Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 26-01-1973
- Bronpublicatie:
23-09-1971, Trb. 1971, 218 (uitgifte: 24-12-1971, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-01-1973
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-1973, Trb. 1973, 159 (uitgifte: 08-11-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elk geschil tussen Verdragsluitende Staten inzake de uitleg of toepassing van dit Verdrag dat niet door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van een der Partijen onderworpen aan arbitrage. Indien Partijen er binnen zes maanden na het verzoek om arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de vorm van deze arbitrage, kan ieder der betrokken Partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof, door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
2.
Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging of toetreding verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het voorgaande lid. De andere Verdragsluitende Staten zijn door het voorgaande lid niet gebonden tegenover een Verdragsluitende Staat die zulk een voorbehoud heeft gemaakt.
3.
Een Verdragsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt als bedoeld in het voorgaande lid, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door daarvan mededeling te doen aan de Depotregeringen.