Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 26-01-1973
- Bronpublicatie:
23-09-1971, Trb. 1971, 218 (uitgifte: 24-12-1971, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-01-1973
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-11-1973, Trb. 1973, 159 (uitgifte: 08-11-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
In dit Verdrag:
- a.
wordt een luchtvaartuig geacht in vlucht te zijn van het moment af waarop alle buitendeuren, na het instappen, zijn gesloten tot het moment waarop een der deuren wordt geopend voor het uitstappen. In geval van een noodlanding wordt de vlucht geacht voort te duren totdat de bevoegde autoriteiten de verantwoordelijkheid voor het luchtvaartuig en voor de personen en goederen aan boord overnemen;
- b.
wordt een luchtvaartuig geacht in gebruik te zijn van het begin van het aan de vlucht voorafgaande gereedmaken van het luchtvaartuig door grondpersoneel of door de bemanning voor een bepaalde vlucht tot vierentwintig uur na een landing; de periode van gebruik strekt zich in elk geval uit tot de gehele periode tijdens welke het luchtvaartuig in vlucht is zoals omschreven onder letter a van dit artikel.