HR, 02-02-2007, nr. R06/128HR
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1113, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
02-02-2007
- Zaaknummer
R06/128HR
- LJN
AZ1113
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ1113, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑02‑2007; (Cassatie)
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ0162, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ1113
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1113, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ1113
Rechtbankuitspraak waarvan sprongcassatie: ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ0162
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑09‑2006
- Wetingang
art. 14 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
art. 14 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
BJ 2007/4
BJ 2007/4
Uitspraak 02‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Bopz, voorwaardelijke machtiging; toelaatbaarheid van in beschikking overgenomen (bijzondere) voorwaarde dat de betrokkene zich houdt aan de met casemanagement gemaakte afspraken; door art. 14a lid 7 Wet Bopz aan de bijzondere voorwaarden te stellen eisen; verhouding tot algemene voorwaarde van art. 14a lid 6 en behandelingsplan.
2 februari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/128HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISEMENT UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft op 28 juni 2006 onder overlegging van een op 19 juni 2006 door [betrokkene 1], als de niet bij de behandeling betrokken psychiater, ondertekende geneeskundige verklaring en het in art. 14a lid 5 Wet Bopz bedoelde behandelingsplan, gedateerd 26 juni 2006, de rechtbank aldaar verzocht ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - een voorwaardelijke machtiging te verlenen.
De rechtbank heeft het verzoek ter terechtzitting van 13 juli 2006 mondeling behandeld; hierbij waren aanwezig de raadsvrouwe van betrokkene, de behandelend psychiater [betrokkene 2] en de casemanager [betrokkene 3].
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe van betrokkene aangevoerd dat het behandelingsplan niet mede door de betrokkene was ondertekend en dat het ziekenhuis geen voorwaarden heeft opgesteld. De rechtbank heeft hierop de verdere behandeling van het verzoek aangehouden.
Op 13 juli 2006 is een "Akkoordverklaring voorwaardelijk Rechterlijke Machtiging" opgesteld, welke verklaring is ondertekend door betrokkene, de behandelend psychiater en de casemanager.
Nadat de rechtbank betrokkene, zijn raadsvrouwe, [betrokkene 4] (arts-assistent) en de casemanager op 27 juli 2006 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van 6 maanden, ingaande 27 juli 2006 en eindigende op 27 januari 2007. De rechtbank heeft bepaald dat voor betrokkene de voorwaarden gelden:
- dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 26 juni 2006;
- dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden;
- dat hij de voorgeschreven depot medicatie accepteert.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Utrecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft aan de rechtbank verzocht ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging te verlenen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 27 juli 2006
een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden en daarbij bepaald dat voor betrokkene de voorwaarden gelden:
- dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 26 juni 2006;
- dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden;
- dat hij de voorgeschreven depotmedicatie accepteert.
De rechtbank overwoog hiertoe, kort samengevat en voorzover in cassatie van belang het volgende.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens, dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
De rechtbank heeft voorts ter gelegenheid van de verhoren op 27 juli 2006 vastgesteld dat het overgelegde behandelingsplan met instemming van betrokkene is opgesteld, dat betrokkene bereid is zich onder behandeling te stellen van de behandelaar, overeenkomstig voornoemd behandelingsplan, en voorts dat betrokkene bereid is de twee andere hiervóór vermelde voorwaarden (hierna: bijzondere voorwaarden) na te leven.
De rechtbank achtte deze voorwaarden aanvaardbaar en verwierp het verweer dat de raadsvrouwe van betrokkene ertegen had gevoerd.
3.2 Onderdeel 1 richt klachten tegen de eerste bijzondere voorwaarde, inhoudend dat betrokkene zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden. Onderdeel 2 is gericht tegen de tweede bijzondere voorwaarde, inhoudend dat betrokkene de voorgeschreven depotmedicatie accepteert.
3.3 Ingevolge art. 14a lid 6 Wet Bopz geschiedt het verlenen van een voorwaardelijke machtiging in elk geval onder de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar, overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan. Naast deze algemene voorwaarde kan de rechter ingevolge lid 7 van hetzelfde artikel bij de voorwaardelijke machtiging voorwaarden stellen
- doorgaans aangeduid als bijzondere voorwaarden ter onderscheiding van de algemene voorwaarde van lid 6 - betreffende het gedrag van de betrokkene, voorzover dit gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. Ingevolge lid 8 kan een voorwaardelijke machtiging slechts worden verleend, indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
3.4.1 Onderdeel 1 wijst op hetgeen is bepaald in art. 14a lid 7, en betoogt dat hierbij voorts in aanmerking dient te worden genomen dat een zekere mate van concreetheid van de voorwaarden gewenst is, opdat sprake is van een specifieke, exacte en naleefbare regel die zich ook door de rechter, voorafgaande aan het afgeven van de voorwaardelijke machtiging laat toetsen. Een dergelijke toetsing is, aldus het onderdeel, immers van belang, nu het hier gaat om een preventieve toetsing van opgelegde vrijheidsbeperkingen; een te ruime voorwaarde verdraagt zich niet met het ingrijpende karakter van een vrijheidsbeperking. De eerste bijzondere voorwaarde voldoet niet aan deze eisen.
3.4.2 Uitgangspunt moet inderdaad zijn dat de voorwaarde moet voldoen aan de in art. 14a lid 7 gestelde eisen en dat dit derhalve in de formulering ervan tot uitdrukking moet komen. Anders dan het onderdeel betoogt, betekent dit echter niet dat slechts voorwaarden kunnen worden opgelegd die een specifieke, exacte en zonder meer door de betrokkene naleefbare regel inhouden.
Van belang is immers, dat in de behandelingssituatie ligt besloten dat de betrokkene niet in een stabiele situatie verkeert en dat, wil de behandeling succes kunnen hebben, flexibel gereageerd moet kunnen worden op wijzigingen in de toestand waarin de betrokkene verkeert, en op ervaringen die bij de behandeling worden opgedaan. Weliswaar kunnen de bijzondere voorwaarden door de rechter worden gewijzigd (art. 14c leden 3-5), maar deze mogelijkheid vergt enige tijd en leent zich daarom niet voor aanpassingen als zojuist bedoeld. Zij is daarvoor ook niet bedoeld.
