voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van hun betwisting teneinde haar aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Dat in de verslagen die zich in het medisch dossier bevinden, geen mededelingen over de positionering van [eiseres] tijdens (en na) de operatie zijn opgenomen, maakt die verslaglegging niet onder de maat - en is geen reden om aan te nemen dat [verweerder] e.a. hun inlichtingenplicht op dit punt niet naar behoren zijn nagekomen - omdat uit het rapport van Knape blijkt dat het opnemen van dergelijke mededelingen ten tijde van de onderhavige operatie niet tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep behoorde, wat [eiseres] niet (voldoende) heeft weersproken. Ook voor het overige is geen toereikende grondslag gesteld of gebleken om aan te nemen dat de verslaglegging niet voldoet aan hetgeen daarvan destijds mocht worden verwacht. Dit alles brengt mee dat er onvoldoende reden is om de bewijslast met betrekking tot de door [eiseres] gestelde medische fout, die in beginsel op haar rust, te leggen op [verweerder] e.a. in die zin dat zij zouden hebben te bewijzen dat geen fout is gemaakt.
4.5 Het hof stelt verder voorop dat het optreden van een complicatie bij een operatie niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat een medische fout is gemaakt. In dit geval blijkt uit de rapporten van de deskundigen dat er meerdere mogelijke oorzaken voor het optreden van de neuropathie zijn, waarvan een medische fout - het vermijdbaar uitoefenen van druk - er één is. Het hof ziet in de stellingen van partijen of anderszins geen of onvoldoende aanleiding om - in het voetspoor van de rechtbank - deze ene mogelijke oorzaak tot uitgangspunt te nemen. Er moet daarom worden nagegaan of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt.
4.6 Blijkens zijn rapport heeft Knape dat onderzocht. Zijn conclusie is dat sprake is van een complicatie zonder duidelijk aan te wijzen directe oorzaak. Zijns inziens zijn er geen positieve aanwijzingen op basis waarvan [verweerder] e.a. nalatigheid kan worden verweten. De kans dat onopgemerkt gedurende langere tijd ongewenste druk is uitgeoefend op de nervus ulnaris in het gebied waar de neurochirurg later afwijkingen heeft aangetroffen, acht hij buitengewoon klein. Knape meent dat bij de operatie de vereiste zorg is betracht om neuropathie te voorkomen.
4.7 De bevindingen van Carpay zijn daarmee niet in strijd. Carpay heeft - kennelijk ingegeven door de vraagstelling van de rechtbank - onderzocht of er aanwijzingen zijn dat andere mogelijke oorzaken dan een medische fout tijdens of na de operatie zich hebben voorgedaan en is tot de conclusie gekomen dat geen van deze mogelijke andere oorzaken zo waarschijnlijk is dat daarin met voldoende zekerheid de oorzaak voor de neuropathie mag worden gezocht. Daaraan valt echter niet de conclusie te verbinden dat naar de mening van Carpay dus een medische fout wel in de bedoelde mate waarschijnlijk is. Integendeel, Carpay heeft in zijn rapport aangegeven dat tussen zijn en Knapes bevindingen en conclusies overeenstemming bestaat en hun rapporten als één geheel kunnen worden gezien. Carpay is het dus kennelijk eens met de conclusie van Knape dat er geen positieve aanwijzingen zijn om een dergelijke fout aan te nemen. Voorts heeft Carpay voor het antwoord op vraag 2, of de vereiste zorg is betracht om letsel van de nervus ulnaris te voorkomen, verwezen naar de bevindingen van Knape, die deze vraag met 'ja' heeft beantwoord.
4.8 Het hof acht de bevindingen van de deskundigen naar behoren gemotiveerd. Hetgeen [eiseres] tegen de bevindingen van Knape heeft ingebracht, acht het hof, mede in aanmerking genomen dat Knape mag worden geacht over deskundigheid te beschikken die [eiseres] ontbeert, niet van voldoende gewicht om gerede twijfel te zaaien aan de juistheid daarvan. Het hof neemt de bevindingen van de deskundigen daarom over.
4.9 Uit die bevindingen volgt dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de opgetreden neuropathie - ook als die bij de operatie is ontstaan - aan een medische fout van [verweerder] e.a. is te wijten. Dat brengt mee dat de vordering van [eiseres], waaraan een dergelijke fout ten grondslag ligt, niet toewijsbaar is. In zoverre slagen de grieven I tot en met VI."
2.11 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] c.s. hebben het beroep bestreden. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht. [Eiseres] heeft nog gerepliceerd.
3. Inleiding
3.1 Inzet van deze zaak is of het letsel dat [eiseres] stelt te hebben opgelopen is te herleiden tot de onder 1.2 vermelde medische ingreep. Beide partijen beantwoorden die vraag - het ligt voor de hand; anders zou er immers geen geschil zijn - in tegengestelde zin.
3.2.1 De Rechtbank heeft, overeenkomstig de suggesties van partijen, twee deskundigen benoemd. Uit hun bevindingen valt - heel kort gezegd - af te leiden dat in deze zaak en ook in vergelijkbare zaken (vaak) onduidelijk is wat de oorzaak van het gestelde letsel is.
3.2.2 De moeilijkheid waarmee de rechter in dit soort zaken wordt geconfronteerd, is hierin gelegen dat hij de medische kant van de zaak niet goed kan beoordelen. Hij zal zich dus moeten verlaten op het oordeel van deskundigen. Een oordeel dat hij (veelal) slechts kan toetsen op helderheid, consistentie en begrijpelijkheid. De taak die de rechter in ons staatsbestel (en, bij mijn weten, in dat van de meeste landen) in dit soort gevallen heeft, is daarom in zeker zin een ondankbare en in feite een onmogelijke. Hij zal een knoop moeten doorhakken op een terrein dat hij niet beheerst.
3.3 [Eiseres] heeft met vuur en overtuiging - en juridisch ampel onderbouwd - uiteengezet dat en waarom haar in deze zaak de helpende hand moet worden toegestoken. Zij heeft toepassing van de daarvoor geëigende juridische technieken - voorshands aannemelijk achten van stellingen; verzwaarde stelplicht van de wederpartij; omkering van de bewijslast - bepleit. De Rechtbank is haar daarin gevolgd. Het Hof heeft in andere zin beslist.
3.4 Voor de benadering van [eiseres] valt zeker het nodige te zeggen, al was het maar omdat het weinig aantrekkelijk is een benadeelde met schade te laten zitten die is te wijten aan een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis van een ander. Maar een tegengesteld perspectief is eveneens mogelijk. Het bekoort evenmin om een derde aansprakelijk te houden voor schade die hij niet heeft berokkend.
3.5.1 Dit laatste perspectief kan niet louter worden bezien vanuit individuele zaken, al geldt ook daarvoor dat het onbevredigend zou zijn aansprakelijkheid aan te nemen voor niet veroorzaakte schade. Hoewel de laatste jaren steeds minder de trom der onverzekerbaarheid en het uit de hand lopen van het aantal claims wordt geroerd(5) - ongetwijfeld omdat daarvan in feitelijke zin geen sprake is(6) - blijft goed voor ogen te houden dat het formuleren van vuistregels en a fortiori algemene regels die benadeelden te hulp schieten in hun bewijsnood aanzienlijke gevolgen kunnen hebben. Het is ten minste zeer de vraag dat een wenkend perspectief is.(7)
3.5.2 Nog geheel daargelaten dat de samenleving staat voor grotere uitdagingen dan het vergoeden van schade waarvan niet voldoende aannemelijk is dat deze door een derde is berokkend. Te denken valt in het bijzonder aan de samenleving in haar geheel - met name ook landen zoals Bangladesh, Singapore, een aantal eilanden in de Stille Zuidzee en helaas ook ons land - in zéér sterke mate bedreigende gevolgen van klimaatverandering die alle - aanzienlijke - ellende die de mensheid de afgelopen duizenden jaren heeft gekend in de schaduw zullen stellen.(8) Het moge zijn dat de kans dat de apocalyps zich manifesteert nog (enkele) decennia verwijderd is, recent onderzoek suggereert een verschuiving naar het heden.(9) Niet "vroeg" genoeg kan worden begonnen met het treffen van maatregelen. Worden deze tijdig getroffen, dan bestaat goede hoop dat de kosten binnen redelijke perken zullen blijven.(10) Maar helaas wijst niets erop dat dit laatste scenario werkelijkheid wordt. Daarvan uitgaande zullen onvoorstelbare offers moeten worden gebracht, niet in het minst door de landen die het zwaarst zullen worden getroffen; enkele daarvan noemde ik al. In dit licht bezien is er eens te minder grond voor het inslaan van de m.i. heilloze weg personen van wie niet aannemelijk is dat zij door toedoen van een derde schade hebben geleden vergoeding daarvan toe te kennen. Ik zeg daarmee niet dat de status quo van het (aansprakelijkheids)recht ware te bevriezen. Wél dat er klemmende redenen moeten zijn om het te verruimen, zeker wanneer het gaat om groepen van gevallen.
