RvdW 2023/970:Diefstal d.m.v. valse sleutel door met pinpas en pincode van bejaarde buurman diverse malen geldbedragen uit geldautomaten te halen, art. 311 lid 1 onder 5 Sr. Post-Keskin, overleden getuige. Heeft hof in strijd met het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces verklaringen van overleden getuige (buurman) voor bewijs gebruikt, terwijl verdediging t.a.v. buurman niet ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2021/173, m.nt. J.M. Reijntjes en NJ 2021/368, m.nt. N. Jörg m.b.t. gevallen waarin rechter voor bewijs gebruik wil maken van een door getuige afgelegde verklaring, terwijl verdediging niet behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om t.a.v. getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, vraag of proces als geheel eerlijk is verlopen en bestaan van voldoende compenserende factoren. Hof heeft vastgesteld dat buurman is overleden voorafgaand aan behandeling van zaak op tz. in hoger beroep. Hof heeft eerder door buurman afgelegde verklaring gebruikt voor bewijs en heeft er daarbij blijk van gegeven betrouwbaarheid van die verklaring te hebben onderzocht in samenhang met overig bewijsmateriaal en in het licht van betwisting van die verklaring door verdachte. Hof heeft allereerst overwogen dat verklaring van buurman steun vindt in de bij zijn aangifte gevoegde bankafschriften en p-v van bevindingen, dat inhoudt dat in bewezenverklaarde periode van ongeveer 8 maanden voor in totaal een bedrag van € 16.480 is gepind van rekening van buurman. Hof heeft daarnaast erop acht geslagen dat verdachte de verklaring van buurman heeft betwist en dat namens hem naar voren is gebracht dat hij betreffend bedrag met toestemming van buurman heeft opgenomen, waarbij deel van geld is besteed aan boodschappen t.b.v. buurman en ander deel contant aan buurman is afgedragen. Hof heeft geoordeeld dat dit alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Bij dat oordeel heeft hof betrokken dat het onaannemelijk is dat buurman in periode van 7 maanden een bedrag van ruim € 16.000 (voor zichzelf) zou hebben besteed, waarbij hof niet alleen in aanmerking heeft genomen (i) regulier bestedingspatroon van buurman in periode voorafgaand aan bemoeienis van verdachte met buurman, zoals dat uit de in dossier gevoegde bankafschriften blijkt, maar ook (ii) wisselende en inconsistente verklaringen van verdachte over wijze waarop hij boodschappen zou hebben betaald en (iii) omstandigheid dat partner van verdachte niet eensluidend over de door verdachte geschetste gang van zaken heeft verklaard. Gelet op dit alles getuigt het in ’s hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat (ook al heeft verdediging niet gelegenheid gehad om buurman te ondervragen) procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces, niet van onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.