Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s die zijn opgenomen als bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 mei 2016, genummerd [nummer] , onderzoek [onderzoeksnaam] , opgemaakt door politie Noord-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 5086. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2022, nr. 21-001720-19
ECLI:NL:GHARL:2022:9879
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-11-2022
- Zaaknummer
21-001720-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:9879, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑11‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:186
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Doodslag zonder lijk. Veroordeling ter zake van doodslag op echtgenote en wegmaken van het lijk tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van het voorarrest. Bewijsoverwegingen. Het hof stelt buiten redelijke twijfel vast dat het slachtoffer op 10 januari 2010 de woning niet vrijwillig heeft verlaten. Het (resterende) scenario dat het slachtoffer door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat haar lichaam vervolgens is weggemaakt wordt door het hof verreweg het meest aannemelijke scenario geacht. Het hof twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het DNA-onderzoek. Mede op grond van forensisch onderzoek kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het slachtoffer door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat het lichaam vervolgens is weggemaakt om mogelijke sporen uit te wissen en het opsporingsonderzoek te bemoeilijken. Nu vaststaat dat in de avond van 10 januari 2010 in de woning alleen het slachtoffer, verdachte en hun zoontje aanwezig waren resteert alleen verdachte als (mogelijke) verantwoordelijke voor de gewelddadige dood van het slachtoffer. In samenhang bezien met de overige overwegingen vindt die betrokkenheid van verdachte onder meer steun in een aantal feiten en omstandigheden op en na 11 januari 2010, zoals de inactieve houding van verdachte na de vermissing van het slachtoffer, de afgelegde tegenstrijdige verklaringen over de verdwijning van het slachtoffer, het bezit van de kapotte telefoon van het slachtoffer op 12 januari 2010 en het wegmaken en vervangen van het matras in de slaapkamer van de eerste etage, zonder dat verdachte hiervoor (telkens) een aannemelijke verklaring kan geven. Ook had verdachte een (relationeel) motief. Het hof oordeelt dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Opzet op de dood. Hoewel niet concreet vaststaat welk geweld is gepleegd, staat vast dat het gepleegde geweld in ieder geval zodanig is geweest dat het geschikt was om de dood te doen intreden en dat dat geweld ook was gericht op dat gevolg. Dit brengt het hof tot de conclusie dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Vrijspraak voorbedachten rade en medeplegen. Bij de strafoplegging is zwaar meegewogen dat verdachte door geen openheid van zaken te geven de nabestaanden tot op heden in onzekerheid houdt over de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht en wat er daarna met haar lichaam is gebeurd. Het hof neemt de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Het hof houdt rekening met de gewijzigde regeling voorwaardelijke invrijheidstelling. Gelet hierop acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden, zodat de feitelijke straf gelijk is aan de straf onder de oude regeling. Eén jaar strafvermindering ter compensatie van de aanzienlijke overschrijdingen van de redelijke termijn. De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Geen vergoeding voor gevorderde proceskosten. Nu sprake is van proceskosten kan evenmin de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001720-19
Uitspraak d.d.: 18 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 met parketnummer 18-630047-10 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven te [adres]
thans verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 september 2019, 5 oktober 2022 en 7 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair (doodslag) en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partijen[benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat wel de schadevergoedings-maatregel wordt opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. M. van Keulen, advocate te Arnhem, namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 vrijgesproken van moord en hem ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de rechtbank de gevangenneming van verdachte bevolen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring (van feit 2) en de strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep (toevoeging feit 2) - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 10 januari 2010, althans in de periode van 10 januari 2010 tot en met 28 januari 2010 te [pleegplaats] , althans in de gemeente [gemeente] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zodanig geweld op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] uitgeoefend,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2010, althans in de periode van 10 januari 2010 tot en met 28 januari 2010, te [pleegplaats] , althans in de gemeente [gemeente] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zodanig geweld op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2010, althans in de periode van 10 januari 2010 tot en met 28 januari 2010, te [pleegplaats] . althans in de gemeente [gemeente] , en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer] , al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, heeft mishandeld, door geweld op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2010 tot en met 28 januari 2010 te [pleegplaats] , althans in de gemeente [gemeente] , en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] heeft verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 1 (primair) en 2
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en het wegmaken van het stoffelijk overschot. Hij heeft daarbij verwezen naar de bewijsconstructie en de conclusies van de rechtbank, waarbij hij enkele kanttekeningen heeft geplaatst ten aanzien van de overweging dat sprake is van doodslag. In dat verband acht de advocaat-generaal van belang dat uit de ‘state of mind’ van verdachte op 10 januari 2010, de aanwezigheid van een motief, het bloedspoorpatroon en de overige omstandigheden volgt dat verdachte een dusdanige vorm van geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend, dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gehandeld met minstens het voorwaardelijk opzet om haar van het leven te beroven. Het in hoger beroep uitgevoerde onderzoek bevestigt de uitkomsten van de eerder verkregen resultaten van forensisch onderzoek en scherpt de bewijswaarde van die resultaten op onderdelen aan.
Evenals in eerste aanleg acht de advocaat-generaal onvoldoende bewijs aanwezig dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Dit brengt mee dat moord niet kan worden bewezen. Ook acht hij het tenlastegelegde medeplegen niet te bewijzen.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is ter zitting van het hof betoogd, dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de feiten 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2. Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten en dient integraal te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Hiertoe is allereerst aangevoerd dat de bewezenverklaring van doodslag is gebaseerd op veronderstellingen zonder nadrukkelijk bewijs. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] is overleden, maar een verdwijning ook niet en ook niet een verdwijning die geleid heeft tot een overlijden. Indien echter niettemin wordt aangenomen dat [slachtoffer] is overleden, dan is er geen bewijs dat haar dood door een misdrijf veroorzaakt is. De resultaten van het forensisch onderzoek leiden niet tot de conclusie dat er sprake is van een gewelddadige dood van [slachtoffer] . Er is zo weinig bloed aangetroffen dat dit op zich niet kan leiden tot de conclusie van een geweldsmisdrijf. Hierbij is ook van belang dat bij het DNA-onderzoek diverse regels niet zijn nageleefd, of in ieder geval niet kan worden vastgesteld of de regels zijn nageleefd, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt ertoe dat de resultaten van het DNA-onderzoek met betrekking tot het nachtkastje, het windlicht, het schutbord en het stuk textiel moeten worden uitgesloten van het bewijs. De andere door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen met betrekking tot de plaatsen waar DNA is aangetroffen van [slachtoffer] , moeten worden gezien in het licht dat zij de woning ook bewoonde zodat de aanwezigheid van haar DNA niet opmerkelijk is. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat, als [slachtoffer] is overleden, haar dood door een misdrijf is veroorzaakt. Mocht dit wel worden aangenomen, dan kan niet worden bewezen dat verdachte dit misdrijf heeft gepleegd. Uit zijn handelen of gedrag kan dit niet worden afgeleid. Zijn handelen of gedrag is alleen opmerkelijk als ervan wordt uitgegaan dat hij een misdrijf heeft gepleegd. Dit geldt zowel voor gedragingen van verdachte van voor 10 januari 2010 als voor de gedragingen van verdachte van na die datum. Indien wordt aangenomen dat [slachtoffer] dood is, dat haar dood door een misdrijf is veroorzaakt en dat verdachte voor haar dood verantwoordelijk is, kan ten slotte niet worden bewezen dat sprake is van één van de tenlastegelegde misdrijven. Niet kan worden vastgesteld dat en welk geweld is uitgeoefend en daardoor evenmin dat [slachtoffer] ten gevolge van het geweld is overleden. Het opzet op de dood of (zwaar) lichamelijk letsel kan hiermee niet worden vastgesteld. Evenmin kan de voorbedachte raad worden vastgesteld. Ook het onder 2 ten laste gelegde, het wegmaken van een lijk, kan niet worden bewezen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft (telkens) verklaard dat [slachtoffer] in de avond van 10 januari 2010, op een tijdstip gelegen tussen 20.00 en 21.00 uur, zonder iets te zeggen vrijwillig de woning heeft verlaten. In hoger beroep heeft verdachte hieraan toegevoegd dat het ook tussen 21.00 uur en 22.00 uur kan zijn geweest. Voorafgaand aan [slachtoffer] vertrek uit de woning heeft zij ongeveer een kwartier in de badkamer verbleven. Verdachte zat op dat moment naar eigen zeggen achter de computer in de aan de badkamer grenzende slaapkamer op de benedenverdieping en heeft niet gezien dat [slachtoffer] wegging, maar hij heeft wel gehoord dat zij de deur achter zich dichttrok. [slachtoffer] had hem niets gezegd over (de reden van) haar vertrek. Ook heeft zij niets meegenomen dat verdachte deed denken dat ze een nacht wegging, zoals haar tandenborstel of pyjama. Op het moment van weggaan was [slachtoffer] volgens verdachte niet overstuur en heeft ze niet gehuild; er is die avond niet geschreeuwd of met deuren geslagen. Ook tijdens de webcamsessie tussen [slachtoffer] en haar moeder was de sfeer tussen hen ‘niet verkeerd’. Overdag hadden ze nog samen gegeten en gespeeld met hun zoontje.
Inleiding1.
Naar aanleiding van de vermissing van [slachtoffer] op 10 januari 2010 is op 14 januari 2010 een politieonderzoek gestart. Het uitvoerige politieonderzoek heeft niet geleid tot het aantreffen van [slachtoffer] of haar stoffelijk overschot. Ook oproepen via de televisieprogramma’s Tros Vermist en Peter R. de Vries hebben niet tot enig concreet resultaat geleid.2.
Anders dan de verdediging ziet het hof, gelet op de hierop volgende overwegingen, de ‘herkenning’ van [slachtoffer] door een stadswacht in [plaats] op 26 juli 2011 als een vergissing. Ook het bericht dat [slachtoffer] zou zijn ondergedoken in de [buitenlandse] gemeenschap laat het hof buiten beschouwing, nu dit enkel een gerucht betreft.
Vaststaat dat het laatste levensteken van [slachtoffer] dateert van 10 januari 2010. Na het telefoongesprek met getuige [getuige/vriendin 1] vanaf 21.35 uur, waarbij de mobiele telefoon van [slachtoffer] de mast in [pleegplaats] aanstraalde, hebben er geen activiteiten, zoals gesprekken, meer plaatsgevonden met de mobiele telefoon van [slachtoffer] . Ook verdachte heeft verklaard dat hij zijn echtgenote die avond voor het laatst in levende lijve heeft gezien.
Sindsdien ontbreekt ieder spoor van [slachtoffer] . Dit terwijl [slachtoffer] , zoals blijkt uit het dossier, bij wijze van spreken onlosmakelijk verbonden was met haar zoontje [zoontje] , ook wel [bijnaam zoontje] genoemd, van wie zij zielsveel hield. De (telefonische) contacten met familie en vrienden die zij veelvuldig, ook dagelijks, onderhield zijn abrupt gestopt. Evenals de financiële steun aan haar familie.3.
Het hof zal hieronder uiteenzetten op grond waarvan het bewezen acht dat verdachte het hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, te weten: doodslag op [slachtoffer] en het wegmaken van haar lichaam, heeft begaan. De overwegingen van het hof die tot dit oordeel leiden zijn als volgt opgezet:
1. Geen vrijwillig vertrek uit de woning
1.1
Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen van 30 december 2009 tot 10 januari 2010
1.1.1
Contacten [slachtoffer]
1.1.2
Geluidsopnames
1.1.3
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
1.2
Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen op 10 januari 2010
1.2.1
Contacten [slachtoffer]
1.2.2
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
1.3
Tussenconclusie
2. Wijze van overlijden
2.1
Niet-natuurlijke dood
2.2
Forensisch onderzoek
2.2.1
Verweer ten aanzien van betrouwbaarheid DNA-onderzoek
2.2.2
Onderzoek in en rond de woning
2.2.3
DNA-onderzoek
2.3
Tussenconclusie
3. Betrokkenheid verdachte
3.1
Relevante feiten en omstandigheden op en na 11 januari 2010
3.1.1
Melding vermissing
3.1.2
Uitlatingen verdachte over vertrek [slachtoffer]
3.1.3
Mobiele telefoon van [slachtoffer]
3.1.4
Wegmaken en (vervolgens) aankoop van een matras
3.2
Motief
3.3
Tussenconclusie
4. Opzet op de dood
5. Vrijspraak voorbedachten rade en medeplegen
6. Conclusie
1. Geen vrijwillig vertrek uit de woning
1.1
Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen van 30 december 2009 tot 10 januari 2010
Op grond van de contacten tussen [slachtoffer] en familie en vrienden alsook de (audio)opnames van gesprekken tussen verdachte en een maatschappelijk werkster en tussen verdachte en [slachtoffer] stelt het hof de relevante feiten en omstandigheden van 30 december 2009 tot 10 januari 2010 vast.
1.1.1
Contacten [slachtoffer]
[getuige/vriendin 2] , vriendin van [slachtoffer]4.