3.6 In dit soort zaken heeft de feitenrechter de nodige vrijheid. Dat geldt in de eerste plaats op het vlak van stelplicht en bewijslast.(11) Zijn vrijheid is nog aanzienlijk groter op het stuk van waardering van het bewijs.
3.7 In cassatie valt in beginsel weinig eer te behalen in zaken waarin het Hof op begrijpelijke en voldoende gemotiveerde wijze de knoop doorhakt. Het is niet de taak van de cassatierechter om eigen feitelijke oordelen te vellen, nog daargelaten dat hij daarvoor op dit soort terreinen niet over betere expertise beschikt dan de feitenrechter. De steller van het middel heeft dat uiteraard onderkend. Zij richt haar pijlen vooral op de bewijslastverdeling en op de begrijpelijk- en toereikendheid van 's Hofs motivering.
4. Bespreking van de klachten
4.1 Het middel wordt voorafgegaan door een inleiding die geen klachten behelst.
4.2 Klacht 1 valt twee overwegingen aan. De onderdelen 1.1-1.3 komen op tegen rov. 4.5 van 's Hofs arrest. Onderdeel 1.4 is gericht tegen rov. 4.4.
4.3.1 Onderdeel 1.1, dat uitsluitend ter inleiding dient, somt in de eerste plaats de volgende feiten op waarvan in cassatie hetzij als feitelijk vaststaand, hetzij bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag zou moeten worden uitgegaan:
* de neuropathie-klachten van [eiseres] zijn direct na de operatie ontstaan;
* [eiseres] had vóór de operatie geen klachten;
* neuropahtie als gevolg van een verkeerde positionering (en als gevolg daarvan een ongewenste druk op de zenuw) tijdens of vlak na de operatie is een bekend fenomeen;
* de kans dat een peri-operatieve neuropathie ontstaat ondanks adequate maatregelen is niettemin (zeer) gering.
* vast staat dat [eiseres] gedurende (een groot deel van) de periode waarbinnen het letsel zou kunnen zijn opgetreden, en waarvoor zij in beginsel de bewijslast draagt, onder narcose was en dus buiten machte om ook maar iets omtrent ontstaansmoment en exacte oorzaak waar te nemen.
4.3.2 Het onderdeel stelt vervolgens dat de Rechtbank in (rov. 4.5 van) haar tussenvonnis van 28 juni 2000 terecht heeft geoordeeld dat [eiseres] aan haar stelplicht en bewijslast had voldaan, zodat voorshands en behoudens tegenbewijs, van de door haar gestelde fout rond de operatie dient te worden uitgegaan. Het citeert met instemming de overweging (rov. 4.3) van de Rechtbank dat voldoende moet worden geacht dat een patiënt "in een dergelijke situatie" stelt dat hij
"vóór de ingreep de relevante, met het letsel samenhangende klachten niet had, dat deze klachten zich terstond of kort na de ingreep hebben geopenbaard, dat ten aanzien van het letsel een voldoende duidelijke diagnose is gesteld en dat, naar algemeen medisch inzicht, een verkeerde handeling voor, tijdens of na de ingreep als een plausibele oorzaak voor het intreden van het gediagnostiseerde letsel heeft te gelden."
4.3.3 In rov. 4.5 heeft het Hof overwogen dat uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat er meerdere mogelijke oorzaken voor het optreden van neuropathie zijn, waarvan een medische fout er één is, dat het in de stellingen van partijen of anderszins geen of onvoldoende aanleiding ziet om (in het voetspoor van de Rechtbank) een fout als mogelijke oorzaak tot uitgangspunt te nemen en dat daarom moet worden nagegaan of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt.
4.4 Volgens onderdeel 1.2 getuigt rov. 4.5 van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in een situatie als de onderhavige aan het te leveren bewijs te stellen eisen. Het betoogt dat het Hof heeft miskend dat uit de redelijkheid en billijkheid, gelet op de hierboven onder 4.3.1 genoemde feiten, een (vuist)regel voortvloeit omtrent de bewijslastverdeling zoals door de Rechtbank geformuleerd en gehanteerd.
4.5 Voor het geval onderdeel 1.2 zou falen omdat een dergelijke (vuist)regel geen steun vindt in het recht, voert onderdeel 1.3 aan dat rov. 4.5 onvoldoende is gemotiveerd. De omstandigheid dat er meerdere mogelijke oorzaken zijn voor neuropathie, vormt, volgens deze klacht, geen (afdoende) weerlegging van de argumenten die de Rechtbank kennelijk aan de door haar gehanteerde bewijslastverdeling ten grondslag heeft gelegd; te weten dat waar de kans dat iemand een neuropathie krijgt rond een operatie al zeer gering is, de kans dat deze persoon ([eiseres]), bij wie geen aanwijsbare andere oorzaak voor het letsel is aan te wijzen, een neuropathie krijgt "rond een operatie" die niet het gevolg daarvan is, zo verwaarloosbaar klein is, dat het jegens deze patiënt redelijk en billijk is voorshands van een peri-operatieve fout uit te gaan, behoudens door de wederpartij te leveren bewijs.
4.6 In de gedachtegang van de steller van het middel komt - terecht - grote betekenis toe aan de vraag naar de waarschijnlijkheid van een - kort gezegd - in de sfeer van het ziekenhuis gemaakte fout; dat blijkt met name uit onderdeel 1.2. Zou juist zijn dat die kans (heel) groot is, dan kan dat inderdaad grond opleveren om [eiseres] op bewijsrechtelijk vlak de helpende hand toe te steken. Het gaat hier om de vierde sub 4.3.1 genoemde omstandigheid waarop de klacht in belangrijke mate rust.
4.7 Volgens voetnoot 8 bij het middel zoekt [eiseres] voor haar opvatting steun in rov. 4.4 in fine van het eerste tussenvonnis en rov. 13 van het eindvonnis van de Rechtbank. Nu daartegen, aldus nog steeds de klacht, niet is "gegriefd" zou hiervan in cassatie moeten worden uitgegaan.
4.8.1 Aan het slot van bedoelde rov. 4.4 gaat de Rechtbank in op de stelling van [verweerder] c.s. dat het onderhavige letsel ook als complicatie van de operatie kan optreden zonder dat een fout is gemaakt. De Rechtbank doet die stelling af met de overweging dat die kans zo gering is
"dat zij niet kan afdoen aan de noodzakelijke plausabiliteit van rond de operatie op de zenuw uitgeoefende druk als oorzaak van de neuropathie".
4.8.2 In het eindvonnis borduurt de Rechtbank hierop voort. "Andere mogelijke oorzaken weggedacht" wordt de kans dat het letsel zonder fout zou zijn ontstaan "uitgesloten" geacht (rov. 13, kort samengevat).
4.9.1 Wat er van het oordeel van de Rechtbank en de vraag of dat is bestreden ook zij, het zegt weinig over en is in elk geval niet beslissend voor de mate van waarschijnlijkheid dat het gestelde letsel aan een tekortkoming van [verweerder] c.s. is te wijten.
4.9.2 De Rechtbank heeft dat zeer wel onderkend. In de passage in het tussenvonnis voorafgaand aan die waarop [eiseres] beroep doet, gaat zij in op andere oorzaken die het gestelde letsel zouden hebben kunnen veroorzaken. Daaromtrent hebben [verweerder] c.s., volgens de Rechtbank, evenwel niets voldoende onderbouwd aangevoerd. In het eindvonnis grijpt zij hierop terug waar wordt gesproken van het wegdenken van andere oorzaken.
4.10 In de mvg wordt op niet voor misverstand vatbare wijze aangegeven dat de oorzaak van dit soort kwalen veelal niet is gelegen in de gebeurlijkheden tijdens de operatie; zie grief I en de toelichting daarop onder 3.4. De grieven II en III bouwen hierop voort. Aldus wordt de benadering van de Rechtbank bestreden.
