Ik neem daarbij in aanmerking dat de Hoge Raad – afgaand op HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2396 en de bij dit arrest behorende conclusie van A-G Harteveld (ECLI:NL:PHR:2017:877) – de weloverwogen keuze heeft gemaakt om de verdachte in zaken als de onderhavige niet met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk te verklaren.
HR, 27-03-2018, nr. 16/05751
ECLI:NL:HR:2018:436
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
16/05751
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:436, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:103
ECLI:NL:PHR:2018:103, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:436
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0146
NbSr 2018/189
Uitspraak 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden. Art. 14e.1 Sr. Belaging en vernieling. Art. 285b en art. 350 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:537 m.b.t. de motiveringsverplichting betreffende de dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden. ’s Hofs arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting. HR vernietigt om doelmatigheidsredenen het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
Partij(en)
27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05751
MTI/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 mei 2016, nummer 21/005337-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het bevel dat de in de uitspraak gestelde voorwaarde ex art. 14c Sr en het in de uitspraak opgedragen reclasseringstoezicht ex art. 14d Sr dadelijk uitvoerbaar zijn.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid, Sr en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "belaging" alsmede "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is om, middellijk of onmiddellijk, op welke wijze ook, contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1] en/of haar familieleden, behalve als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van een eventuele omgangsregeling met de zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens de thans bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dient volgens de advocaat-generaal de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd, inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van contact met aangeefster en haar familie, met bij overtreding van de maatregel telkens toepassing van twee weken vervangende hechtenis.
(...)
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zijn ex-vriendin gedurende enige maanden heeft belaagd. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en de persoonlijke integriteit van zijn ex-vriendin. Dit heeft een behoorlijke impact gehad op haar leven, alsmede het leven van haar familie en direct omgeving. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte goederen vernield van zijn ex-vriendin.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde vordering van de advocaat-generaal zou leiden tot een te zware sanctie. Daartoe overweegt het hof dat de advocaat-generaal in de vordering tot uitdrukking lijkt te willen brengen dat verdachte niet gestopt is met zijn gedragingen, waardoor hij thans opnieuw is gedagvaard op verdenking van belaging van zijn ex-vriendin in een andere periode. De verdenking van belaging in laatstbedoelde periode is thans echter niet aan de orde.
Het hof acht het wel van belang om aan verdachte een duidelijk signaal te geven dat hij zich in de toekomst niet aan soortgelijke feiten moet schuldig maken. Mede gelet op de ernst van het feit en de periode waarover zich dat heeft afgespeeld, zal het hof een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De door de politierechter opgelegde straf vindt het hof passend en geboden.
Aan het gedeelte voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof de bijzondere voorwaarde verbinden dat het verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is om, middellijk of onmiddellijk, op welke wijze ook, contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1] en/of haar familieleden, behalve als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van een eventuele omgangsregeling met de zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Het hof zal deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren. Er moet naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst en de intensiteit van het aan verdachte ten laste gelegde handelen en de verdenking dat verdachte ook na het ten laste gelegde feit is doorgegaan met het belagen van aangeefster, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
2.3.
Art. 14e, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
2.4.
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236.)
2.5.
Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is weergegeven niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Belaging en vernieling. Art. 14e Sr. Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarde ontoereikend gemotiveerd. Met vernietiging van het bevel kan worden volstaan.
Nr. 16/05751 Zitting: 6 februari 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 31 mei 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens, onder 1, “belaging” en, onder 3, “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft het hof wat betreft het voorwaardelijke gedeelte van de aan de verdachte opgelegde straf als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte – behoudens de in het arrest nader omschreven uitzondering – gedurende de volledige proeftijd geen contact mag leggen of laten leggen met het slachtoffer en/of haar familieleden. Zowel ten aanzien van deze bijzondere voorwaarde als ten aanzien van het in verband daarmee tevens opgedragen reclasseringstoezicht heeft het hof voorts bevolen dat zij dadelijk uitvoerbaar zijn. Tot slot heeft het hof in het arrest de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 983,55 en aan de verdachte voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting aan de Staat opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt gesteld dat het hof het ingevolge art. 14c Sr opgelegde contactverbod en het op de voet van art. 14d Sr opgedragen reclasseringstoezicht ten onrechte of zonder toereikende motivering toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 14e Sr. Op grond van art. 14e Sr kan de rechter bevelen dat de in art. 14c genoemde voorwaarden en het in art. 14d genoemde toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Volgens de steller van het middel kunnen de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten niet zonder meer worden aangemerkt als feiten die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam en kan uit ‘s hofs motivering van de toepassing van art. 14e Sr evenmin worden afgeleid waarom de bewezenverklaarde feiten in casu wel als zodanige feiten moeten worden beschouwd.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1.