De strekking van de regeling van de voorwaardelijke machtiging, te weten het vermijden van gedwongen opname door behandeling buiten de inrichting met medewerking van de betrokkene, brengt derhalve mee dat, voorzover de situatie waarin de betrokkene verkeert dit nodig maakt, aan de bijzondere voorwaarde in zekere mate een open karakter mag worden gegeven, zodat bij de behandeling met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de ontwikkelingen.
Ook dit betreft een belang van de betrokkene, die immers belang erbij heeft dat door een succesvolle behandeling opname in een psychiatrisch ziekenhuis wordt vermeden.
Bij dit alles is voorts van belang dat het niet naleven van de gestelde voorwaarden niet zonder meer tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis leidt. Ingevolge art. 14d lid 1 kan de geneesheer-directeur bij niet- naleving de betrokkene doen opnemen; hij is daartoe echter niet verplicht. De opneming geschiedt niet dan nadat de geneesheer-directeur de betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en niet dan nadat hij betrokkene kort tevoren heeft onderzocht of doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. Deze psychiater verschaft aan de geneesheer-directeur een schriftelijke verklaring ter zake van zijn instemming. Ingevolge art. 14e lid 1 staat, ten slotte, met betrekking tot de beslissing van de geneesheer-directeur tot opneming voor de betrokkene en voor ieder van de in art. 4 lid 1 Wet Bopz bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken.
3.4.3 In het onderhavige geval zijn de voorwaarden door de rechtbank kennelijk overgenomen uit een aan de rechtbank overgelegde "Akkoordverklaring voorwaardelijke Rechterlijke Machtiging", die is ondertekend door betrokkene, de behandelend psychiater en de casemanager. De rechtbank achtte de bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden aanvaardbaar, omdat het nakomen van dergelijke afspraken aansluit bij de steunende en de structurering biedende behandeling van betrokkene. Dat de afspraken verder niet zijn benoemd, maakt volgens de rechtbank de voorwaarde niet onaanvaardbaar, nu het gaat om afspraken - waarvan pas kan worden gesproken als sprake is van overeenstemming tussen betrokkene en het casemanagement - en niet om eenzijdig door het casemanagement op te leggen aanwijzingen en het voorts mogelijk moet zijn, zoals de casemanager tijdens de verhoren ook heeft opgemerkt, met betrokkene, al naar gelang de omstandigheden, wisselende afspraken te maken. Daarnaast komt naar het oordeel van de rechtbank de voorwaarde evenmin in strijd met het criterium van art. 14a lid 7 Wet Bopz, inhoudende dat de bijzondere voorwaarden niet de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid mogen beperken.
Deze benadering is in beginsel in het licht van hetgeen hiervóór in 3.4.2 is overwogen, niet in strijd met de wet, behoudens dat onvoldoende is verzekerd dat de in de voorwaarde bedoelde afspraken, waarvan de nakoming als voorwaarde is gesteld en die daarom eveneens aan de door de wet aan de voorwaarden gestelde eisen moeten voldoen, moeten betreffen het gedrag van betrokkene, voorzover dit gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. Zulks had in de voorwaarde moeten zijn opgenomen. In zoverre is onderdeel 1 gegrond.
3.5.1 Onderdeel 2 klaagt dat de tweede bijzondere voorwaarde, inhoudend dat betrokkene de voorgeschreven depotmedicatie accepteert, zonder nadere aanduiding van de modaliteit van de depotmedicatie onvoldoende specifiek en onvoldoende exact is om aangemerkt te kunnen worden als een bijzondere voorwaarde in de zin van art. 14a lid 7 Wet Bopz die een vrijheidsbeperking rechtvaardigt.
3.5.2 De rechtbank heeft vastgesteld dat aan deze voorwaarde enkel zelfstandige betekenis toekomt voor zover daaruit volgt dat de medicatie in depotvorm wordt toegediend. Immers dat betrokkene de voorgeschreven medicatie dient te accepteren, volgt, aldus de rechtbank, reeds uit de vermelding van het therapeutisch middel 'medicatie-consult' in het behandelingsplan in combinatie met de algemene voorwaarde van art. 14a lid 6 Wet Bopz dat betrokkene zich overeenkomstig dit behandelingsplan dient te laten behandelen en, zo is gebleken, ook bereid is te laten behandelen. Het toedienen van medicatie in depotvorm is naar het oordeel van de rechtbank een aanvaardbare voorwaarde om medicatie-ontrouw te voorkomen, waarop, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken, bij betrokkene een reëel risico bestaat. Voorts kan niet worden gezegd dat deze voorwaarde in strijd komt met het criterium dat de Wet Bopz in art. 14a lid 7 voorschrijft bij bijzondere voorwaarden, te weten dat de voorwaarden niet de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid mogen beperken.
Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 2, dat geen klacht inhoudt tegen de algemene voorwaarde en het daaraan ten grondslag liggende behandelingsplan, faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 27 juli 2006;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 2 februari 2007.
Conclusie 02‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Bopz, voorwaardelijke machtiging; toelaatbaarheid van in beschikking overgenomen (bijzondere) voorwaarde dat de betrokkene zich houdt aan de met casemanagement gemaakte afspraken; door art. 14a lid 7 Wet Bopz aan de bijzondere voorwaarden te stellen eisen; verhouding tot algemene voorwaarde van art. 14a lid 6 en behandelingsplan.
R06/128HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 27 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Utrecht
In deze Bopz-zaak gaat het om de vraag of de voorwaarden van een voorwaardelijke machtiging door de rechtbank te ruim zijn geformuleerd.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft aan de rechtbank aldaar verzocht een voorwaardelijke machtiging te verlenen ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Bij het verzoek is een op 19 juni 2006 ondertekende geneeskundige verklaring overgelegd van de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1], alsmede een behandelingsplan d.d. 26 juni 2006.
1.2. Op 13 juli 2006 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden in aanwezigheid van de raadsvrouwe van betrokkene, de behandelend psychiater [betrokkene 2] en de casemanager [betrokkene 3]. Betrokkene zelf was niet verschenen. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden, nadat de raadsvrouwe had aangevoerd dat betrokkene het behandelingsplan niet mede heeft ondertekend en dat het ziekenhuis geen voorwaarden heeft opgesteld. Het psychiatrisch ziekenhuis werd door de rechtbank in de gelegenheid gesteld alsnog de voorwaarden op te stellen en deze door betrokkene te laten ondertekenen.