4.11 's Hofs oordeel, dat aansluit bij de zojuist genoemde grieven,(12) komt er in een notendop weergegeven op neer dat onduidelijk is wat de oorzaak van het pretense letsel is. Het kan verband houden met de operatie, maar het kan ook een andere oorzaak hebben (rov. 4.5 met verdere uitwerking in rov. 4.6 en 4.7). Naar 's Hofs inzicht kan niet gezegd worden dat de kans op een bepaalde oorzaak te wijten aan [verweerder] c.s. beduidend is (rov. 4.9). Bij die stand van zaken zag het geen grond voor de door de Rechtbank gevolgde benadering.
4.12 In een situatie als onder 4.11 bedoeld, is geen plaats voor een hoofd- of vuistregel dat de bewijslast moet worden omgekeerd of dat sprake is van een voorshands vermoeden. De rechtsklacht van onderdeel 1.2 stuit daarop af.
4.13.1 Onderdeel 1.3 gaat ervan uit dat de kans dat het gestelde letsel niet aan een fout is te wijten gering is; de s.t. van mrs Van Duijvendijk-Brand en Hurkens onder 2.3 en 2.3.2 wijst daar in andere woorden ook op. Het Hof heeft evenwel in andere zin geoordeeld. Dat oordeel wordt niet inhoudelijk, laat staan gemotiveerd, bestreden. Daarop loopt deze klacht stuk.
4.13.2 Voor zover de s.t. onder 3.3.1 al een inhoudelijke bestrijding van 's Hofs oordeel behelst, moet daaraan voorbij worden gegaan nu een dergelijke klacht in het middel niet is te lezen.
4.14 Voor zover het middel er nog over bedoelt te klagen dat het Hof heeft geoordeeld dat [eiseres] "positief bewijs" moet leveren van een medische fout,(13) berust het op een verkeerde lezing van 's Hofs oordeel. Het Hof heeft in de gegeven omstandigheden, zoals vermeld onder 4.11, geen grond gezien af te wijken van de hoofdregel van art. 150 Rv.
4.15 Onderdeel 1.4 komt op tegen 's Hofs oordeel dat [verweerder] c.s. hun inlichtingenplicht naar behoren zijn nagekomen. Het Hof zou ten onrechte alleen acht hebben geslagen op hetgeen "de geldende professionele standaard" eist. Het komt evenwel, volgens het onderdeel, aan op de vraag of "het rechtens kan worden aangerekend dat die gegevens niet zijn opgenomen".
4.16 Het onderdeel bestrijdt - terecht - niet 's Hofs oordeel dat [eiseres] niet heeft weersproken dat het ten tijde van de operatie "niet tot de professionele standaard binnen de beroepsgroep behoorde" een en ander in het verslag op te nemen.
4.17.1 Waar het Hof spreekt van "de professionele standaard" heeft het onmiskenbaar het oog op de standaard die werd gehanteerd door redelijk bekwame en redelijk handelende medici. Het woord "professioneel" kan moeilijk in andere zin worden begrepen. Bij die stand van zaken bestaat geen onderscheid met de rechtens te hanteren maatstaf. Hierop loopt de klacht stuk.
4.17.2 Op de in het onderdeel genoemde plaatsen in de gedingstukken is weliswaar ampel aandacht aan deze kwestie geschonken, maar niet wordt uit de doeken gedaan waarom meer zou moeten worden gevergd dat de "professionele standaard". Voor de cvr ligt dat trouwens voor de hand omdat het rapport van Prof. Knape van later datum is.
4.18 De s.t. van mrs Van Duijvendijk-Brand en Hurkens voeren nog aan dat sprake was van een reëel risico en dat daarmee rekening diende te worden gehouden (onder 3.4.3).
4.19 Die opvatting vindt evenwel geen steun in de feiten waarvan in cassatie zal moeten worden uitgegaan. Alleen al uit een door [eiseres] in geding gebracht rapport valt het tegendeel af te leiden. Datzelfde geldt voor de bevindingen van Prof. Knape. Hij schrijft dat de onderhavige complicatie "zelden" voorkomt.
4.20 In een setting als zo-even bedoeld, valt zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, niet in te zien waarom in afwijking van de "professionele standaard" zou moeten worden gevergd dat de wijze van positioneren in de verslaglegging wordt opgenomen.(14)
4.21.1 Ik veroorloof mij daarbij nog in meer principiële zin aan te tekenen dat een dergelijke eis zeer wel haaks zou kunnen staan op de - ook door de Grondwet klaarblijkelijk gewaarborgde - eisen ter "bevordering van de volksgezondheid".(15) Het is van algemene bekendheid dat de medische wereld steeds meer verzandt in een papierwinkel (of de elektronische versie daarvan) hetgeen medici afhoudt van hun eigenlijke taken. Dit, gevoegd bij de afnemende kosten die de samenleving blijkbaar, de vergrijzing ten spijt, voor gezondheidszorg over heeft, illustreert dat het stellen van tijdrovende eisen die hooguit voor een zéér klein aantal personen goede zin zouden kúnnen hebben haaks staat op het wezen van de gezondheidszorg: de behandeling en verpleging van personen die daaraan behoefte hebben.
4.21.2 Het zojuist geschetste perspectief past wonderwel in de benadering die Uw Raad - en buitenlandse rechters - al jaar en dag hanteren en die hier te lande bekend staat als de kelderluik-criteria.(16) Nu in casu de kans op letsel bijzonder klein is en de kosten van het treffen van (in het algemeen dus niet bijster zinvolle) maatregelen op macro-schaal negatieve effecten sorteert, bestaat geen goede grond om deze op straffe van aansprakelijkheid (of een verzwaard bewijsrégime) te verlangen.(17) Eens te minder nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzonder ernstige schade.(18)
4.22 "Klacht 2" valt in een veelheid van onderdelen uiteen. Uit de eerste alinea en § 2.1 valt op te maken dat de klachten zich kanten tegen rov. 4.5 en 4.7-4.9. Het Hof zou ten onrechte "het positieve bewijs verlangen dat een peri-operatieve fout de oorzaak is". Voldoende zou zijn dat "alternatieve oorzaken zo onwaarschijnlijk zijn dat zij moeten worden uitgesloten", aldus nog steeds onderdeel 2.1.
4.23 Deze kernklacht mist doel omdat zij berust op een verkeerde lezing van 's Hofs arrest.
4.24.1 In rov. 4.5 geeft het Hof aan dat uit de rapporten der deskundigen blijkt dat er
"meerdere mogelijke oorzaken voor het optreden van de neuropathie zijn, waarvan een medische fout (..) er één is".
4.24.2 Daarom moet, volgens het Hof, worden nagegaan
"of er voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt".
4.24.3 Het Hof signaleert dat er, volgens Prof. Knape, geen positieve aanwijzingen zijn dat sprake is van een fout. De kans dat ongewenste druk op de litigieuze zenuw is uitgeoefend, acht Prof. Knape buitengewoon klein (rov. 4.6).
4.24.4 Het rapport van Dr. Carpay onderschrijft de conclusies van Prof. Knape. Hij is het derhalve
"kennelijk eens met de conclusie van Knape dat er geen positieve aanwijzingen zijn om een dergelijke fout aan te nemen" (rov. 4.7).
4.24.5 Op grond van dit een en ander komt het Hof tot de slotsom dat er
"onvoldoende grond is om aan te nemen dat de opgetreden neuropathie - ook als die bij de operatie is ontstaan - aan een medische fout van [verweerder] e.a. is te wijten" (rov. 4.9).
4.25 Reeds uit de onder 4.24.2 geciteerde passage en met name uit de woorden "voldoende aanwijzingen" blijkt dat de onjuistheid van de lezing van de klacht. Dat wordt door het overigens onder 4.24 weergegevene onderstreept. Naar 's Hofs oordeel zijn er meerdere oorzaken mogelijk en kan niet worden gezegd dat een medische fout de meest waarschijnlijke oorzaak is. Dat is iets heel anders dan wat onderdeel 2.1 het Hof toedicht.
4.26 Onderdeel 2.2 behelst geen (zelfstandige) klacht.
4.27 Onderdeel 2.3 komt met een aantal klachten op tegen 's Hofs oordeel dat "Carpay het dus kennelijk geheel eens [is] met Knape". Die uitleg wordt onbegrijpelijk genoemd. Het doelt daarbij, naar ik begrijp, uitsluitend op de kans dat tijdens de operatie ongewenste druk is uitgeoefend.
