Ktg. Amsterdam, 27-04-2007, nr. DX06-2743
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA3916
- Instantie
Kantongerecht Amsterdam
- Datum
27-04-2007
- Zaaknummer
DX06-2743
- LJN
BA3916
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2007:BA3916, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Effectenlease, zorgplicht, categoriemodel.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
rolnummer: DX 06-2743
Vonnis van: 27 april 2007
F.no.: 444
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
tezamen nader te noemen [eisers],
gemachtigde: eerst mr. H.J. Bos, thans mr. M. Jongeneelen,
t e g e n:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: eerst mr. K. Frielink, thans mr. G.P. Roth.
De procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 22 januari 2003 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte uitlating producties van de zijde van [eisers] met een productie;
- de akte uitlating producties van de zijde van Dexia;
- de akte van de zijde van [eisers];
- de akte uitlating bevoegdheid tot referte van Dexia;
- de rolbeslissing van deze rechtbank, sector civiel, van 28 juli 2004 houdende verwijzing van de zaak naar de sector kanton van deze rechtbank;
- de akte houdende eiswijziging van [eisers] met producties;
- de antwoordakte van Dexia met producties;
- de akte uitlating producties van [eisers];
- de akte houdende eisvermindering, tevens houdende eiswijziging met een productie van [eisers];
- de antwoordakte van Dexia met een productie;
- de rolbeschikking van deze rechtbank, sector kanton, van 2 juni 2005 betreffende ambtshalve aanhouding van de zaak;
- de akte van schorsing van Dexia;
- de rolmededeling van deze rechtbank, sector kanton, van 8 december 2005 betreffende schorsing van het geding;
- het exploot d.d. 5 februari 2007 betreffende hervatting van de procedure met een productie;
- de rolmededeling van deze rechtbank, sector kanton, van 13 februari 2007 houdende de beslissing tot hervatting van de procedure.
Daarna is vonnis bepaald.
Gronden van de beslissing
Indeling van het vonnis
Het vonnis heeft de volgende onderdelen:
1. Feiten
2. Vorderingen [eisers]
3. Standpunten [eisers]
4. Standpunten Dexia
5. Algemene inleiding bij de beoordeling van de vorderingen en de verweren
6. Algemene beoordeling van de rechtsvragen
7. Verdeling van het nadeel; algemeen
8. Beoordeling van de vorderingen
De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorganger(s) daaronder mede begrepen.
1.2. Eiser sub 1 en eiseres sub 2 zijn echtgenoten. Eiseres sub 3, geboren op 8 november 1990, en eiser sub 4, geboren op 4 september 1997, zijn hun kinderen.
1.3. Medio 2000 is eiser sub 1 ongevraagd telefonisch door Dexia benaderd.
1.4. In juni 2000 hebben [eisers] de volgende vijf effectenlease-overeenkomsten, genaamd WinstVerDriedubbelaar, met Dexia gesloten:
? Nummer 74417726, gedateerd 8 juni 2000, op naam van eiser sub 1 als lessee, en door hem getekend. De overeengekomen totale lease-som bedraagt € 47.338,98 waarvan € 8.210,16 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De totale aankoopsom van de geleasede effecten bedraagt € 39.128,82 (hierna te noemen de hoofdsom). De looptijd van de lease-overeenkomst is 36 maanden. De maandelijks verschuldigde termijn, die de betaling van de rente omvat, bedraagt € 228,06. Deze overeenkomst wordt hierna lease-overeenkomst 1 genoemd.
? Nummer 74490929, gedateerd 19 juni 2000, op naam van eiseres sub 2 als lessee, en door haar getekend. De overeengekomen totale lease-som bedraagt € 47.390,04 waarvan € 8.218,80 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De totale aankoopsom van de geleasede effecten bedraagt € 39.171,24 (hierna te noemen de hoofdsom). De looptijd van de lease-overeenkomst is 36 maanden. De maandelijks verschuldigde termijn, die de betaling van de rente omvat, bedraagt € 228,30. Deze overeenkomst wordt hierna lease-overeenkomst 2 genoemd.
? Nummer 74490925, gedateerd 22 juni 2000, op naam van eiser sub 1 als lessee, en door hem getekend. De overeengekomen totale lease-som bedraagt € 47.359,71 waarvan € 8.213,76 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De totale aankoopsom van de geleasede effecten bedraagt € 39.145,95 (hierna te noemen de hoofdsom). De looptijd van de lease-overeenkomst is 36 maanden. De maandelijks verschuldigde termijn, die de betaling van de rente omvat, bedraagt € 228,16. Deze overeenkomst wordt hierna lease-overeenkomst 3 genoemd.
? Nummer 74490932, gedateerd 19 juni 2000, op naam van eiseres sub 3 als lessee, en getekend door eiser sub 1. De overeengekomen totale lease-som bedraagt € 9.835,56 waarvan € 1.705,68 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De totale aankoopsom van de geleasede effecten bedraagt € 8.129,88 (hierna te noemen de hoofdsom). De looptijd van de lease-overeenkomst is 36 maanden. De maandelijks verschuldigde termijn, die de betaling van de rente omvat, bedraagt € 47,38. Deze overeenkomst wordt hierna lease-overeenkomst 4 genoemd.
? Nummer 74490933, gedateerd 19 juni 2000, op naam van eiser sub 4 als lessee, en getekend door eiser sub 1. De overeengekomen totale lease-som bedraagt € 4.917,78 waarvan € 852,84 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De totale aankoopsom van de geleasede effecten bedraagt € 4.064,94 (hierna te noemen de hoofdsom). De looptijd van de lease-overeenkomst is 36 maanden. De maandelijks verschuldigde termijn, die de betaling van de rente omvat, bedraagt € 23,69. Deze overeenkomst wordt hierna lease-overeenkomst 5 genoemd.
1.5. Bij brief van 27 november 2002 heeft de raadsman namens [eisers] de lease-overeenkomsten 1 tot en met 5 buitengerechtelijk vernietigd, wegens dwaling alsmede, voor wat betreft de lease-overeenkomsten op naam van de kinderen (lease-overeenkomsten 4 en 5), wegens het ontbreken van een machtiging van de kantonrechter. Dexia is in die brief aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.
1.6. Bij brief van 26 augustus 2004 heeft de raadsman namens eiser sub 1 en eiseres sub 2 met een beroep op art. 1:88 lid 1 jo. 1:89 BW de lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 vernietigd wegens het ontbreken van medeondertekening door – telkenmale – de andere echtgenoot. Reeds gedane betalingen dienden volgens eiser sub 1 en eiseres sub 2 derhalve gerestitueerd te worden, te vermeerderen met wettelijke rente. Het koersverlies diende voor rekening van Dexia te komen.
2. Vorderingen in conventie
[eisers] hebben bij akte d.d. 2 februari 2005 hun eis gewijzigd. Zij hebben onder meer hun vorderingen ten aanzien van de lease-overeenkomsten 4 en 5 ingetrokken en een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand gevorderd. Dexia heeft zich tegen deze eiswijziging niet verzet.
