Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2016, nr. 200.174.367
ECLI:NL:GHARL:2016:3725
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
200.174.367
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Sociale zekerheid ouderen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3725, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:300, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2015:9543, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑12‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2016/1390
PJ 2016/86 met annotatie van W. van Heest
AR-Updates.nl 2016-0534
PR-Updates.nl AR-2016-0534
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Prorogatie. Verhouding en bevoegdheidsverdeling tussen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en CAO-partijen bij de vaststelling van de verdeling van de pensioenpremies. Vervolg van ECLI:NL:GHARL:2015:9543
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.367
arrest op grond van artikel 329 Rv van 17 mei 2016
in de zaak van
de stichting
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
hierna: PMT,
advocaat: prof.dr.mr. E. Lutjens,
tegen:
de vereniging
Bovag,
gevestigd te Bunnik,
gedaagde,
hierna te noemen: Bovag,
advocaat: mr. J.W. de Bruin.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 december 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een akte van PMT van 12 januari 2016 met producties;
- een akte van Bovag van 12 januari 2016 met producties.
2. De verdere beoordeling van het geschil2.1 Het hof heeft in rechtsoverweging 4.3 van het tussenarrest van 15 december 2015 overwogen dat kern van het geschil tussen partijen de vraag betreft of PMT als verplicht bedrijfstakpensioenfonds bevoegd is om voor de op grond van de onder de in rechtsoverweging 2.8 vermelde verplichtstellingsbeschikking vallende (werknemers en) werkgevers een bindend besluit te nemen over de hoogte van de door deze (werknemers en) werkgevers verschuldigde pensioenpremie (waaronder de zogenaamde VPL-premie) en daarbij tevens de hoogte vast te stellen van het deel van deze premies die deze werkgevers ten hoogste op deze werknemers mogen verhalen door inhouding op het salaris.
2.2
In aanvulling op de in rechtsoverweging 2.8 van het tussenarrest van 15 december 2015 door het hof vastgestelde feiten, staat tevens vast dat naar aanleiding van de aanvraag van de Vakraad namens - onder andere - Bovag bij besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015, Stcrt. 28 april 2015, nr 11859 het besluit van7 januari 2010, Stcrt. 2010, nr. 576, waarin werd overgegaan tot het verplicht stellen van de deelneming in de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, is gewijzigd.
2.3
Op grond van de door partijen bij de onder 1.2 vermelde aktes overgelegde stukken en de toelichting op die stukken staat het volgende vast.
Doel, bevoegdheden, besluitvorming PMT
2.4
In artikel 1 Pw is een pensioenreglement gedefinieerd als de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer. Een uitvoeringsreglement is in ditzelfde artikel onder andere gedefinieerd als de door een bedrijfstakpensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en werkgever. Op grond van artikel 35 lid 1 Pw stelt de pensioenuitvoerder een pensioenreglement vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.
2.5
In artikel 2.1. van de statuten van PMT van 6 februari 2007, 18 februari 2011,12 oktober 2011, 12 november 2012 en 1 juli 2014 (productie H akte PMT) is bepaald dat de stichting (hof: soms ook aangeduid als het pensioenfonds) zich ten doel stelt om, op de voet en onder de voorwaarden als in de desbetreffende reglementen nader is bepaald, uitkeringen te verstrekken ter zake van ouderdom en/of overlijden aan hen die, hetzij als werknemer, hetzij in een andere hoedanigheid (doch in het laatste geval uitsluitend, indien de deelneming in de stichting op grond van de wet verplicht is gesteld), werkzaam zijn of geweest zijn in de Metaal en Techniek, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen.In artikel 2.2. van deze statuten is bepaald dat tot (de bedrijfstak) Metaal en Techniek worden gerekend onder andere (f) het automobiel-, garage- en motorrijwielreparatiebedrijf, (j) het rijwielreparatiebedrijf en (o) iedere andere bedrijfstak, of deel daarvan, welke naar het oordeel van de Stichting Vakraad Metaal en Techniek tot de Metaal en Techniek behoort.