4.28 Deze klacht stuit reeds af op de door [eiseres] zelf in geding gebrachte rapportage van [betrokkene 4] zoals weergegeven onder 2.1.5.
4.29 Onderdeel 2.3.1 verwijt het Hof de taakverdeling van de deskundigen te hebben veronachtzaamd.
4.30 Deze klacht miskent al aanstonds dat de Rechtbank in rov. 3 van haar tussenvonnis van 13 juni 2001 het niet noodzakelijk heeft geacht de vragen per deskundige uit te splitsen. Zij nam daarbij expliciet afstand van het standpunt van [eiseres]. Anders gezegd: zij liet het aan deskundigen zelf over om te bepalen welke vragen zij vanuit hun expertise konden beantwoorden.
4.31 Het moge zijn dat [eiseres] meent dat Prof. Knape een oordeel heeft geveld over een kwestie die lag buiten het gebied van zijn deskundigheid, het Hof heeft die opvatting van de hand gewezen in rov. 4.8.
4.32.1 Het gaat hier om een louter feitelijke kwestie die zich onttrekt aan een beoordeling in cassatie. Nu Prof. Knape zelf van oordeel was dat hij de hier bedoelde - mede aan hem voorgelegde - vraag kon beantwoorden én ook omdat Dr Carpay zijn oordeel onderschrijft, is 's Hofs oordeel allerminst onbegrijpelijk. Daarbij teken ik, ten overvloede, nog aan dat [eiseres] wél heeft gesteld maar niet - laat staan aan de hand van de opvattingen van deskundigen - nader heeft onderbouwd waarom een en ander buiten de deskundigheid van Prof. Knape zou liggen. Zij is blijven steken in algemeenheden over de deskundigheid van een neuroloog en een anaesthesioloog.
4.32.2 Daar komt nog bij dat Prof. Knape zijn oordeel onder meer motiveert met een concrete verwijzing naar door anderen gedaan onderzoek; zie de onder 2.7.1 geciteerde "Beschouwing", tweede alinea.
4.33 Voor zover onderdeel 2.3.2 iets toevoegt aan hiervoor al behandelde klachten, gaat het om de stelling dat het rapport van Dr Carpay zou hebben geoordeeld dat er positieve aanwijzingen bestonden "dat rondom de operatie ongewenste druk is uitgeoefend op de nervus ulnaris".
4.34.1 Deze klacht voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. omdat in het geheel niet wordt aangegeven waarom zijn rapport aldus zou moeten worden gelezen. Dat spreekt ook geenszins voor zich. In de conclusie van antwoord na deskundigenbericht heeft [eiseres] dat trouwens met zoveel woorden erkend:
"Geen van beide deskundigen heeft gemotiveerd kunnen aangeven of naar zijn oordeel voor, tijdens en/of na de operatieve ingreep (..) door gedaagden of door de verpleging de vereiste zorg is betracht om letsel aan de nervus ulnaris te voorkomen" (sub C, blz. 3).
4.34.2 De steller van de klacht ziet er verder aan voorbij dat dr Carpay:
a. vraag 2, onder verwijzing naar Prof. Knape, bevestigend beantwoordt;
b. allerminst zegt wat hem door [eiseres] in de mond wordt gelegd. Hij geeft niet aan dat een fout aannemelijk is, maar acht alternatieve oorzaken niet "zo waarschijnlijk dat hierin met voldoende zekerheid de oorzaak van de klacht gezocht mag worden" (zie onder 2.6 in fine).
4.35 Ook onderdeel 2.3.3 loopt hierin vast.
4.36 Voor zover het de aanvullende klacht postuleert dat het Dr Carpay's rapport onvoldoende is gemotiveerd, is sprake van een ontoelaatbaar novum. Nog afgezien hiervan dat de gedachtegang die aan het onderdeel blijkbaar ten grondslag ligt - ook wanneer geen oorzaak kan worden vastgesteld, moet de meest waarschijnlijke oorzaak worden vastgesteld, ongeacht de vraag of dat mogelijk is - onjuist is.
4.37 Onderdeel 2.3.4 is een herhaling van zetten van onderdeel 2.3.1. Het deelt het lot daarvan.
4.38.1 De s.t. van mrs Van Duijvendijk-Brand onder 4.2.3 voert, naar ik begrijp, nog aan dat Prof. Knape het Hof erin laat tuinen door niet de gestelde vraag, maar een andere vraag te beantwoorden. Nog daargelaten dat een daarop toegespitste klacht ontbreekt, wordt voor dat verwijt geen enkele motivering gegeven. Prof. Knape heeft m.i. een alleszins relevant rapport geschreven.(19) Ook het Hof was die mening toegedaan.
4.38.2 Daaraan doet niet af - daarop wijst de s.t. sub 4.3 met juistheid - dat er vaak een gevaar schuilt in de interpretatie van deskundigenrapporten door leken. De oplossing van dat probleem kan evenwel niet door de cassatierechter worden geboden. Daaraan doet evenmin af dat denkbaar was geweest dat het Hof een comparitie had gelast om de deskundigen (nadere) vragen te stellen. Het ligt in voorkomende gevallen m.i. voor de hand dat de meest gerede partij daarop in feitelijke aanleg tijdig en met kracht van argumenten aandringt.
4.39 Ook onderdeel 2.4 strekt ten betoge dat Prof. Knape de vereiste deskundigheid mist voor neurologische kwesties.
4.40 Deze klacht faalt op de onder 4.32 genoemde grond. Zij faalt bovendien omdat Dr Carpay, die - ook volgens [eiseres] - wél over de vereiste deskundigheid beschikt, het oordeel van Prof. Knape heeft onderschreven.
4.41 Nu de klacht tegen 's Hofs oordeel dat de verslaglegging tekort schoot m.i. faalt, mocht (en moest) Prof. Knape wel afgaan op de mondelinge mededelingen van [betrokkene 5]. Het bewijs van de onjuistheid van die mededelingen rustte op [eiseres]. Dat bewijs heeft zij niet geleverd en ook niet aangeboden. De anders luidende klacht van onderdeel 2.4.2 loopt daarop stuk.
4.42 Onderdeel 2.4.3 voegt niets wezenlijks toe aan al eerder besproken klachten. Het berust andermaal op de m.i. onjuiste veronderstelling dat Dr Carpay van oordeel was dat de "neuropathie (vrijwel) alleen kan zijn ontstaan door de druk op de zenuw".
4.43 Onderdeel 2.4.4 bouwt voort op de daaraan voorafgaande klachten en deelt hun lot.
4.44 Onderdeel 2.4.5 miskent dat de bewijslast van de fout in de gegeven omstandigheden op [eiseres] ligt nu a) in het geheel niet aannemelijk is geworden dat zo'n fout is begaan en b) [verweerder] c.s. aan hun stelplicht hebben voldaan. [eiseres] heeft, los van haar door het Hof op goede grond verworpen stelling over de ontoereikende verslaglegging, onvoldoende aangevoerd in welk opzicht [verweerder] c.s. in hun stelplicht tekort zouden zijn geschoten. Het valt ook niet goed in te zien.
4.45 Onderdeel 2.4.6 vertolkt een afsluitende klacht. Deze biedt geen nieuwe gezichtspunten. Het faalt eveneens.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Vgl. rov. 4.2.4 van 's Hofs arrest.
2 Vgl. rov. 4.2.5 van 's Hofs arrest.
3 Bedoeld zal wel zijn: komt zelden voor.
4 Bedoeld is ongetwijfeld dat niet aannemelijk is geworden dat een medische fout is gemaakt.
5 En als dat wél gebeurt, steevast zonder onderbouwing. Ook J.H. Wansink heeft daarop gewezen: Verzekerd, 2006 nr 15 blz. 5.
6 Tegen het einde van de vorige eeuw was het aantal medische claims betrekkelijk constant, al nam de schadelast aanzienlijk toe; zie J. Spier en O.A. Haazen, preadv. NJV 1996 blz. 19 e.v.