[eisers] vorderen thans om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
"Primair:
I te verklaren voor recht dat [eisers] de aandelenlease-overeenkomsten met nummers 74417726, 74490929 en 74490925 bij brief van 27 november 2002 rechtsgeldig met een beroep op dwaling buitenrechtelijk heeft vernietigd;
II te verklaren voor recht dat [eisers] de aandelenlease-overeenkomsten met nummers 74417726, 74490925 en 74490929 bij brief van 26 augustus 2004 rechtsgeldig met een beroep op art. 1:88 lid 1 sub d BW buitengerechtelijk heeft vernietigd;
Subsidiair:
III indien de rechtbank oordeelt dat de aandelenlease-overeenkomsten niet rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd, voornoemde aandelenlease-overeenkomsten te vernietigen;
Meer subsidiair:
IV te verklaren voor recht dat Dexia toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers] en/of dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld;
V Dexia te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Zowel primair, als subsidiair, als meer subsidiair:
VI te verklaren voor recht dat Dexia, door de wijze en het tijdstip van berusting in de buitengerechtelijke vernietiging van de aandelenlease-overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen uit het gezin [eisers], onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers];
VII Dexia te veroordelen tot vergoeding van de daadwerkelijk ten behoeve van de minderjarige kinderen uit het gezin [eisers] gemaakte advocaatkosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VIII Dexia te veroordelen in de kosten van deze procedure."
3. Standpunten [eisers]
3.1. [eisers] stellen dat Dexia heeft berust in de buitengerechtelijke vernietiging d.d. 27 november 2002 van de lease-overeenkomsten 4 en 5. Volgens hen is daarmee vast komen te staan dat de lease-overeenkomsten 4 en 5 rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd. [eisers] hebben daarom hun vorderingen met betrekking tot die lease-overeenkomsten ingetrokken. Zij zijn echter wel van mening dat Dexia hen een billijk bedrag aan proceskosten dient te vergoeden, zoals omschreven onder VI en VII, omdat deze kosten niet zouden zijn gemaakt als Dexia in een eerder stadium zou hebben berust in de buitengerechtelijke vernietiging van de lease-overeenkomsten 4 en 5.
3.2. In het licht van de in 3.1. genoemde intrekking van de vorderingen met betrekking tot de lease-overeenkomsten 4 en 5 wordt hierna onder 'de lease-overeenkomsten' de lease-overeenkomsten 1, 2 en 3 verstaan.
3.3. [eisers] leggen aan hun vorderingen onder I tot en met V het volgende ten grondslag. Volgens [eisers] dienen de lease-overeenkomsten in de eerste plaats te worden aangemerkt als huurkoop en derhalve als koop op afbetaling. Zij stellen dat de lease-overeenkomsten nietig zijn wegens het ontbreken van de toestemming van de echtgenoot als bedoeld in art. 1:88 BW. Eiser sub 1 heeft de lease-overeenkomst die door eiseres sub 2 is gesloten (lease-overeenkomst 2) niet mede-ondertekend en eiseres sub 2 heeft de lease-overeenkomsten die door eiser sub 1 zijn gesloten (lease-overeenkomsten 1 en 3) niet mede-ondertekend, aldus [eisers]
3.4. In de tweede plaats stellen [eisers] dat zij door toedoen van Dexia hebben gedwaald, althans dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en), en/of onrechtmatig heeft gehandeld. Dexia heeft aldus in strijd gehandeld met art. 26 en 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (hierna te noemen de NR 1999). Volgens [eisers] heeft Dexia niet aan haar verplichting voldaan om een cliëntenprofiel op te stellen althans om onderzoek te doen naar hun beleggingservaring en doelstellingen. Voorts heeft Dexia hen onvoldoende gewezen op de aard en omvang van de risico’s die de overeenkomsten met zich meebrachten. [eisers] stellen dat eiser sub 1 ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten 1 tot en met 5 eigenaar was van een klein, verlieslijdend IT-bedrijf. Eiseres sub 2 was werkloos en had geen regulier inkomen. De kinderen waren minderjarig en beschikten evenmin over een regulier inkomen, aldus [eisers]. De maandelijkse lasten van de vijf lease-overeenkomsten (€ 755,59 in totaal) waren volgens [eisers] veel hoger dan het netto inkomen van eiser sub 1.
3.5. [eisers] stellen dat eiser sub 1 de Nederlandse taal nauwelijks in woord en al helemaal niet in geschrift beheerst. Het onder 1.3. genoemde telefoongesprek vond daarom in het Engels plaats. [eisers] betwisten de door Dexia bedoelde brochures te hebben ontvangen. De Bijzondere Voorwaarden zijn pas aan hen toegezonden nadat de overeenkomsten mondeling tot stand waren gekomen, aldus [eisers].
3.6. Volgens [eisers] is Dexia aansprakelijk voor de door hen geleden schade. De schade bestaat volgens hen uit de betaalde termijnen, het geleden verlies op de aandelen en het renteverlies.
4. Standpunten Dexia
4.1. Dexia betwist de vorderingen van [eisers] en voert – kort gezegd – aan dat de lease-overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als huurkoop en dat [eisers] dan ook geen beroep toekomen op art. 1:88 juncto 1:89 BW. Subsidiair voert Dexia aan dat het onderhavige beroep op nietigheid inmiddels is verjaard.
4.2. Dexia betwist voorts dat de lease-overeenkomsten door dwaling tot stand zijn gekomen, dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplichten en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Voorafgaand aan het aangaan van de lease-overeenkomsten is een toetsing bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel verricht. Op grond van de bij Dexia beschikbare informatie waren er geen gronden om aan te nemen dat de lease-overeenkomsten niet in overeenstemming waren met de financiële positie van [eisers].
4.3. Dexia voert aan dat het zeer twijfelachtig is of de NR 1999, meer in het bijzonder de art. 26 en 28, wel verbindend is. De daaruit voortvloeiende verplichtingen behoefden daarom niet door haar te worden nageleefd. De art. 26 en 28 NR 1999 ontberen een middellijke en onmiddellijke grondslag in een wet in formele zin en zijn derhalve volgens Dexia onverbindend. Voor het geval dat wordt geoordeeld dat deze regeling wel verbindend is, voert Dexia aan dat zij niet in strijd met genoemde bepalingen heeft gehandeld.
4.4. Volgens Dexia beschikten [eisers] bij het aangaan van de overeenkomst over alle relevante informatie en zijn zij gewezen op de risico's die zijn verbonden aan het sluiten van de lease-overeenkomsten.
4.5. Dexia betwist dat [eisers] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten niet over een regulier inkomen beschikten en dat eiser sub 1 de Nederlandse taal niet beheerste. Indien eiser sub 1 de Nederlandse taal niet zou beheersen, komt dat voor zijn rekening en risico, omdat hij in dat geval de overeenkomsten niet had moeten tekenen of zich had moeten laten voorlichten over de inhoud van de overeenkomsten alvorens deze aan te gaan. Dexia voert ook aan dat eiser sub 1 een vermogend en succesvol ondernemer is met meerdere vennootschappen. Bovendien bewoont hij een dure koopwoning.
4.6. Dexia betwist de schade, althans betwist daarvoor aansprakelijk te zijn.
4.7. Dexia wijst er voorts op dat zij zich niet heeft neergelegd bij de vernietiging van overeenkomsten 4 en 5 zelf, maar uitsluitend bij de gevolgen van de vernietiging, onder gelijktijdige afstanddoening van haar rechten uit hoofde van die overeenkomsten.