hij op tijdstippen in de periode van 16 juli 2014 tot en met 22 december 2014 te Apeldoorn en te Doesburg telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- [betrokkene 1] meermalen met een (mobiele) telefoon en via internet sms’jes en berichten met hinderlijke en bedreigende en beledigende teksten gestuurd, en
- [betrokkene 1] meermalen brieven en (post)pakketjes (met kaartjes) met hinderlijke en bedreigende en beledigende teksten gestuurd, en
- familieleden en vrienden en kennissen van [betrokkene 1] meermalen met een (mobiele) telefoon en via internet sms’jes en berichten met hinderlijke en bedreigende en beledigende teksten gestuurd, en
- [betrokkene 1] meermalen op haar huisadres en op het adres van haar ouders benaderd en opgezocht en zich in de directe omgeving van [betrokkene 1] en die adressen opgehouden, en
- meermalen familie en vrienden en kennissen van [betrokkene 1] opgezocht en benaderd en geprovoceerd en bedreigd, en
- op Facebook, althans op internet een nepprofiel van [betrokkene 1] gemaakt.
3.
hij in de periode van 21 december 2014 tot en met 22 december 2014 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een kerstboom en kerstballen en een ruit van de voordeur en een wasrek, toebehorende aan [betrokkene 1] en woningbouwvereniging/-stichting Ons Huis, heeft vernield.”
3.2. Zoals hierboven al vermeld heeft het hof deze feiten gekwalificeerd als “belaging” en “opzettelijk wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd” en heeft het de verdachte ter zake van deze feiten een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. Met betrekking tot de – aan het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf gekoppelde – bijzondere voorwaarde en het bevel tot de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
“Aan het gedeelte voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof de bijzondere voorwaarde verbinden dat het verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is om, middellijk of onmiddellijk, op welke wijze ook, contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1] en/of haar familieleden, behalve als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van een eventuele omgangsregeling met de zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Het hof zal deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren. Er moet naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst en de intensiteit van het aan verdachte ten laste gelegde handelen en de verdenking dat verdachte ook na het ten laste gelegde feit is doorgegaan met het belagen van aangeefster, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
3.3. De onmiddellijke uitvoerbaarheid van een bijzondere voorwaarde heeft de afgelopen jaren al veelvuldig en in verschillende varianten tot de gedeeltelijke vernietiging van in hoger beroep gewezen arresten geleid en ook het onderhavige arrest lijkt mij eenzelfde lot beschoren.1.Ten aanzien van de toepassing van art. 14e Sr moet volgens de Hoge Raad worden vooropgesteld dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuitvoergelegd mag worden nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot bijzondere voorwaarden (art. 14c Sr) en het uit te oefenen toezicht (art. 14d Sr) kan voor een veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Mede gelet hierop moet de rechter in zijn motivering laten blijken te zijn nagegaan dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid is voldaan.2.
3.4. Wat deze motiveringsplicht aangaat geldt ingevolge art. 14e Sr voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid als voorwaarde, dat “er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”. Zoals de steller van het middel terecht opmerkt, kunnen noch belaging noch vernieling zonder meer als een zodanig misdrijf worden aangemerkt.3.Op het hof rustte derhalve de plicht om in het bijzonder te motiveren waarom ten minste één van de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak wel als in art. 14e Sr omschreven misdrijf moet worden gezien. Aan die plicht heeft het hof niet voldaan.
3.5. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat “er (…) ernstig rekening mee [moet] worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”. Deze overweging ziet op de in art. 14e Sr genoemde voorwaarde voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, namelijk het gevaar voor recidive. Ook hiervoor geldt dat uit de betreffende overweging niet kan worden opgemaakt om welke (bijzondere) reden ten minste één van de bewezenverklaarde feiten in casu ook daadwerkelijk een misdrijf als omschreven in art. 14e Sr oplevert, zodat van het “wederom” begaan van een dergelijk misdrijf geen sprake kan zijn.
3.6. Het middel treft doel.
3.7. Ik meen dat de Hoge Raad de onderhavige zaak om doelmatigheidsredenen zelf zal kunnen afdoen.4.
3.8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
Zie HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236, m.nt. F. Vellinga-Schootstra, HR 21 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1239 en HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2392.
Zie in dit verband bijv. HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3379, rov. 5.5, HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, rov. 4.3 en HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:646, rov. 2.4.
HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537.