Rb. Utrecht, 27-07-2006, nr. 215225/FA RK 06-3651
ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ0162, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
27-07-2006
- Zaaknummer
215225/FA RK 06-3651
- LJN
AZ0162
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ0162, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 27‑07‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ1113, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ1113
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2006/55 met annotatie van Redactie
Uitspraak 27‑07‑2006
Inhoudsindicatie
In het behandelingsplan is als therapeutisch middel opgenomen "medicatie-consult". Daarnaast zijn als bijzondere voorwarden opgenomen: het accepteren van de voorgeschreven depotmedicatie en het nakomen van de afspraken die met het casemanagement team Woerden worden gemaakt. Er is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake van een situatie warin gezegd kan worden dat, zoals door de advocaat betoogd, het behandelingsplan wat betreft de therapeutische middelen met betrekking tot de medicatie te breed zou zijn omschreven en/of dat de twee voornoemde voorwaarden te ruim zouden zijn geformuleerd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Voorwaardelijke machtiging
zaaknummer / rekestnummer: 215225 / FA RK 06-3651
Beschikking van 27 juli 2006
op het verzoek van de officier van justitie van 28 juni 2006 tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
wonende en verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 19 juni 2006 ondertekende en met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 14a, vierde lid van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) alsmede het behandelingsplan als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid van de Wet BOPZ.
De rechtbank heeft gehoord:
- de betrokkene;
- mr. A.S. Noordzij, raadsvrouw van betrokkene;
- mw. A. Terwisscha, arts-assistent;
- dhr. A. Janssen, casemanager.
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens, dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
De rechtbank heeft ter gelegenheid van de verhoren op 27 juli 2006 vastgesteld dat het overgelegde behandelingsplan met instemming van betrokkene is opgesteld, dat betrokkene bereid is zich onder behandeling te stellen van de behandelaar, overeenkomstig voornoemd behandelingsplan en voorts dat betrokkene bereid is de volgende twee andere voorwaarden (hierna: bijzondere voorwaarden) na te leven:
1. betrokkene houdt zich aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden;
- 2.
betrokkene accepteert de voorgeschreven depotmedicatie.
De raadsvrouw van betrokkene heeft zich ter gelegenheid van de verhoren – samengevat – op het standpunt gesteld dat het behandelingsplan door de psychiater ondertekend had moeten zijn, dat de in het behandelingsplan genoemde therapeutisch middel van ‘medicatie-consult’ te breed is en voorts dat de twee bijzondere voorwaarden te ruim zijn omschreven.
Zij heeft hierbij aangevoerd dat met voornoemde omschrijvingen de procedure van artikel 14b Wet BOPZ, die de weg biedt om het behandelingsplan en de voorwaarden lopende een voorwaardelijke machtiging te wijzigen, wordt uitgehold.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 14a Wet BOPZ noch enig ander artikel van de Wet BOPZ houdt het voorschrift in dat het behandelingsplan door de behandelaar moet zijn ondertekend. Nog daargelaten dat A. Terwisscha, arts-assistent, bij de verhoren heeft aangegeven dat een identieke versie van het behandelingsplan, dat zich ook onder de overgelegde stukken bevindt, wel door de behandelaar is ondertekend, kan dit punt dan ook niet aan het verlenen van de machtiging in de weg staan. Wel is ingevolge artikel 14a, vijfde lid, Wet BOPZ vereist dat vaststaat dat het behandelingsplan door de behandelaar is opgesteld, hetgeen, zo is tijdens de verhoren gebleken, in casu ook het geval is.
Met betrekking tot hetgeen de raadsvrouw voorts heeft aangevoerd, stelt de rechtbank voorop dat, zoals reeds is overwogen, betrokkene instemt met het behandelingsplan en zich bij zijn verhoor bereid heeft verklaard zich onder behandeling te stellen overeenkomstig dit behandelingsplan en daarnaast de twee voornoemde bijzondere voorwaarden na te leven. Naar het oordeel van de rechtbank is er tegen die achtergrond, en gelet op hetgeen in het hierna volgende wordt overwogen, in het onderhavige geval geen sprake van een situatie waarin gezegd kan worden dat het behandelingsplan wat betreft de therapeutische middelen met betrekking tot de medicatie te breed zou zijn omschreven en/of dat de twee voornoemde voorwaarden te ruim zouden zijn geformuleerd.
Hiertoe wordt ten aanzien van de therapeutische middelen overwogen dat de tekst van de Wet BOPZ noch enige uitvoeringsregeling voorschrijft dat het therapeutische middel van in casu ‘medicatie-consult’ nader moet worden omschreven naar type en/of soort medicijn, dosering of anderszins. Ter zitting heeft A. Terwisscha voornoemd aangegeven dat een nadere omschrijving in het onderhavige geval ook onwenselijk zou zijn, nu het medicatie-consult moet kunnen worden aangepast in verband met fluctuaties in het ziektebeeld van betrokkene en dat betrokkene dit ook weet. Gelet hierop, en nu ter zitting is gebleken dat betrokkene zijn instemming aan het behandelingsplan heeft gegeven in het bewustzijn dat de medicatie door de psychiater kan worden aangepast, is de omschrijving naar het oordeel van de rechtbank voldoende specifiek en derhalve aanvaardbaar.
