HR, 27-04-2007, nr. C06/091HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ8744
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-04-2007
- Zaaknummer
C06/091HR
- LJN
AZ8744
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8744, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ8744
ECLI:NL:HR:2007:AZ8744, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8744
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Invorderingszaak. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest.
Rolnr. C06/091HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 16 febr. 2007
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
De Ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig ingestelde cassatieberoep is gericht tegen het tussen thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], als principaal appellant en thans verweerder in cassatie, hierna: de Ontvanger, als principaal geïntimeerde gewezen arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 maart 2006, waarbij de door [eiser] ingestelde incidentele vordering ex art. 85 lid 2 Rv tot het verlenen van inzage in het originele exemplaar van een door de Ontvanger in afschrift overgelegd stuk, is afgewezen en in de hoofdzaak de zaak is verwezen naar de rol voor beraad partijen.
2. Het bestreden arrest is een tussenarrest als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv, aangezien het niet een beslissing inhoudt die is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het door [eiser] in conventie of door de Ontvanger in reconventie gevorderde een einde wordt gemaakt. Zie o.m. HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709, HR 9 juli 2004, NJ 2005, 256 nt. HJS, HR 4 februari 2005, NJ 2005, 142, en HR 17 maart 2006, RvdW 2006, 289.
3. Tussentijds cassatieberoep van een tussenarrest is ingevolge art. 401a lid 2 Rv uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald of art. 75 lid 1 Rv van toepassing is. Noch het één, noch het ander is hier het geval. Het hof heeft bij uitspraak van 18 juli 2006 op het verzoek van [eiser] om tussentijds cassatieberoep tegen het thans bestreden arrest toe te staan, afwijzend beslist, en art. 75 lid 1 Rv is in deze zaak niet van toepassing.
4. [Eiser] kan in zijn cassatieberoep derhalve niet worden ontvangen.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 27‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Invorderingszaak. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest.
27 april 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/091HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST OOST-BRABANT/KANTOOR EINDHOVEN (voorheen: DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN EINDHOVEN),
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 21 december 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat [eiser] goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van het door de Ontvanger beweerdelijk uitgevaardigde dwangbevel ter zake van de aanslag IB 1997 en dat dit dwangbevel dientengevolge buiten effect is gesteld;
alsmede de Ontvanger te veroordelen:
b. om zich te onthouden van enige invorderingsmaatregelen ter zake van de op te leggen dan wel reeds opgelegde aanslag IB 1997;
c. tot opheffing van alle ter zake van de aanslag IB 1997 gelegde of nog te leggen beslagen;
d. tot restitutie van alle ter zake van de aanslag IB 1997 reeds uitgewonnen of nog uit te winnen bedragen;
e. tot vergoeding van alle door het onrechtmatig handelen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, met rente;
f. tot vergoeding van de kosten van het geding.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om te dulden dat het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd.
Na een tussenvonnis van 12 november 2003 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 maart 2004 zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Na een tussenarrest van het hof van 15 november 2005 heeft [eiser] een incidentele vordering op grond van art. 85 lid 2 Rv. ingesteld. Bij arrest van 14 maart 2006 heeft het hof in het incident het gevorderde afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor beraad partijen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 14 maart 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
[Eiser] heeft een schriftelijke reactie gegeven op het beroep op niet-ontvankelijkheid.
De zaak is voor wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het dictum van het bestreden, op 14 maart 2006 uitgesproken arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dit arrest is een tussenarrest, waarop art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is.
Nu het hof niet anders heeft bepaald en het niet gaat om een geval waarin art. 75 lid 1 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 342,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 april 2007.