In artikel 6.2. van de statuten van PMT van 6 februari 2007, 18 februari 2011, 12 oktober 2011, 12 november 2012 en 1 juli 2014 is bepaald dat het bestuur voorts bevoegd is met betrekking tot alle onderwerpen welke tot zijn competentie behoren, ten aanzien van hen die rechten aan de stichting (hof: soms ook aangeduid als het pensioenfonds) ontlenen, alsmede ten aanzien van hun eventuele werkgevers, zowel algemeen bindende voorschriften te geven, als in bepaalde gevallen aanwijzingen te verstrekken.
In artikel 8.4. van de statuten van PMT van 6 februari 2007, 18 februari 2011, 12 oktober 2011 en 12 november 2012 is bepaald dat besluiten slechts rechtsgeldig worden genomen, indien zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde ten minste drie bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en bij de stemming zich aan elke zijde ten minste zesendertig stemmen voor aanvaarding van het besluit verklaren.In artikel 8.4. van de statuten van PMT van 1 juli 2014 is bepaald dat besluiten slechts rechtsgeldig kunnen worden genomen, indien ten minste vier stemmen door bestuursleden die als vertegenwoordigers van de werkgevers voor benoeming zijn voorgedragen door Federatie Werkgeversorganisaties Techniek voor het voorstel worden uitgebracht en vier stemmen door bestuursleden die door FNV Bondgenoten en/of CNV Vakmensen voor benoeming zijn voorgedragen en/of door de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, dan wel zijn gekozen door de pensioengerechtigden.
In artikel 16.1. van de statuten van PMT van 6 februari 2007, 18 februari 2011, 12 oktober 2011, 12 november 2012 en 1 juli 2014 is bepaald dat bij (het) pensioenreglement door het bestuur de rechten en verplichtingen van de deelnemers met betrekking tot de te verlenen pensioenen en/of andere uitkeringen worden vastgesteld.
In artikel 17.1. van de statuten van PMT van 6 februari 2007 is bepaald dat besluiten betreffende het vaststellen en wijzigen van het pensioenreglement niet in werking treden dan na goedkeuring door de Vakraad.
In artikel 16.3. van de statuten van PMT van 18 februari 2011, 12 oktober 2011,
12 november 2012 en 1 juli 2014 is onder andere bepaald dat het bestuur slechts tot wijziging van het in artikel 16.1. genoemde reglement zal besluiten, nadat de Vakraad in staat is gesteld daarover te adviseren.
2.6
Gesteld noch gebleken is dat in de periode 1 juli 2014 tot de datum van de akte van PMT (12 januari 2016) de statuten van PMT zijn gewijzigd.
Doel en bevoegdheden van de Vakraad
2.7
In artikel 1 lid 2 van de statuten van de Vakraad zoals die gelden vanaf 25 maart 2004 (productie I akte PMT) is onder andere bepaald dat tot de metaalnijverheid voor de toepassing van deze statuten geacht worden te behoren de bedrijfstakken vallende onder de werkingssfeer als omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst of regelingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden het motorvoertuigenbedrijf, (…) het tweewielerbedrijf (…) en voorts die bedrijfstakken welke door het algemeen bestuur van de stichting (hof: bedoeld is de Vakraad) als zodanig worden aangewezen.
In artikel 2 van deze statuten is bepaald dat aan de stichting kunnen medewerken de organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij een collectieve arbeidsovereenkomst in de metaalnijverheid, onder voorwaarde dat alle bij een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst betrokken organisaties aan de stichting meewerken.
In artikel 3 van deze statuten is bepaald dat de stichting zich ten doel stelt de bevordering van goede sociale verhoudingen in de metaalnijverheid.