7 In vergelijkbare zin Ton Hartlief, NJB 2006 blz. 2521. In hun belangwekkende s.t. sub 5.1.2 betogen mrs Van Duijvendijk-Brand en Hurkens dat het indienen van claims een loterij blijft wanneer de rechter hen niet de helpende hand biedt. Dat moge zijn, maar als hij dat wél doet dan zullen ook ongefundeerde claims moeten worden gehonoreerd. Voor dat aspect heeft [eiseres] begrijpelijkerwijs minder oog, maar het lijkt goed dat wél in de overwegingen te betrekken. Zoals bij de bespreking van onderdeel 2.3 van klacht 2 nog zal blijken, is de beschouwing bovendien gestoeld op een verkeerde lezing van 's Hofs arrest.
8 Het zou een volstrekte illusie zijn te denken dat verzekeraars daarvoor soelaas kunnen bieden. Veeleer lijkt ook voor hen sprake van een catastrofale ontwikkeling, al wordt dat mogelijk nog niet goed onderkend.
9 De aansprakelijkheidsrechtelijke aspecten laat ik verder rusten, hoewel ook deze aanmerkelijk kunnen zijn; zie nader Roda Verheyen, Climate Change Damage and International Law (2005) en Joseph Smith en Donald Shearman, Climate Change Litigation (2006).
10 Zie met name Sir Nicholas Stern, Review on the economics of climate change, een rapport uitgebracht op verzoek van de Engelse regering.
11 Zie bijv. HR 15 december 2006, rolnr. C05/252, RvdW 2007, 1 rov. 3.4.
12 Zie met name rov. 4.3 en 4.4 derde volzin van 's Hofs arrest.
13 S.t. onder 3.1.
14 De in de s.t. onder 3.4.6 genoemde rechtspraak en de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense voor HR 7 september 2001, NJ 2001, 615 sub 14 leggen m.i. geen gewicht in de schaal omdat zij niet zien op gevallen waarin de professionele standaard geen verslaglegging vergde.
15 Art. 22 lid 1; zie nader Vlemminx, in A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet (2000) blz. 241/2.
16 Zie nader C.C. van Dam, Aansprakelijksrecht nr 801 en art. 4:102 Principles of European Tort Law, waarover Text and Commentary (Widmer) blz. 75 e.v., zomede Walter van Gerven e.a., Tort Law blz. 29 e.v.
17 Voor de goede orde: het gaat in de onderhavige zaak, anders dan in gevallen waarop de kelderluik-doctrine ziet, niet om maatregelen ter voorkoming van schade. Maar de parallel dringt zich op.
18 Over de precieze aard en omvang is, allicht omdat schadevergoeding op te maken bij staat wordt gevorderd, niet veel komen vast te staan. Ter vermijding van misverstand: uiteraard is betreurenswaardig dát [eiseres] aan een aantal kwalen lijdt, ongeacht de vraag wat de oorzaak daarvan is.
19 De juistheid daarvan kan ik niet beoordelen en laat ik dan ook rusten. Zij het met de kanttekening dat ik geen reden heb er aan te twijfelen.
Beroepschrift 28‑12‑2005
Heden, de achtentwintigste december tweeduizendvijf, ten verzoeke van [requirante], wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]), maar te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 30, kantorengebouw ‘Babylon’, kantoren A, vijfde verdieping, (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. J. van Duijvendijk-Brand, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door haar wordt aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
[Heb ik, HERBERT-JAN BAARS, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van SYCO PAULUSMA, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende en beiden tevens woonplaats hebbende aan het Tussen Meer 1/B;]
AAN
- 1.
[gerequireerde 1], wonend te [woonplaats];
- 2.
[gerequireerde 2], wonend te [woonplaats];
- 3.
De Stichting STICHTING ZIEKENHUIS AMSTELVEEN, gevestigd te Amstelveen, overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploit doende te Amsterdam, ten kantore van mr. I.M.C.A. Reinders-Folmer, Banstraat 47, 1071 JX te Amsterdam, die in de vorige instantie als procureur is opgetreden voor gerequireerden, aldaar drie afschriften dezes alsmede van het na te melden arrest latende aan:
[de heer P. ter Huppen,]
aldaar ten kantore werkzaam;
AANGEZEGD
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, onder rolnr. 872/04 tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerden als appellanten gewezen en ter openbare terechtzitting van 29 september 2005 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, exploiterende als hiervoor aangegeven, gerequireerden,
GEDAGVAARD
om op vrijdag de zevenentwintigste januari tweeduizendzes, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, en/of verzuim van het vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het hier als ingelast en herhaald te beschouwen arrest, waarvan beroep, ten onrechte om de navolgende redenen:
Inleiding
[requirante] is op 29 juni 1995 onder volledige anesthesie geopereerd in het ziekenhuis Amstelveen wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. De operatie werd uitgevoerd door de gynaecoloog [gerequireerde 1]. Anesthesioloog was [gerequireerde 2]. Na de operatie heeft [requirante] klachten gekregen een de linkerhand (gevoelloosheid, tintelingen). Tussen partijen is niet in geschil dat deze klachten worden veroorzaakt door beschadiging van de nervus ulnaris (een perifere zenuw ter hoogte van de elleboog) aangeduid als neuropathie. Partijen twisten in de onderhavige procedure echter over de vraag of deze beschadiging is ontstaan ‘rond de operatie’ van [requirante] (peri-operatief) en of [gerequireerde 1], [gerequireerde 2] en het ziekenhuis dus op die grond jegens [requirante] aansprakelijk zijn.
[requirante] heeft [gerequireerde 1] c.s. aansprakelijk gesteld, stellende dat de beschadiging het gevolg moet zijn geweest van druk op de zenuw ‘rond de operatie’ en dat die beschadiging vermeden had kunnen worden, zodat dit een (medische) fout van het [gerequireerde 1] c.s. oplevert. [requirante] heeft betoogd dat uit de beschadiging zelf het vermoeden volgt dat de beschadiging het gevolg is van een verkeerde positionering van de armen van cliënte rond de operatie, zodat daarmee ook de fout vaststaat.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 28 juni 2000 deze zienswijze gevolgd en [gerequireerde 1] c.s. toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs.
Vervolgens heeft de rechtbank, nadat partijen zich bij akte hebben uitgelaten over de vraag welke deskundigen (vakgebied en namen) benoemd zouden moeten worden en welke vragen aan deze deskundigen zouden dienen te worden voorgelegd, bij tweede tussenvonnis van 13 juni 2001 de vragen geformuleerd, een anesthesioloog (Prof. Dr. Knape) en een neuroloog (Prof. Dr. Wokke) benoemd en bepaald dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig, maar wel gezamenlijk, althans in onderling overleg zullen verrichten.
Omdat Prof. Dr. Wokke niet in staat was het onderzoek (tijdig) te verrichten is in zijn plaats Dr. Carpay benoemd1..
Op 16 oktober 2002 respectievelijk 14 december 2002 hebben de deskundigen hun rapport uitgebracht. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 18 februari 2004 geoordeeld dat het verlangde tegenbewijs door [gerequireerde 1] c.s. niet is geleverd, omdat uit de rapporten weliswaar blijkt dat er mogelijke andere oorzaken denkbaar zijn, maar dat daaruit (met name uit het rapport van Dr. Carpay) eveneens blijkt dat die oorzaken zich niet hebben voorgedaan.
[gerequireerde 1] c.s. zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen, met grieven die zich keren tegen het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat de neuropathie is ontstaan peri-operatief en dat dit is te wijten aan een medische fout.
Het hof overweegt in zijn arrest van 29 september 2005 dat eerst moet worden nagegaan ‘of er voldoende aanwijzingen zijn’ dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt en komt vervolgens tot de conclusie (rov. 4.5) dat, waar Prof. Knape stelt dat er geen positieve aanwijzingen zijn voor nalatigheid en de conclusie van Dr. Carpay daarmee wellicht op het eerste gezicht, maar bij nadere beschouwing toch niet (rov. 4.7) in strijd is, niet is komen vast te staan dat er een fout is gemaakt, zodat de vordering van [requirante] moet worden afgewezen.
Hiertegen richt zich het cassatieberoep.
1. Klacht 1
1.1
In cassatie kan (hetzij als feitelijk vaststaand, hetzij bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag) van de volgende feiten worden uitgegaan:
- •
De neuropathie klachten van [requirante] zijn direct (en dus niet ‘eerst2.’ op 10 juli 2005) na de operatie zijn ontstaan.