4.8. Met betrekking tot de vorderingen onder 3. VI en 3. VII voert Dexia aan dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld door verweer te voeren tegen de vorderingen die op de lease-overeenkomsten 4 en 5 betrekking hadden. Het prijsgeven van dat verweer is volgens haar evenmin onrechtmatig. Voor een vergoeding van de daadwerkelijk ten behoeve van de minderjarige kinderen gemaakte advocaatkosten is dan ook geen plaats, aldus Dexia.
5. Algemene inleiding bij de beoordeling van de vorderingen en de verweren
5.1. Dexia en enkele van haar rechtsvoorgangsters hebben vanaf medio 1992, rechtstreeks of door tussenkomst van tussenpersonen, verschillende soorten effectenlease-overeenkomsten aangeboden aan consumenten. Deze overeenkomsten zijn aanvankelijk in sommige gevallen profijtelijk voor de afnemers geweest dankzij de koersontwikkeling van de effecten. Dit werd anders toen de koersen langdurig en sterk daalden. Zo daalde de AEX-index van september 2000 tot mei 2003 van 700 tot 270 punten. Sedert 2002 is Dexia geconfronteerd met zeer vele individuele en collectieve klachten, aanspraken en vorderingen met betrekking tot de effectenlease-overeenkomsten, die zijn gebaseerd op een verscheidenheid aan juridische grondslagen. De verkoop van deze producten is eind 2003 gestaakt. Volgens Dexia heeft zij over de periode 1992-2003 in totaal 713.540 overeenkomsten met in totaal 394.486 afnemers gesloten, neerkomend op een marktaandeel van 65%.
5.2. Bij effectenlease-overeenkomsten, zoals in deze zaak aan de orde, gaat het om overeenkomsten waarbij Dexia op zich neemt voor rekening en risico van de afnemer effecten aan te kopen, waarbij de afnemer de aankoopsom aan Dexia schuldig blijft. Het gaat hier dus om een belegging met geleend geld. De afnemer is maandelijks rente verschuldigd over de geleende hoofdsom. De rente werd bij sommige overeenkomsten geheel of gedeeltelijk op voorhand voldaan.
5.3. Ten aanzien van de aflossing van de geleende hoofdsom van de effecten gaat het om twee soorten overeenkomsten. Bij de ene soort neemt de afnemer op zich de geldlening eveneens met maandelijkse betalingen af te lossen, bij de andere soort behoefde hij de hoofdsom pas aan het eind van de looptijd af te lossen. De eerste soort wordt aangeduid als "aflossingsproduct", omdat daarbij de hoofdsom bij de overeengekomen uitvoering aan het einde van de looptijd geheel is afgelost met de maandelijkse betalingen. De andere soort wordt aangeduid als "restschuld-product", omdat de hoofdsom (ook bij uitvoering conform de overeenkomst) aan het eind van de looptijd niet is afgelost (met de maandelijkse betalingen), maar alsnog moet worden afgelost. Die aflossing geschiedt, voor zover mogelijk, uit de opbrengst van de te verkopen effecten. Het risico bestaat dat die opbrengst niet toereikend is. In dat geval blijft een restant hoofdsom bestaan, die de afnemer op andere wijze moet voldoen.
5.4. Naar schatting zijn er 300 verschillende soorten lease-producten op de markt gebracht, waarvan het grootste deel door Dexia. Bij de meeste producten varieert de overeengekomen looptijd van 3 tot 20 jaar. Doorgaans kunnen de overeenkomsten vóór afloop van de overeengekomen looptijd door de afnemer worden beëindigd, maar dan is een boete (in de vorm van de contante waarde van de gehele of gedeeltelijke nog niet vervallen rente) verschuldigd. Veel overeenkomsten voorzien erin dat de afnemer voor afloop van de contractsduur boetevrij mag beëindigen, echter steeds pas na een minimum looptijd. Die minimum looptijd was in veel gevallen 3 of 5 jaar, maar soms ook langer.
5.5. Ook bij aflossingsproducten kan na beëindiging van de overeenkomst een restant hoofdsom ter zake van de geldlening overblijven, bijvoorbeeld als niet conform de overeenkomst is afgelost of als de overeenkomst voortijdig (voor de afloop van de overeengekomen looptijd) is beëindigd.
5.6. Vanaf eind 2002 hebben Stichting Leaseverlies, Stichting Eegalease en Consumentenbond, daarin ondersteund door Vereniging van Effectenbezitters (VEB), diverse procedures tegen Dexia aanhangig gemaakt, onder meer ter zake van effectenlease-overeenkomsten. Ook andere belangenvertegenwoordigers procederen of hebben tegen Dexia geprocedeerd. Verder is Dexia partij (geweest) bij een groot aantal rechtszaken die door individuele afnemers van effectenlease-producten tegen Dexia of door Dexia tegen individuele afnemers zijn aangespannen. Bovendien is een groot aantal zaken aanhangig gemaakt bij de Klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (DSI) en enkele zaken bij de Beroepscommissie van het DSI.
5.7. Op verscheidene manieren is gezocht naar een algemeen geldende minnelijke oplossing voor de geschillen. Dexia heeft in 2003 een minnelijke regeling aangeboden aan afnemers van "restschuldproducten". Op 13 juli 2004 heeft de door de minister van Financiën ingestelde Commissie Geschillen Aandelenlease, met als voorzitter mr. M. Oosting, haar rapport uitgebracht. Haar werkzaamheden zijn niet in een minnelijke regeling uitgemond, maar het rapport bevat wel een voorstel voor een generieke regeling die gelijkenis vertoont met de hieronder te noemen WCAM-overeenkomst.
5.8. Onder leiding van dr. W.F. Duisenberg is op 28 april 2005 tussen de in 5.6 genoemde partijen de zogenoemde Duisenbergregeling overeengekomen. Op 23 juni 2005 is de zogenoemde WCAM-overeenkomst gesloten, alsmede enkele bijkomende overeenkomsten. Op 8 mei 2006 is de WCAM-overeenkomst bij "aanvullende overeenkomst" met ingang van dezelfde datum gewijzigd. Een groot aantal afnemers heeft op grond van die overeenkomsten recht op gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van (alleen) de restant hoofdsom; een kleiner deel heeft geen recht op enige vergoeding.
5.9. De in 5.6 genoemde partijen en Dexia hebben op 18 november 2005 een verzoekschrift ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam met – zakelijk weergegeven – het verzoek de WCAM-overeenkomst algemeen verbindend te verklaren als bedoeld in art. 7:907 BW.
5.10. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033), zakelijk weergegeven, de WCAM-overeenkomst algemeen verbindend verklaard en de einddatum van de opt-outmogelijkheid als omschreven in art. 1015 lid 2 sub b jo. 227 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo. art. 7:908 lid 2 BW bepaald op 31 juli 2007.
5.11. De bovengenoemde ontwikkelingen zagen in hoofdzaak op het zoeken naar generieke, algemeen geldende oplossingen voor de geschillen. De rechtbank staat voor de taak om specifieke conflictoplossingen te vinden, dus op zaaksniveau in de lopende dossiers. Dat neemt echter niet weg dat ook de specifieke oordelen van de rechtbank in individuele gevallen in een zeker generiek kader geplaatst moeten worden.
