Rb. Zeeland-West-Brabant, 25-02-2016, nr. AWB 15, 5605
ECLI:NL:RBZWB:2016:1221
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
25-02-2016
- Zaaknummer
AWB 15_5605
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:1221, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2018:2914, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Eisers zijn een echtpaar. Beiden ontvangen een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet. Eisers ontvingen algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling als bedoeld in (thans) artikel 47a van de Participatiewet.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/5605 PW
uitspraak van 25 februari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,
en [naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. A.K. Tosun,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 juli 2015 (bestreden besluit) van de SVB inzake de intrekking en terugvordering van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) over de periode van september 2007 tot en met juli 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. Kaya, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Eiseres heeft zicht laten vertegenwoordigen door mr. Kaya en de SVB door drs. P.C.A. Buskens.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn een echtpaar. Beiden ontvangen een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet. Eisers ontvingen algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling als bedoeld in (thans) artikel 47a van de Participatiewet.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft de SVB de AIO-aanvulling beëindigd per 23 juli 2013, omdat eisers langer dan de toegestane periode in het buitenland willen verblijven.
Uit het telefoonrapport van 19 december 2013 blijkt dat eiser heeft aangegeven per17 december 2013 terug te zijn gekomen in Nederland en dat eisers geen AIO-aanvulling meer wensen te ontvangen. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt.
De SVB heeft een onderzoek laten verrichten naar de rechtmatigheid van eisers bijstand. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van 12 juni 2014. Bij brief van 7 juli 2014 heeft de SVB aan eisers meegedeeld dat zij na onderzoek heeft geconstateerd dat tot november 2013 eisers hebben beschikt over een woning in Turkije. Deze woning is getaxeerd op € 31.802,00. In 2005 is er nog een andere woning van hen verkocht. Eisers hebben deze woningen bij de aanvraag om AIO-aanvulling niet opgegeven. De SVB heeft eisers tot uiterlijk 1 november 2014 de tijd gegeven om informatie te overleggen waaruit blijkt dat hun vermogen op 1 september 2007 lager was dan het voor hen vrij te laten bedrag van € 11.590,00. Daarbij is opgemerkt dat als eisers de informatie niet of niet op tijd insturen, er gekeken zal worden of het recht op AIO-aanvulling zal worden ingetrokken.
De zoon van eisers heeft bij brief van 27 oktober 2014 gereageerd op de voornoemde brief van de SVB. Hierbij is aangegeven dat de zoon de eigenaar is van de betreffende woning. Eisers zouden toestemming hebben gekregen van hun zoon om in deze woning te verblijven.
Bij besluit van 2 december 2014 (primair besluit) heeft de SVB de AIO-aanvulling per 1 september 2007 en teruggevorderd over de periode van september 2007 tot en met juli 2013 ter hoogte van € 19.183,43, vanwege het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand. Eisers hebben geen documenten overgelegd waardoor het recht op de AIO-aanvulling zou kunnen worden vastgesteld en waaruit zou blijken dat eisers eventueel een vermogen onder de vermogensgrens hebben.
Bij het bestreden besluit heeft de SVB de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers voeren in beroep aan dat de SVB onrechtmatig heeft gehandeld door het ingestelde onderzoek in Turkije naar vermogen. Het onderzoek is strijdig met de privacywetgeving van Turkije alsmede met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien de SVB stelt dat er sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in de persoonlijke levenssfeer, stellen eisers dat hiervan geen sprake is geweest. De SVB heeft geen toestemming gevraagd aan de Turkse autoriteiten om het onderzoek te doen, hetgeen strijdig is met artikel 20 van de Turkse Grondwet en artikelen 135, 136 en 137 van het Turks Wetboek van Strafrecht. Tevens merken eisers op dat zij op geen enkele wijze hebben getracht de SVB te misleiden dan wel onjuiste informatie te geven.
3. Met ingang van 1 januari 2015 zijn de Participatiewet, de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. De rechtbank stelt vast dat de intrekking en de terugvordering van de uitkering is geschied over een periode die volledig voor de invoering van de Participatiewet ligt. Gedurende de te beoordelen periode gold de WWB, zodat de materiële beoordeling derhalve dient plaats te vinden aan de hand van de WWB.