‘[requirante] heeft dit (gemotiveerd3.) heeft gesteld. [gerequireerde 1] c.s hebben dit betwist, onder meer in (het tweede deel van) hun eerste grief4.. De overwegingen van het hof (die de grieven I tot en met VI gezamenlijk behandelt, rov. 4.3) kunnen mogelijk aldus worden gelezen dat het hof die grief ‘in zoverre’ (zie rov. 4.9) heeft verworpen (zie rov. 4.5 waarin het hof spreekt over ‘het optreden van een complicatie bij een operatie’, evenals in rov. 4.6), maar denkbaar is ook dat het hof de vraag wanneer de klachten zich nu precies voor het eerst hebben geopenbaard in het midden heeft gelaten (rov. 4.9: ‘de opgetreden neuropathie — ook als die bij de operatie is ontstaan’). In dat geval zal in cassatie van de juistheid van de stellingen van [requirante] op dit punt veronderstellenderwijs mogen worden uitgegaan.’
- •
[requirante] had vóór de operatie geen klachten (dit staat vast als gesteld5. en niet betwist6.).
- •
Neuropathie als gevolg van een verkeerde positionering (en als gevolg daarvan een ongewenste druk op de zenuw) tijdens of vlak na een operatie is een bekend fenomeen7..
- •
De kans dat een peri-operatieve neuropathie ontstaat ondanks adequate maatregelen is niettemin (zeer) gering8..
- •
Vaststaat ook9. dat [requirante] gedurende (een groot deel van) de periode waarbinnen het letsel zou kunnen zijn opgetreden, en waarvoor zij in beginsel de bewijslast draagt, onder narcose was en dus buiten machte om ook maar iets omtrent ontstaansmoment en exacte oorzaak waar te nemen.
De rechtbank oordeelde in haar tussenvonnis van 28 juni 2000 terecht dat [requirante] aan haar stelplicht en bewijslast had voldaan, zodat voorshands en behoudens tegenbewijs (zoals nader omschreven in rov. 4.6 en 4.7) van de door haar gestelde fout rond de operatie diende te worden uitgegaan. De rechtbank achtte namelijk voldoende dat een patiënt in een dergelijke situatie stelt dat hij:
‘vóór de ingreep de relevante, met het letsel samenhangende klachten niet had, dat deze klachten zich terstond of kort na de ingreep hebben geopenbaard, dat ten aanzien van het letsel een voldoende duidelijke diagnose is gesteld en dat, naar algemeen medisch inzicht, een verkeerde handeling voor, tijdens of na de ingreep als een plausibele oorzaak voor het intreden van het gediagnosticeerde letsel heeft te gelden.’
In rov. 4.5 wijst het hof deze door de rechtbank gekozen aanpak van de hand, omdat het geen reden ziet om die ene mogelijke oorzaak tot uitgangspunt te nemen. Het hof meent dat eerst moet worden nagegaan ‘of er voldoende aanwijzingen zijn’ dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt.
1.2
Dat oordeel getuigt allereerst van een onjuiste rechtsopvatting over de, in een situatie als de onderhavige, aan het te leveren bewijs te stellen eisen. Uit de redelijkheid en billijkheid vloeit immers, in aanmerking nemend de vaststaande feiten en omstandigheden van het geval (zoals hiervoor onder 1.1 weergegeven) een (vuist)regel voort omtrent de bewijslastverdeling, zoals door de rechtbank geformuleerd en gehanteerd. Waar het hof de gelding van die (vuist)regel als onjuist van de hand heeft gewezen, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
1.3
Voor het geval Uw Raad de in onderdeel 1.2 geformuleerde klacht zou verwerpen op de grond dat ons recht een dergelijke (vuist)regel niet kent, geldt dat het oordeel van het hof onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. De omstandigheid dat er meerdere (theoretisch) mogelijke oorzaken zijn voor neuropathie, zoals het hof kennelijk doorslaggevend acht (rov. 4.5), vormt immers geen (afdoende) weerlegging van de argumenten die de rechtbank kennelijk 10. — en terecht — aan de door haar gehanteerde bewijslastverdeling ten grondslag heeft gelegd, te weten dat waar de kans dat iemand een neuropathie krijgt rond een operatie (statistiek van de grote getallen) al zeer gering is, de kans dat deze persoon ([requirante]), bij wie (vooralsnog) geen aanwijsbare andere (plausibele) oorzaak voor het letsel is aan te wijzen, een neuropathie krijgt ‘rond een operatie’ (te weten: tijdens de operatie of zeer kort daarna) die niet het gevolg is daarvan, zo verwaarloosbaar klein is, dat het jegens deze patiënt (die óók nog eens het nadeel heeft dat hij gedurende het grootste deel van de periode waarbinnen de fout kan hebben plaatsgevonden buiten machte verkeerde, dus niet in staat was daaromtrent waarnemingen te doen, terwijl daar in casu nog bijkomt dat in het medisch dossier geen aantekening is gemaakt van de wijze van positionering van de armen van [requirante]) redelijk en billijk is voorshands van een peri-operatieve fout uit te gaan, behoudens door de wederpartij te leveren tegenbewijs.
1.4
Waar het Hof in rov. 4.4 overweegt dat [gerequireerde 1] e.a. hun inlichtingenplicht naar behoren zijn nagekomen, ondanks het ontbreken in de verslagen van mededelingen over de positionering van [requirante], omdat het opnemen van zulke gegevens destijds niet tot de professionele standaard van de beroepsgroep behoort, miskent het Hof dat de vraag of toereikende gegevens zijn opgenemen niet afhankelijk is van de geldende professionele standaard maar van een juridische beoordeling, die een hogere norm kan vergen (en in casu, vergt) dan de destijds vigerende maatstaven binnen de beroepsgroep. Het gaat er niet om of het medisch gezien noodzakelijk was zulke mededelingen op te nemen, maar of het rechtens kan worden aangerekend dat die gegevens niet zijn opgenomen. In feitelijke instanties is ook gewezen op het ontbreken van toereikende aantekeningen in het dossier en de daaraan te verbinden consequenties (conclusie van repliek, nrs. 5.1–6.1, memorie van antwoord, blz. 17).
2. Klacht 2
Waar het hof in rov. 4.5 nog aangeeft dat het zal toetsen of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt (welke vraag het hof vervolgens ten onrechte niet onmiddellijk — door het hanteren van een voorshands vermoeden — bevestigend heeft beantwoord, zie hiervoor onder klacht 1), komt het hof daarna in rov. 4.7–4.9 tot de conclusie dat bij het ontbreken van ‘positieve aanwijzingen’ voor een dergelijke medische fout, de vordering van [requirante] niet toewijsbaar is.
2.1
Door aldus te toetsen heeft het hof het verkeerde criterium gehanteerd. Indien in dit geval al niet een vermoeden ten gunste van [requirante] zou moeten worden aangenomen op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan (vuistregel, zie hiervoor klacht 1), dan gaat het toch in ieder geval (veel) te ver om van haar het positieve bewijs te verlangen dat een peri-operatieve fout de oorzaak is. Het aannemelijk maken, in de zin dat andere alternatieve oorzaken zó onwaarschijnlijk zijn dat zij moeten worden uitgesloten (zou men kunnen duiden als negatief bewijs) is immers altijd voldoende en, zo dat niet altijd het geval zou zijn, dan toch zeker in de bijzondere omstandigheden van dit geval (deze zijn opgesomd in 1.1 en komen ook tot uitdrukking in de door de rechtbank geformuleerde vuistregel).
2.2
Indien het hof met de term ‘positieve aanwijzingen’ niet zou hebben bedoeld een aangescherpt criterium voor de bewijslevering te geven, is het oordeel van het hof dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat een medische fout ‘rond de operatie’ de neuropathie heeft veroorzaakt, onbegrijpelijk om de navolgende redenen.
2.3
Aan het slot van rov. 4.5 haalt het hof Knape aan die tot de conclusie is gekomen dat de kans dat tijdens de operatie ongewenste druk is uitgeoefend ‘buitengewoon klein’ is. De bevindingen van Carpay zijn daarmee niet in strijd zijn, aldus het hof in rov. 4.7. Blijkens het slot van die rechtsoverweging hecht het hof daarbij groot belang aan de opmerking van Carpay dat zijn rapport en dat van Knape als één geheel moeten worden gezien. Het hof verbindt daaraan de conclusie dat Carpay het dus kennelijk geheel eens is met Knape. Die uitleg van de rapporten, met name van het rapport van Carpay, is onbegrijpelijk.