In artikel 4 van deze statuten is onder e bepaald dat de stichting haar doel tracht te bereiken door het voldoen aan haar bij statuten en/of reglementen, van (het hof begrijpt) andere organen of instellingen op het gebied van de metaalnijverheid opgelegde verplichtingen.
In artikel 5 lid 1 van deze statuten is bepaald dat het algemeen bestuur wordt gevormd door personen, die worden aangewezen door de werkgevers- en werknemersorganisaties die aan de stichting medewerken. In artikel 5 lid 2 van deze statuten is bepaald dat iedere werkgeversorganisatie één lid en één plaatsvervangend lid voor het algemeen bestuur aanwijst en dat de gezamenlijke werknemersorganisaties dertien leden en dertien plaatsvervangende leden voor het algemeen bestuur aanwijzen.
Pensioenreglement 2014
2.8
In het - op grond van hoofdstuk I Algemeen sub 10 - met ingang van 1 januari 2014 geldende pensioenreglement van PMT is onder andere het volgende bepaald (het hof herhaalt hier omwille van de duidelijkheid een aantal bepalingen die ook al in het tussenarrest van15 december 2015 zijn vermeld):
“I. Algemeen
1. Definities(…)1.5 DeelnemerDe persoon die op grond van artikel I.2.1 (Deelnemer) wordt aangemerkt als deelnemer in het Fonds.2. Deelnemerschap
2.1
Deelnemer Als Deelnemer wordt aangemerkt: a. In geval van verplicht deelnemerschap: - de Werknemer (…) die, voor zover is vastgesteld door PMT (mogelijk na onderzoek) dat de verplichtstelling op de deelnemer van toepassing is, volgens de Wet Bpf en de Ministeriële Beschikking betreffende verplichtstelling van deelneming als werkzaam in de Metaal en Techniek wordt beschouwd;
(…)
7. Overeenkomsten Het Bestuur is bevoegd om zich bij samenwerkingsverbanden/circuits van pensioenuitvoerders aan te sluiten en met afzonderlijke pensioenuitvoerders of ondernemingen nadere overeenkomsten aan te gaan waarbij van bepalingen in het Reglement wordt afgeweken. Voorwaarde is dat deze overeenkomsten niet ten nadele van de overige Deelnemers uitwerken.(…)II. Pensioenaanspraken(…)
2. Opsomming pensioenaanspraken
De Deelnemer heeft aanspraak op:– een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;– een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de Partner;– een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Gewezen Partner (…);– een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van het Kind of de Kinderen;– een tijdelijk ANW Pensioen ten behoeve van de Partner, indien dit op grond van het bepaalde in artikel III.1 (ANW Pensioen) is verzekerd;(…)
XII. Financiering
1. Premieheffing
1.1
Vaststelling premie
a. Voor iedere Deelnemer worden vanaf de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer
18 jaar wordt en voorts zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijkse premies geheven ten behoeve van de in hoofdstuk II (Pensioenaanspraken) gedefinieerde pensioensoorten.
Voor het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen stelt het Bestuur jaarlijks een jaarlijkse premie vast met een maximum van 37% van de Ouderdomspensioengrondslag I en 24% van de ouderdomspensioen grondslag II, gecorrigeerd met de Deeltijdfactor.
(…)
1.2
Verdeling premie
a. De (gekorte) premies zijn verschuldigd door de Werkgever.
b. De Werkgever heeft het recht om een door het Bestuur te bepalen percentage van de voor de Deelnemer betaalde (gekorte) premies voor de in hoofdstuk II (Pensioenaanspraken) gedefinieerde pensioensoorten - door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris - te verhalen op de betreffende Deelnemer.
c. De Werkgever heeft het recht de betaalde premie voor ANW Pensioen - door inhouding bij uitbetaling van het salaris - geheel te verhalen op de Deelnemer.(…)
XIII. Overgangsbepalingen
1. Compensatie en overbruggingsregeling
De Deelnemer die in aanmerking kwam voor de overgangsregelingen vroegpensioen, conform het bepaalde in artikel II.3 (Overgangsregelingen vroegpensioen) van het op31 december 2005 geldende Reglement, komt met ingang van 1 januari 2006 op de Pensioeningangsdatum in beginsel in aanmerking voor een compensatie- en overbruggingsregeling op basis van onderstaande voorwaarden.