1.3. Op diezelfde dag is een "Akkoordverklaring voorwaardelijk Rechterlijke Machtiging" opgesteld. Deze verklaring is ondertekend door betrokkene, de behandelend psychiater en de casemanager en houdt voor zover thans van belang in:
"[personalia betrokkene]
Verklaart hierbij akkoord te zijn met de aanvraag voor een voorwaardelijke rechterlijke machtiging.
[Naam betrokkene] houdt zich aan [de] volgende voorwaarden:
1. Hij houdt zich aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden.
2. Hij accepteert de voorgeschreven depot medikatie.
Indien [naam betrokkene] zich niet houdt aan deze voorwaarden zal het RPC Woerden bereid zijn om hem klinisch op te nemen.
(...)"
1.4. De mondelinge behandeling is voortgezet op 27 juli 2006, waarbij ditmaal ook betrokkene aanwezig was. Ter zitting heeft de raadsvrouwe een verweer gevoerd dat - blijkens de vaststelling van de rechtbank - onder meer ertoe strekt dat het in het behandelingsplan genoemde therapeutische middel "medicatie consult" te weinig bepaald is en dat in de bovengenoemde verklaring de twee bijzondere voorwaarden te ruim zijn omschreven. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat met de voorgestelde omschrijving de procedure van art. 14b, die de weg biedt om het behandelingsplan en de voorwaarden lopende een voorwaardelijke machtiging te wijzigen, wordt uitgehold.
1.5. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 juli 2006 dit verweer verworpen en de verzochte voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden, daarbij bepalend dat voor betrokkene de volgende voorwaarden gelden:
- dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 26 juni 2006;
- dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagementteam Woerden; en
- dat hij de voorgeschreven depotmedicatie accepteert(1).
1.6. Namens betrokkene is - tijdig - cassatieberoep ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Inleidende beschouwingen
2.1. Per 1 januari 2004 is de wettelijke regeling van de voorwaardelijke machtiging ingevoerd. Ingevolge art. 14a lid 5 Wet Bopz verleent de rechter een voorwaardelijke machtiging slechts indien een behandelingsplan wordt overgelegd dat met instemming van de betrokkene door de psychiater die verantwoordelijk zal zijn voor de behandeling (de behandelaar) is opgesteld. Het behandelingsplan bevat de therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde buiten de inrichting het gevaar af te wenden en regelt verder de wijze waarop de behandelaar erop toeziet dat het gevaar buiten de inrichting wordt afgewend. Bij AMvB worden eisen gesteld waaraan een behandelingsplan ten minste moet voldoen(2).
2.2. Het verlenen van een voorwaardelijke machtiging geschiedt in ieder geval onder de (algemene) voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan (art. 14a lid 6 Wet Bopz). Naast deze algemene voorwaarde kan de rechter bij de voorwaardelijke machtiging (bijzondere) voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de betrokkene, voorzover dit gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken(3). De rechter verleent slechts een voorwaardelijke machtiging indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden (art. 14a, leden 7 en 8, Wet Bopz). Indien de betrokkene de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft, kan de geneesheer-directeur hem in het psychiatrisch ziekenhuis doen opnemen (zie art. 14d voor de procedure en art. 14e Wet Bopz voor de mogelijkheid om de beslissing van de rechter te verzoeken).
2.3. Na het verlenen van de voorwaardelijke machtiging kan het behandelingsplan met instemming van de betrokkene worden gewijzigd (art. 14b lid 1 Wet Bopz). De betrokkene dan wel de behandelaar kan de officier van justitie schriftelijk verzoeken om de beslissing van de rechter te verzoeken omtrent het wijzigen van de voorwaarden of het aanwijzen van een andere behandelaar (art. 14b lid 3 Wet Bopz)(4).
2.4. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is over de inhoud van het behandelingsplan en de te stellen voorwaarden onder meer het volgende gezegd(5):
"Bij de behandelingen die onderdeel uitmaken van de voorwaardelijke rechterlijke machtiging denken wij niet alleen aan medicatie. Wil behandeling kans van slagen hebben dan moet zij niet worden beperkt tot het op bepaalde tijdstippen verstrekken van medicijnen, maar onderdeel zijn van een breder behandelingsplan. Naast medicatie kan worden gedacht aan dagbehandeling, therapeutische gesprekken op vastgestelde tijdstippen, deelname aan dagbestedingsactiviteiten en arbeidsrehabilitatieprojecten."
en voorts:
"De rechter stelt de voorwaarden vast. Tot de voorwaarden behoort altijd het meewerken aan een vooraf afgesproken behandeling, die is neergelegd in een door de beoogde behandelaar van de patiënt, na overleg met deze, vastgesteld behandelingsplan. Omdat de patiënt zich bereid moet verklaren met de voorwaarden zal hij het eens moeten zijn met de in het behandelingsplan voorziene behandeling. Daarnaast kunnen voorwaarden met betrekking tot het gedrag van de patiënt worden gesteld. Gedacht kan worden aan het afzien van alcohol- of druggebruik, het mijden van bepaalde plaatsen en dergelijke. De voorwaarden die gesteld mogen worden, moeten in relatie staan tot het gevaar dat de patiënt anders ten gevolge van zijn stoornis van de geestvermogens zou veroorzaken. De voorwaarden kunnen tussentijds door de rechter worden gewijzigd. (...) De uitvoering van het behandelingsplan is een geneeskundige behandeling, waarop Boek 7, titel 7, afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek (WGBO) van toepassing is, voor zover daarvan bij de Wet Bopz niet is afgeweken." (MvT blz. 7)
2.5. In de Nota naar aanleiding van het verslag is hieraan toegevoegd(6):
"De voorwaarden die in het kader van een voorwaardelijke machtiging worden gesteld en waarmee de patiënt instemt, kunnen eveneens betrekking hebben op de opvang, begeleiding en signalering."