Uit de verklaring van getuige [getuige/vriendin 2] volgt dat [slachtoffer] , [bijnaam zoontje] en verdachte op 30 december bij haar bezoek waren. Zij zouden op 1 januari 2010 weer naar huis gaan, maar [slachtoffer] is langer gebleven. Op 1 januari 2010 heeft [slachtoffer] in haar bijzijn tegen verdachte gezegd dat zij van hem wilde scheiden. Getuige [getuige/vriendin 2] heeft daarbij tegen verdachte gezegd dat zij [slachtoffer] al hulp had aangeboden en dat zij en [bijnaam zoontje] bij haar konden verblijven als het huwelijk zou stranden. Verdachte gaf toen aan graag in relatietherapie te willen. Hij was gefrustreerd. Getuige [getuige/vriendin 2] wist dat [slachtoffer] een afspraak had gemaakt met een advocaat op 11 januari 2010 om 11.00 uur. Uiteindelijk zijn [getuige/vriendin 2] en [slachtoffer] op 5 januari 2010 teruggekeerd in de woning in [pleegplaats] . Verdachte schrok van hun komst en gaf aan [slachtoffer] te kennen dat zij niet meer welkom was in hun woning. Hij wilde daar blijven wonen. Verdachte wilde de huissleutel van [slachtoffer] , hetgeen zij weigerde. Verdachte was boos en vertelde dat zij niet meer samen konden wonen. Het was over en [slachtoffer] moest weg. [slachtoffer] heeft toen tegen verdachte gezegd dat zij de woning niet meer zou verlaten. Ook gaf zij aan geen gezamenlijke advocaat voor de scheiding te willen. Vervolgens hebben getuige [getuige/vriendin 2] en [slachtoffer] in de auto gebeld met de advocaat van [slachtoffer] . Getuige [getuige/vriendin 2] heeft aan de advocaat gevraagd om [slachtoffer] te overtuigen niet in de woning te blijven, maar de advocaat kon haar niet overtuigen. Zij wilde blijven. Op enig moment is [slachtoffer] uit de auto gestapt en is getuige [getuige/vriendin 2] weer vertrokken naar [buitenland] . Getuige [getuige/vriendin 2] had met [slachtoffer] afgesproken dat zij na de scheiding of in elk geval zo snel mogelijk bij haar zou komen wonen. Daarna zou zij verhuizen naar [plaats] .
[getuige/vriendin 1] , vriendin van [slachtoffer]5.
Uit de verklaring van getuige [getuige/vriendin 1] volgt dat zij op 8 januari 2010 werd gebeld door [slachtoffer] met de vraag of zij direct kon komen. Getuige [getuige/vriendin 1] is vervolgens naar de woning in [pleegplaats] gereden. [slachtoffer] vertelde haar dat ze van alles met verdachte had beleefd en dat zij in [buitenland] tegen hem had gezegd dat zij wilde scheiden. Verdachte wilde dat ze samen een advocaat namen om de scheiding te regelen, maar [slachtoffer] wilde dat niet. [slachtoffer] vroeg [getuige/vriendin 1] om die middag mee te gaan naar haar advocaat in [plaats] . Getuige [getuige/vriendin 1] vond het vanwege de weersomstandigheden te gevaarlijk om naar [plaats] te rijden. Hierop heeft [slachtoffer] met de advocaat gebeld om de afspraak te verplaatsen. De advocaat had op 11 januari 2010 om 11.00 uur nog ruimte. Getuige [getuige/vriendin 1] en [slachtoffer] spraken af dat [getuige/vriendin 1] die dag omstreeks 09.30 uur bij haar zou zijn. [slachtoffer] wilde na het bezoek aan de advocaat gaan winkelen met getuige [getuige/vriendin 1] en [bijnaam zoontje] . Getuige [getuige/vriendin 1] heeft ook nog tegen [slachtoffer] gezegd dat als ze het niet vertrouwde zij altijd met [bijnaam zoontje] bij haar kan komen. Hierop had [slachtoffer] gezegd: ‘Nee, ik ga mijn huis niet uit anders doet [voornaam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) andere sloten op de deur en kom ik er niet meer in. Pas maandagmorgen om 09.30 uur als jij komt gaan [bijnaam zoontje] en ik de deur uit.’ [slachtoffer] vertelde ook dat een vriendin van haar een woning in [plaats] had waar ze mocht wonen.
[getuige/advocaat] , advocaat van [slachtoffer]6.
Getuige [getuige/advocaat] , advocaat van [slachtoffer] , heeft bevestigd dat [slachtoffer] omstreeks kerst 2009 met hem heeft gebeld omdat zij zo snel mogelijk wilde scheiden. Toen [slachtoffer] op 8 januari 2010 belde om de afspraak die dag af te zeggen vanwege de sneeuw en gladheid vertelde zij dat de situatie uit de hand aan het lopen was, dat er veel ruzie was en het thuis eigenlijk niet meer uit te houden was. Getuige [getuige/advocaat] heeft [slachtoffer] toen geadviseerd om bij haar vriendin te blijven, maar [slachtoffer] weigerde dit te doen omdat zij bang was dat verdachte zich haar administratie en inboedel zou toe-eigenen. [slachtoffer] is vervolgens niet verschenen op de (verplaatste) afspraak met getuige [getuige/advocaat] op 11 januari 2010.
[dochter verdachte] , dochter van verdachte7.
Uit de verklaring van getuige [dochter verdachte] , dochter van verdachte, volgt dat [slachtoffer] op 9 januari 2010 in een telefoongesprek met getuige heeft gevraagd waarom zij uit de woning zou moeten omdat het toch ook haar huis is en zij gewoon in de woning wil wonen. Getuige [dochter verdachte] heeft toen gezegd dat ze moest zorgen voor een rustige en veilige plek voor haar en haar kindje. Haar vader heeft een agressieprobleem en is opvliegend. Volgens de getuige was [slachtoffer] overstuur over het feit dat haar vader tegen [slachtoffer] had gezegd dat hij van haar de sleutels van het huis wilde en dat als zij die niet af wilde geven hij nieuwe sloten op het huis zou gaan zetten. De woning is voor haar vader erg belangrijk.
[buurvrouw/getuige] , buurvrouw van [slachtoffer]8.
Ook getuige [buurvrouw/getuige] , buurvrouw van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] op 5 januari 2010 tegen haar heeft gezegd dat zij hier zou blijven en niet weg zou gaan. Ook heeft [slachtoffer] gezegd dat verdachte had gezegd dat hij graag wilde dat zij de sleutels in zou leveren.
[getuige/vriendin 3] , vriendin van [slachtoffer]9.
Getuige [getuige/vriendin 3] , vriendin van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij in de week voordat [slachtoffer] verdween elke dag contact met haar had. [slachtoffer] zei dat verdachte graag in relatietherapie wilde, maar zij wilde dit niet. Zij wilde de scheiding doorzetten. Verdachte was hier boos over.
[getuige/vriendin 4] , vriendin van [slachtoffer]10.
Tot slot heeft getuige [getuige/vriendin 4] , vriendin van [slachtoffer] , verklaard dat [slachtoffer] haar in januari 2010 heeft gevraagd of zij bij haar kon komen wonen. [slachtoffer] vertelde dat ze ging scheiden en dat zij op maandag naar de advocaat zou gaan. Zij sliep de laatste tijd niet meer bij haar man, maar in de kamer naast die van haar zoon. Haar zoon betekende alles voor haar.
1.1.2
Geluidsopnames
Verdachte heeft geluidsopnames gemaakt van een gesprek op 5 januari 2010 tussen hem en maatschappelijk werkster [maatschappelijk werkster] alsook van gesprekken op 5 en 7 januari 2010 tussen hem en [slachtoffer] .11.Het hof wijst in dit verband op de volgende passages:
In een gesprek tussen verdachte en [maatschappelijk werkster] op 5 januari 2010 om 13.13 uur zegt verdachte onder meer:
- -
dat de boel begint te escaleren en dat hij niet weet wat er moet gebeuren;
- -
dat hij in paniek is;
- -
dat hij [slachtoffer] niet zover heeft kunnen krijgen om relatietherapie aan te gaan;
- -
dat [slachtoffer] in het huis in [plaats] van de moeder van de vriendin mocht wonen;
- -
dat hij het huis voor zichzelf wil;
- -
dat hij de sleutel aan haar heeft teruggevraagd maar dat ze dat niet deed en het huis niet uit wil;
- -
dat hij nu bang is dat dingen gaan escaleren. Hij is vier dagen alleen geweest. Hij wil de gordijnen dichtdoen en in zijn eentje gaan zitten. Hij kan nu niet met zijn vrouw onder één dak leven;
- -
dat hij echt met zijn hoofd tegen de muur loopt;
- -
dat hij geen fouten wil maken. Dat hij het gevoel heeft dat hij achterelkaar fouten gaat maken nu;
- -
dat hij hierin echt hulp nodig heeft en dat hij bang is dat dingen wel gaan escaleren.
In het opgenomen gesprek tussen verdachte en [slachtoffer] op 5 januari 2010 om 17.24 uur zegt verdachte tegen [slachtoffer] dat hij in de woning wil blijven, dat zij weg wilde en dat dat betekent dat hij nu in de woning woont. [slachtoffer] heeft hierop tegen verdachte gezegd dat ze niet weggaat.
Ook op 7 januari 2010 dringt verdachte in een gesprek met [slachtoffer] aan op relatietherapie. Uit de uitwerking van dit gesprek volgt dat onder meer is gezegd:
- -
[slachtoffer] zegt dat ze wil scheiden;
- -
verdachte zegt dat hij heeft gezegd dat hij wil scheiden als er geen relatietherapie komt, dat dat het laatste is wat ze kunnen doen;
- -
[slachtoffer] zegt dat relatietherapie niet is voor de problemen die zij hebben, is heel erg. Dat hoeft niet;
- -
[slachtoffer] zegt dat verdachte echt vervelende dingen met haar doet en dat zij niet meer wil;
- -
verdachte zegt dat hij ook niet zo verder wil, maar dat het bij hem mogelijk is om nog een andere stap te proberen;
- -
verdachte zegt dat alles ophoudt als dat niet kan;
- -
[slachtoffer] zegt dat er echt vervelende dingen zijn gebeurd;
- -
[slachtoffer] zegt dat dat echt erg is;
- -
[slachtoffer] zegt dat ze echt niks met verdachte durft samen te doen;
- -
[slachtoffer] zegt dat ze alles aan de advocaat laat.
1.1.3
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
Uit bovenstaande getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer] voorafgaand aan 10 januari 2010 met de hulp van vrienden stappen ondernam om verdachte te verlaten, waarbij zij niet openstond voor de door verdachte gewenste relatietherapie. Verdachte was (hierover) boos en vond dat [slachtoffer] de gezamenlijke woning in [pleegplaats] moest verlaten. Er was thuis veel ruzie, verdachte heeft een agressieprobleem en is erg opvliegend.
Ondanks pogingen van vrienden en kennissen om haar te overtuigen niet in de woning te blijven, weigerde [slachtoffer] de woning te verlaten. Niet eerder dan maandagochtend om 09.30 uur zou zij met [zoontje] de deur uitgaan om naar de afspraak met haar echtscheidingsadvocaat te gaan. [slachtoffer] had geregeld dat zij na de scheiding dan wel in afwachting van de scheiding samen met haar zoontje [zoontje] bij een vriendin kon verblijven.
Ook volgt uit de door verdachte gemaakte geluidsopnames dat hij op 5 en 7 januari 2010 in paniek is, dat hij bang is voor escalatie, dat [slachtoffer] geen relatietherapie wil en dat [slachtoffer] in de woning wil blijven.
1.2
Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen op 10 januari 2010
Op grond van de contacten tussen [slachtoffer] en familie en vrienden stelt het hof de relevante feiten en omstandigheden op 10 januari 2010 vast.
1.2.1
Contacten [slachtoffer]
Uit de verkeersgegevens12.volgt dat in de avond van 10 januari 2010 met de huistelefoon en de mobiele telefoon van [slachtoffer] de volgende contacten zijn geweest:
Telefoon | Contact met | Datum en tijd | Inkomend of uitgaand | Duur contact |
Met huistelefoon [telefoonnummer] | ( [getuige/vriendin 2] ) | 10-01-10 om 18.40 uur | Uitgaand | 519 sec. |
[telefoonnummer] | ( [getuige/vriendin 3] ) | 10-01-10 om 19.30 uur | Uitgaand | 4133 sec. |
Met mobiele telefoon [slachtoffer] [telefoonnummer] | ( [getuige/vriendin 5] ) | 10-01-10 om 17.13 uur | Inkomend | 303 sec. |
[telefoonnummer] | ( [getuige/vriendin 5] ) | 10-01-10 om 17.20 uur | Inkomend | 85 sec. |
[telefoonnummer] | ( [getuige/vriendin 1] ) | 10-01-10 om 21.35 uur | Uitgaand | 269 sec. |
De laatste activiteit met de mobiele telefoon van [slachtoffer] is het gesprek met getuige [getuige/vriendin 1] om 21.35 uur. Uit de telecomgegevens blijkt dat de telefoon op dat moment een mast in [pleegplaats] aanstraalde. Hierna is enkel nog sprake van inkomende oproepen zonder dat er een verbinding tot stand komt. De mastgegevens van die oproepen zijn niet meegezonden omdat de telefoon zich kennelijk niet meer in het netwerk bevond.13.