(…)”
Uitvoeringsreglement 2014
2.9
In het - op grond van hoofdstuk I Algemeen sub 4 - met ingang van 1 januari 2014 geldende uitvoeringsreglement van PMT is onder andere het volgende bepaald (het hof herhaalt hier omwille van de duidelijkheid een aantal bepalingen die ook al in het tussenarrest van 15 december 2015 zijn vermeld): I. Algemeen(…)
2. Deelnemerschap
Als Deelnemer wordt aangemerkt:In geval van verplicht deelnemerschap:- de Werknemer (…) die volgens de Wet Bpf en de Ministeriële Beschikking betreffende verplichtstelling van deelneming als werkzaam in de Metaal en Techniek wordt beschouwd;
3. Omschrijving van de regeling(…)3.3 Opsomming pensioenaansprakenDe Deelnemer heeft - indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie aan het Fonds is betaald - aanspraak op:
– een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;– een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de Partner;– een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Gewezen Partner (…);– een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van het Kind of de Kinderen;– een tijdelijk ANW Pensioen ten behoeve van de Partner, indien dit op grond van het bepaalde in artikel III.1 (ANW Pensioen) is verzekerd;(…)
3.4
Wijziging Pensioenreglement Bij pensioenreglement worden door het bestuur de rechten en verplichtingen van de deelnemers met betrekking tot de te verlenen pensioenen en/of andere uitkeringen vastgesteld. Het bestuur is bevoegd het Pensioenreglement te wijzigen mits het bestuur rekening houdt met de adviesrechten van de deelnemersraad. Het bestuur zal slechts tot wijziging van het pensioenreglement besluiten, nadat de Vakraad in staat is gesteld daarover te adviseren.
(…)
II. Financiering
1. Premieheffing
1.1
Vaststelling premie
a. Voor iedere Deelnemer worden vanaf de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer
18 jaar wordt en voorts zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijkse premies geheven ten behoeve van de in (het hof begrijpt) artikel I.3.3 van dit uitvoeringsreglement gedefinieerde pensioensoorten.
Voor het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen stelt het Bestuur jaarlijks een jaarlijkse premie vast met een maximum van 37% van de Ouderdomspensioengrondslag I en 24% van de ouderdomspensioen grondslag II, gecorrigeerd met de Deeltijdfactor.
(…)”
1.2
Verdeling premie
a. De (gekorte) premies zijn verschuldigd door de Werkgever.
b. De Werkgever heeft het recht om een door het Bestuur te bepalen percentage van de voor de Deelnemer betaalde (gekorte) premies voor de (het hof begrijpt) in artikel I.3.3 gedefinieerde pensioensoorten - door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris - te verhalen op de betreffende Deelnemer.
c. De Werkgever heeft het recht de betaalde premie voor ANW Pensioen - door inhouding bij uitbetaling van het salaris - geheel te verhalen op de Deelnemer.(…)”
Beleidsregels 2014
2.10
In de beleidsregels 2014 van PMT is onder andere het volgende bepaald (het hof herhaalt hier omwille van de duidelijkheid een aantal bepalingen die ook al in het tussenarrest van 15 december 2015 zijn vermeld): “XII. Financiering
1. Premieheffing
1.2
b Verdeling premie Met ingang van 1 januari 2014 heeft de werkgever het recht om ten hoogste 36,8% van de voor de betreffende deelnemer te betalen premie over pensioengrondslag I in te houden bij elke betaling van het salaris van deze Deelnemer. Van de te betalen premie over pensioengrondslag II kan de werkgever ten hoogste 46,8% inhouden op het salaris van de deelnemer.”