In de eerste plaats zijn de beginselen van rechtsvorming en rechtseenheid van groot belang. Hoewel de casuïstiek per dossier verschillend is, vertonen de procedures veel overeenkomsten, waarover zoveel mogelijk in gelijkluidende zin geoordeeld moet worden. Dat brengt mee dat de een zo groot mogelijke samenhang in haar uitspraken over effectenlease wil bewerkstelligen.
In de tweede plaats is de proceseconomie van belang. De afdoening per zaak is tijdrovend, terwijl in veel procedures al geruime tijd op een oordeel wordt gewacht. Er zullen partijen zijn die de voorkeur geven aan een minnelijke oplossing van hun geschillen, maar zich ter zake mede willen oriënteren op gerechtelijke uitspraken. De rechtbank wil kenbare handvatten bieden.
5.12. De in Amsterdam en elders lopende procedures hebben formele en materiële rechtsvragen opgeleverd. Het formele aspect heeft betrekking op de bevoegdheid van de sectoren van de rechtbank: is het financiële belang maatgevend en dus (in de meeste gevallen) de sector civiel recht bevoegd of is de effectenlease-overeenkomst aan te merken als huurkoop en daarmee onderworpen aan het oordeel van de kantonrechter? De materiële aspecten betreffen de beoordeling van de inhoudelijke geschillen.
5.13. Aanvankelijk heeft Dexia zelf tegen afnemers in het gehele land vorderingen ingesteld tot betaling van onbetaalde termijnen en restant hoofdsommen. Later zijn in toenemende mate Dexia en soms tussenpersonen door afnemers gedagvaard. Dat gebeurde door individuele particulieren, al dan niet in verzameldagvaardingen, maar ook in collectieve acties op de voet van art. 3:305a BW zoals genoemd in 5.6. Nu Dexia in Amsterdam gevestigd is, nam het aantal procedures bij deze rechtbank vanaf 2003 sterk toe.
5.14. Omdat de in 5.7 en 5.8 genoemde buitengerechtelijke geschillenbeslechting niet c.q. slechts ten dele resultaat opleverde en de WCAM de mogelijkheid van opt-out biedt, is de focus thans gericht op gerechtelijke conflictoplossing. Bij deze rechtbank lopen inmiddels enkele duizenden zaken. In het merendeel van die procedures treden de afnemers op als eiser, hetzij in individuele dagvaardingen hetzij in zogenoemde verzameldagvaardingen, waarin voor meerdere (enkele tot honderden) afnemers met uiteenlopende vorderingen wordt geprocedeerd. Onzeker is thans in hoeveel zaken een opt-outverklaring zal worden afgegeven, hoeveel zaken na schikking of intrekking doorgehaald zullen worden en hoeveel nieuwe zaken nog aangebracht zullen worden. De rechtbank heeft per 1 januari 2007 als samenwerkingsverband tussen de sectoren kanton en civiel recht het Team Effectenlease opgericht, dat als taak heeft de effectenlease-procedures af te handelen buiten de normale zaakstromen om.
5.15. De rechterlijke behandeling van de effectenlease-geschillen is in veel opzichten bijzonder. In materieel opzicht liggen er veel nog niet eenduidig beantwoorde rechtsvragen, deels van dogmatische en deels van meer feitelijke aard. Voorbeelden van de eerste categorie zijn de vragen of de lease-constructies aan te merken zijn als huurkoop, of de bescherming van niet-meetekenende echtgenoten op de voet van art. 1:88/89 BW van toepassing is, of de Wet op het consumentenkrediet (WCK) geldt, hoever de zorgplicht van de effecteninstellingen strekt en welke positie tussenpersonen hebben. Voorbeelden van de tweede categorie zijn of de afnemers zich in het concrete geval kunnen beroepen op een wilsgebrek, of aan de voormelde zorgplicht is voldaan en welke overwegingen gelden ten aanzien van de verdeling van de schade, bijvoorbeeld op grond van de art. 6:2, 6:101, 6:248 en 6:278 BW. Vooral de tweede categorie vereist rechterlijk maatwerk.
5.16. De materie wordt echter niet alleen door materiële, kwalitatieve aspecten gekenmerkt, maar ook door kwantitatieve. Uit het bovenstaande blijkt dat er grote aantallen procedures lopen die eerst onder de WCAM-schorsing vielen en – gelet op die omvang – thans niet op korte termijn in rechte afgehandeld kunnen worden. Omdat het debat over de uiteenlopende rechtsvragen nog niet is afgerond, kunnen partijen zich in hun verwachtingen over de afloop van de procedure slecht oriënteren. Hun beslissingen, waaronder het besluit om al dan niet gebruik te maken van de opt-outregeling van de WCAM, worden sterk bepaald door duiding van de voorhanden (lagere) rechtspraak in de uiteenlopende individuele zaken.
5.17. Uit de uitspraken op het gebied van de effectenlease – van rechterlijke instanties en van de Klachten- en Beroepscommissie van het DSI – blijkt dat de materie vanuit zeer verschillende invalshoeken benaderd wordt. De uitkomsten lopen daarom ook uiteen, nog los van de beoordeling van de casuïstiek in het individuele dossier. De rechtbank heeft zich bij de formulering van de onderstaande oordelen gebaseerd op de behandelde dossiers en op de huidige stand van de rechtspraak. Dat is meer dan een momentopname, maar geen onwrikbaar gegeven. Ook na dit vonnis zullen de argumenten van partijen worden gewogen en zal acht geslagen worden op ontwikkelingen in de rechtsvorming.
5.18. De rechtbank geeft in de eerste plaats in de rechtsoverwegingen onder 6 oordelen over de dogmatische vraagstukken. Niet alle rechtsvragen zijn in het onderhavige dossier opgeworpen. Deze uitspraak wil echter de algemene, huidige inzichten van de rechtbank weergeven. In de tweede plaats heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen onder 7 een kader opgesteld, waarbinnen zij de individuele omstandigheden van het geval beoordeelt. Aldus wordt beoogd om de generieke en de specifieke aspecten van de materie met elkaar te verbinden.
6. Algemene beoordeling van de rechtsvragen
6.1. Huurkoop; bevoegdheid
6.1.1. Er is sprake van producten waarbij aandelen geleased worden en producten waarbij de afnemer zogenoemde certificaten leaset, die recht geven op de koerswaarde van een pakket aandelen in een bepaalde samenstelling. Naar het oordeel van de rechtbank dient de lease-overeenkomst in beide gevallen te worden aangemerkt als huurkoop (en derhalve ook als koop op afbetaling). De overeenkomst voldoet aan de definitie van huurkoop in art. 7A:1576h BW, heeft althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721), welke overwegingen de rechtbank hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat is de rechtbank van oordeel dat huurkoop op de voet van de art. 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). De afnemer heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem/haar zijn afgeleverd. Hierbij is niet relevant of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang zij hebben.
6.1.2. Bij de lease van aandelen is van belang dat Dexia zich heeft verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dexia heeft zich verder verbonden de aandelen af te leveren. Zij heeft zich immers verbonden de aandelen voorwaardelijk ten name van afnemer bij te schrijven in haar administratie overeenkomstig art. 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge), en aan de afnemer kwamen, dadelijk nadat hij/zij de overeenkomst was aangegaan, alle (dividend)baten en alle waardeveranderingen van de aandelen toe.