De getuigen [getuige/vriendin 5] , [getuige/vriendin 2] , [benadeelde 1] , [getuige/vriendin 3] , [getuige/vriendin 6] en [getuige/vriendin 1] hebben tegenover de politie het volgende verklaard over hun laatste telefoon- of webcamcontact met [slachtoffer] op 10 januari 2010.
Telefoongesprek [getuige/vriendin 5] vanaf 17.13 uur (303 seconden) en vanaf 17.20 uur (85 seconden)14.
Uit de verklaring van [getuige/vriendin 5] , vriendin van [slachtoffer] , volgt dat zij op 10 januari 2010 iets na 17.00 uur met [slachtoffer] heeft gebeld. [slachtoffer] had haar gevraagd of zij maandag naar haar werk moest en of zij haar dan mee kon nemen naar [plaats] omdat zij om 11.00 uur een afspraak had met haar advocaat. Getuige moest die dag in de stad (het hof begrijpt: [plaats] ) zijn. [slachtoffer] klonk een beetje overstuur en verward. Ze zei dat verdachte heel gemeen was tegen haar en dat ze dit niet langer wilde en dat ze maandag dus naar de advocaat wilde om een scheiding te regelen. [slachtoffer] zei toen dat ze naar boven liep, omdat verdachte de hele tijd achter haar aan liep en ze rustig wilde praten. Ze wilde niet dat verdachte op de hoogte was van haar afspraak met de advocaat en dat ze met getuige [getuige/vriendin 5] mee zou rijden op maandag. Getuige [getuige/vriendin 5] heeft [slachtoffer] om 17.20 uur teruggebeld. Zij heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat zij kon meerijden en zou worden afgezet en opgehaald bij de advocaat. Toen getuige [getuige/vriendin 5] vroeg wat er allemaal aan de hand was zei [slachtoffer] dat verdachte heel gemeen was en dat zij morgen wel zou vertellen wat er aan de hand was. Getuige [getuige/vriendin 5] sprak met [slachtoffer] af dat zij en haar man maandag 11 januari 2010 om 09.45 uur bij haar huis zouden zijn om haar op te halen. Toen getuige die maandag richting het huis van [slachtoffer] reed kwam zij een paar straten bij het huis vandaan verdachte in tegengestelde richting tegen. Getuige en haar man reden door naar [slachtoffer] huis en belden aan, maar er deed niemand open. Hierna hebben zij haar gebeld op haar mobiele nummer en heel veel sms'jes verstuurd. Getuige [getuige/vriendin 5] kreeg gelijk de voicemail; de telefoon ging dus niet over. Op een gegeven moment zijn ze maar weggegaan. Getuige vindt het vreemd dat [slachtoffer] zonder kind is weggegaan. [slachtoffer] zou nooit vrijwillig weggaan zonder haar kind. Ook vindt getuige het heel vreemd dat ze helemaal geen contact meer heeft gehad met haar moeder. Getuige weet dat zij elke dag telefonisch of via de webcam contact had met haar moeder.
Telefoongesprek [getuige/vriendin 2] vanaf 18.40 uur (519 seconden)15.
Uit de verklaring van getuige [getuige/vriendin 2] volgt dat [slachtoffer] tot de dag van haar vermissing getuige [getuige/vriendin 2] elke dag heeft gebeld. Het laatste (telefonische) contact was op zondagavond 10 januari 2010. Tijdens dit gesprek gaf [slachtoffer] aan dat zij de volgende dag met een vriendin zou meerijden naar de afspraak met de advocaat. Zij vertelde verder dat zij niet meer ging luisteren naar verdachte en niet meer ging doen wat hij zei en ze zou net doen alsof hij lucht was. [slachtoffer] vertelde dat ze heel erg moe was en op tijd naar bed zou gaan, waarna het gesprek is beëindigd. Op donderdag heeft getuige [getuige/vriendin 2] geprobeerd om [slachtoffer] te bellen maar zij nam niet op. Later in de middag werd die [getuige/vriendin 2] gebeld door verdachte. [slachtoffer] had [bijnaam zoontje] niet meegenomen. Getuige [getuige/vriendin 2] vond dat verdachte te lang wachtte met het bellen van de politie. [slachtoffer] was namelijk altijd mobiel bereikbaar. Ook was ze vanaf die zondag niet meer actief geweest op MSN. Op vrijdag heeft getuige [getuige/vriendin 2] tegen verdachte gezegd dat zij naar Tros Vermist wilde gaan. Verdachte wilde dit niet. Toen [getuige/vriendin 2] toch een mail naar Tros Vermist had gestuurd was verdachte boos.
Webcamgesprek [benadeelde 1] rond 19.00 uur16.
Getuige [benadeelde 1] , moeder van [slachtoffer] , heeft op de zondag voor [slachtoffer] verdwijning, rond 19.00 uur, voor het laatst contact gehad met haar dochter [slachtoffer] . Dit was een webcamcontact. [slachtoffer] vertelde haar dat het zo koud was buiten dat het niet mogelijk was om naar buiten te gaan. [slachtoffer] had een pyjama aan. [slachtoffer] en getuige [benadeelde 1] huilden beiden in verband met spanningen die er waren binnen het gezin van [slachtoffer] . Getuige [benadeelde 1] hoorde tijdens het gesprek met [slachtoffer] lawaai in de woning. Toen getuige [benadeelde 1] vroeg wat er aan de hand was huilde zij omdat zij net aan verdachte had verteld dat zij een advocaat in de arm had genomen waarmee zij de volgende dag een afspraak had. Verdachte had hierop tegen [slachtoffer] gezegd dat ze onmiddellijk, diezelfde avond, de woning moest verlaten. [slachtoffer] vertelde dat verdachte op de tafel sloeg met een doek. Getuige [benadeelde 1] zag toen op de webcam dat verdachte opgefokt door de woonkamer heen en weer liep. Zij zag hem zenuwachtig roken. Ook hoorde en zag getuige [benadeelde 1] via de webcam dat verdachte tekeerging. [slachtoffer] zei dat verdachte op de deuren sloeg. Hij sloeg ook met de deuren in de woning. [slachtoffer] zei toen tegen getuige [benadeelde 1] : "Hoor je wat hij zegt?" [slachtoffer] zei tegen getuige dat verdachte zei: "Eruit, opdonderen." Getuige zag dat verdachte voor de webcam dreigend over [slachtoffer] heen ging hangen en zij hoorde dat verdachte in het [buitenlands] schreeuwde: "Ik ben de duivel, ik ben Nimrod." Getuige [benadeelde 1] zag dat verdachte gebaren maakte met zijn duim en hierbij riep. [slachtoffer] vertaalde dit en zei dat verdachte tegen haar riep: "Opdonderen, opdonderen." [slachtoffer] antwoordde: "Hoe kan ik nu weg met dit weer, het sneeuwt, ik kan niet weg, want ik heb geen auto." [slachtoffer] zei dit in het Nederlands en vertaalde dit direct voor getuige [benadeelde 1] . Verdachte zei toen: "Eruit en als je eruit bent vervang ik het slot." Toen [slachtoffer] weigerde zag de getuige dat verdachte boos in een stoel ging zitten. [slachtoffer] vroeg verdachte om haar met [bijnaam zoontje] naar vrienden te brengen, maar hij antwoordde hierop dat [bijnaam zoontje] in de woning bleef en dat hij haar nergens naartoe bracht. Verdachte zei dat [slachtoffer] zelf weg moest gaan en dat hij haar nooit meer wilde zien. Verder zei verdachte tegen [slachtoffer] dat hij van haar ging scheiden en dat zij met haar spullen weg moest gaan en verder niets meekreeg. [slachtoffer] antwoordde: "Je hebt het huis en wilt [zoontje] houden. Ik heb geen geld, jij hebt alles en ik heb niets en daarom wil ik met mijn advocaat spreken." Toen kwam verdachte voor de webcam, klapte zijn handen op de tafel voor de computer en zei tegen getuige [benadeelde 1] dat [slachtoffer] niet goed in haar hoofd was. [slachtoffer] zei tegen getuige [benadeelde 1] dat verdachte tegen haar had gezegd dat ze het kind moest achterlaten en moest opdonderen. Getuige [benadeelde 1] heeft tegen haar gezegd dat ze uit de woning moest gaan, want zij vertrouwde het niet. [slachtoffer] vertelde aan getuige dat ze ging scheiden. Getuige [benadeelde 1] heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat ze naar de politie moest, maar [slachtoffer] zei tegen haar dat ze nergens naar toe kon gaan. Ook zei [slachtoffer] : " [zoontje] ligt nu op bed." Getuige [benadeelde 1] zei tegen [slachtoffer] dat ze naar de politie moest gaan. Hierop antwoordde [slachtoffer] dat ze het niet vertrouwde om [zoontje] alleen achter te laten. [slachtoffer] eindigde: "Ik ga nu naar bed, ik word er gek van." Getuige [benadeelde 1] heeft nog gehoord dat verdachte tegen [slachtoffer] zei: "Pas op." Dit zei hij in het Nederlands, maar getuige [benadeelde 1] begreep wel dat [slachtoffer] op haar tellen moet passen. De volgende dag op maandag heeft getuige [benadeelde 1] geprobeerd [slachtoffer] te bereiken. Zij heeft zowel met de telefoon als met internet contact met [slachtoffer] gezocht, maar kreeg geen contact met [slachtoffer] . Dagelijks per computer hadden [slachtoffer] en getuige op verschillende tijden contact met elkaar.
Telefoongesprek [getuige/vriendin 3] vanaf 19.30 uur (4133 seconden)17.
Uit de verklaring van getuige [getuige/vriendin 3] volgt dat zij op zondag 10 januari 2010 telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelde toen dat zij op maandag 11 januari 2010 om 11.00 uur een afspraak met haar advocaat had. [slachtoffer] wilde niet dat verdachte wist dat ze naar de advocaat ging. [slachtoffer] zei dat getuige [getuige/vriendin 3] haar maandag pas na 18.00 uur kon bellen omdat zij niet eerder thuis zou zijn. Maandagavond vanaf 18.00 uur heeft getuige [getuige/vriendin 3] meerdere keren geprobeerd te bellen op zowel haar mobiel als vaste telefoon. Niemand nam op. Getuige [getuige/vriendin 3] merkt op dat [slachtoffer] nooit zonder [bijnaam zoontje] zou vertrekken.
Webcamgesprek [getuige/vriendin 6] tussen 19.30 en 20.30 uur18.
Getuige [getuige/vriendin 6] heeft op 10 januari 2010 tussen 19.30 en 20.30 uur met [slachtoffer] gechat via de webcam. [slachtoffer] droeg toen haar pyjama en zij zat op haar slaapkamer. [slachtoffer] vertelde dat ze veel problemen had met verdachte. Zij vertelde dat verdachte heel erg boos was en dat hij hard met de deuren sloeg. [slachtoffer] zei dat ze moe was en zo naar bed zou gaan. Zij vertelde dat ze de volgende ochtend naar de advocaat zou gaan. Getuige merkt op dat [slachtoffer] nooit zonder [bijnaam zoontje] zou vertrekken. Getuige [getuige/vriendin 6] heeft verdachte gebeld omdat zij hem wilde helpen met zoeken naar [slachtoffer] maar dat was niet nodig.
Getuige [getuige/vriendin 7] , die op 10 januari 2010 bij getuige [getuige/vriendin 6] op bezoek was, heeft ook gezien dat [slachtoffer] een pyjama of soort huispak droeg. Ook heeft [getuige/vriendin 7] verklaard dat [slachtoffer] tijdens het chatten vroeg of zij iets op de achtergrond hoorde en dat zij vertelde dat haar man met de deuren sloeg.19.
Telefoongesprek [getuige/vriendin 1] vanaf 21.35 uur (269 seconden)20.
Getuige [getuige/vriendin 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op zondagavond 10 januari 2010 omstreeks 21.30 uur belde. [slachtoffer] klonk heel verdrietig. Zij vertelde dat zij en [bijnaam zoontje] met een vriendin konden meerijden naar [plaats] . Getuige vond dat prima, want dan kon zij haar eigen ding doen. [slachtoffer] zei (nogmaals) tegen de getuige dat zij de deur niet meer uit zou gaan, niet eerder dan morgenvroeg. [slachtoffer] zou nooit zonder [bijnaam zoontje] vertrekken. [bijnaam zoontje] betekende alles voor haar.