en voorts:
"In antwoord op de vraag welke beperkingen in de thuissituatie de patiënt zich zal moeten laten welgevallen, kan worden aangegeven dat hierbij gedacht kan worden aan het gebruik van alcohol of verdovende middelen. Dit zal met name het geval zijn voor die gevallen waarin bekend is dat gebruik van alcohol of verdovende middelen het ziektebeeld van de patiënt nadelig beïnvloedt. Of de patiënt een behandeling kan weigeren zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Allereerst zal door de beoogde behandelaar in overeenstemming met de patiënt een behandelingsplan moeten worden opgesteld. In het overleg dat tussen de behandelaar en de betrokkene plaatsvindt zal gesproken worden over de ambulant uit te voeren behandeling. In dit overleg zal de betrokkene zijn eventuele bezwaren tegen bepaalde vormen van behandeling naar voren kunnen brengen. Ook in de procedure bij de rechter zal de inhoud van het behandelingsplan aan de orde komen en zal betrokkene daar op kunnen reageren. Het is uiteindelijk de rechter die de inhoud van de voorwaarden vaststelt. Indien betrokkene zich uiteindelijk niet kan verenigen met de als voorwaarde opgenomen behandeling, heeft hij de mogelijkheid zich niet bereid te verklaren de voorwaarde na te leven." (blz. 21)
en, in reactie op een vraag vanuit de Tweede Kamer:
"Voor zover het behandelingsplan voorziet in het gebruik van bepaalde medicatie, wordt dit gebruik niet als afzonderlijke voorwaarde als bedoeld in het voorgestelde artikel 14a, zevende lid, gesteld. Uit het zesde lid van dit artikel blijkt immers dat de naleving van het overeengekomen behandelingsplan een voorwaarde is waaronder een rechterlijke machtiging kan worden verleend.
(...)
De leden van deze fractie vragen tevens hoe de suggestie om een andere voorwaarde te stellen dan naleving van het behandelingsplan de rechter zal kunnen bereiken.
Zulks kan terug te vinden zijn in de verklaring op grond van artikel 14a, vierde lid, of vermeld worden in het behandelingsplan dat ter zitting moet worden overgelegd, dan wel door een ter zitting aanwezige getuige, familielid of getuige-deskundige, of de patiënt of zijn raadsman naar voren worden gebracht." (blz. 33)
2.6. Ten aanzien van de rechterlijke toetsing vermeldt de nota n.a.v. het verslag(7):
"De rechter is formeel gezien degene die de voorwaarden oplegt. In de praktijk zal dat er naar verwachting op neerkomen dat de rechter de voorgestelde voorwaarden toetst. De rechter zal (...) daarbij voor zover deze toetsing betrekking heeft op de voorwaarden die specifiek liggen op het vakgebied van de behandelaar, zoals het voorschrijven en de keuze voor een bepaalde medicatie, zich naar verwachting terughoudend opstellen. Hij zal de voorwaarden toetsen aan de in de wet gestelde eisen. Indien hij daarbij tot het oordeel komt dat een bepaalde voorwaarde niet aan de door de wet gestelde eisen voldoet, zal hij deze niet als voorwaarde opnemen. Indien de rechter zulks constateert, ligt het in de rede dat zulks ter zitting ter sprake zal worden gebracht en dat in overleg met de behandelaar en de betrokkene bekeken zal worden of het doel dat met het stellen van deze voorwaarde wordt beoogd, met een andere voorwaarde, die wel aan de wettelijke criteria voldoet, kan worden gerealiseerd."
2.7. Een toetsing aan "de door de wet gestelde eisen" impliceert een juridische toetsing door de rechter, niet een toetsing naar enige in de geneeskunde of in de geestelijke gezondheidszorg gangbare maatstaf. Wel moet het behandelingsplan een toetsing aan de in de geneeskunde of de geestelijke gezondheidszorg gangbare maatstaven mogelijk maken; dat volgt mijns inziens uit art. 2 lid 2 Besluit rechtspositieregelen Bopz. Meer in het algemeen moeten de verbintenissen die behandelaar en betrokkene over en weer op zich nemen voldoende bepaalbaar zijn (vgl. art. 6:227 BW). Vanwege het vereiste van een `informed consent' in art. 7:448 jo. art. 7:450 BW zal de betrokkene tevoren op een duidelijke wijze moeten zijn ingelicht over verrichtingen ter uitvoering van het behandelingsplan waarvoor hij toestemming verleent. In de vakliteratuur is erop gewezen dat de voorwaarden bovendien zodanig moeten zijn dat bij niet-nakoming een gedwongen opneming gerechtvaardigd is; dit laatste hangt samen met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De voorwaarden moeten zodanig specifiek zijn geformuleerd dat duidelijk is wat van de betrokkene wordt verwacht, respectievelijk: wanneer aan de voorwaarde niet is voldaan(8).
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Tegen de algemene voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling van de behandelaar stelt overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 26 juni 2006, is het cassatiemiddel niet gericht. Dit behandelingsplan bevat weliswaar aanwijzingen voor de wijze waarop de hulp verleend zal worden (setting en methode, waaronder: steunend-structuurbiedende behandeling, bemoeizorg en "medicatie consult"), maar bevat geen voorwaarden met betrekking tot het gedrag van betrokkene.
3.2. Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank niet de bijzondere voorwaarde had mogen stellen dat betrokkene "zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden". De klacht is als volgt toegelicht. Op grond van art. 14a lid 7 Wet Bopz op te leggen voorwaarden moeten het gedrag van de patiënt betreffen. Zij zijn slechts aanvaardbaar voor zover dat gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. Volgens het onderdeel heeft de hier opgelegde voorwaarde een zodanig algemeen karakter dat daaruit niet kan worden afgeleid dat een voorwaarde wordt gesteld betreffende het gedrag van betrokkene voor zover dat gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. In de toelichting wordt mede gewezen op problemen die kunnen ontstaan wanneer op enig moment op de voet van art. 14d Wet Bopz getoetst moet worden of betrokkene de voorwaarden heeft nageleefd. Hetgeen de rechtbank op blz. 3, eerste volle alinea, heeft overwogen maakt dit volgens het middelonderdeel niet anders: óók indien de voorwaarde betrekking heeft op te maken `afspraken', dient voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging te zijn voldaan aan de uit art. 14a lid 7 Wet Bopz voortvloeiende eisen.
