Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/3.4.2
3.4.2 Toepassing
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374351:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Al zal eerst moeten worden vastgesteld dat ook reële executie onvoldoende uitkomst biedt.
Jongbloed acht het mogelijk dat lijfsdwang en andere wijzen van executie in één veroordeling worden uitgesproken en de schuldeiser de keuze wordt gelaten welke wijze van executie hij zal toepassen, zie Jongbloed 2005 (TBC Rv), Boek 2 Rv, titel 5, Afd. 1, Inl. opm., aant. 6. Naar mijn mening is deze opvatting met art. 587 Rv niet in overeenstemming. Onder de oude dwangsomregeling was dit blijkens de jurisprudentie wel mogelijk, vgl. bijvoorbeeld Pres. Rb. 's-Gravenhage 26 maart 1970, NJ 1972, 165.
Alhoewel toepassing van lijfsdwang inmiddels enigszins gedateerd overkomt, vond de wetgever het kennelijk de moeite om bij gelegenheid van de herziening van het burgerlijk procesrecht per 1 januari 2002 ook de lijfsdwangregeling ingrijpend te vernieuwen. Toch wordt de lijfsdwang vergeleken met de dwangsom tegenwoordig nog maar weinig toegepast. In de eerste plaats kan lijfsdwang op grond van art. 587 Rv slechts als ultimum remedium worden toegepast, zodat uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang achterwege moet blijven als nog andere wijzen van tenuitvoerlegging bestaan.
Het is in de tweede plaats voor de schuldeiser financieel niet aantrekkelijk om uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang te vorderen: de kosten die de opsluiting van de debiteur met zich brengt moet de crediteur aan het huis van bewaring voldoen,1 terwijl tenuitvoerlegging van een dwangsomveroordeling voor de crediteur doorgaans juist lucratief zal zijn. Het aantal gevallen waarin lijfsdwang toepassing vindt zal daarenboven nog eens verkleind worden door het wettelijke vereiste, dat het belang van de schuldeiser toepassing van lijfsdwang moet rechtvaardigen.2 De rechter wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd om te overwegen of in het voorliggend geval uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang proportioneel is. Een dergelijk uitdrukkelijk vastgelegd proportionaliteitsvereiste geldt ten aanzien van de dwangsomveroordeling niet.
In een aantal gevallen kan een lijfsdwangveroordeling de schuldeiser echter uitkomst bieden. In de eerste plaats kan een lijfsdwangveroordeling wel en een dwangsomveroordeling niet worden uitgesproken wanneer de na te leven verplichting het betalen van alimentatie betreft, zoals omschreven in art. 585 sub b Rv. Omdat de dwangsomregeling een algemeen verbod bevat om geldveroordelingen met een dwangsomveroordeling te versterken, is in dit geval lijfsdwang het enige beschikbare indirecte executiemiddel.3 In de tweede plaats kan de lijfsdwang als laatste redmiddel fungeren wanneer de dwangsomveroordeling als executiemiddel niet bruikbaar is, omdat de debiteur voor de te verbeuren dwangsommen geen verhaal biedt.4 Daarnaast kan lijfsdwang in eenzelfde veroordeling meer subsidiair worden uitgesproken, voor het geval de eveneens bij die veroordeling uitgesproken dwangsomveroordeling niet in het naleven van de veroordeling resulteert.5