2.3.1
Het hof verliest hier uit het oog dat de benoeming van Carpay met name met het oog op de eerste vraag is geschied, omdat Carpay als neuroloog de bij uitstek deskundige is. Zie het tussenvonnis van de rechtbank van 28 juni 2000, rov. 4.6 waarbij de rechtbank expliciet aangeeft dat zij voor de beantwoording van vraag 1 denkt aan de benoeming van een neuroloog als deskundige. Dit is vervolgens zijdens [requirante] in haar antwoordakte (d.d. 22 november 2000, onderdeel 5) geheel onderschreven: de vraag naar de oorzaak van het zenuwletsel is strikt aan een neuroloog voorbehouden, aldus [requirante]. Van de kant van [gerequireerde 1] c.s. is slechts gesteld dat ‘naast een neuroloog’ ook een anesthesioloog zou moeten worden benoemd ‘omdat de positionering van een patiënt tijdens een operatie immers tot de verantwoordelijkheid van een aneasthesioloog behoort’ (akte d.d. 25 oktober, onderdeel 1).
In haar tussenvonnis van 13 juni 2000 heeft de rechtbank overwogen dat het niet noodzakelijk is om de vragen per deskundige te scheiden, maar dat laat uiteraard onverlet haar eerdere oordeel dat de neuroloog de bij uitstek deskundige is om de eerste vraag te beantwoorden. In ditzelfde tussenvonnis heeft de rechtbank de deskundigen ook nog opgedragen het onderzoek zelfstandig te verrichten (rov. 5) en een ‘gezamenlijk geschrift’ op te stellen. De deskundigen hebben aan dat laatste verzoek geen gehoor gegeven; zij hebben ieder een eigen rapport opgesteld (zie processtuk 12). Kennelijk hebben zij om die reden aangegeven dat hun rapporten wel als één geheel moeten worden gezien. Onmiddellijk in aansluiting op die mededeling over het ‘als één geheel’ zien van de rapportages zegt Dr. Carpay echter nog iets en wel dit: ‘waarbij ik mij in dit rapport op het beoordelen van de neurologische aspecten en beantwoorden van de vragen op neurologisch terrein heb toegelegd’. Dit alles maakt dat de uitleg die het hof aan de rapporten van de deskundigen, met name aan dat van Dr. Carpay heeft gegeven, onbegrijpelijk is. Het hof heeft aan die taakverdeling voorbij gezien en om die reden ook een onjuiste interpretatie aan de rapporten heeft gegeven.
2.3.2
Dat aan de vaststelling in het rapport van Carpay, dat géén van de mogelijke, alternatieve, oorzaken zo waarschijnlijk is dat ‘hierin met voldoende zekerheid de oorzaak van de klachten gezocht mag worden’ (curs. JvDB) geen enkele gevolgtrekking mag worden verbonden over de waarschijnlijkheid van de resterende mogelijke, oorzaak, is zonder nadere redengeving eveneens onbegrijpelijk. Indien al juist zou zijn — quod non — dat het rapport van Carpay zo gelezen kan worden dat ook Carpay van mening is dat er geen ‘positieve aanwijzingen’ zijn gevonden dat rondom de operatie ongewenste druk is uitgeoefend op de nervus ulnaris, dan betekent dit nog niet, dat Carpay heeft gezegd dat ook deze oorzaak als onwaarschijnlijk van de hand moet worden gewezen. Indien Carpay dat oordeel zou zijn toegedaan, had hij dat ongetwijfeld vermeld. Het andersluidende oordeel van het hof is mitsdien onbegrijpelijk.
2.3.3
In rov. 4.8 oordeelt het hof dat het de bevindingen van de deskundigen naar behoren gemotiveerd acht. In de hiervoor gegeven lezing van het rapport van Carpay (de enige resterende, waarschijnlijke oorzaak, is een positioneringsfout rondom de operatie) is dat voor wat betreft het rapport van Carpay juist, maar in dat geval is het oordeel van het hof dat [requirante] niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast weer onbegrijpelijk (zie hiervoor).
Indien het rapport van Carpay niet zo mag worden gelezen, is het rapport echter, gelet op de vraagstelling in deze procedure aan Carpay als neuroloog, ook niet naar behoren gemotiveerd. In dat geval zou de meest pregnante vraag immers onbeantwoord zijn gebleven, althans zijn overgelaten aan Knape aan wie vraagstelling 1 nu juist niet (primair) gericht was. De duiding door het hof van het rapport als ‘voldoende gemotiveerd’ is dan onbegrijpelijk.
2.3.4
In rov. 4.8 overweegt het hof nog dat tegenover de deskundigenrapporten de ‘twijfel’ die [requirante] heeft willen zaaien van onvoldoende gewicht is. Het hof ziet er daar aan voorbij dat [requirante] niet zo zeer twijfel heeft willen zaaien over de juistheid van ‘de rapporten’ maar dat zij daarentegen juist heeft benadrukt dat het rapport van Carpay haar stellingen ondersteunt en dat aan dit rapport meer gewicht moet worden toegekend vanwege de deskundigheid van de neuroloog11. (memorie van antwoord p. 13/14) dan aan dat van Knape. Slechts daarnaast heeft zij betoogd dat de rapportage van Knape vragen oproept. Waar het hof op de argumenten over de specifieke deskundigheid van Carpay niet expliciet ingaat, is het oordeel onvoldoende gemotiveerd is. Waar het hof spreekt over het overnemen van ‘de bevindingen’ van de deskundigen is dat oordeel, bovendien onbegrijpelijk, nu de bevindingen niet eensluidend zijn. De enkele opmerking van Carpay dat zijn rapport en dat van Knape ‘als één geheel’ moeten worden gezien maakt dat niet anders.
2.4
Voorts baseert het Hof zich ten onrechte, althans niet naar behoren gemotiveerd, op het rapport van Knape voor zijn conclusie, dat er niet voldoende aanwijzingen zijn dat er tijdens of na de operatie een medische fout is gemaakt die de neuropathie kan hebben veroorzaakt (rov. 4.5–4.8).
2.4.1
Het Hof verliest dan wederom uit het oog — in het bijzonder in rov. 4.8, waar het Hof overweegt dat mag worden aangenomen dat Knape over deskundigheid beschikt — dat het rapport van Knape dient te worden beoordeeld in het licht van zijn specifieke deskundigheid als anesthesioloog, en in het licht van de door de rechtbank voorgelegde vraagstelling, te weten of de oorzaak van de neuropathie is gelegen in gedurende de anesthesieperiode uitgeoefende druk op de zenuw, en of tijdens de ingreep de vereiste zorg is betracht om letsel van de nervus ulnaris te voorkomen. Als anesthesioloog is Knape niet in staat op grond van zijn deskundigheid te verklaren over de neurologische oorzaak van de neuropathie, te weten de eventuele aanwezigheid van druk (aldus is ook betoogd bij memorie van antwoord, blz. 13).
2.4.2
Hoogstens is hij in staat te verklaren of er naar zijn deskundig oordeel aannemelijk is dat sprake is geweest van zodanige (ongeoorloofde) druk, gelet op de gehele gang van zaken in de operatiekamer rond de anesthesieperiode, en of er sprake is geweest van toereikende zorg in die periode. In zijn rapport concludeert Knape dat er geen aanwijzigingen zijn dat ontoereikende zorg is besteed (er ontbreekt informatie over de positionering in het anesthesieverslag, maar de mondelinge verklaring van dr. [gerequireerde 2] geeft aan dat de armen waren gelegd in een positie die Knape als gebruikelijk kenschetst, zie ook conclusie van antwoord na deskundigenbericht d.d. 24 september 2003, nr. 5.D), waarna Knape op basis van algemene ervaring een oordeel geeft over hoe in dit specifieke geval zou moeten zijn gehandeld. Ook over de mogelijkheid van druk door het op de armsteun leunen erkent Knape dat informatie ontbreekt; hij acht een dergelijke hypothese louter uit algemene overwegingen ‘niet waarschijnlijk’. Knape concludeert vervolgens dat er zijn inziens ‘geen positieve aanwijzingen zijn op basis waarvan nalatigheid kan worden verweten.’