3.3. De rechtbank heeft op blz. 3, eerste volle alinea, overwogen:
"Naar oordeel van de rechtbank is ook de bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden aanvaardbaar. Het nakomen van dergelijke afspraken sluit immers aan bij de steunende en de structurering biedende behandeling van betrokkene. Dat de afspraken verder niet zijn benoemd, maakt de voorwaarde niet onaanvaardbaar, nu het gaat om afspraken - waarvan pas kan worden gesproken als sprake is van overeenstemming tussen betrokkene en het casemanagement - en niet om eenzijdig door het casemanagement op te leggen aanwijzingen en het voorts mogelijk moet zijn (...) met betrokkene, al naar gelang de omstandigheden, wisselende afspraken te maken."
De rechtbank wees voorts op art. 14c Sr, dat het volgens de rechtbank mogelijk maakt als voorwaarde op te leggen dat de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering zonder daarbij die aanwijzingen nader te omschrijven(9).
3.4. Volgens art. 14a lid 7 Wet Bopz is bij een voorwaardelijke machtiging de rechter - niet de behandelaar of het psychiatrisch ziekenhuis - degene die de voorwaarden stelt. Een open omschrijving van de voorwaarden, inhoudende dat de betrokkene zich dient te houden aan de aanwijzingen van de behandelaar, zou met dit uitgangspunt niet te verenigen zijn. Eén van de drijfveren voor het wetsvoorstel tot invoering van de voorwaardelijke machtiging was nu juist, dat bij een voorwaardelijke machtiging, anders dan bij de vroegere zgn. `paraplumachtiging', aan het bepalen van de voorwaarden een toetsing door de rechter voorafgaat. De wettelijke regeling van de voorwaardelijke machtiging heeft het voordeel dat met de patiënt overleg is gevoerd over de inhoud van de voorwaarden en dat de voorwaarden vóór de aanvang van de behandeling door de rechter zijn getoetst(10). Er mag niet een voorwaarde worden gesteld waarvan de betrokkene niet zélf in de hand heeft of deze wordt nagekomen: de voorwaarde moet het gedrag van de betrokkene betreffen.
3.5. Het is niet altijd gemakkelijk om passende voorwaarden op schrift te stellen. Indien de voorwaarden ertoe strekken dat de betrokkene zich onthoudt van bepaalde gedragingen, kan met een betrekkelijk algemene formulering worden volstaan: gedacht kan worden aan het zich onthouden van het gebruik van alcohol of bepaalde middelen, het mijden van bepaalde plaatsen en dergelijke. Wil de rechter als voorwaarde stellen dat de betrokkene bepaalde gedragingen verricht, bijv. het regelmatig innemen van de door de behandelend arts voorgeschreven medicatie of het daadwerkelijk verschijnen op het spreekuur ter controle e.d., dan zal hij deze gedragingen in de beschikking moeten omschrijven om later te kunnen controleren of de voorwaarde is nageleefd. De betrokkene moet hebben ingestemd met het behandelingsplan, anders kan sowieso geen voorwaardelijke machtiging worden verleend. Instemmen met het behandelingsplan en het zich onder behandeling van de behandelaar stellen is echter nog niet hetzelfde als het telkens daadwerkelijk innemen van de voorgeschreven medicatie, het telkens daadwerkelijk verschijnen op het spreekuur enz. Wil de rechter deze gedragingen als een voorwaarde bij een voorwaardelijke machtiging formuleren, dan hangt de mate waarin de voorwaarden gepreciseerd worden m.i. samen met het antwoord van de betrokkene op de vraag of hij met de te stellen voorwaarde instemt(11). De rechter verleent slechts een voorwaardelijke machtiging indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden (art. 14a lid 7 Wet Bopz). Indien de betrokkene de aan hem voorgestelde voorwaarde(n) te vaag vindt, of te ver gaand, zal dit in de regel ertoe leiden dat het overleg wordt voortgezet, ter aanscherping van de voorwaarde(n). De praktische mogelijkheden voor een patiënt om zich in dit overleg onredelijk op te stellen zijn overigens beperkt: indien geen overeenstemming over de te stellen voorwaarden wordt bereikt, kan de officier van justitie een (onvoorwaardelijke) machtiging tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verzoeken.
3.6. Met de steller van het middel ben ik het eens, dat uit de thans bestreden bijzondere voorwaarde niet kan worden opgemaakt dat deze het gedrag van betrokkene betreft voor zover dat gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. Alle door betrokkene met het casemanagement team te maken afspraken, ongeacht de inhoud ervan, vallen - naar de letter - onder de door de rechtbank geformuleerde voorwaarde. Wel heb ik mij afgevraagd, of de opstellers van de (in rubriek 1.3 aangehaalde) akkoordverklaring wellicht een beperkter begrip "afspraken" voor ogen hebben gehad. Het woord "afspraken" kan in dit verband ook betrekking hebben op wat men gewoonlijk bedoelt wanneer men zegt: "Ik heb een afspraak met de dokter, met de tandarts enz.": bedoeld is dan het afgesproken tijdstip van een controle- of behandelcontact met de arts. Indien met het nakomen van "afspraken" uitsluitend is bedoeld dat de betrokkene op de door het casemanagement team Woerden met hem af te spreken tijdstippen daadwerkelijk verschijnt op het spreekuur van de behandelaar of van de casemanager, zou de omschrijving in de beschikking m.i. wél toelaatbaar zijn(12). Uit de overwegingen van de rechtbank, geciteerd in alinea 3.3 hiervoor, maak ik evenwel op dat de rechtbank niet slechts heeft gedacht aan de aanwezigheid van betrokkene op het voor behandeling of controle afgesproken tijdstip, maar een ruimer begrip "afspraken" voor ogen heeft. De rechtsklacht is derhalve gegrond en de subsidiaire motiveringsklacht behoeft geen bespreking meer.