6.1.3. Bij de lease van certificaten is van belang dat Dexia zich heeft verbonden de desbetreffende vordering in eigendom over te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dexia heeft zich verder verbonden de vordering af te leveren. In dit verband is, naast deze voorwaardelijke overdracht, het volgende van belang: Dexia heeft aan de afnemer een eerste pandrecht op de vordering verleend (waarvan zij dadelijk mededeling diende te doen aan de uitgevende instelling); aan de afnemer kwamen, dadelijk nadat hij/zij de overeenkomst was aangegaan, alle waardeveranderingen van de vordering toe, al dan niet omdat de (dividend)baten van de effecten waarop het certificaat betrekking had direct werden verwerkt in de (koers)waarde van het certificaat.
6.1.4. Nu beide typen overeenkomsten in beginsel, behoudens andersluidende omstandigheden, kwalificeren als huurkoop is de kantonrechter bevoegd.
6.1.5. Indien de inhoud van de overeenkomst tussen partijen in een concreet geval afwijkt van de hiervoor genoemde uitgangspunten zal dit tot een ander oordeel kunnen leiden. Hierna zal onder 8 worden nagegaan of dit zich voordoet in het individuele geval waarop dit vonnis betrekking heeft.
6.2. Art. 1:88/89 BW; toepasselijkheid, toestemming, verjaring en gevolgen
6.2.1. Toepasselijkheid
Voor het geval een afnemer, althans de echtgenoot (waar sprake is van echtgenoot wordt in een voorkomend geval tevens gedoeld op de echtgenote en de geregistreerd partner) van de afnemer, ten aanzien van de lease-overeenkomst een beroep heeft gedaan op de nietigheid daarvan krachtens de art. 1:88 en 1:89 BW, wordt overwogen als volgt. De vraag of art. 1:88 lid 1 onder d BW van toepassing is op een effectenlease-overeenkomst als de onderhavige is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721). De overwegingen in dat arrest worden hier overgenomen. Behoudens andere specifieke omstandigheden bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals die van de onderhavige effecten.
6.2.2. Toestemming echtgenoot
Vervolgens is de vraag aan de orde of de echtgenoot van een afnemer van de overeenkomst moet hebben geweten en of hij (op grond daarvan) geacht moet worden al dan niet impliciet zijn toestemming te hebben gegeven. Dexia heeft over dit vraagstuk betoogd dat blijkens het bepaalde in art. 7A:1576j lid 3 BW de schriftelijke vorm voor huurkooptransacties niet is voorgeschreven, zodat voor de echtgenoot niet het schriftelijke vormvereiste geldt. Het ontbreken van een akte zou niet de geldigheid van de transactie raken, maar slechts het eigendomsvoorbehoud buiten werking stellen. Dat betoog wordt niet gevolgd. Art. 1:88 lid 3 BW houdt in dat de echtgenoot schriftelijk toestemming moet verlenen, indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. Nu volgens art. 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de echtgenoot derhalve schriftelijk toestemming te geven voor de overeenkomst (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3). Bij het ontbreken van een schriftelijke toestemming heeft de echtgenoot de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3).
6.2.3. Verjaring beroep op art. 1:88/89 BW
Voor het geval de echtgenoot van een afnemer een beroep heeft gedaan op de in art. 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid en Dexia de verjaring van dit beroep heeft ingeroepen, wordt overwogen als volgt. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771). De bekendheid van de echtgenoot met de lease-overeenkomst zal onder meer kunnen worden afgeleid uit betalingen van op grond van die overeenkomst verschuldigde bedragen die hebben plaatsgevonden vanaf de en/of-bankrekening die op naam van beide echtgenoten stond. Indien zodanige betalingen hebben plaatsgevonden moet ervan worden uitgegaan dat de echtgenoot op de hoogte was van de lease-overeenkomst, met ingang van de ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld. Dan is 3 jaar later het beroep verjaard.
De stelling van Dexia dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen zoals de onderhavige doet, moge in veel gevallen juist zijn maar is onvoldoende om deze bekendheid ook aan te nemen in gevallen waarin de afnemer heeft betwist dat dit ook voor hem en de echtgenoot gold. Van de afnemer mag in het kader van deze betwisting verlangd worden dat hij gemotiveerd aangeeft wanneer en aan de hand van welke feiten de echtgenoot voor het eerst kennis heeft genomen van de lease-overeenkomst(en). Bij een voldoende gemotiveerde betwisting ligt het op de weg van Dexia om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat het recht om de vernietiging van art. 1:89 BW in te roepen is verjaard.
6.2.4. Gevolgen vernietiging
Indien het voormelde beroep tijdig en op juiste gronden is gedaan, is de lease-overeenkomst vernietigd. Dat betekent dat hetgeen ter zake van (uitsluitend) de lease-overeenkomst aan Dexia is betaald, dient te worden gerestitueerd (verminderd met de eventuele door de afnemer genoten opbrengsten zoals dividenden). Voor zover de vordering betrekking heeft op andere nadelen dan betalingen krachtens de lease-overeenkomst zal moeten worden onderzocht of toewijzing daarvan op één van de andere door de afnemer gestelde gronden mogelijk is. De eigendom van de geleasede effecten verblijft bij Dexia. Het beroep van Dexia op art. 6:278 BW wordt in het geval van vernietiging op grond van art. 1:88 BW afgewezen. Weliswaar draagt ook afnemer een eigen verantwoordelijkheid voor de door hem gekozen belegging, maar dat kan er niet toe leiden dat op de restitutieplicht van Dexia naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gekort behoort te worden. Aan art. 1:89 BW ligt de gedachte ten grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming van de ene partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen dat op de restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend kunnen worden (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721).
6.3. Strijd met WCK en andere wetten en regelingen
6.3.1. Dexia beschikte niet over een vergunning krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de overeenkomst is bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er sprake is van nietigheid van de overeenkomst, dan wel een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens de afnemer, wegens strijd met andere wetten en regelingen zoals de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995), de Colportagewet, de Wet op de identificatieplicht (WID), met bepalingen in of krachtens de Wet identiteitsvaststelling bij financiële bij dienstverlening, de Wet identificatie bij dienstverlening (WIF), en/of met de Algemene Bankvoorwaarden. Naar aanleiding daarvan wordt overwogen als volgt.
6.3.2. Indien de overeenkomst op een van de bovenbedoelde gronden zou worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide partijen verplichtingen. Enerzijds zal Dexia de reeds geleverde prestaties ongedaan dienen te maken (er is dan sprake van onverschuldigde betaling). Anderzijds zal in dat geval, op grond van art. 6:278 BW, de waardedaling van de geleasede effecten voor rekening van de afnemer komen. Beide verplichtingen dienen te worden beoordeeld en (zonodig) beperkt (eventueel tot nihil) met toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW). Die maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn dezelfde als welke dienen te gelden zonder toepasselijkheid van de betreffende wet, waardoor het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal zijn. Voorts dient Dexia in de onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is bepaald in de WCK en de andere bedoelde wetten en regelingen reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde algemene zorgplichten – waaraan hierna zal worden getoetst – en de zorgplichten die de hier bedoelde wetten en regelingen in het algemeen beogen te waarborgen.
6.3.3. De slotsom is dat het beroep op de WCK en/of op de bovenbedoelde andere wetten en regelingen in beginsel niet tot een ander oordeel kan leiden omtrent de (door elk van partijen te dragen) gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de WCK en de andere hier bedoelde wetten en regelingen in het midden te laten.