1.2.2
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
Uit de verklaringen van getuigen [getuige/vriendin 2] , [benadeelde 1] , [getuige/vriendin 6] en [getuige/vriendin 1] volgt dat [slachtoffer] de woning in de avond van 10 januari 2010 juist niet wilde verlaten en dat zij (al gekleed in haar pyjama of huispak) voornemens was naar bed te gaan. Door [slachtoffer] is op verschillende momenten expliciet tegen genoemde getuigen gezegd dat zij naar bed zou gaan en/of niet meer naar buiten zou gaan.
Hieronder bespreekt het hof de overige relevante feiten en omstandigheden die een contra-indicatie opleveren voor een vrijwillig vertrek van [slachtoffer] uit de woning.
geen aanwijzingen vrijwillig vertrek
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor een gepland vertrek.
Ook wijst niets op een vrijwillig spontaan vertrek uit de woning die avond. Integendeel, niet is gebleken dat [slachtoffer] persoonlijke spullen heeft meegenomen, zelfs niet haar mobiele telefoon met daarin al haar contacten, hetgeen opmerkelijk is, temeer in het geval van een vertrek met de intentie om niet meer terug te keren dan wel om gedurende lange(re) tijd weg te blijven.
afspraak met echtscheidingsadvocaat op 11 januari 2010
Uit de verklaringen van getuigen, waaronder ook die van advocaat [getuige/advocaat] , volgt dat [slachtoffer] (zo snel mogelijk) wilde scheiden van verdachte. Op 11 januari 2010 om 11.00 uur had [slachtoffer] een afspraak met haar advocaat in [plaats] . [slachtoffer] en [zoontje] zouden met getuige [getuige/vriendin 1] meerijden naar [plaats] , maar uit kennelijk praktische overwegingen heeft [slachtoffer] op 10 januari 2010 aan getuige [getuige/vriendin 5] gevraagd of zij met haar kon meerijden. Uit de verklaring van getuige [getuige/vriendin 5] volgt dat zij die dag namelijk toch ook zelf naar [plaats] moest. Getuige [getuige/vriendin 5] en [slachtoffer] spraken af dat die [getuige/vriendin 5] om 09.45 uur bij het huis van [slachtoffer] zou zijn om haar op te halen. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige/vriendin 1] die heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 10 januari 2010 rond 21.30 uur belde om te vertellen dat zij én [zoontje] met een vriendin konden meerijden naar [plaats] .
Anders dan de verdediging heeft betoogd ziet het hof in de omstandigheid dat [slachtoffer] in haar laatste telefoongesprek getuige [getuige/vriendin 1] heeft afgebeld voor het vervoer naar haar advocaat op maandag een contra-indicatie voor een voorgenomen beslissing er (stiekem) vandoor te gaan. Uit dit gesprek blijkt juist dat [slachtoffer] voornemens was de afspraak met haar advocaat na te komen. [slachtoffer] had immers eerder die avond geregeld dat zij kon meerijden met getuige [getuige/vriendin 5] die toch al naar [plaats] moest.
ruzieachtige sfeer
Uit de verklaringen van getuigen [getuige/vriendin 5] , [benadeelde 1] , [getuige/vriendin 6] en [getuige/vriendin 7] volgt dat verdachte in de avond van 10 januari 2010 boos was op [slachtoffer] . Er was, anders dan verdachte heeft verklaard, sprake van een ruzieachtige sfeer.
Getuige [getuige/vriendin 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] tijdens hun gesprek aan het begin van de avond, tussen 17.13 en 17.20 uur, tegen haar heeft gezegd dat verdachte heel gemeen tegen haar was. Ook getuigen [getuige/vriendin 6] en [getuige/vriendin 7] , die tussen 19.30 en 21.00 uur via de webcam contact hadden met [slachtoffer] , hebben verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat verdachte heel erg boos was en dat hij hard met de deuren sloeg.
Het meest illustratief in dit verband is de verklaring van de moeder van [slachtoffer] , getuige [benadeelde 1] , die die avond eveneens via de webcam contact had met [slachtoffer] en daardoor verdachtes boosheid zelf heeft gezien en gehoord. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] huilde en aangaf verdachte te hebben verteld dat ze de volgende dag een afspraak met haar advocaat had. Verdachte had hierop gezegd dat zij onmiddellijk, diezelfde avond, de woning moest verlaten. [slachtoffer] had tegen getuige gezegd dat verdachte op de tafel sloeg. Getuige zag via de webcam dat verdachte opgefokt heen en weer door de woonkamer liep. Zij hoorde en zag via de webcam dat verdachte tekeerging. Verdachte sloeg daarbij met de deuren. [slachtoffer] vertelde haar dat verdachte hierbij zei dat zij moest opdonderen. Getuige zag dat verdachte dreigend over [slachtoffer] heen ging hangen en hoorde dat hij in het [buitenlands] schreeuwde: ‘Ik ben de duivel, ik ben Nimrod.’ Getuige zag dat verdachte gebaren maakte en hierbij riep. [slachtoffer] zei dat verdachte tegen haar riep: ‘Opdonderen, opdonderen.’ Toen [slachtoffer] aangaf niet weg te kunnen zei verdachte: ‘Eruit en als je eruit bent vervang ik het slot.’ Op de vraag van [slachtoffer] om haar met [zoontje] naar vrienden te brengen antwoordde verdachte dat [zoontje] in de woning bleef en hij haar nergens naartoe bracht. Verdachte zei dat zij zelf weg moest gaan, dat zij niets meekreeg en dat hij haar nooit meer wilde zien. Toen [slachtoffer] hierop reageerde dat hij alles wil houden, dat zij niets heeft en daarom een advocaat wil zien, kwam verdachte voor de webcam. Hij sloeg zijn handen op de tafel voor de computer en zei tegen getuige dat [slachtoffer] niet goed bij haar hoofd was. Ook zei verdachte: ‘Pas op’ tegen [slachtoffer] . Getuige heeft geadviseerd de woning te verlaten en naar de politie of buren te gaan, zij vertrouwde het niet. [slachtoffer] antwoordde dat zij nergens naar toe kon gaan, dat [zoontje] op bed lag en dat zij het niet vertrouwde om hem alleen achter te laten.
weersomstandigheden
Uit de getuigenverklaringen en de processen-verbaal van bevindingen van 2 en 11 februari 2010 volgt dat op 10 januari 2010 sprake was van een winterse dag.21.Het was koud, onder het vriespunt, er lag sneeuw en er reden in verband met de slechte weersomstandigheden geen bussen in de regio [plaats] , waaronder [pleegplaats] valt. Ook waren er die avond vanuit [pleegplaats] geen taxiritten uitgevoerd.22.
In de avond van 10 januari 2010 zag [slachtoffer] (mede) vanwege de weersomstandigheden geen mogelijkheid de woning te verlaten. Dit volgt in het bijzonder uit de verklaring van getuige [benadeelde 1] zoals hiervoor is weergegeven. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat het zo koud was buiten dat het niet mogelijk was om naar buiten te gaan. Ook heeft zij gehoord dat toen verdachte naar [slachtoffer] schreeuwde dat zij moest opdonderen [slachtoffer] heeft gereageerd met: ‘Hoe kan ik nu weg met dit weer, het sneeuwt, ik kan niet weg, want ik heb geen auto’.
mobiele telefoon
De laatste activiteit met de mobiele telefoon van [slachtoffer] dateert van 10 januari 2010 van 21.35 tot ongeveer 21.40 uur, te weten: het telefoongesprek tussen [slachtoffer] en getuige [getuige/vriendin 1] , waarbij de mobiele telefoon van [slachtoffer] de mast in [pleegplaats] aanstraalde.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer] in de week tot 10 januari 2010 elke dag telefonisch contact had met getuige [getuige/vriendin 2] en dat zij mobiel altijd bereikbaar was. Na 10 januari 2010 heeft niemand meer (telefonisch) contact gehad met [slachtoffer] . Sinds de ochtend van 11 januari 2010 gaat haar telefoon direct over op voicemail.23.Uit de getuigenverklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] volgt dat de mobiele telefoon van [slachtoffer] is achtergebleven bij verdachte en dat deze kapot (in twee delen) is. Hier komt het hof in paragraaf 3.1.3 op terug.
[zoontje]
Uit de getuigenverklaring van [getuige/vriendin 1] volgt dat [slachtoffer] telkens, ook tijdens het laatste telefoongesprek op zondagavond, heeft aangegeven dat zij die maandagochtend samen met [zoontje] naar de afspraak in [plaats] zou gaan. Dat hierover voor getuige [getuige/vriendin 1] geen misverstand bestond volgt ook uit haar opmerking tegenover de politie dat verdachte haar op 21 januari 2010 heeft gebeld om te vragen of zij wist waar [slachtoffer] was en dat hij toen aan haar vertelde dat [slachtoffer] hem die zondag had gevraagd of hij die maandag terwijl ze naar de advocaat moest op [zoontje] wilde passen. Getuige verklaart dan dat zij wist dat dit niet klopte want die zondagavond had [slachtoffer] nog tegen haar gezegd dat zij samen met [zoontje] naar de advocaat zou gaan.24.
Dat [slachtoffer] op 10 januari 2010 de woning juist niet zonder [zoontje] wilde verlaten vindt in het bijzonder ook bevestiging in de verklaring van getuige [benadeelde 1] . Zij heeft verklaard dat zij tijdens hun laatste webcamgesprek heeft gehoord dat [slachtoffer] aan verdachte vroeg om haar en [zoontje] weg te brengen naar vrienden, hetgeen verdachte weigerde. Toen [benadeelde 1] aangaf dat zij het niet vertrouwde en dat [slachtoffer] de woning moest verlaten heeft [slachtoffer] tegen haar gezegd dat zij nergens naar toe kon gaan, dat ldriss op bed lag en zij hem niet durfde achter te laten in de woning.
Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] had afgesproken op 11 januari 2010 op [zoontje] te passen staat deze verklaring haaks op de verklaring van getuige [getuige/vriendin 1] . Ook is deze verklaring moeilijk te rijmen met de verklaring van getuige [benadeelde 1] . Nu het dossier ook overigens geen aanknopingspunten voor deze stelling bevat acht het hof, ook gelet op de overige genoemde feiten en omstandigheden, de verklaring van verdachte op dit punt niet geloofwaardig.
In algemene zin volgt ook uit verschillende getuigenverklaringen dat [slachtoffer] naar hun inschatting nooit zonder haar zoontje zou vertrekken. [zoontje] betekende alles voor haar.
1.3
Tussenconclusie
In de periode tot 10 januari 2010 ondernam [slachtoffer] stappen om van verdachte te scheiden, waarbij zij niet openstond voor de door verdachte gewenste relatietherapie en telkens weigerde de gezamenlijke woning in [pleegplaats] te verlaten. [slachtoffer] (en [zoontje] ) kon na of in afwachting van de scheiding bij getuige [getuige/vriendin 4] wonen. Ook konden zij terecht bij haar vriendin getuige [getuige/vriendin 2] in [buitenland] .
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een gepland vertrek van [slachtoffer] op 10 januari 2010.
Ook blijkt uit niets dat [slachtoffer] de woning op 10 januari 2010 vrijwillig heeft verlaten. In tegendeel. [slachtoffer] wilde de woning die avond juist niet verlaten en al helemaal niet zonder haar zoontje.
In het bijzonder van belang zijn daarbij de contra-indicaties op grond waarvan het hof het ook niet aannemelijk acht dat [slachtoffer] die avond de woning vrijwillig heeft verlaten. Zo heeft [slachtoffer] nog de avond van 10 januari 2010 geregeld dat zij en [zoontje] met getuige [getuige/vriendin 5] konden meerijden naar de – voor [slachtoffer] belangrijke – afspraak met haar echtscheidingsadvocaat in [plaats] . [slachtoffer] en [zoontje] zouden de woning pas verlaten op het moment dat getuige [getuige/vriendin 5] hen de volgende ochtend bij de woning zou oppikken. Verder blijkt dat gedurende de avond sprake was van een ruzieachtige sfeer. Verdachte was boos, opgefokt en ging tegen [slachtoffer] tekeer. Hij sloeg met deuren en riep dat zij moest opdonderen en dat [zoontje] moest blijven. Ook nu weigerde [slachtoffer] (telkens) de woning zonder [zoontje] te verlaten. Aangezien verdachte [zoontje] en haar niet naar vrienden wilde brengen, zag zij zelf ook geen mogelijkheid om samen met [zoontje] de woning te verlaten. Bovendien waren de winterse weersomstandigheden dusdanig dat (alternatieve) vervoersmogelijkheden ontbraken.
Na het laatste telefoongesprek met getuige [getuige/vriendin 1] vanaf 21.35 uur, waarin [slachtoffer] nog vertelde dat zij en [zoontje] met een vriendin konden meerijden naar [plaats] en (nogmaals) tegen de getuige zei dat zij de deur niet meer uit zou gaan, niet eerder dan morgenvroeg, ontbreekt ieder spoor van [slachtoffer] . De contacten met familie en vrienden, in het bijzonder haar zoontje [zoontje] , zijn abrupt gestopt. Ook is [slachtoffer] vanaf 11 januari 2010 niet meer bereikbaar via haar mobiele telefoon, terwijl zij normaliter altijd bereikbaar was. Haar telefoon blijkt in het bezit te zijn van verdachte en is kapot.