Pensioenreglement 2015
2.11
In het - op grond van hoofdstuk I Algemeen sub 11 - met ingang van 1 januari 2015 geldende pensioenreglement van PMT is onder andere het volgende bepaald (het hof herhaalt hier omwille van de duidelijkheid een aantal bepalingen die ook al in het tussenarrest van 15 december 2015 zijn vermeld): “I. Algemeen
1. Definities(…)1.9 Deelnemer
- De werknemer die onder de verplichtstelling valt.(…)
2. Deelnemerschap
2.1
Deelnemer Als Deelnemer wordt aangemerkt: a. In geval van verplicht deelnemerschap: - de Werknemer (…) die, voor zover is vastgesteld door PMT (mogelijk na onderzoek) dat de verplichtstelling op de deelnemer van toepassing is, volgens de Wet Bpf en de Ministeriële Beschikking betreffende verplichtstelling van deelneming als werkzaam in de Metaal en Techniek wordt beschouwd;
(…)
6
OvereenkomstenHet Bestuur is bevoegd om zich bij samenwerkingsverbanden/circuits van pensioenuitvoerders aan te sluiten en met afzonderlijke pensioenuitvoerders of ondernemingen nadere overeenkomsten aan te gaan waarbij van bepalingen in het Pensioenreglement wordt afgeweken. Voorwaarde is dat deze overeenkomsten niet ten nadele van de overige Deelnemers uitwerken.(…)
7. Wijziging PensioenreglementHet Bestuur is bevoegd om dekkingen, aanspraken en regelingen uit hoofde van dit reglement te wijzigen of te verminderen. Dit gebeurt met inachtneming van artikel II.6 van het pensioenreglement, artikel 16 van de statuten van het Fonds en hoofdstuk 1, artikel 3 van het Uitvoeringsreglement.(…)
II. Pensioenaanspraken (…)
2. Opsomming pensioenaanspraken De Deelnemer heeft aanspraak op: – een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf; – een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de Partner; – een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Ex-Partner (…); – een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van het Kind of de Kinderen; – een tijdelijk ANW Pensioen ten behoeve van de Partner, indien dit op grond van het bepaalde in artikel X.1 (ANW Pensioen) is verzekerd; (…)
III. Beëindiging en/of voorzetting deelnemerschap
(…)2. Voortzetting van het deelnemerschap bij werkloosheid met loongerelateerde uitkering(…)4. Vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap
(…)
IX. Financiering
1. Premieheffing
1.1
Vaststelling premie
De premie voor de verplichte pensioenregeling tot de Salarisgrens is voor een periode van vijf jaar, te weten de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld. Gedurende de in de vorige volzin omschreven periode van vijf jaar worden deze premiepercentages niet verhoogd of verlaagd, ongeacht mogelijke overschotten of tekorten.
Premiepercentage2015 24,0%(…)De premie voor de pensioenregeling boven de Salarisgrens is voor 2015 vastgesteld op 19,2% van de Pensioengrondslag voor de regeling boven de salarisgrens.(…)
1.3
VPL-premie
Ten behoeve van de Overgangsregeling VPL PMT is de werkgever een premie verschuldigd. Indien de pensioenopbouw wordt voortgezet op grond van artikel III.2 of artikel III.4 is de deelnemer verplicht de VPL-premie te voldoen.Premiepercentage2015 6,26%(…)
1.4
Premieheffing
a. voor iedere Deelnemer worden vanaf de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer
18 jaar wordt en voorts zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijkse premies geheven ten behoeve van de in hoofdstuk II (Pensioenaanspraken en pensioenrechten) gedefinieerde pensioensoorten.