6.4. Misleidende reclame
6.4.1. Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende reclame is – kort gezegd – hetgeen kon worden begrepen door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij kennisneming van de betreffende reclame (HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000, 374).
6.5. Dwaling
6.5.1. Een persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is tegenover de wederpartij gehouden om, binnen redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken met die overeenkomst instemt. Uit die verplichting volgt dat van een potentiële afnemer mag worden verwacht dat hij deze overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich naar vermogen inspant om de reikwijdte van zijn daaruit volgende verplichtingen en risico’s te begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te informeren en vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico. In dat geval kan zij krachtens art. 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden.
6.5.2. Een en ander laat onverlet dat Dexia tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht als zij de daaruit voortvloeiende waarschuwingsplicht heeft geschonden. Dat is een ander criterium dan dat geldt ten aanzien van dwaling. Op die tekortkoming kan aansprakelijkheid van Dexia berusten.
6.6. Aankoop effecten
6.6.1. Voor zover afnemer heeft bedoeld te stellen dat Dexia de in de lease-overeenkomst genoemde effecten niet daadwerkelijk heeft gekocht wordt overwogen als volgt. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ 7033) op basis van een rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geoordeeld dat er onvoldoende reden is te twijfelen aan de feitelijke verwerving van de effecten door Dexia. De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen.
6.7. Aansprakelijkheid voor tussenpersonen
6.7.1. Bij de beantwoording van de vraag of een instelling als Dexia aansprakelijk is voor gedragingen van een tussenpersoon, door wiens toedoen overeenkomsten als de onderhavige tot stand zijn gekomen, wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Er is geen reden hierover anders te oordelen indien de tussenpersoon zich alleen heeft beziggehouden met het voorbereidingstraject en dit traject geleid heeft tot een overeenkomst met Dexia. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van Dexia. Het gaat erom dat de tussenpersoon gehandeld heeft ten voordele van Dexia. Nadelige gevolgen van gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van Dexia.
6.7.2. Dexia is derhalve aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het een eigen verantwoordelijkheid is van Dexia als bank en effecteninstelling om er zorg voor te dragen dat de afnemers van haar producten de informatie ontvangen die behoort bij haar zorgplicht. Dexia dient er op toe te zien dat tussenpersonen die voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke daarvan zelf voor de noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en ander vindt steun in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722, rechtsoverweging 2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67).
6.8. Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
6.8.1. Er bestaat debat over de toepasselijkheid van de NR zoals deze van kracht was ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst(en). In het voetspoor van het vonnis van deze rechtbank van 30 juni 2004, NJF 2004, 410 (LJN: AP4933), van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI van 5 februari 2004, NJF 2004, 446 en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722) is de rechtbank van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden was aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. Voor zover Dexia heeft gesteld dat de NR onverbindend is treft dit geen doel, omdat de NR haar wettelijke basis vindt in art. 11 van de Wte 1995 (HR 24 november 2006, NJ 2006, 644 (LJN: AY9222)). Voorts volgen de daarin neergelegde regels ook uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116 (LJN: ZC2536), heeft beslist “dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoren te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”
6.9. Nakoming zorgplicht
6.9.1. De risico’s van de lease-overeenkomst zijn aanzienlijk, met name in verband met de kosten die op de afnemer van het product zijn gelegd. Daarom is een beduidende koersstijging van de geleasede effecten vereist, bemeten over de volle looptijd van de overeenkomst, om een positief rendement te behalen.
6.9.2. Dexia behoorde zich als professionele dienstverlener bewust te zijn van de gerede mogelijkheid dat de koersstijging van de desbetreffende effecten ontoereikend zou zijn om de afnemer ten minste zijn inleg terug te bezorgen en eventueel zijn (resterende) schuld uit hoofde van de lease-overeenkomst (de restant hoofdsom) aan Dexia af te lossen. Dexia had zich tenminste rekenschap behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen. Tenslotte behoorde Dexia de (potentiële) afnemer op niet mis te verstane wijze omtrent deze risico’s te informeren en daarvoor te waarschuwen.
6.9.3. Dat klemt temeer omdat Dexia het product voor een breed publiek beschikbaar heeft gesteld. Dexia had er op bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Zij heeft het product zowel rechtstreeks als via (zelfstandige) tussenpersonen aangeboden. Zodoende heeft Dexia zich voor de kwaliteit van de informatieverstrekking aan individuele (potentiële) wederpartijen ten dele afhankelijk gemaakt van die tussenpersonen. Reeds daarom diende Dexia het door haarzelf verspreide voorlichtingsmateriaal – brochures, formulieren voor het aanvragen c.q. aangaan van de overeenkomsten, (concept)overeenkomsten en bijbehorende (algemene) voorwaarden – zodanig in te richten dat degene die overwoog de onderhavige overeenkomst aan te gaan daarin nadrukkelijk de hiervoor bedoelde waarschuwing aantrof, in bewoordingen die voor de betreffende ondeskundige afnemer duidelijk zijn.
In het bijzonder is ten aanzien van een beleggingsproduct met een complexiteit die de risico's voor een niet-deskundige consument verhult, een zo compleet mogelijke en niet voor misverstand vatbare voorlichting dringend geboden. Die voorlichting diende in elk geval te waarschuwen voor de niet te verwaarlozen kans dat, afhankelijk van de ontwikkelingen op de effectenmarkten, de investering – het totaal van de contractueel voorziene termijnbetalingen – verloren zou gaan en dat in een voorkomend geval bovendien een schuld aan Dexia kon resteren.
6.9.4. In al die gevallen dat Dexia heeft nagelaten de afnemer de hiervoor genoemde informatie te geven, is zij tekort geschoten in haar zorgplicht. Hetzelfde geldt als het onderzoek van Dexia naar de bestedingsruimte van haar afnemer beperkt is gebleven tot de – voor dat onderzoek ontoereikende – vraag of deze bij het BKR geregistreerd stond.
7. Verdeling van het nadeel; algemeen
7.1. Onderzocht moet worden, voor zover het beroep op vernietiging niet slaagt, of het niet nakomen door Dexia van haar zorgplicht met zich brengt dat Dexia aansprakelijk is voor de daarvan door de afnemer ondervonden negatieve gevolgen, hierna aan te duiden als het nadeel. Het in art. 6:98 BW vereiste causaal verband tussen die tekortkoming en dat nadeel laat zich niet, althans bezwaarlijk, vaststellen omdat achteraf niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de lease-overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia wel aan haar zorgplicht had voldaan. Gelet op de aard van de geschonden norm en de ernst van de schending zal derhalve moeten worden geschat wat de kans is dat de onderhavige lease-overeenkomst ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door Dexia tot stand zou zijn gekomen en de afnemer die zich wel bewust was van de risico’s, de kwade kansen van een koersdaling dus wenste te accepteren in het vertrouwen dat die daling zich niet zou voordoen. Indien die kans als zeer groot moet worden aangemerkt, zal Dexia niet aansprakelijk zijn voor het door de afnemer geleden nadeel. Indien die kans als zeer klein moet worden aangemerkt, zal Dexia het door de afnemer geleden nadeel dienen te vergoeden. Ten aanzien van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het, mede gelet op de aan de art. 6:99, 6:101 en 6:248 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden tot diens nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
7.2. Onder het in aanmerking te nemen nadeel zoals hierboven bedoeld, wordt verstaan het totaalbedrag van alle volgens de overeenkomst verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de lease-overeenkomst, althans tot het moment dat de overeenkomst met betrekking tot de renteverplichtingen boetevrij beëindigd kon worden, te vermeerderen met het nog niet afgeloste deel van de hoofdsom van de geldlening en te verminderen met de opbrengst van de geleasede effecten en met de aan de afnemer uitgekeerde dividenden.
