Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 56 [Opschorting of schorsing vrijheidsbeneming. Voorwaarden]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2000
- Bronpublicatie:
11-05-2000, Stb. 2000, 205 (uitgifte: 23-05-2000, kamerstukken: 26697)
- Inwerkingtreding
01-10-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2000, Stb. 2000, 272 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de vrijheidsbeneming kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst totdat de officier van justitie overeenkomstig artikel 36 in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister waarbij de uitlevering is toegestaan. De te stellen voorwaarden mogen alleen strekken ter voorkoming van vlucht.
2.
Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris, zijn de artikelen 80 — met uitzondering van het tweede lid — en 81–88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.