Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 59 [Schadevergoeding na ontoelaatbaarverklaring]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
In gevallen waarin de uitlevering bij rechterlijk gewijsde ontoelaatbaar is verklaard, kan de rechtbank die de zaak heeft behandeld, op verzoek van de opgeëiste persoon, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens deze wet. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 533, derde, vierde en zesde lid, 534, 535 en 536 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
In gevallen als bedoeld in het vorige lid vinden de artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen. In plaats van het in die artikelen bedoelde gerecht treedt de rechtbank die het verzoek tot uitlevering heeft behandeld.