(…)
1.5
Verdeling premie
a. De (gekorte) premies zijn verschuldigd door de Werkgever.
b. De Werkgever heeft het recht om een door het Bestuur te bepalen percentage van de voor de Deelnemer betaalde (gekorte) premies voor de in hoofdstuk II (Pensioenaanspraken en pensioenrechten) gedefinieerde pensioensoorten - door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris - te verhalen op de betreffende Deelnemer.
c. De Werkgever heeft het recht de betaalde premie voor ANW Pensioen - door inhouding bij uitbetaling van het salaris - geheel te verhalen op de Deelnemer.(…)
XII. Overgangsbepalingen
1. Compensatie en overbruggingsregelingDe Deelnemer die in aanmerking kwam voor de overgangsregelingen vroegpensioen, conform het bepaalde in artikel II.3 (Overgangsregelingen vroegpensioen) van het op
31 december 2005 geldende Reglement en die in aanmerking kwam voor een compensatie- en overbruggingsregeling conform het bepaalde in artikel XIII.1 van het op 31 december 2014 geldende reglement komt met ingang van 1 januari 2015 op de Pensioeningangsdatum in beginsel in aanmerking voor een compensatie- en overbruggingsregeling.
(…)”
Uitvoeringsreglement 2015
2.12
Het Uitvoeringsreglement 2015 is geïncorporeerd in de in rechtsoverweging 2.20 van het tussenarrest deels geciteerde BUO die de ROM, de Vakraad, PME en PMT op
18 december 2014 zijn aangegaan. Beleidsregels 2015
2.13
In de Beleidsregels 2015 van PMT is onder andere het volgende bepaald (het hof herhaalt hier omwille van de duidelijkheid een aantal bepalingen die ook al in het tussenarrest van 15 december 2015 zijn vermeld): “Hoofdstuk IX. Financiering(…)1. Premieheffing(…)1.4 Verdeling premieMet ingang van 1 januari 2015 heeft de Werkgever het recht om ten hoogste 46,30% van de voor de betreffende deelnemer te betalen premie over Pensioengrondslag tot Salarisgrens in te houden bij elke betaling van het salaris van deze Deelnemer. Van de te betalen premie over pensioengrondslag boven de Salarisgrens kan de Werkgever ten hoogste 46,8% inhouden op het salaris van de Deelnemer.
De Werkgever mag geen deel van premie VPL (6,26%) inhouden op het salaris van de Deelnemer.
(…)”
Principe akkoord 2005-2008
2.14
In het Principe akkoord arbeidsvoorwaarden in de metaal en techniek (aangegaan door de werkgevers- en werknemersorganisaties samenwerkend in de Stichting Vakraad Metaal en Techniek) met een looptijd van 1 mei 2005 tot en met 31 januari 2008 (productie 9 bij akte Bovag) is niets bepaald met betrekking tot de pensioenpremie(verdeling).
2.15
Met inachtneming van het voorgaande en van hetgeen in het tussenarrest van15 december 2015 is overwogen en beslist, zal het hof hierna het geschil tussen partijen verder beoordelen.
2.16
Bovag heeft aangevoerd dat de vorderingen van PMT ten onrechte betrekking hebben op de premiebesluiten voor de jaren 2014 en 2015. Volgens Bovag was 2014 een gedoogjaar, zodat de eventuele vorderingen slechts betrekking kunnen hebben op 2015. Bovag heeft verwezen naar de brief van PMT aan haar van 20 november 2014, zoals deels geciteerd in rechtsoverweging 2.17 van het tussenarrest van 15 december 2015. PMT heeft in deze brief aan Bovag geschreven dat zij Bovag en de vakorganisaties die betrokken waren bij de CAO Motorvoertuigentechniek het jaar 2014 heeft gegeven om een aanvullende CAO-afspraak te maken omtrent kostenontwikkelingen en premieverdeling. Daarmee heeft PMT naar het oordeel van het hof, wanneer Bovag er niet in zou slagen bedoelde afspraken te maken, geen afstand gedaan van haar recht om de volgens haar door Bovag verschuldigde premies (ook) voor het jaar 2014 te innen. Dit sluit ook aan bij de tijdelijke oplossing die partijen met betrekking tot de periode 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 zijn overeengekomen, waarin de “oude” premieverdeling zou blijven gelden, in afwachting van onderhandelingen tussen Bovag en de vakorganisaties (zie rechtsoverweging 2.12 van het tussenarrest). De eventuele vorderingen van PMT hebben dan ook betrekking op zowel 2014 als 2015.