3.7. Ik heb mij nog afgevraagd of betrokkene belang heeft bij zijn klacht. De rechtbank spreekt van "de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden". Door gedurende zes maanden helemaal geen afspraken te maken met het casemanagement team Woerden kan betrokkene op een eenvoudige wijze bewerkstelligen dat deze bijzondere voorwaarde nimmer wordt geschonden. Bij nader inzien meen ik dat een verwerping van het cassatiemiddel op deze grond geen verstandige keuze zou zijn: gedurende de gehele periode van de voorwaardelijke machtiging zou betrokkene geen enkele afspraak durven maken met de behandelaar, uit vrees dat een niet-nakoming van die afspraak onder de werking van deze bijzondere voorwaarde wordt gebracht. Betrokkene heeft er belang bij dat een in strijd met de wet te ruim geformuleerde voorwaarde niet blijft voortbestaan.
3.8. Onderdeel 2 klaagt dat ook de tweede bijzondere voorwaarde (te weten: dat betrokkene de voorgeschreven depotmedicatie accepteert) te ruim is geformuleerd. Zonder een nadere aanduiding van de modaliteit van de depotmedicatie acht het middelonderdeel de gestelde voorwaarde onvoldoende specifiek en exact om te voldoen aan de eisen die art. 14a lid 7 aan bijzondere voorwaarden stelt. Indien onderdeel 1 gegrond wordt bevonden en dientengevolge na verwijzing opnieuw zal moeten worden beslist op het verzoek van de officier van justitie, behoeft onderdeel 2 geen bespreking meer. Ten overvloede zal ik kort ingaan op de klacht.
3.9. In de praktijk wordt wel geworsteld met dit vraagstuk. In zijn noot onder Rb Dordrecht 15 juli 2004, BJ 2005, 7, heeft de psychiater J. Pols betoogd dat in ieder behandelingsplan voor een voorwaardelijke machtiging dient te worden geregeld welke medicatie zal worden toegediend en hoe, in welke dosering en hoe vaak zij zal worden toegediend. Een behandelingsplan waarin slechts staat aangegeven dát de patiënt depotmedicatie zal ontvangen verschaft volgens Pols aan de behandelaar een vrijbrief voor medicatiewijzigingen naar eigen goeddunken, zonder de instemming van de patiënt. In zijn noot onder Rb Roermond 23 september 2005, BJ 2006, 16, heeft de psychiater R.H. Zuijderhoudt evenwel aandacht gevraagd voor de praktische problemen die kunnen ontstaan wanneer hoge eisen worden gesteld aan de gedetailleerdheid waarmee de medicatie wordt omschreven in het behandelingsplan respectievelijk in de door de rechter te stellen voorwaarden. Ten aanzien van sommige geneesmiddelen is het voor een arts mogelijk de medicatie voor een langere tijd vooruit te bepalen, ten aanzien van andere geneesmiddelen niet. Ook in het eerste geval moet snel door de voorschrijvend arts gereageerd kunnen worden wanneer opeens de bijwerkingen toenemen, of wanneer de medicatie subiet moet worden aangepast vanwege een lichamelijke ziekte of doordat de psychose opvlamt.
3.10. Keurentjes heeft er aandacht voor gevraagd dat een verschil bestaat tussen een behandelingsplan en de te stellen voorwaarden(13):
"De door de wetgever gekozen constructie is enigszins verwarrend. De afspraken die in het behandelingsplan staan zijn namelijk eigenlijk geen voorwaarden. Het zijn afspraken tussen behandelaar en betrokkene over de wijze van behandeling en welke middelen, medicamenteuze en anderszins therapeutische, er zullen worden aangewend om te bereiken dat de stoornis vermindert zodat het gevaar, dat daaruit voortvloeit afneemt of zelfs helemaal verdwijnt. Al deze afspraken lijken de status te krijgen van voorwaarden omdat lid 6 zegt dat de machtiging geschiedt onder de voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan. Maar zo moet die bepaling niet gelezen worden. Alleen de voorwaarden die zien op het buiten het ziekenhuis afwenden van het gevaar zijn voorwaarden in de zin van artikel 14a."
3.11. Het onderscheid is inderdaad van belang. Een behandelingsplan bevat onder meer de therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de patiënt te bereiken dat het gevaar wordt weggenomen. Niet alles dat in het behandelingsplan staat is aan te merken als een `voorwaarde' in de zin van art. 14a Wet Bopz. Indien de stoornis van de geestvermogens zich leent voor een behandeling met medicatie, zal de aard van de toe te passen medicatie doorgaans in het behandelingsplan worden omschreven. Om de instemming van de betrokkene met het behandelingsplan te verkrijgen, zal het soms nodig zijn dat het toe te passen geneesmiddel, de hoeveelheid, de frequentie en/of de wijze van toediening in het behandelingsplan precies wordt beschreven. Heeft de betrokkene eenmaal met het behandelingsplan ingestemd en is vervolgens een voorwaardelijke machtiging verleend, dan kan de behandelaar later met instemming van de betrokkene wijziging brengen in het behandelingsplan(14). Uit welbegrepen eigenbelang kan een patiënt instemmen met een behandelingsplan waarin de medicatie minder precies is omschreven omdat de behandelaar, bij een wisselend ziektebeeld of in geval van onbeoogde bijwerkingen van de voorgeschreven geneesmiddelen, steeds de mogelijkheid moet hebben de medicatie aan te passen.
3.12. Indien de rechter bepaalde gedragingen, zoals het innemen van medicatie, als bijzondere voorwaarde wil verbinden aan een voorwaardelijke machtiging, is nodig dat de voorwaarde voldoende nauwkeurig wordt omschreven om naderhand te kunnen controleren of zij is nageleefd. De behandelaar en de betrokkene kunnen niet zelf een door de rechter gestelde voorwaarde wijzigen(15). Indien de door de rechter gestelde voorwaarde inhoudt dat de betrokkene bepaalde tabletten inneemt of anderszins medicatie accepteert waarvan de hoeveelheid, de frequentie en/of de wijze van toediening in de rechterlijke beschikking is vastgelegd, heeft deze regel tot gevolg dat telkens als het medicatievoorschrift wijzigt, de rechter zou moeten worden benaderd.