Met betrekking tot de twee bijzondere voorwaarden wordt voorop gesteld dat de voorwaarde dat betrokkene de voorgeschreven depotmedicatie accepteert, enkel zelfstandige betekenis toekomt voor zover daaruit volgt dat de medicatie in depotvorm wordt toegediend. Immers dat betrokkene de voorgeschreven medicatie dient te accepteren, volgt reeds uit de vermel-ding van het therapeutisch middel ‘medicatie-consult’ in het behandelingsplan in combinatie met de algemene voorwaarde van artikel 14a, zesde lid, Wet BOPZ dat betrokkene zich overeenkomstig dit behandelingsplan dient te laten behandelen en, zo is gebleken, ook bereid is te laten behandelen. Het toedienen van medicatie in depotvorm is naar het oordeel van de rechtbank een aanvaardbare voorwaarde om medicatie-ontrouw te voorkomen, waarop, gelet op de zich in het dossier bevindende stukken, bij betrokkene een reëel risico bestaat. Voorts kan niet worden gezegd dat deze voorwaarde in strijd komt met het criterium dat de Wet BOPZ in artikel 14a, zevende lid, voorschrijft bij bijzondere voorwaarden, te weten dat de voorwaarden niet de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid mogen beperken.
Naar oordeel van de rechtbank is ook de bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden aanvaardbaar. Het nakomen van dergelijke afspraken sluit immers aan bij de steunende en de structurering biedende behandeling van betrokkene. Dat de afspraken verder niet zijn benoemd, maakt de voorwaarde niet onaanvaardbaar, nu het gaat om afspraken – waarvan pas kan worden gesproken als sprake is van overeenstemming tussen betrokkene en het casemanagement – en niet om eenzijdig door het casemanagement op te leggen aanwijzingen en het voorts mogelijk moet zijn, zoals de casemanager tijdens de verhoren ook heeft aangegeven, met betrokkene, al naar gelang de omstandigheden, wisselende afspraken te maken. Daarnaast komt naar het oordeel van de rechtbank de voorwaarde evenmin in strijd met het criterium van artikel 14a, zevende lid, Wet BOPZ, inhoudende dat de bijzondere voorwaarden niet de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid mogen beperken. Met betrekking tot dit laatste oordeel vindt de rechtbank steun in het strafrecht, waar ingevolge artikel 14c Sr hetzelfde criterium geldt voor het opleggen van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde straf en waar het mogelijk is om als voorwaarde op te leggen dat de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering zonder daarbij die aanwijzingen nader te omschrijven. Het niet nader omschrijven van de afspraken in de voorwaarde is dan ook niet in strijd met voornoemd criterium.
Verder is de rechtbank van oordeel dat door het therapeutisch middel ‘medicatie-consult’ in het behandelingsplan en de twee voornoemde bijzondere voorwaarden aanvaardbaar te achten, niet gezegd kan worden dat de procedure van artikel 14b Wet BOPZ wordt uitgehold. Immers, de instemming met het behandelingsplan van betrokkene en een rechterlijke toetsing van de voorwaarden waarin artikel 14b Wet BOPZ bij een wijziging van het behandelingsplan voorziet, heeft nu reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het behandelingsplan en het vaststellen van de voorwaarden in het kader van deze procedure. Er kan dan ook niet gezegd worden dat er sprake is van een behandeling overeenkomstig een behandelingsplan dat niet de instemming van de betrokkene heeft en/of dat er voorwaarden gelden die niet door de rechter zijn vastgesteld.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in het behandelingsplan zelf geen mededeling wordt gedaan van het psychiatrisch ziekenhuis dat bereid is betrokkene op te nemen als deze de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden. Nu voornoemde mededeling wel is vermeld in de akkoordverklaring van betrokkene met de bijzondere voorwaarden, welke tevens is ondertekend door de behandelaar, en voorts is gebleken dat het aan betrokkene duidelijk is dat hij bij niet naleving van de voorwaarden kan worden opgenomen, staat dit vormgebrek niet aan een verlening van de machtiging in de weg.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verleent een voorwaardelijke machtiging voor de duur van 6 maanden, ingaande op 27 juli 2006 en eindigende op 27 januari 2007,
bepaalt dat voor betrokkene de voorwaarden gelden:
- -
dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het
behandelingsplan d.d. 26 juni 2006;
- -
dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden door het casemanagement team Woerden;
- -
dat hij de voorgeschreven depot medicatie accepteert.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 27 juli 2006 door mr. E. Bongers, rechter, in tegenwoordigheid van N.H. Poot als griffier.