7.3. De rechtbank gaat er – mede op grond van de door de afnemer doorgaans van de tussenpersoon ontvangen adviezen – vanuit dat de afnemer zich niet voor langere tijd aan de betaling van de maandtermijnen heeft willen binden, dan tot het moment dat de overeenkomst boetevrij tussentijds beëindigd kon worden. Deze termijn wordt door de rechtbank gemaximeerd tot 5 jaar na aanvang van de overeenkomst, nu een langere termijn, bijzondere omstandigheden daargelaten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaard kan worden.
7.4. De rechtbank zal in dit gedeelte van dit vonnis niet ingaan op bijzondere casusposities die zich kunnen voordoen indien de afnemer de oorspronkelijke looptijd van de lease-overeenkomst na het verstrijken daarvan heeft verlengd en/of indien hij de overeenkomst wel eerder boetevrij had kunnen beëindigen, maar zulks heeft nagelaten. De rechtbank zal hieromtrent nader beslissen aan de hand van de omstandigheden van het geval, indien zich zodanig geval voordoet.
7.5. Voor zover de vorderingen van partijen betrekking hebben op financieringskosten van de afnemer of administratie- of beëindigingskosten van Dexia, brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat, gegeven het resultaat van de toepassing van de in voorgaande overwegingen bedoelde uitgangspunten, die kosten voor rekening en risico blijven van degene die de betreffende kosten heeft gemaakt, respectievelijk van degene die deze kosten reeds draagt.
7.6. De onder 7.1 bedoelde schatting en de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen dienen plaats te vinden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn met name van belang de persoonlijke en financiële situatie van de afnemer en de kennis en ervaring die bij de afnemer, mede gelet op zijn opleidingsniveau, op beleggingsgebied verondersteld mogen worden op het moment dat hij de lease-overeenkomst aanging. Ook andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van de afnemer om de overeenkomst aan te gaan. Een van de omstandigheden is dat de afnemer in het algemeen ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze tot het aangaan van de lease-overeenkomst.
7.7. De rechtbank zoekt in de haar voorgelegde effectenlease-geschillen bij de toerekening van het nadeel aansluiting bij het hierna te bespreken categoraal model. Bij het opstellen van het model is getracht een redelijke balans te vinden tussen de vele onderling vaak sterk van elkaar afwijkende uitspraken en opvattingen in lease-procedures, zoals die inmiddels bekend zijn geworden van gerechtelijke instanties, de Klachtencommissie van het DSI (in twee instanties), de Commissie-Oosting en de Duisenbergregeling, die inmiddels door het gerechtshof te Amsterdam algemeen verbindend is verklaard. Benadrukt dient te worden dat het model naar de huidige stand van zaken is gemaakt en dat aanpassingen dienen plaats te vinden indien toekomstige gerechtelijke uitspraken of andere ontwikkelingen of met het model in de praktijk opgedane ervaringen daartoe aanleiding geven.
7.8. In het model zijn beleggingservaring, opleidingsniveau, vermogen (eigen huis en de daarop drukkende hypotheekschuld tellen hiervoor niet mee) en inkomen van de afnemer als indicatieve factoren verwerkt. Het model werkt met bandbreedtes per categorie, die ingevuld kunnen worden al naar gelang het model in meer of mindere mate van toepassing is op de afnemer. Daarnaast laat het model ruimte voor afwijking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op grond van bijzondere omstandigheden in individuele gevallen, zowel van financiële aard als van persoonlijke aard, of bijvoorbeeld op grond van de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen.
7.9. Indien in de procedure meerdere lease-overeenkomsten betrokken zijn, al dan niet ook op naam van de partner, dan dienen de nadelen van alle lease-overeenkomsten voor de toepassing van het model bij elkaar te worden opgeteld.
7.10. Het model kent vier categorieën, waarbij Dexia de daarbij aangegeven percentages van het door de afnemer geleden nadeel dient te dragen. Voor zover de afnemer door hem verschuldigde termijnen of een restant hoofdsom nog niet heeft betaald, wordt hij gekweten voor die verplichtingen, behoudens tot het aan hem toe te rekenen percentage van het nadeel. Hierbij wordt opgemerkt dat de per categorie genoemde omstandigheden telkens cumulatief gelden, tenzij anders aangegeven. Voorts wordt vermeld dat onder netto gezinsinkomen mede wordt verstaan het inkomen van de echtgenoot dan wel de partner met wie de huishouding duurzaam wordt gedeeld.
Categorie-indeling
De hierna genoemde gegevens hebben betrekking op de situatie ten tijde van de totstandkoming van de lease-overeenkomst(en).
Categorie 1: 75% tot 85% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Deze categorie geldt voor afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen:
geen enkele beleggingservaring
en geen of nagenoeg geen vermogen
en netto gezinsinkomen minder dan € 15.000,00 per jaar (€ 1.250,00 per maand)
en laag opleidingsniveau en geen voor beleggen relevante beroepservaring.
Categorie 2: 55% tot 65% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer.
Dit is de categorie voor een ieder die niet onder één van de andere categorieën valt.
Categorie 3: 30% tot 40% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterend percentage voor rekening van de afnemer.
Deze categorie geldt voor afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen:
geen relevante beleggingservaring
en vermogen minimaal 1x de lease-som
en/of het jaarlijks netto gezinsinkomen zowel meer dan € 15.000,00 als meer dan 2/3 deel van de lease-som.
Categorie 4: 5% tot 15% van het nadeel voor rekening van Dexia en het resterend percentage voor rekening van de afnemer. Deze categorie geldt voor afnemers die aan de volgende voorwaarden voldoen:
redelijke beleggingservaring (open norm)
en vermogen minimaal 1x de lease-som
en/of het jaarlijks netto gezinsinkomen zowel meer dan € 15.000,00 als meer dan 2/3 deel van de lease-som.
7.11. Nadat partijen met elkaar hebben afgerekend zoals de rechtbank nog nader zal beslissen, zullen zij uit hun rechtsverhouding geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben en zal de eigendom van de effecten bij Dexia verblijven.
8. Beoordeling van de vorderingen
8.1. Gelet op hetgeen onder 6.1.1 is overwogen worden de onderhavige lease-overeenkomsten aangemerkt als huurkoop en derhalve als koop op afbetaling. Dexia heeft zich verbonden de aandelen (in eigendom) over te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Daarnaast hebben [eisers] zich verbonden de prijs te betalen in termijnen en diende Dexia de aandelen af te leveren op een zodanig tijdstip dat daarna (nog) twee of meer termijnen zouden verschijnen.
8.2. Dexia heeft niet betwist dat eiser sub 1 en eiseres sub 2 gehuwd zijn. Van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Geoordeeld wordt dat art. 1:88 en 1:89 BW van toepassing zijn op de lease-overeenkomsten en dat de echtgenoot schriftelijke toestemming had moeten verlenen voor de lease-overeenkomsten. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar 6.2.1 en 6.2.2 van dit vonnis.
