Einde inhoudsopgave
Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2007
- Bronpublicatie:
13-04-2005, Trb. 2007, 205 (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-07-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-11-2007, Trb. 2007, 205 (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Energierecht (V)
1.
De Staten die Partij zijn, werken samen door:
- a.
alle uitvoerbare maatregelen te nemen, zonodig met inbegrip van aanpassing van hun nationale recht ter voorkoming en het tegengaan van voorbereidingen op hun respectieve grondgebieden die zijn gericht op het plegen, al dan niet op hun grondgebied, van de strafbare feiten omschreven in artikel 2, met inbegrip van maatregelen tot het op hun grondgebied verbieden van illegale activiteiten van personen, groepen en organisaties die deze strafbare feiten aanmoedigen, uitlokken, organiseren, opzettelijk financieren of er opzettelijk technische ondersteuning of informatie voor verschaffen of betrokken zijn bij het plegen van deze strafbare feiten;
- b.
in overeenstemming met hun nationale recht en op de wijze en in overeenstemming met de hierin omschreven voorwaarden, accurate en geverifieerde informatie uit te wisselen en bestuurlijke en andere passende maatregelen te coördineren teneinde de strafbare feiten omschreven in artikel 2 op te sporen, te voorkomen, te bestrijden en te onderzoeken, en tevens teneinde strafrechtelijke procedures in te stellen tegen personen van wie vermoed wordt dat zij deze strafbare feiten hebben begaan. Staten die Partij zijn nemen in het bijzonder passende maatregelen teneinde de andere Staten bedoeld in artikel 9 onverwijld in kennis te stellen ter zake van het feit dat de strafbare feiten omschreven in artikel 2 gepleegd zijn, alsmede van voorbereidingen tot het plegen van dergelijke strafbare feiten zodra zulks hun ter kennis is gekomen alsmede teneinde, indien nodig, internationale organisaties in kennis te stellen.
2.
De Staten die Partij zijn nemen passende maatregelen die verenigbaar zijn met hun nationale recht teneinde de vertrouwelijkheid van informatie die in vertrouwen is ontvangen uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag van een andere Staat die Partij is of in het kader van hun deelname aan een activiteit die wordt verricht ten behoeve van de uitvoering van dit Verdrag. Indien Staten die Partij zijn in vertrouwen informatie verschaffen aan internationale organisaties, worden maatregelen getroffen teneinde te verzekeren dat de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie gewaarborgd wordt.
3.
Van Staten die Partij zijn wordt op grond van dit Verdrag niet verlangd dat zij informatie verschaffen die zij niet mogen doorgeven ingevolge hun nationale wetgeving of wanneer zulks de veiligheid van de betrokken Staat of de fysieke beveiliging van kernmateriaal in gevaar zou brengen.
4.
De Staten die Partij zijn stellen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in kennis van hun bevoegde autoriteiten en de contactpunten die verantwoordelijk zijn voor het verzenden en ontvangen van informatie bedoeld in dit artikel. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties doet deze informatie betreffende de bevoegde autoriteiten en contactpunten toekomen aan alle Staten die Partij zijn en aan de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. Deze autoriteiten en contactpunten dienen permanent bereikbaar te zijn.