Het scenario dat [slachtoffer] vrijwillig is weggegaan wordt door voorgaande vaststellingen weersproken. De verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat [slachtoffer] tussen 20.00 en 21.00 uur of tussen 21.00 en 22.00 uur vrijwillig zou zijn vertrokken acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Voor de suggestie van de verdediging dat [slachtoffer] elders een nieuw bestaan, met achterlating van haar zoontje en onder verbreking van alle bestaande familie- en kennisbanden, heeft opgebouwd bestaat geen enkel aanknopingspunt.
Tot slot is van belang dat het sporenbeeld in de woning en de overige omstandigheden, zoals die hierna worden besproken, ondersteuning bieden aan het scenario dat [slachtoffer] de woning niet vrijwillig heeft verlaten.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat [slachtoffer] op 10 januari 2010 de woning niet vrijwillig heeft verlaten.
2. Wijze van overlijden
2.1
Niet-natuurlijke dood
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer] de woning in [pleegplaats] op 10 januari 2010 niet vrijwillig heeft verlaten.
Tot op heden, inmiddels ruim twaalf jaren na het laatste teken van leven op 10 januari 2010, ontbreekt ieder spoor van [slachtoffer] en is haar lichaam niet gevonden.
Voor een (onverwachte) natuurlijke dood, een zelfdoding of een noodlottig ongeval in de woning bestaat geen enkel aanknopingspunt. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd waaruit een dergelijk scenario kan volgen. In die scenario’s geldt bovendien dat het lichaam van [slachtoffer] zou zijn gevonden in de woning. Het hof acht deze scenario’s dan ook hoogst onwaarschijnlijk en stelt deze ter zijde.
Het (resterende) scenario dat [slachtoffer] door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat haar lichaam vervolgens is weggemaakt wordt door het hof op grond van het voorgaande verreweg het meest aannemelijke scenario geacht. Dat scenario vindt bovendien steun in de bewijsmiddelen, in het bijzonder in de hierna onder 2.2, 3. en 4. te noemen bevindingen.
2.2
Forensisch onderzoek
2.2.1
Verweer ten aanzien van betrouwbaarheid DNA-onderzoek
De verdediging heeft ook in hoger beroep verweer gevoerd met betrekking tot het verkregen DNA-materiaal. Ten aanzien van de sporen met SIN-nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] heeft de verdediging aangevoerd dat de verzegeling met een sluitzegel van het NFI bij ontvangst door het NFI ontbrak, zodat contaminatie niet kan worden uitgesloten.
Daarnaast heeft de verdediging zich met betrekking tot de afname van wangslijmvlies van de zoon van verdachte en [slachtoffer] op het standpunt gesteld dat de artikelen 4, eerste lid, 5 en 8 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zijn geschonden, zodat niet zorgvuldig is gewerkt en partijdigheid niet kan worden uitgesloten. Bij de afname van het wangslijmvlies van de moeder van [slachtoffer] ontbreekt voorts een proces-verbaal van afname, zodat niet kan worden gecontroleerd of de regels zijn nageleefd.
De verdediging heeft aan voorgaande vaststellingen de conclusie verbonden dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat hierdoor voor verdachte is veroorzaakt dient het bovengenoemde materiaal van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Geen sprake van onherstelbare vormverzuim
Ten aanzien van het van de familieleden van [slachtoffer] afgenomen wangslijmvlies overweegt het hof als volgt.
Om het DNA-profiel van [slachtoffer] te verkrijgen, is een in de badkamer aangetroffen tandenborstel bemonsterd. Hieruit is het DNA-profiel van een vrouw verkregen. Het slachtoffer was de enige vrouwelijke bewoner van het huis. Dit DNA-profiel is vergeleken met het uit een wortel van een haar die in een afvalbak in de badkamer is aangetroffen verkregen DNA-profiel en daarbij bleek sprake te zijn van een match. Om met nog meer zekerheid te kunnen vaststellen dat het verkregen DNA-profiel daadwerkelijk van [slachtoffer] afkomstig was, is het betreffende DNA-profiel daarnaast vergeleken met het DNA-profiel van de moeder en de zoon van [slachtoffer] .25.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het van de moeder van het slachtoffer verkregen DNA-materiaal dat eveneens na afname van wangslijmvlies is verkregen, niet van het bewijs hoeft te worden uitgesloten. Uit het dossier volgt dat het DNA-materiaal met toestemming van de moeder is afgenomen en dat dit in het bijzijn van de verbalisant door een opsporingsambtenaar die werkzaam is bij de afdeling van de Forensische Opsporing is gedaan. Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat bij het betreffende onderzoek regels zijn geschonden die tot gevolg moeten hebben dat aan de betrouwbaarheid moet worden getwijfeld, te meer niet nu ook uit ander bewijsmateriaal (te weten de resultaten van het onderzoek naar de wortel van een in de afvalbak in de badkamer aangetroffen haar) volgt dat het op de tandenborstel aangetroffen DNA-profiel van [slachtoffer] afkomstig is.
Nu op grond van het voorgaande al vaststaat dat het DNA-materiaal dat afkomstig is van de tandenborstel van [slachtoffer] is, behoeft het verweer met betrekking tot het van de zoon afgenomen wangslijmvlies geen bespreking.
Het hof overweegt ten aanzien van het ontbreken van de sluitzegel als volgt.
Artikel 5 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het DNA-besluit) bepaalt dat de opsporingsambtenaar ervoor zorgt dat het voorwerp zo spoedig mogelijk in een verpakking die hij van een sluitzegel heeft voorzien, bij het NFI wordt bezorgd. Het DNA-besluit verbindt aan het ontbreken van een sluitzegel geen rechtsgevolgen. Doel van het gebruik van sluitzegels is om te kunnen vaststellen dat de desbetreffende verpakking niet meer is geopend totdat het door het NFI is ontvangen, een en ander ter vermijding van contaminatie van sporen op het voorwerp en om (aldus) te voorkomen dat onzekerheid rijst omtrent de identiteit van het onderzochte celmateriaal.
Uit de rapportage van het NFI van 19 juli 201026.blijkt dat de verpakkingen van de bemonsteringen ten tijde van het betreffende onderzoek door de deskundige niet verzegeld waren met NFI-sluitzegels. Dat betekent dat er in theorie sprake van kan zijn dat de onderzochte monsters niet afkomstig zijn van de plaats delict of dat zij besmet zijn geraakt met ander materiaal.
In hoger beroep is op verzoek van de verdediging door verbalisant [verbalisant] , inspecteur van politie, een proces-verbaal (d.d. 5 maart 2021) opgemaakt met betrekking tot DNA-bemonsteringen, in het bijzonder de bemonstering van door de verdediging genoemde sporen.27.
In algemene zin volgt uit dit proces-verbaal dat volgens de afspraken binnen het werkproces van de forensische opsporing de wijzen van bemonsteringen alleen worden vermeld wanneer er is afgeweken van de geldende normen. Biologische sporen worden zodanig veiliggesteld waarbij noodzakelijke maatregelen gebruikt worden om contaminatie te voorkomen. Dit betreft het dragen van schone handschoenen en het gebruik van een mondkapje. In het dossier staat niet dat van de norm is afgeweken. Omdat verbalisant [verbalisant] de onderzoeken zelf heeft uitgevoerd weet zij zich nog te herinneren dat bij het onderzoek in de woning en bij het ingestelde luminolonderzoek tevens witte overalls, overschoenen en haarnetjes zijn gedragen. Voor het bemonsteren van de sporen zijn de daarvoor bestemde materialen gebruikt.
Verder relateert verbalisant [verbalisant] , voor zover relevant:
Het transport naar het NFI vindt plaats door middel van een transportdienst vtsPN. Het krat wordt verzegeld en op het NFI wordt de verzegeling verbroken. Kennelijk werd op het NFI gezien dat de verzegeling niet op de verpakking aanwezig was. Er is niet gerapporteerd dat een wattenstaafje uit de verpakking was of dat de verpakking was beschadigd. Er mag van uit worden gegaan dat de wattenstaafjes nog in de eigen papieren zakjes zaten.
Door officier van justitie C. Fahner werd schriftelijk toestemming gegeven deze bemonsteringen desondanks in onderzoek te nemen. Dit is een standaardprocedure waarbij gecontroleerd wordt of de bemonstering niet is beschadigd. Door de officier van justitie zal de toestemming voor onderzoek niet zijn afgegeven wanneer er twijfels waren over de wijze waarop het wattenstaafje zou zijn vervoerd.
Door mij, verbalisant, werd bij de medewerkers van sporenbeheer van de forensische opsporing geïnformeerd over wijze van transport in die periode. Wanneer een verpakking abusievelijk niet was verzegeld werd het SVO in de verpakking vanaf het NFI retour gestuurd naar de forensische opsporing. Dit is ook te zien in de lijst van de chain of custody. De verpakking werd dan gecontroleerd door sporenbeheer en alsnog verzegeld. De officier van justitie werd dan op de hoogte gesteld, die vervolgens het NFI schriftelijk opdracht gaf het SVO alsnog in onderzoek te nemen.
Gelet op de wijze van veiligstellen van de bloedsporen, het gebruik van de juiste wattenstaafjes, die daarna zijn verpakt in een papieren zak, is het risico op contaminatie niet aanwezig geweest. De wijze van transport is niet afgeweken van alle andere stukken van overtuiging die naar het NFI zijn vervoerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de verpakking van de wattenstaafjes was beschadigd of dat de wattenstaafjes niet meer in de verpakking zaten. Het niet verzegelen van de verpakking van deze sporen zou het enige geweest zijn wat niet volgens de geldende regels is gebeurd. De vier genoemde sporen die niet waren voorzien van een verzegeling werden in dezelfde aanvraag bij het NFI aangeboden. Ze zijn ook op dezelfde dag verstuurd. Kennelijk is door de medewerker van sporenbeheer abusievelijk bij die vier sporen vergeten de verzegeling aan te brengen.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen enkele aanleiding te veronderstellen dat het ontbreken van de sluitzegels de resultaten van het onderzoek aan de sporen (op enigerlei wijze) heeft beïnvloed: de technische recherche heeft de sporen met de daarvoor bestemde hulpmiddelen veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN-nummers en die sporen zijn door het NFI onderzocht. Dat de sluitzegels die betrekking hebben op verzending van het DNA-materiaal ontbreken, leidt er niet toe dat de bevindingen van het NFI onbruikbaar zijn voor het bewijs. Hierbij is ook van belang dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat er ten aanzien van de vier bemonsteringen sprake zou kunnen zijn geweest van contaminatie of verwisseling, terwijl de resultaten van dit onderzoek niet op zichzelf staan, maar consistent zijn met de overige bewijsmiddelen en de rest van het sporenbeeld.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het DNA-onderzoek en dat aldus het resultaat van het DNA-onderzoek aan de sporen met SIN-nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] wel voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Het verweer wordt verworpen.
2.2.2
Onderzoek in en rond de woning
Ten aanzien van het forensisch onderzoek in en rond de woning neemt het hof de overwegingen van de rechtbank over, voor zover inhoudende:
In en om de woning en in de auto van verdachte en [slachtoffer] is op 28 januari 2010 met behulp van lijkenspeurhonden onderzoek verricht. De gecertificeerde lijkenspeurhonden, die afgericht zijn op de ontbindingsgeur van lijk(delen) en bloed, vertoonden een reactie op verschillende plaatsen, te weten enkele meters voor de ingang van de garage, bij een betondrempel onder de garagedeur, in de bodem van de kruiwagen die tegen de zich in de tuin bevindende berging bevond, bij een zich daar eveneens bevindende dakkoffer, op de betonvloer in het midden van de garage, op de begane grond in het halletje tussen de woning en de garage, op de trap naar boven (vierde traptrede van boven) en op drie plaatsen in een slaapkamer op de eerste verdieping (het hof begrijpt: de slaapkamer van [slachtoffer] ), te weten op de vloerbedekking, onder het bureau, op het deken van het bed en op het hout van het hoofdeinde van het bed. Zij sloegen eveneens aan op diverse plaatsen op de vloerbedekking van de kofferbak van de auto. Op plaatsen waar deze lijkenspeurhonden aansloegen, zijn vervolgens diverse sporen aangetroffen. Uit de plaatsen waar de honden zijn aangeslagen kan een doorlopend spoor worden afgeleid dat ondersteuning vindt in diverse hierna te noemen bevindingen, namelijk van de slaapkamer op de eerste verdieping via de overloop en vervolgens de trap naar beneden, naar de garage, de kruiwagen en de skibox en uiteindelijk naar auto die zich gewoonlijk op de oprit bij de woning bevond.28.