2.17
Op grond van artikel 1 Pensioenwet (hierna: Pw) is een pensioenovereenkomst hetgeen tussen een werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. Op grond van artikel 2 lid 2 sub a Pw wordt met een pensioenovereenkomst (cursivering door het hof) gelijkgesteld de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechtsbetrekking tussen een werkgever en een werknemer met betrekking tot pensioen in geval van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op basis van een verplichtstelling.
2.18
In artikel 2 Wet Bpf 2000 is bepaald dat de minister op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, kan verplichtstellen. Een aanvraag in het kader van de verplichtstelling moet worden ingediend door een voldoende representatieve vertegenwoordiging van sociale partners (één of meer verenigingen van werkgevers samen met één of meer verenigingen van werknemers) in de bedrijfstak waarvoor verplichtstelling wordt aangevraagd (zie de Beleidsregels Toetsingskader wet Bpf 2000).
2.19
Op het gebied van pensioenen brengt de hiervoor vermelde wettelijke verplichtstelling mee dat individuele werkgevers in de bedrijfstak (in dit geval de bedrijfstak Metaal en Techniek) geen keuze (meer) hebben of hun werknemers deelnemen in het bedrijfstakpensioenfonds, althans voor zover deze werknemers werkzaam zijn in ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden worden verricht zoals omschreven in de verplichtstellingsbeschikking. Op grond van artikel 4 Wet Bpf 2000 leven de deelnemers alsmede, voor zover het werknemers betreft, hun werkgevers de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na. De deelnemer in artikel 4 Wet Bpf is blijkens de definitie in artikel 1 Wet Bpf 2000 de deelnemer als bedoeld in artikel 1 Pw, te weten de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat op het gebied van de pensioenen bij deelname in een verplicht bedrijfstakpensioenfonds er geen onderhandelingsruimte en contracteervrijheid meer bestaat tussen (individuele) werkgevers en (individuele) werknemers. De statuten, de reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds zijn leidend en bindend voor de onder de verplichtstellingsbeschikking vallende werkgevers en werknemers.
2.20
De in artikel 4 Wet Bpf omschreven verplichting van de werkgevers om de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van in dit geval PMT na te leven, laat onverlet dat het hof dient te toetsen of de door PMT voor 2014 en 2015 vastgestelde premiebesluiten in overeenstemming zijn met de hiervoor vermelde reglementen en besluiten van PMT. Concreet gaat het hierbij om de pensioenreglementen, de uitvoeringsreglementen en de beleidsregels van PMT.
2.21
Artikel 1.1 van hoofdstuk XII van het pensioenreglement 2014 bevat een regeling voor de vaststelling van de premie. In artikel 1.2 van hoofdstuk XII van het pensioenreglement 2014 is onder het kopje “Verdeling premie” bepaald dat de werkgever het recht heeft een door het bestuur van PMT te bepalen percentage van de voor de deelnemer (dat is de werknemer die onder de verplichtstellingsbeschikking valt) betaalde (gekorte) premies voor een aantal limitatief omschreven pensioensoorten te verhalen op de betreffende deelnemer. Deze pensioensoorten zijn opgesomd in hoofdstuk II onder 2 van het pensioenreglement 2014. Het gaat hierbij om het ouderdomspensioen, het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen, het tijdelijk wezenpensioen en het tijdelijk ANW pensioen.De artikelen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk II van het uitvoeringsreglement 2014 zijn gelijkluidend aan de artikelen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk XII van het pensioenreglement 2014. De bevoegdheid van het bestuur van PMT om ten aanzien van deze pensioensoorten voor 2014 een premiebesluit te nemen vloeit voort uit artikel 16.1. en 16.3. van de in rechtsoverweging 2.5 vermelde statuten van PMT.