8.3. Eisers sub 1 en 2 hebben gesteld dat zij geen schriftelijke toestemming hebben verleend voor de door de ander gesloten lease-overeenkomst(en). [eisers] hebben daarom een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van die overeenkomsten. Dexia heeft de verjaring van dat beroep ingeroepen. Zij heeft gesteld dat de verjaringstermijn op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar is. Deze termijn vangt volgens haar aan op het moment dat eiser sub 1 en eiseres sub 2 kennis kregen van het bestaan van de litigieuze overeenkomsten. De overeenkomsten 1, 2 en 3 zijn op respectievelijk 8, 19 en 22 juni 2000 gesloten. Op deze tijdstippen is naar het oordeel van Dexia de verjaringstermijn gaan lopen, omdat het volgens haar niet goed voorstelbaar is dat eisers sub 1 en 2 beiden in korte opeenvolging lease-overeenkomsten sloten zonder dat zij dat van elkaar wisten. Bovendien werden de maandlasten ter zake van alle lease-overeenkomsten volgens Dexia van dezelfde en/of-bankrekening van eiser sub 1 en eiseres sub 2 voldaan. Dexia stelt dat eisers sub 1 en 2 pas bij brief d.d. 26 augustus 2004 een beroep op art. 1:88 jo 1:89 BW hebben gedaan. Op dat moment was het beroep op de in art. 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid al verjaard, aldus Dexia.
8.4. Dexia heeft deze verweren eerst opgeworpen bij akte van 24 maart 2005. [eisers] hebben daarop nog niet inhoudelijk kunnen reageren. Om redenen van proceseconomie, mede gelet op de andere stellingen en verweren, wordt een comparitie bepaald. [eisers] kunnen zich dan over dit aspect uitlaten.
8.5. Voor het geval het beroep van Dexia op verjaring slaagt wordt het volgende overwogen:
Onderzocht dient te worden of [eisers] hebben gedwaald bij het aangaan van de lease-overeenkomsten dan wel of Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplichten. In dat kader zullen tevens de individuele omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Daaronder zijn in elk geval begrepen de persoonlijke en financiële situatie van [eisers] en de kennis en ervaring die bij [eisers] op beleggingsgebied verondersteld mogen worden op het moment dat de lease-overeenkomsten werden gesloten. Ook de door Dexia gebruikte verkoopmethode en andere voor het aangaan van het contract relevante omstandigheden dienen, voor zover van belang, in de beoordeling te worden betrokken.
8.6. [eisers] wordt opgedragen om bovenbedoelde gegevens te verstrekken door opgave van de op de aan dit vonnis gehechte bijlage gevraagde gegevens (eventueel door deze in te vullen op een kopie daarvan). Het betreft daarbij de gegevens zoals deze waren op het moment dat de lease-overeenkomsten tot stand kwamen.
8.7. Voorts dienen [eisers] zoveel mogelijk schriftelijke stukken over te leggen waaruit de juistheid van de opgegeven gegevens blijkt. Indien deze reeds als productie zijn overgelegd kan worden volstaan met een verwijzing daarnaar. Indien feiten of omstandigheden onduidelijk blijven terwijl deze zouden zijn gebleken uit stukken die [eisers] redelijkerwijs hadden kunnen overleggen kan dat in het nadeel van [eisers] werken.
8.8. Dexia dient de eindafrekeningen van de lease-overeenkomsten in het geding te brengen.
8.9. Op grond van het bovenstaande wordt een verschijning van partijen gelast teneinde nadere inlichtingen te verkrijgen en een schikking te beproeven. Daarbij zal met name aan de orde komen de onder 8.5 genoemde feiten en omstandigheden en de onder 8.6, 8.7 en 8.8 genoemde stukken. Tevens zal worden onderzocht of een schikking mogelijk is.
8.10. De hiervoor bedoelde gegevens en schriftelijke stukken, eventueel aangevuld met andere door één van partijen ter gelegenheid van de comparitie over te leggen stukken, dienen uiterlijk 7 werkdagen voor de datum van de comparitie ter griffie te zijn ingediend – waarbij uit veiligheidsoverwegingen geen gebruik kan worden gemaakt van het hierna te noemen e-mailadres – onder gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan (de gemachtigde van) de wederpartij. Stukken die te laat worden ingediend kunnen buiten beschouwing worden gelaten zonder de mogelijkheid deze later alsnog over te leggen.
8.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. gelast partijen, Dexia deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die is gemachtigd het nodige ter zitting overeen te komen en eiser sub 1 en eiseres sub 2 in persoon te verschijnen ter terechtzitting van de kantonsector te Amsterdam in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg 220 te Amsterdam, op vrijdag 1 juni 2007 om 09.30 uur;
II. bepaalt dat de partij, die wegens dringende verhindering uitstel van de comparitie wenst te verzoeken daartoe een schriftelijk verzoek kan indienen bij Bureau Teamplanner team effectenlease per post, fax (020-5411020) of e-mail (Administratie.effectenleaseteam.amsterdam@rechtspraak.nl), onder opgaven van de verhinderdata van beide partijen voor de periode juni tot en met augustus 2007;
III. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Bijlage
De in het vonnis onder 8.5. bedoelde gegevens zijn in elk geval de volgende.
Gegevens op het moment dat de lease-overeenkomsten tot stand kwamen:
Persoonlijke omstandigheden
a. Leeftijd eiser sub 1:
Leeftijd eiseres sub 2:
b. Beroep (eventueel voormalig beroep) van eiser sub 1:
Beroep (eventueel voormalig beroep) van eiseres sub 2:
c. (Voor)opleiding van eiser sub 1:
(Voor)opleiding van eiseres sub 2:
Inkomen en vermogen
d. Netto inkomen van eiser sub 1 en eiseres sub 2 per maand:
e. Vermogen van eiser sub 1en/of eiseres sub 2 (inclusief waarde eigen woning en hypotheekschulden) en de samenstelling daarvan:
f. Het gemiddelde bedrag waarvoor eiser sub 1 eiseres sub 2 (eventueel) in de twee voorafgaande jaren in effecten hebben belegd:
g. Hebben eiser sub 1 en/of eiseres sub 2 voordien effecten-leaseovereenkomsten gesloten? Zo ja, welke, wanneer, voor welke lease-som en met welke netto-opbrengst?
Nadeel als gevolg van de lease-overeenkomsten
h. Welk bedrag aan lease-termijnen is in totaal daadwerkelijk betaald?
i. Wat is het verschil tussen enerzijds de waarde van de effecten bij aankoop en anderzijds de waarde van de effecten bij verkoop na afloop van de overeengekomen looptijd van de overeenkomsten, dan wel na vijf jaar indien de overeengekomen looptijd langer dan vijf jaar is?
Wat is de restant hoofdsom indien op de hoofdsom van de lening is afgelost?
j. Eventueel uit de bij de lease-overeenkomsten betrokken effecten door eiser sub 1 en eiseres sub 2 ontvangen dividenden:
k. Geef een gespecificeerd overzicht van het totaal geleden nadeel, waarin tevens de in verband met de leaseovereenkomsten c.a. genoten voordelen (zoals ontvangen dividenden en fiscale voordelen) zijn verwerkt.