In de woning heeft daarnaast een luminolonderzoek29. plaatsgevonden om bloedsporen te kunnen detecteren. Tijdens dit onderzoek werd op verschillende plaatsen in de slaapkamer op de eerste verdieping luminescentie waargenomen, waarbij een duidelijk verhoogde intensiteit van luminescentie werd waargenomen bovenaan de rechter bedpoot aan de zijde van het hoofdeind van het bed. Opvallend was verder een patroon dat op het schutbord van het bed, de zijkanten van de nachtkastjes en de muur achter het schutbord werd waargenomen. Met betrekking tot het spoor op het schutbord van het bed heeft de NFI-deskundige [naam deskundige 1] d.d. 24 maart 2016 gerapporteerd dat het patroon kan worden geclassificeerd als een veegspoorpatroon. Dit veegspoor kan, onder de aanname dat het hier daadwerkelijk bloed betreft, veroorzaakt zijn door veegbewegingen met bijvoorbeeld een bebloed object waarvan het bloed niet afkomstig is van het schutbord zelf of door bijvoorbeeld een (vochtige) doek, waarbij aanwezig bloed op het schutbord wordt verdund en verspreid, terwijl een combinatie van beide eveneens mogelijk is.30. In aanmerking genomen dat op en rond het bed bemonsterde sporen bloed bleken te bevatten, gaat de rechtbank ervan uit dat de na toepassing van luminol zichtbaar geworden veegsporen inderdaad veegsporen van (verdund) bloed betroffen.
Daarnaast werd luminescentie waargenomen op de overloop van de eerste etage, vegen en strepen, waaronder een streep op de vloer onder een op de overloop aanwezig vloerkleed. Deze liep vanaf de drempel van de slaapkamer op de eerste etage naar het trapgat en in het trapgat op de muur. Ook op de slaapkamerdeur van de slaapkamer aan de voorzijde van de woning en op de deur van het cv-hok aan de zijde van de overloop werd luminescentie gezien.
In hoger beroep is door NFI-deskundige [naam deskundige 1] , bloedspoorpatroondeskundige, team pdo, een review gedaan van het in 2010 uitgevoerde bloedspooronderzoek in de woning. Voor zover hier relevant beschrijft [naam deskundige 1] in het NFI-rapport van 10 juni 202131., zakelijk weergeven:
In het proces-verbaal van het luminolonderzoek door de FO is op het beschikbare beeldmateriaal een luminescentiereactie zichtbaar op de voorzijde van het schutbord. Het zichtbare patroon (geel omlijnd in Afbeelding 1) heeft de uiterlijke kenmerken van één of meerdere veegpatronen. Tevens is een luminescentiereactie zichtbaar op de binnenzijde van het rechterbedframe (gezien vanaf het voeteneind) (rood omlijnd in Afbeelding 1). Onbekend is of het een overgedragen (mogelijk) bloedspoor betreft veroorzaakt door contact met een (mogelijk) bebloed voorwerp (een afdrukpatroon) of een overgedragen bloedspoorpatroon veroorzaakt door vegen met bloed.
Het beschikbare beeldmateriaal van de zijkanten van de nachtkastjes als ook de zijkant van het frame (buitenzijde) zijn opnieuw bekeken. Hierbij is geen indicatie verkregen op de visuele aanwezigheid van bloed. De interpretaties en conclusies, beschreven in de eerder uitgebrachte NFI-rapportage betreffende de luminescentiereacties blijven gehandhaafd.
Op het schutbord zijn door de FO twee locaties aangeduid waar men visueel bloedsporen heeft aangetroffen. Bij nadere bestudering van het beschikbare beeldmateriaal zijn naast de door de FO gemarkeerde locaties (A en B1 in Afbeelding 2) op nog twee locaties (B2 en B3 in Afbeelding 2) op het schutbord mogelijke bloedsporen waargenomen. Het bloedspoor ter hoogte van locatie A kan worden geclassificeerd als een bloedvlek. Locatie B1 bevindt zich rechts op het schutbord in een dieper gelegen deel van het schutbord. Het betreft een concentratie bloedspatten. Daartussen bevinden zich enkele bloedsporen die niet verder geclassificeerd kunnen worden dan bloedvlekken. De waargenomen mogelijke bloedspatten ter hoogte van locatie B2 zijn vergelijkbaar met de bloedspatten zoals aangetroffen bij locatie B1. Ter hoogte van B3 worden eveneens soortgelijke bloedspatten aangetroffen als bij B1 en B2. De aangetroffen (mogelijke) bloedspatten en bloedvlekken op de locaties B1, B2 en B3 vertonen onderlinge overeenkomsten. Er zijn onvoldoende karakteristieken om te kunnen spreken van een specifiek bloedspoorpatroon. Hierdoor kunnen de aangetroffen bloedspatten niet nader worden geclassificeerd dan als (een) bloedspoorpatro(o)n(en) als gevolg van een uitgeoefende kracht. Dit betekent dat een onderscheid in de subcategorieën een impactpatroon, een geprojecteerd patroon, een afgeworpen patroon, een afgeworpen patroon door abrupte stilstand of een geëxpireerd patroon, niet kan worden gemaakt.
De uitkomsten van de uitgevoerde review doen geen afbreuk aan de conclusies en bevindingen van de rechtbank zoals hiervoor door het hof zijn overgenomen.
2.2.3
DNA-onderzoek
Het onderzoek in en om de woning heeft daarnaast geleid tot diverse met het blote oog zichtbare bloedsporen en tot na toepassing met luminol zichtbaar geworden bloedsporen die bemonsterd zijn. Het NFI heeft deze sporen onderzocht. In een aantal van deze bemonsteringen is een DNA-profiel aangetroffen.32.
In de slaapkamer op de eerste verdieping zijn meerdere bloedsporen aangetroffen, voornamelijk op en rond het bed.33.Van de volgende met het oog zichtbare bloedsporen bleek het daaruit verkregen DNA-profiel met een matchkans van kleiner dan één op de één miljard te matchen met dat van [slachtoffer] :
- bloed op het hoofdeinde van het bed, rechterzijde midden;34.
- bloed op het hoofdeinde van het bed;35.
- een bloedspat op het glas van het lampje aan de rechterzijde naast het bed rechts;36.
- bloed op de linkerzijde van het hoofdeinde van het bed.37.
Na toepassing met luminol werden ook andere bloedsporen zichtbaar38., waaruit vervolgens een DNA-profiel werd verkregen dat met een matchkans van kleiner dan één op de één miljard met het DNA-profiel van [slachtoffer] bleek te matchen:
- bloedspat op het hoofdeinde van het bed;39.
- een bloedspat op het linker nachtkastje, bovenste rand, zijde bed;40.
- op een windlicht op het linker nachtkastje.41.
Ook op het deken van het logeerbed in de slaapkamer boven en op de vloer rechts naast het bed werden na het onderzoek met luminol bloedsporen gevonden42., waaruit een DNA-mengprofiel van verdachte en [slachtoffer] kon worden afgeleid.43.
Verder is op de overloop een dunne ononderbroken streep van de drempel van de slaapkamer naar de trap, onder een vloerkleed, (zichtbaar met luminol) een spoor aangetroffen dat na bemonsteren en testen door de politie en het NFI bloed bleek te zijn.44.Hieruit werd een DNA mengprofiel verkregen, waarbij verdachte, [slachtoffer] en hun zoon niet als donor konden worden uitgesloten.45.
Tot slot is van belang dat het matras van het bed in de slaapkamer op de eerste etage enkele dagen na de vermissing van [slachtoffer] , op 13 januari 2010, door verdachte is vervangen door een via Marktplaats tweedehands gekocht matras. Het hof komt hier in paragraaf 3.1.4 op terug.
2.3
Tussenconclusie
Uit bovenstaande bevindingen volgt dat de resultaten van het onderzoek in en om de woning met lijkenspeurhonden, het luminolonderzoek en het DNA-onderzoek een coherent sporenbeeld geven.
Op diverse plaatsen in en om de woning en dan met name op en rondom het bed in de slaapkamer op de eerste etage is bloed met daarin het DNA-profiel van [slachtoffer] aangetroffen. Dat op die plekken DNA-materiaal van [slachtoffer] aanwezig was, is, gelet op het feit dat zij daar woonachtig was en in die periode in die kamer sliep, op zichzelf beschouwd niet opmerkelijk. Ook is er niet een zodanige hoeveelheid bloed aangetroffen dat enkel uit die constatering kan worden afgeleid dat zich in of om de woning een geweldsmisdrijf moet hebben voltrokken. Uit de forensische bevindingen volgt echter wel dat met name op en rondom het bed, op verschillende plaatsen en aan verschillende zijdes van dat bed, te weten aan zowel de linker- als de rechterzijde van het bed, op het deken van het bed en op de vloer naast het bed, bloed is aangetroffen, waarin van een deel van de bemonsterde bloedsporen het DNA-profiel van [slachtoffer] is aangetroffen. Ook valt op het aangetroffen doorlopende bloedspoor van de slaapkamer naar de trap. Een dergelijk sporenbeeld past in het scenario dat op het bed, althans in de slaapkamer, fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] . Daarbij past ook het op en rond het bed geconstateerde veegspoorpatroon dat zeer wel kan duiden op het schoonmaken van het oppervlak dat eerder meer bloed heeft bevat. De bevindingen moeten bovendien worden bezien in het licht van de vermissing van [slachtoffer] en de overige besproken feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder ook het vervangen van het matras, waarover aanstonds meer.
Ook in hoger beroep heeft verdachte aangegeven slechts te kunnen speculeren over een verklaring voor deze bevindingen. Het bloed zou kunnen zijn veroorzaakt door bloedverlies na de geboorte van hun zoontje dan wel zware ongesteldheid, of wellicht door het niezen, waarbij dan op diverse plaatsen bloed terecht is gekomen. Deze suggesties kunnen naar het oordeel van het hof als niet aannemelijk terzijde worden gesteld. Niet valt in te zien hoe het bloed van een vloeiende vrouw zowel op het linker windlicht als op het rechter windlicht als ook op het hoofdeinde van het bed terecht kan komen. Datzelfde geldt voor een niesbui die ook overigens doorgaans niet gepaard gaat met bloed.
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang, ook met overige bewijsmiddelen, komt het hof tot het oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat het lichaam vervolgens is weggemaakt om mogelijke sporen uit te wissen en het opsporingsonderzoek te bemoeilijken.
3. Betrokkenheid verdachte
Nu vaststaat dat in de avond van 10 januari 2010 in de woning alleen [slachtoffer] , verdachte en hun zoontje aanwezig waren resteert alleen verdachte als (mogelijke) verantwoordelijke voor de gewelddadige dood van [slachtoffer] .
Dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is vindt naar het oordeel van het hof bovendien ondersteuning in onderstaande feiten en omstandigheden, bezien in samenhang met voorgaande overwegingen.
3.1
Relevante feiten en omstandigheden op en na 11 januari 2010
3.1.1
Melding vermissing
Verdachte heeft in de eerste dagen na 10 januari 2010 weinig ondernomen om [slachtoffer] te vinden.46.Hij is niet zelf actief gaan zoeken. Integendeel, hij wordt boos als getuige [getuige/vriendin 2] vertelt dat zij het tv-programma Tros Vermist heeft ingeschakeld en weigert eerst ook zijn medewerking aan dit programma.
Eerst op 14 januari 2010, nadat hij door vrienden en familie van [slachtoffer] er op is gewezen dat zij zich zorgen maken over haar lot en aandringen op inschakeling van de politie, maakt verdachte melding van vermissing van [slachtoffer] .47.
3.1.2.
Uitlatingen verdachte over vertrek [slachtoffer]
Zoals onder 1.3 overwogen acht het hof de verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat [slachtoffer] vrijwillig zou zijn vertrokken volstrekt ongeloofwaardig.
Daarbij is in dit verband verder nog van belang dat verdachte in de periode na de verdwijning van [slachtoffer] tegenover vrienden en familie wisselende uitlatingen heeft gedaan over het vertrek van [slachtoffer] . Verdachte heeft onder meer gezegd:
- ( (op 11 januari 2010 tegen getuige [getuige 2] ) dat [slachtoffer] rond 20.00 uur is weggegaan met haar slaapkleren aan;48.
- ( (op 11 januari 2010 tegen getuige [getuige 3] ) dat [slachtoffer] tussen 20.00 en 21.00 uur uit de woning is vertrokken;49.
- ( (op 12 januari 2010 tegen zijn dochter) dat hij niet weet wanneer of hoe [slachtoffer] is weggegaan. Hij had haar ook niet horen vertrekken;50.
- ( (op 12 januari 2010 tegen getuige [benadeelde 1] ) dat [slachtoffer] tussen 20.30 en 21.00 uur is weggegaan en dat hij op dat moment aan het douchen was. Na de mededeling over het vertrek van [slachtoffer] zei verdachte: ‘het is nu voorbij, zij is weg’. Vervolgens antwoordde hij op de vraag van getuige of hij [slachtoffer] niet moest gaan zoeken: ‘nee, zij is weg, het is zo’;51.