2.4.3
Door op basis van dit rapport te concluderen dat onvoldoende bewijs is geleverd dat een medische fout de oorzaak is van de neuropathie, heeft het Hof een onvoldoende gemotiveerd oordeel gegeven. Knape heeft immers geen concreet oordeel gegeven over het in casu al dan niet zijn voorgekomen van druk op de arm of het gegeven zijn van toereikende zorg, terwijl Carpay heeft aangegeven dat de neuropathie (vrijwel) alleen kan zijn ontstaan door druk op de zenuw. Het anesthesiologisch oordeel van Knape, dat het in dergelijke omstandigheden in het algemeen niet waarschijnlijk is dat ongeoorloofde druk is voorgekomen (in het bijzonder niet door de anesthesist is uitgeoefend), is niet toereikend om de neurologische vaststelling, dat in casu zulke druk wel moet hebben plaatsgevonden, te ontkrachten. Knape's conclusie is slechts gebaseerd op algemene ervaring, waarbij hij moet erkennen dat positieve informatie van het ontbreken van zodanige druk ontbreekt, terwijl het verschaffen van zulke informatie in het domein van (en tot de mogelijkheden van) de arts behoort, die immers het in zijn macht heeft toereikend informatie te vergaren over de gang van zaken tijdens de operatie. Op de gebreken in het rapport van Knape is ook gewezen door [requirante] (memorie van antwoord, blz. 6, 14, 16). Het Hof heeft dit alles miskend, en geeft een ontoereikend gemotiveerd oordeel, mede gelet op de ter zake dienende stellingen van [requirante],
2.4.4
Derhalve moet op neurologische gronden worden uitgegaan van het perioperatief uitgeoefend zijn van ongewenste druk op de zenuw, terwijl onvoldoende anesthesiologisch bewijs is geleverd om dit te ontkrachten. Er is door [gerequireerde 1] c.s. geen andere oorzaak van zodanige druk aangewezen dan een foutief handelen door [gerequireerde 1] c.s., althans hebben zij zodanige alternatieve oorzaak niet toereikend onderbouwd (en heeft het Hof zodanige oorzaak ook niet vastgesteld). Er is dan ook reeds daarom grond voor het vermoeden dat het ontstaan van deze druk is gelegen in een toerekenbare tekortkoming van [gerequireerde 1] c.s., hetgeen het Hof heeft miskend, althans waar het Hof niet naar behoren gemotiveerd op in is gegaan.
2.4.5
Daarnaast miskent het Hof dat ook indien de primaire oorzaak van de druk niet is gelegen in direct handelen van [gerequireerde 1] c.s., nog steeds sprake kan zijn van een fout. Het gaat er dus, anders dan het Hof overweegt in rov. 4.5, niet slechts om of een medische fout de neuropathie heeft veroorzaakt, maar ook of door een fout de neuropathie niet is voorkomen. Immers heeft Knape — niettegenstaande de desbetreffende vraag van de rechtbank — geen (toereikend gemotiveerd) anesthesiologisch oordeel uitgesproken, of er door [gerequireerde 1] en/of [gerequireerde 2] en/of de onder hun verantwoordelijkheid werkende verpleging voldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen ter voorkoming van letsel aan de nervus ulnaris. Het rapport bevat slechts de loutere assertie dat voldoende maatregelen zijn genomen, zonder enige concrete onderbouwing dan beschouwingen over welk handelen algemeen gebruikelijk is, waaruit op zichzelf niet kan worden afgeleid hoe in casu is gehandeld (die conclusie van Knape is om dezelfde redenen bestreden bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht d.d. 24 september 2003, nr. 5.D). Het rapport van Knape gaat slechts in op de vraag of er door handelen van de betrokkenen druk is uitgeoefend, en bevat geen beschouwingen over de vraag of zij toereikende maatregelen tegen het voorkomen van druk door andere oorzaken hebben getroffen.
2.4.6
Bij deze stand van zaken had het Hof slechts tot de conclusie kunnen komen dat
- (1)
als vaststaand moet worden aangenomen dat de oorzaak van de neuropathie van [requirante] is gelegen in ‘rond de operatie’ uitgeoefende druk op de zenuw (ongeacht of de oorzaak zelf aan [gerequireerde 1] c.s. toerekenbaar is), en
- (2)
dat er niet voldoende voorzorgsmaatregelen tegen zodanige druk zijn genomen (nu de deskundigen geen gronden voor een andersluidende conclusie hebben aangevoerd).
Reeds het ontbreken van zodanige voorzorgsmaatregelen moet tot de conclusie leiden dat sprake is van een gebrek aan de zorg die van een goed medisch hulpverlener moet worden gevergd, zodat 's Hofs oordeel ook op dit punt onjuist, althans onbegrijpelijk is. Slechts indien Knape had geoordeeld dat, er vanuit gaande dat er wel druk was uitgeoefend, dit medisch geïndiceerd was en zodoende paste bij de zorg van een goed hulpverlener en/of dat de getroffen voorzorgsmaatregelen weliswaar aan de daaraan te stellen normen voldeden, maar dat het uitoefenen van druk desondanks — als gevolg van de bijzondere omstandigheden van het geval — onvermijdelijk was (zodat de voorzorgsmaatregelen weliswaar passend waren maar niet doeltreffend), had het Hof kunnen oordelen dat geen sprake was van een fout, maar zodanige oordelen ontbreken in het rapport van Knape. Althans had het Hof nader moeten motiveren waarom op basis van het rapport van Knape kon worden afgeleid dat in casu toereikende voorzorgsmaatregelen waren genomen.
MITSDIEN
het Uw Raad behage het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2005 te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
[Exploot | € | 71,93 |
BTW (art. 10Btag) | € | 13,67 |
totaal | € | 85,60 |
De opdrachtgever is niet BTW-plichtig.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑12‑2005
[requirante] werd op 5 juli 1995 ontslagen uit het ziekenhuis, dus ook indien zij eerst op 10 juli 1995 voor het eerst haar klachten kenbaar zou hebben gemaakt — quod non — zou dat nog als ‘vrijwel direct’ kunnen worden betiteld.
Zie met name cvr, 1.1 t/m 1.8 en de daarbij gevoegde producties 2 (verklaring echtgenoot) 3 en 4 (verklaringen huisarts) en 5 (verklaring neuroloog [neuroloog]). Zie ook het gespecificeerde bewijsaanbod onder 1.4. Zie voorts mva p. 3 t/m 4, 9 t/m 12.
Cva 2.2/2.3, cvd 2.3 en mvg, (deel van) grief I en (deel van) de daarop gegeven toelichting, zie met name onderdelen 3.7 t/m 3.10.
Inleidende dagvaarding, onder 2.
Zie tussenvonnis van de rechtbank van 28 juni 2000, rov. 4.2 en 4.3. Die vaststelling is door [gerequireerde 1] c.s. in hoger beroep niet bestreden.
Zie de cvr zijdens [requirante] onderdelen 2 en 3 met verschillende producties bestaande uit verklaringen/geschriften van neurologen ter onderbouwing van deze stelling. [gerequireerde 1] c.s. hebben weliswaar de grootte van de kans betwist dat de neuropathie het gevolg is van de periode tijdens de operatie (zie met name cvd onder 2.1 e.v en mvg, onder 3.3 en 3.4) maar niet dat de kwetsuur een bekend fenomeen is bij patiënten in ziekenhuizen ‘rond een operatie’. De rechtbank is in haar tussenvonnis vam 28 juni 2000 (rov. 4.3 en 4.4) dan ook terecht ervan uitgegaan dat het gediagnosticeerde letsel naar algemeen medisch inzicht als ‘peri-operatief’ letsel een bekend fenomeen is. Tegen dat uitgangspunt is door [gerequireerde 1] c.s. niet gegriefd.
Tussenvonnis rechtbank van 28 juni 2000 (rov. 4.4., slot) en eindvonnis rechtbank van 18 februari 2004 (rov. 13). Daarover is door [gerequireerde 1] c.s. niet gegriefd, zie ook de vindplaatsen in de mvg vermeld in vorige voetnoot.
Feit van algemene bekendheid, maar zie voorts nog (expliciet) mva p. 11 onderaan en p. 15, bovenaan en p. 17/18.
Zie tussenvonnis rechtban 28 juni 2000, rov. 4.4 waarin de rechtbank overweegt dat juist de gringe kans van een onvermijdbare postoperatieve neuropathie niet kan afdoen aan de plausibiliteit daarvan. Zie ook het eindvonnis van 18 februari 2004, rov. 13 en 14.
MvA, p. 14/15.