In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering. In het derde lid, onder c, van dit artikel is de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens voor de gehuwden tezamen vastgesteld.De SVB verstrekt op eisers ouderdomspensioen een aanvulling tot bijstandsniveau op grond van artikel 47a, van de WWB. Op grond van voornoemd artikel heeft de SVB tot taak algemene bijstand te verstrekken in de vorm van een AIO-aanvulling.
Op grond van artikel 47a, derde lid, van de WWB zijn de artikelen 53a en 54 van de WWB van toepassing op de uitvoering van de taak door de SVB.
Op grond van artikel 47b, eerste lid, van de WWB wordt, voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 53a en 54 voor ‘het college’ telkens de SVB gelezen.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, eerste zin, van de WWB bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd.Op grond van het zesde lid van dit artikel is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college de bijstand opschorten voor de duur van ten hoogste acht weken als de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herzie, dan wel intrekt een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.Het achtste lid van dit artikel voegt hieraan toe dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de SVB op juiste gronden de AIO-aanvulling van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd.
5.1
De SVB heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In dit geval bestrijkt de beoordeling van de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum waarop de uitkering is beëindigd. Dat betekent dat de intrekking ziet op de periode van 1 september 2007 tot en met 23 juli 2013.
5.2
Uit het dossier en de toelichting ter zitting is gebleken dat het onderzoek in Turkije is verricht door [naam onderzoeker 1] en [naam onderzoeker 2] van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara. Door hen is een bezoek afgelegd aan de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente Karaman. Vervolgens is een bezoek afgelegd aan het door eisers opgegeven verblijfadres in Karaman. Hierna is overgegaan tot het inschakelen van een makelaarskantoor voor de taxatie. Eisers erkennen het onroerend goed tot in oktober 2013 in bezit te hebben gehad, waardoor een bewijs van de registratie op hun naam niet nodig is. Eisers betwisten de hoogte van de taxatie niet; wel wordt de rechtmatigheid van het onderzoek betwist.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan het volgende. De SVB geeft toepassing aan de onderzoeksbevoegdheid als bedoeld in artikel 53a van de WWB. Die bevoegdheid mag de SVB steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; uitspraak van 16 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231).
5.3
Ten aanzien van eisers’ stelling dat het onderzoek strijdig is met de (privacy)wetgeving van Turkije en artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het doen van het onderhavige onderzoek een inmenging in eisers’ recht op respect voor privéleven, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van dit artikel is die inmenging toegestaan indien die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn van het land. In dit geval biedt artikel 53a, zesde lid, van de WWB voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging. Een onderzoek met als doel de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende bijstand kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:153). In navolging van de voormelde uitspraak van 16 april 2015 overweegt de rechtbank dat met de uitvoering van de bijstandswetgeving aanzienlijke publieke middelen zijn gemoeid. Om te bereiken dat die middelen op de juiste wijze worden besteed en misbruik wordt voorkomen, en aldus te bewerkstelligen dat het maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering in stand blijft, is controle, en nadien indien nodig handhaving, van zeer groot belang. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat Turkse rechtsregels zijn geschonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek rechtmatig is en de uitkomst ervan mag worden meegenomen in de besluitvorming.
Eisers hebben het bezit van de woning in de periode in geding in Turkije erkend. Van dit bezit hebben zij geen melding hebben gemaakt bij de SVB. Daarom hebben zij de inlichtingenplicht geschonden.
Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat zij desondanks recht hebben op (aanvullende) uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat de SVB voor de vaststelling van de waarde van de woning per 1 september 2007 in beginsel dient uit te gaan van de waarde per die datum. De SVB is echter uitgegaan van de taxatiewaarde op 12 juni 2014, wat op zichzelf niet juist is. Nu de taxatiewaarde in 2014 van de woning onbetwist € 31.802,- is, is voor de rechtbank, zeker bij gebrek aan tegenbewijs, aannemelijk dat het vrij te laten vermogen van eisers ook op
1 september 2007 is overschreden.
Gezien het voorgaande was de SVB gehouden tot intrekking van de AIO-aanvulling.
6. Op grond van artikel 58 van de WWB moet de SVB het teveel betaalde bedrag vervolgens terugvorderen, tenzij sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale consequenties die een terugvordering voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De rechtbank is hiervan niet gebleken. De terugvordering houdt in rechte dan ook stand.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.