- ( (op 12 januari 2010 tegen getuige [getuige/vriendin 3] ) dat [slachtoffer] om 21.00 uur is weggegaan. Hij vertelde dat [slachtoffer] geen relatie meer met hem wilde. Op de vraag van getuige hoe [slachtoffer] weg kon zijn gegaan zonder kind en zonder kleren antwoordde verdachte dat hij het niet wist. Op de vraag wat [slachtoffer] had meegenomen antwoordde verdachte dat zij haar telefoon had meegenomen en dat hij haar portemonnee niet kon vinden;52.
- ( (op 13 januari 2010 tegen getuige [getuige 4] ) dat [slachtoffer] rond 19.30 uur is weggegaan. Dat er geen sprake is geweest van ruzie tussen hem en [slachtoffer] ;53.
- ( (op 24 januari 2010 tegen getuige [getuige 1] ) dat [slachtoffer] en hij vreselijk ruzie hadden gehad en dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien toen zij vertrok.54.
Ook tegenover de politie en ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte wisselend verklaard over de wijze en het moment van vertrek van [slachtoffer] . Zo heeft verdachte
ter zitting in hoger beroep onder meer verklaard dat het ook kan dat [slachtoffer] tussen 21.00 en 22.00 uur is weggegaan, dat er geen ruzie is geweest en dat hij achter de computer in de slaapkamer op de benedenverdieping zat toen [slachtoffer] vertrok.
In het licht van de vaststelling van verdachtes betrokkenheid acht het hof de tegenstrijdigheden in verdachtes verklaringen opmerkelijk. Dit geldt ook voor de uitlatingen ‘het is nu voorbij, zij is weg’ en op de vraag van getuige of hij [slachtoffer] niet moest gaan zoeken ‘nee, zij is weg, het is zo’.
3.1.3
Mobiele telefoon van [slachtoffer]
Op 12 januari 2010 heeft de moeder van [slachtoffer] , getuige [benadeelde 1] , samen met haar zoon [zoon benadeelde 1] via de webcam gesproken met verdachte. Verdachte zei tegen hen dat [slachtoffer] was weggegaan en [zoontje] bij hem had achtergelaten. Op de vraag van getuige hoe het kwam dat zij [slachtoffer] niet telefonisch konden bereiken toonde verdachte de telefoon van [slachtoffer] , die getuige ook als zodanig herkende, in twee delen.55.
Getuige [getuige 1] , de moeder van [naam] , zijnde de vriend van [dochter verdachte] , de jongste dochter van verdachte, heeft op 5 juli 2010 tegenover de politie verklaard dat verdachte haar op de eerste zondag na de uitzending van Tros Vermist, te weten: 24 januari 2010, heeft gebeld. Zij kan zich nog herinneren dat verdachte tijdens dit gesprek vertelde dat hij het telefoontje van [slachtoffer] , dat zij vertrapt zou hebben, aan de moeder van [slachtoffer] had laten zien. Hij zei daarbij dat als hij iets met haar verdwijning te maken zou hebben hij dat nooit had gedaan. Getuige [getuige 1] vond het vreemd dat [slachtoffer] haar telefoon kapot zou hebben gemaakt, want zij kent [slachtoffer] niet anders dan met [zoontje] op de arm en haar mobiel in de hand. Toen zij tegen verdachte zei dat [slachtoffer] nooit weg zou gaan zonder haar telefoon was hij even stil.56.
Anders dan de verdediging heeft betoogd acht het hof de verklaring van getuige [getuige 1] op dit punt betrouwbaar. Weliswaar verklaart getuige [getuige 1] in eerste instantie niet over hetgeen zij later in het verhoor vertelt over de telefoon van [slachtoffer] , maar zij benoemt aan het eind van haar verhoor spontaan en expliciet dat zij zich het ineens herinnert en beschrijft vervolgens gedetailleerd, en gelijkluidend aan de verklaring van getuige [benadeelde 1] , hetgeen verdachte tegen haar heeft gezegd over het telefoongesprek met die [benadeelde 1] .
Op grond van de verklaringen van getuigen [benadeelde 1] en [getuige 1] acht het voldoende aannemelijk geworden dat verdachte na de verdwijning van [slachtoffer] op 12 januari 2010 in het bezit was van haar kapotte telefoon, van welke telefoon [slachtoffer] blijkens de verklaringen van getuigen onafscheidelijk was. Verdachte heeft hiervoor – anders dan zijn ontkenning – geen verklaring gegeven.
3.1.4
Wegmaken en (vervolgens) aankoop van een matras
De meest opvallende handelingen van verdachte na 10 januari 2010 zien op de vervanging van het matras uit de slaapkamer op de eerste etage.
Op 11 januari 2010 – let wel: de dag na haar verdwijning – om (onder meer) 13.20 uur zoekt verdachte op zijn computer via de website Marktplaats naar een tweepersoonsmatras.57.
Na meerdere zoekslagen op Marktplaats heeft verdachte op 11 januari 2010 om 21.02 uur gebeld naar het nummer behorende bij de marktplaatsadvertentie met betrekking tot het tweepersoonsmatras van verkoopster [getuige 5] , maar zij neemt haar telefoon niet op. Op 13 januari 2010 om 12.23 uur heeft verdachte opnieuw naar getuige [getuige 5] gebeld. In het gesprek dat volgde heeft hij aangegeven het matras te willen kopen voor € 50,- onder de voorwaarde dat hij het matras nog dezelfde dag kan ophalen. Getuige [getuige 5] heeft toen gezegd dat de koop dan niet door zou gaan, waarop het gesprek is beëindigd. Een paar minuten later om 12.25 uur heeft getuige [getuige 5] verdachte teruggebeld met de mededeling dat het toch wel akkoord was als hij het matras diezelfde dag nog zou ophalen.58.
Vervolgens heeft verdachte gebeld met zijn vriend [getuige 6] die beschikt over een VW camper-bus.59.Zij hebben omstreeks 17.00 uur het matras bij die [getuige 5] opgehaald. Verdachte vertelde aan getuige [getuige 5] dat het matras was bestemd voor het logeerbed, omdat dat matras heel oud en niet meer functioneel was. Ook vertelde hij dat er regelmatig familie van ver kwam om te logeren. Getuige [getuige 5] heeft verdachte geholpen het matras uit de woning van [getuige 5] naar beneden te tillen, omdat hij had gezegd last van zijn handen te hebben waardoor hij moeilijk dingen beet kon pakken.60.
Getuige [getuige 6] en verdachte hebben het matras samen in de camper getild en vervolgens vanuit de camper in de woning van verdachte. In de woning hebben zij het matras tegen het keukenblok geplaatst. Verdachte wilde geen hulp bij het naar boven tillen van het matras, terwijl getuige [getuige 6] zag dat verdachte het matras slecht kon vasthouden en hij ook vertelde geopereerd te zijn aan zijn handen waardoor hij dingen niet meer goed kon vasthouden.61.
Uit de verklaring van getuige [getuige 6] volgt dat verdachte hem niets heeft verteld over de vervanging van een matras, alleen dat hij een matras kon krijgen van een collega in [plaats] .62.
Ten tijde van de doorzoeking was het oude matras niet meer in de woning aanwezig en lag het aangekochte matras op het bed(frame) in de slaapkamer op de eerste etage. Dit was niet de slaapkamer waar verdachte sliep. Hij sliep namelijk in de slaapkamer op de benedenverdieping. [slachtoffer] sliep de laatste dagen op de kamer op de eerste etage.63.
Verdachte heeft verklaard dat hij het oude matras heeft vervangen, omdat het een slecht matras was; tijdens zijn verblijf in [buitenland] tijdens de jaarwisseling zou hij lekker hebben geslapen en daarom wilde hij thuis een ander matras. Omdat het matras op de slaapkamer van de bovenverdieping het slechtst lag, heeft hij ervoor gekozen dat matras als eerste te vervangen. Het oude matras heeft hij, voordat hij in het bezit was van het nieuwe matras, niet naar het afvalverwerkingsbedrijf gebracht maar in stukken gesneden en vervolgens ergens in de buurt van [plaats] in de berm naast de weg achtergelaten. Op welke plaats en wanneer dat precies was, kan of wil verdachte niet verklaren.
Het hof acht de door verdachte gegeven verklaring over de wijze en het moment waarop hij zich van het oude matras heeft ontdaan en de reden voor en het moment van aankoop van het vervangende matras, volstrekt ongeloofwaardig.
Uit een aantal verklaringen volgt weliswaar dat verdachte niet tevreden was met zijn eigen matras, maar uit het dossier volgt ook dat verdachte in de slaapkamer op de benedenverdieping sliep. Het is op zijn minst zeer opmerkelijk te noemen dat verdachte zo kort na de verdwijning van [slachtoffer] , op zoek is gegaan naar een ander matras voor het bed dat hij niet besliep en dat hij zoveel haast had om dit matras te bemachtigen. Uit de zoekgeschiedenis van de computer van verdachte is bovendien niet gebleken dat verdachte ook al vóór de verdwijning van [slachtoffer] naar een ander matras heeft gezocht. Het is eveneens zeer opmerkelijk dat verdachte zich zo snel heeft ontdaan van het oude matras en dat hij niet concreet heeft verklaard wanneer en op welke plaats hij het oude matras heeft achtergelaten. Ook kan verdachte niet verklaren waarom het oude matras in stukken moest, terwijl zijn vriend [getuige 6] met zijn camper het nieuwe matras wel wil ophalen. Bovendien volgt uit de verklaring van [getuige 6] dat verdachte zijn hulp bij het naar boven tillen van het matras weigerde terwijl hij fysiek niet goed in staat was het matras te tillen. Ook is verdachte niet eerlijk geweest over de reden van de aankoop door tegen die [getuige 6] te zeggen dat hij het matras van een collega kon krijgen.
Voor het wegmaken van het matras en de vervanging daarvan is naar het oordeel van het hof dan ook geen andere redelijke verklaring dan dat verdachte sporen heeft willen wissen.
3.2
Motief
Zoals hiervoor is vastgesteld was er sprake van relatieproblemen tussen verdachte en [slachtoffer] . Op 1 januari 2010 heeft [slachtoffer] in het bijzijn van getuige [getuige/vriendin 2] in haar woning in [buitenland] aan verdachte verteld dat zij wilde scheiden. Volgens getuige [getuige/vriendin 2] was verdachte gefrustreerd omdat hij als controlfreak de touwtjes niet in handen had.64.Getuige [getuige/vriendin 1] verklaart dat [slachtoffer] haar verteld had dat, nadat [slachtoffer] had verteld dat ze wilde scheiden van verdachte, verdachte had gezegd dat zij het huis niet meer in zou komen en dat haar zoontje bij hem zou blijven. Toen [slachtoffer] op 5 januari 2010 onverwachts uit [buitenland] terugkwam om, anders dan verdachte verwachtte, in de woning in [pleegplaats] te blijven, liepen de spanningen op.
Verdachte was boos omdat [slachtoffer] geen relatietherapie wilde. Ook was verdachte bang de woning en zijn zoon te verliezen. [slachtoffer] wilde het huis niet zonder [zoontje] verlaten.
Uit de geluidsopnames van 5 en 7 januari 2010 volgt dat verdachte in paniek is, dat [slachtoffer] geen relatietherapie wil en dat zij in de woning wil blijven. Verdachte is bang dat ‘de dingen gaan escaleren, dat hij rust moet hebben, dat hij met zijn hoofd tegen de muur loopt en dat hij het gevoel heeft dat hij nu achterelkaar fouten gaat maken.’ Op 7 januari 2010 zegt [slachtoffer] tegen verdachte dat de situatie gedraaid is, dat er hele vervelende, echt vervelende, dingen zijn gebeurd en dat ze echt niks meer met verdachte samen durft te doen en dat ze op haar advocaat wacht.
De advocaat van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 8 januari 2010 vertelde dat er steeds ruzie was en het thuis eigenlijk niet meer uit te houden was. De situatie was uit de hand aan het lopen.
Dat op 10 januari 2010 sprake was van nog verder oplopende spanningen blijkt uit de telefoon- en webcamgesprekken die [slachtoffer] die avond heeft gevoerd. Tegen getuige [getuige/vriendin 5] vertelde [slachtoffer] dat verdachte heel erg gemeen was en getuigen [getuige/vriendin 6] en [getuige/vriendin 7] hebben verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat verdachte heel erg boos was en dat hij hard met de deuren sloeg. Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] , getuige [benadeelde 1] , blijkt – zoals eerder aangehaald – dat verdachte zich opgefokt en boos gedroeg en tegen [slachtoffer] schreeuwde dat zij het huis uit moest, zij op moest donderen en haar nooit meer wilde zien.
In het voorgaande ziet het hof een motief voor de levensberoving van [slachtoffer] .