3.13. Ook hier geldt naar mijn mening dat de precisie, waarmee een bijzondere voorwaarde betreffende het accepteren van medicatie in de beschikking van de rechtbank wordt beschreven, afhankelijk is van de uitkomst van het voorafgaande overleg met de patiënt over de te stellen voorwaarden. Uitgangspunt is dat, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, een ieder recht heeft op onaantastbaarheid van zijn lichaam (art. 11 Grondwet). Een patiënt heeft in beginsel de vrijheid een bepaalde medicatie of zelfs alle medicatie te weigeren. Vanuit diezelfde vrijheid kan een patiënt - zoals gezegd: vanuit welbegrepen eigen belang - ervoor kiezen, de behandelaar enige ruimte te gunnen. Indien de patiënt op basis van `informed consent' zich bereid verklaart tot naleving van een voorwaarde die inhoudt dat hij de door de arts voor te schrijven medicatie zal innemen, ontgaat mij waarom de rechter een dergelijke voorwaarde niet aan een voorwaardelijke machtiging zou mogen verbinden. Aan het vereiste dat de voorwaarde bepaalbaar moet zijn - en dat achteraf moet kunnen worden vastgesteld of de voorwaarde al dan niet is nageleefd - kan worden voldaan indien aan de hand van de recepten duidelijk kan worden gemaakt welke geneesmiddelen door de behandelaar zijn voorgeschreven tijdens de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging en dat de patiënt met de voorgeschreven geneesmiddelen bekend was.
3.14. In de motivering van de hier bestreden beslissing ligt besloten dat het accepteren van de door de behandelaar voorgeschreven depotmedicatie het gedrag van betrokkene betreft voor zover dit gedrag het gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens beïnvloedt. De rechtbank heeft een verband gelegd met het gedrag van betrokkene: bij betrokkene bestaat een reëel te achten risico van medicatie-ontrouw. Dat een onvoldoende medicatietrouw in dit geval het gevaar beïnvloedt dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens, berust op een beoordeling van feitelijke aard die aan de rechtbank toekomt. Anders dan in het middelonderdeel wordt aangevoerd, behoefde de modaliteit van de medicatie niet in de beschikking te worden omschreven. Niet alleen in de ondertekende verklaring, maar ook op een vraag van de rechter heeft betrokkene uitdrukkelijk ingestemd met de zo geformuleerde voorwaarde. Betrokkene heeft ter zitting hieraan toegevoegd: "Ik kom die voorwaarden al vier maanden na. Ik neem mijn depot en heb contact met de casemanager."(16) Kennelijk is de inhoud van de voorwaarde met betrekking tot het accepteren van de depotmedicatie voor betrokkene voldoende duidelijk en aanvaardbaar geweest. Ik meen om die reden dat onderdeel 2, zo de Hoge Raad daaraan toekomt, niet tot cassatie behoeft te leiden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Utrecht.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 LJN: AZ0162. Bij herstelbeschikking 17 augustus 2006 heeft de rechtbank enkele schrijffouten in de beschikking gecorrigeerd.
2 In art. 14a lid 5 is het op art. 38 lid 3 Wet Bopz gebaseerde Besluit rechtspositieregelen Bopz van overeenkomstige toepassing verklaard. Art. 2 lid 2 van dat besluit bepaalt dat het behandelingsplan zodanig wordt opgesteld dat een regelmatige toetsing mogelijk is van de middelen die erin zijn opgenomen aan de bereikte resultaten.
3 Dit is niet bedoeld als een limitatieve opsomming. De bepaling is ontleend aan art. 14c lid 3 Sr en art. 38g lid 3 Sr. Algemeen wordt aangenomen dat, in aanvulling hierop, ook gekeken zal moeten worden naar de mensenrechtenverdragen, in het bijzonder het EVRM (zie Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 2000/01, 27 289, nr. 7, blz. 22.
4 Oorspronkelijk stond in het wetsvoorstel dat rechterlijke interventie nodig was voor wijziging van de "overige" (d.w.z. de bijzondere) voorwaarden. Het woord "overige" is geschrapt. Hierdoor is bereikt dat in de gevallen dat de patiënt niet instemt met een voorgestelde wijziging van het behandelingsplan (de `algemene' voorwaarde), de wijziging aan de rechter kan worden voorgelegd; NAV, Kamerstukken II 2002/01, 27 289, nr. 7, blz. 34.
5 MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 27 289, nr. 3, blz. 3.
6 NAV, Kamerstukken II 2000/01, 27 289, nr. 7, blz. 13.
7 NAV, Kamerstukken II 2000/01, 27 289, nr. 7, blz. 22.
9 Vgl. Noyon-Langemeijer-Remmelink, losbl. Wetboek van Strafrecht, aant. 2 op art . 14d (bew. J.W. Fokkens en A.J. Machielse), onder verwijzing naar HR 14 september 1993, DD 94.020. Zie ook, zij het in ander verband: HR 2 oktober 2001, NJ 2002, 187. Overigens is in het strafrecht momenteel een discussie gaande: zie het rapport "Vrijheidsbeperking door voorwaarden" van de Commissie Vrijheidsbeperking, uitgave ministerie van Justitie 2003 (ISBN 90-5319-084-8). In hoofdstuk 4 is een limitatief stelsel van mogelijk op te leggen voorwaarden voorgesteld.
10 MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 27 289, nr. 3, blz. 5.
11 Ter vergelijking kan worden gewezen op een ander rechtsgebied: de problematiek van gescheiden ouders die twisten over een omgangsregeling. Zijn de ouders het erover eens dat zij de frequentie, de plaats en de tijdstippen van de omgang met hun kind(eren) zelf kunnen regelen, dan behoeft de rechter geen omgangsregeling vast te stellen. In andere gevallen behoeft de rechter alleen grosso modo de frequentie vast te stellen (bijv. éénmaal per 14 dagen plus 3 weken in de vakantie). Gaat de onenigheid tussen de ouders verder, dan kan het nodig zijn dat de rechter gedetailleerd vaststelt op welke plaats en welk tijdstip de omgang plaatsvindt en wie de kinderen brengt of haalt.
12 Het is niet of nauwelijks doenlijk om alle tijdstippen van de gedurende de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging nog te maken afspraken voor het spreekuur van de behandelaar of de casemanager als voorwaarde in de tekst van de beschikking op te nemen. Dit zou bovendien niet flexibel zijn.
13 R.B.M. Keurentjes, Tekst en toelichting Wet Bopz, editie 2005, nr. 104; zie ook nrs. 105 - 109.
14 Art. 14b lid 1. Indien zij daarover geen overeenstemming kunnen bereiken kan, als gezegd, de beslissing van de rechter worden ingeroepen.
15 Zie ook W. Dijkers (noot onder Rb Amsterdam 16 december 2004, BJ 2005, 18): "Voor zover de (...) rechtbank delen van [het] behandelingsplan in het dictum opneemt, belet dat het in onderling overleg van behandelaar en patiënt wijzigen van dat plan."
16 Proces-verbaal 27 juli 2006, blz. 2.
Beroepschrift 25‑09‑2006
Geeft eerbiedig te kennen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. Grabandt, die door verzoeker tot cassatie is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen, en die in die hoedanigheid dit verzoekschrift zal ondertekenen en indienen;
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de op 27 juli 2006 (hersteld op 17 augustus 2006) door de Rechtbank Utrecht, Sector handels- en familierecht onder zaaknummer/rekestnummer 215225/FA RK 06-3651 gegeven beschikking, waarbij een voorwaardelijke machtiging voor de duur van zes maanden is verleend, ingaande op 27 juli 2006 en eindigende op 27 januari 2007.
Onderwerp cassatieprocedure
Het gaat in deze cassatieprocedure om de vraag naar de vereiste mate van concreetheid van voorwaarden als bedoeld in artikel 14a lid 7 Wet BOPZ.
Feiten
- 1.
Op 28 juni 2006 heeft de Officier van Justitie een verzoek ingediend bij de Rechtbank om te verlenen een voorwaardelijke machtiging met betrekking tot verzoeker tot cassatie.
- 2.
Op 13 juli 2006 heeft een behandeling plaatsgevonden, maar de zaak is toen aangehouden. Op 27 juli 2006 heeft een nadere behandeling plaatsgevonden.
- 3.
Tot de stukken behoort een op 13 juli 2006 gedateerde akkoordverklaring voorwaardelijkerechterlijke machtiging, waarin als voorwaarden zijn opgenomen:
- •
verzoeker tot cassatie houdt zich aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden;
- •
verzoeker tot cassatie accepteert de voorgeschreven depotmedicatie.
- 4.
Op 27 juli 2006 heeft de Rechtbank een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden, ingaande op 27 juli 2006 en eindigende op 27 januari 2007, waarbij als voorwaarden zijn bepaald:
- •
dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 26 juni 2006;
- •
dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagementteam Woerden;
- •
dat hij de voorgeschreven depotmedicatie accepteert.
- 5.
Op 17 augustus 2006 is een herstelbeschikking gegeven.
Cassatieberoep
Tegen de beschikking van de Rechtbank voert verzoeker tot cassatie aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de Rechtbank heeft overwogen en beslist als is vervat in de ten deze bestreden beschikking, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:
- 1.
De beslissing van de Rechtbank de bijzondere voorwaarde dat verzoeker tot cassatie zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden aanvaardbaar te achten, is onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. Ten aanzien van bijzondere voorwaarden als hier aan de orde heeft te gelden dat dergelijke op artikel 14a lid 7 Wet BOPZ gebaseerde voorwaarden het gedrag van de patiënt moeten betreffen, en slechts aanvaardbaar zijn voor zover dat gedrag het gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. Bij een en ander dient voorts in aanmerking te worden genomen dat een zekere mate van concreetheid van de voorwaarden gewenst is, opdat sprake is van een specifieke, exacte en naleefbare regel die zich ook door de rechter, voorafgaande aan het afgeven van de voorwaardelijke machtiging, laat toetsen. Een dergelijke toetsing is immers van belang, nu het hier gaat om een preventieve toetsing van opgelegde vrijheidsbeperkingen; een te ruime voorwaarde verdraagt zich niet met het ingrijpende karakter van een vrijheidsbeperking. Een en ander is door de Rechtbank uit het oog verloren nu de hier bestreden algemene voorwaarde van zodanig algemeen karakter is dat daaruit niet kan worden afgeleid dat een voorwaarde wordt gesteld betreffende het gedrag van verzoeker tot cassatie en wel voor zover dat gedrag gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. De hier door de Rechtbank aanvaardbaar geachte voorwaarde maakt geenszins duidelijk dat indien verzoeker tot cassatie op enig moment en ten aanzien van enige afspraak zich niet houdt aan de voorwaarde, de (mogelijke) vrijheidsbeperking in het licht van artikel 14a lid 7 Wet BOPZ gerechtvaardigd is. Een en ander wordt niet anders door het feit dat het hier gaat (zie beschikking Rechtbank blz. 3, eerste volle alinea; vanaf ‘Naar oordeel van de rechtbank …’) om ‘afspraken’ en niet om eenzijdig door het casemanagement op te leggen aanwijzingen, nu ook indien de voorwaarde betrekking heeft op afspraken voldaan dient te zijn aan de uit artikel 14a lid 7 Wet BOPZ voortvloeiende eisen, en — indien de voorwaarde in een concrete situatie niet wordt nageleefd — de vrijheidsbeperking gerechtvaardigd dient te worden door het overtreden van de regel (het naleven van de afspraak); de thans aanvaardbaar geachte voorwaarde is zodanig ruim dat de voorafgaande toetsing door de rechter in feite illusoir is, nu onvoldoende sprake is van een specifieke en exacte regel.
- 2.
De beslissing van de Rechtbank toelaatbaar te achten de bijzondere voorwaarde dat verzoeker tot cassatie de voorgeschreven depotmedicatie accepteert, is evenzeer onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. Voor een voorwaarde die door de rechter preventief getoetst moet worden in het licht van opgelegde vrijheidsbeperkingen, is, zonder nadere aanduiding van de modaliteit van de depotmedicatie, deze onvoldoende specifiek en onvoldoende exact om aangemerkt te kunnen worden als een bijzondere voorwaarde in de zin van artikel 14a lid 7 Wet BOPZ die een vrijheidsbeperking rechtvaardigt. In het onderhavige geval spreekt een en ander temeer nu in het (summiere) behandelplan op dit punt geen nadere verduidelijking wordt gegeven, nu daar slechts een kruisje is gezet bij de aanduiding ‘medicatie consult’.
WESHALVE de Hoge Raad op grond van dit middel de aangevallen beschikking zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten.
's‑Gravenhage, 25 september 2006
Advocaat