3.3
Tussenconclusie
Nu vaststaat dat in de avond van 10 januari 2010 in de woning alleen [slachtoffer] , verdachte en hun zoontje aanwezig waren resteert alleen verdachte als (mogelijke) verantwoordelijke voor de gewelddadige dood van [slachtoffer]
In samenhang bezien met hetgeen in de vorige paragrafen is overwogen vindt die betrokkenheid van verdachte onder meer steun in een aantal feiten en omstandigheden op en na 11 januari 2010, zoals de inactieve houding van verdachte na de vermissing van [slachtoffer] , de afgelegde tegenstrijdige verklaringen over de verdwijning van [slachtoffer] , het bezit van de kapotte telefoon van [slachtoffer] op 12 januari 2010 en het wegmaken en vervangen van het matras in de slaapkamer van de eerste etage, zonder dat verdachte hiervoor (telkens) een aannemelijke verklaring kan geven. Ook had verdachte een (relationeel) motief.
Op grond van het al het voorgaande, in samenhang bezien met voorgaande overwegingen, is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
4. Opzet op de dood
Uit de vorige paragrafen volgt dat het hof bewezen acht dat [slachtoffer] niet langer in leven is en dat verdachte haar van het leven heeft beroofd. Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof ook bewezen dat verdachte vervolgens het lichaam van [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggemaakt om sporen van die levensberoving uit te wissen en te verhullen en het onderzoek naar haar verdwijning te bemoeilijken. Het hof heeft in de vorige paragrafen ook uiteengezet dat en waarom het bewezen acht dat verdachte daarvoor (als enige) verantwoordelijk is geweest.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld wat er van zondagavond 10 januari op maandagochtend 11 februari 2010 exact heeft plaatsvonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen het lichaam van [slachtoffer] om haar van het leven te beroven. Hoewel niet concreet vaststaat welk geweld is gepleegd, staat vast dat het gepleegde geweld in ieder geval zodanig is geweest dat het geschikt was om de dood te doen intreden en dat dat geweld ook was gericht op dat gevolg. Dit brengt het hof tot de conclusie dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
5. Vrijspraak voorbedachten rade en medeplegen
Evenals de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer] heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging, namelijk het plegen van moord, zal worden vrijgesproken.
Het hof acht evenmin bewezen dat verdachte de levensberoving van [slachtoffer] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Uit niets blijkt van betrokkenheid van een andere persoon dan verdachte bij de dood en het wegmaken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . Verdachte zal daarom ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
6. Conclusie
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] omstreeks 10 januari 2010 opzettelijk van het leven heeft beroofd door zodanig geweld op haar hoofd en/of lichaam uit te oefenen, dat zij als gevolg van dat geweld is overleden.
Het hof acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na die doodslag het stoffelijk overschot van [slachtoffer] heeft weggemaakt met het oogmerk om dat misdrijf of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhullen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij omstreeks 10 januari 2010 te [pleegplaats] of (elders) in Nederland, opzettelijk zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet geweld op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.hij in de periode van 10 januari 2010 tot en met 28 januari 2010 te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , of (elders) in Nederland, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich aan bij de overweging van de rechtbank voor zover hieronder weergegeven:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de levensberoving van zijn echtgenote, moeder van hun beider zoon en heeft zich vervolgens van haar lichaam ontdaan. Het lichaam van het slachtoffer is tot op heden niet teruggevonden.
Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Hij heeft er onder meer voor gezorgd dat zij haar nog heel jonge kind niet kan zien opgroeien, dat ze niet meer kan samenzijn met haar vrienden en familie, dat ze niet meer kan werken, dat ze niet meer de vruchten kan plukken van haar lang begeerde Nederlanderschap.
Verdachte heeft bewerkstelligd dat hun beider zoon vanaf jonge leeftijd zonder moeder moet opgroeien. Daar komt nog bij dat verdachte ervoor verantwoordelijk is dat zijn zoon op enig moment zal moeten leren leven met het schrijnende besef dat zijn eigen vader zijn moeder heeft gedood.
Ook aan de andere nabestaanden heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht. Niet alleen moeten zij leven met het gemis van een dierbare, maar verdachte houdt hen tot op heden, al negen jaar lang (in hoger beroep: 12 jaar en tien maanden), in onzekerheid over de precieze toedracht van de dood van het slachtoffer en de verschrikkingen die zij mogelijk heeft moeten doorstaan. Ook over de aanleiding voor de doodslag kan alleen maar gespeculeerd worden. Vermoedelijk heeft deze gelegen in de naderende echtscheiding en het verlies van controle op de situatie bij verdachte. De nabestaanden zullen, als verdachte blijft volharden in zijn ontkenning, bovendien nooit weten wat er met de stoffelijke resten van hun geliefde is gebeurd. Ze zullen haar nooit een normale begrafenis in haar thuisland [buitenland] kunnen geven.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof geen aanleiding voor strafverzwaring of strafmatiging. Uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte in de afgelopen jaren niet voor een strafbaar feit is veroordeeld. Wel volgt uit het dossier dat verdachte in een ver verleden (1973) voor het medeplegen van bankovervallen is veroordeeld tot een gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering (TBR).
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het opmaken van reclasseringsrapportage. Wel heeft verdachte in maart 2010 enige tijd met psychiater B.T. Takkenkamp gesproken en heeft hij, onder door hem gestelde voorwaarden, meegewerkt aan het door de psychiater uitgevoerde ambulante onderzoek. De psychiater heeft in zijn rapport weergegeven dat er op dat moment geen psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin waarneembaar was, maar dat het goed mogelijk lijkt dat sprake is van onderliggende persoonlijkheidspathologie. Bij gebreke van voldoende informatie over onder meer de voorgeschiedenis van verdachte, heeft de psychiater hiervan echter geen onderbouwing kunnen geven. Daarnaast bevat het dossier informatie over de persoon van verdachte die is ontleend aan de eerder in 1973 opgelegde TBR. Recentere rapportages over verdachte zijn, mede door zijn verblijf in [buitenland] , niet voorhanden. Voor de conclusie dat het feit verdachte niet of verminderd kan worden toegerekend bestaat dus geen grond.
Doodslag betreft één van de ernstigste feiten in het strafrecht. Dat alleen rechtvaardigt het opleggen van een lange gevangenisstraf. De rechtbank tilt daarnaast zeer zwaar aan de omstandigheid dat verdachte tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gruwelijke daden, en zelfs op een kille en berekenende manier heeft geprobeerd zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door het lichaam weg te maken.
Ook in hoger beroep heeft de broer van het slachtoffer verklaard over het grote gemis en het bijna ondragelijke gegeven dat hij nog altijd niet weet waar (het lichaam van) zijn zus is. De vermissing beheerst zijn leven en dat van zijn familie.
De door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep geëiste gevangenisstraf van vijftien jaren acht het hof in beginsel passend en noodzakelijk in deze zaak en het hof neemt deze straf dan ook als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Voor de strafoplegging in hoger beroep ziet het hof aanleiding om rekening te houden met het feit dat na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2021 is gewijzigd. Nu het hof einduitspraak doet na 1 juli 2021, geldt dat bij het opleggen van eenzelfde straf als vóór 1 juli 2021, zoals de genoemde gevangenisstraf van vijftien jaren, de maximale feitelijke duur van de gevangenisstraf ten nadele van verdachte aanzienlijk langer zal zijn. Het hof is van oordeel dat die wetswijziging in het onderhavige geval niet tot nadeel van verdachte moet leiden. Daarom zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf zodanig worden gematigd dat de maximale feitelijke duur van de gevangenisstraf gelijk is aan de maximale feitelijke duur van de gevangenisstraf bij de door de rechtbank opgelegde straf. Bij een opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren zou verdachte onder de oude regeling vanaf tien jaren voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking kunnen zijn gekomen. De maximale periode van voorwaardelijke invrijheidstelling is na 1 juli 2021 twee jaar. Gelet hierop acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden, zodat de feitelijke straf gelijk is aan de straf onder de oude regeling.
Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep te lang heeft geduurd.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In gevallen waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, moet de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep telkens binnen 16 maanden worden afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak is behandeld door de bevoegde autoriteiten. De enkele omstandigheid dat in deze zaak sprake is van een omvangrijk dossier en het feit dat er op verzoek van de verdediging nog nader onderzoek heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de vertraging geheel aan de verdediging is toe te schrijven. Indien wordt geoordeeld dat de redelijke termijn in eerste aanleg of in hoger beroep is overschreden, wordt die overschrijding in de regel gecompenseerd door strafvermindering.
Verdachte is op 27 januari 2010 in verzekering gesteld. Na zijn invrijheidstelling op 14 oktober 2010 is verdachte naar [buitenland] vertrokken. Dit zelfverkozen verblijf in [buitenland] heeft een (sterk) vertragend effect gehad op het verloop van de strafzaak, omdat het door zijn toedoen niet mogelijk bleek de zaak eerder op tegenspraak te behandelen. Daarnaast is sprake geweest van een langdurig en zeer uitgebreid politieonderzoek. Uiteindelijk is op 26 maart 2019, ruim negen jaar na de inverzekeringstelling van verdachte, vonnis gewezen. Tegen dit vonnis heeft verdachte vervolgens op 4 april 2019 hoger beroep ingesteld, waarna het hof bij deze uitspraak op 18 november 2022, ruim drie jaar en zeven maanden later, een eindarrest wijst. Hoewel de ingewikkeldheid van de zaak en het (door de verdediging gewenste) nadere onderzoek enige uitloop rechtvaardigt is naar het oordeel van het hof ook teveel tijd verstreken na de regiefase in hoger beroep. Gelet op het voorgaande heeft de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Ter compensatie van de aanzienlijke overschrijdingen van de redelijke termijn acht het hof een vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf met een jaar geboden. Dit brengt mee dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van € 325,30, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich eveneens in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bedrag van 281,56, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vorderingen van de benadeelde partijen, als nabestaanden van het slachtoffer, zien op reiskosten voor het bijwonen van de zitting (te weten: aanschaf vliegticket, aanvraag visum, kosten reisverzekering en een treinkaart vanaf de luchthaven).
Wat betreft de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen merkt het hof op dat deze niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarom dienen de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Voor zover de benadeelde partij deze kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten overweegt het hof het volgende.
Vooropgesteld wordt dat volgens de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a Sv (thans artikel 532 Sv) meebrengt dat bij de begroting van de (proces)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. o.a. ECLI:NL:HR:2019:87). Die maatstaf wordt in civiele procedures ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, Rv komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. Het hof stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partijen met behulp van een gemachtigde hebben geprocedeerd. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Nu de gevorderde reiskosten moeten worden aangemerkt als proceskosten in de zin van artikel 532 Sv kunnen deze kosten niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht voorziene schadevergoedingsmaatregel (vgl. ECLI:NL:HR:2018:905).
Het hof bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 18 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑11‑2022
Relaas ordner 1/11, proces-verbaal – dossier 3 (einddossier) d.d. 20 mei 2016, p. 1 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 6/11, [nummer] , p. 2253 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4099 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4195 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4496 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4080 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4068 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4304 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 6/11, [nummer] , p. 2383 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 444 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 190 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 7/11, [nummer] , p. 2652 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4154 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4099 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4257 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4304 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4416 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4428 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4195 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 225 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 167 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4154 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4195 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] p. 3649 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3628 e.v.
Een proces-verbaal met nr. [nummer] , d.d. 5 maart 2021, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] , opgenomen in de RHC-map.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 204 e.v. en [nummer] , p. 207 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3938 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3884 e.v.
Een schriftelijk stuk, zijnde een deskundigenrapport afkomstig van het NFI, Review van een proces-verbaal van de politie naar aanleiding van de vermissing van een persoon tussen 10 en 28 januari 2010 in [pleegplaats] , d.d. 10 juni 2021 opgemaakt door [naam deskundige 1] , bloedspoorpatroondeskundige, opgenomen in de RHC-map.
In hoger beroep is aanvullend DNA-onderzoek gedaan hetgeen heeft geresulteerd in het NFI-rapport d.d. 29 oktober 2021, opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige dr. [naam deskundige 2] . Voor zover hier relevant passen de uitkomsten van het aanvullend DNA-onderzoek bij de resultaten van het eerder gedane DNA-onderzoek.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3895 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3628 e.v.
Idem.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3567 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3561 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3938 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3628 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3579 e.v.
Idem.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3938 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3590 en [nummer] , p. 3817.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 3938 e.v.
Een schriftelijk stuk, zijnde een deskundigenrapport afkomstig van het NFI, d.d. 29 september 2016 opgemaakt door dr. [naam deskundige 2] , [nummer] , apart stuk.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4307.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 95 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4476 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4183 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4394 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4257 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4304 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 9/11, [nummer] , p. 4032 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4500 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4259 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4500 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 2/11, [nummer] , p. 382 e.v. en relaas ordner 1/11, proces-verbaal – dossier 2 d.d. 20 mei 2016, p. 31.
Bijlagenoverzicht ordner 3/11, [nummer] , p. 537 e.v. en bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4199 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4207 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4199 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4211 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4207 e.v.
O.a. bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4047 e.v.
Bijlagenoverzicht ordner 10/11, [nummer] , p. 4099 e.v.