2.22
Artikel 1.1 van hoofdstuk IX van het pensioenreglement 2015 bevat een regeling voor de vaststelling van de premie. In artikel 1.3 van hoofdstuk IX van dit pensioenreglement is bepaald dat de werkgever ten behoeve van de Overgangsregeling VPL PMT een premie is verschuldigd. In artikel 1.5 van hoofdstuk IX van het Pensioenreglement 2015 is onder het kopje “Verdeling premie” bepaald dat de werkgever het recht heeft een door het bestuur van PMT te bepalen percentage van de voor de deelnemer (dat is de werknemer die onder de verplichtstellingsbeschikking valt) betaalde (gekorte) premies voor een aantal limitatief omschreven pensioensoorten te verhalen op de betreffende deelnemer. Deze pensioensoorten zijn opgesomd in hoofdstuk II onder 2 van het pensioenreglement 2015. Het gaat hierbij om het ouderdomspensioen, het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen, het tijdelijk wezenpensioen en het tijdelijk ANW pensioen.
2.23
In artikel 14 van (het algemene) hoofdstuk 1 getiteld “Sociale Partners en Fondsen” van de BUO (zie rechtsoverweging 2.20 van het tussenarrest van 15 december 2015) is bepaald dat de Sociale Partner de verdeling van de verschuldigde premie vaststelt waarbij de Sociale Partner bepaalt tot welk deel van de premie de werkgever gerechtigd is dit bij de werknemer te verhalen. Het betreffende fonds bepaalt vervolgens of het de premieverdeling in zijn pensioenreglement vastlegt. Met de hiervoor vermelde Sociale Partner is de ROM dan wel de Vakraad bedoeld. Het fonds betreft PMT. Onder het kopje “2. Premie” van hoofdstuk 1 is in artikel 2.4 bepaald dat de premie voor de Overgangsregeling VPL PMT door de werkgever verschuldigd is aan het fonds voor alle deelnemers in dienst van de werkgever en voorts dat de werkgever deze premie niet kan inhouden op het salaris van de werknemer tenzij de desbetreffende Sociale Partner een andere afspraak maakt. Met de Sociale Partner is de ROM dan wel de Vakraad bedoeld.
Artikel 2.1 van het van de BUO deel uitmakende uitvoeringsreglement 2015 (zie hoofdstuk 2 van de BUO) bevat een regeling voor de vaststelling van de premie voor de verplichte pensioenregelingen tot de salarisgrens. In artikel 2.3 lid 3 van dit uitvoeringsreglement is bepaald dat de werkgever het recht heeft om een door Sociale Partners te bepalen percentage van de werknemersbijdrage in de premie, door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris te verhalen op de betreffende deelnemer. Met de hiervoor vermelde Sociale Partners zijn de ROM en de Vakraad gezamenlijk bedoeld. In artikel 13 van dit uitvoeringsreglement is vastgelegd dat de premie voor de Overgangsregeling VPL PMT door de werkgever verschuldigd is aan het fonds voor alle deelnemers in dienst van de werkgever en voorts dat de werkgever deze premie niet kan inhouden op het salaris van de werknemer tenzij de desbetreffende Sociale Partner een andere afspraak maakt. Met de Sociale Partner is de ROM dan wel de Vakraad bedoeld.
2.24
Op grond van artikel 4 onder e van de statuten van de Vakraad (zie hiervoor rechtsoverweging 2.7) tracht de Vakraad zijn doel (hof: de bevordering van goede sociale verhoudingen in de metaalnijverheid) te bereiken door het voldoen aan hem bij statuten en/of regelementen, van andere organen of instellingen op het gebied van de metaalnijverheid opgelegde verplichtingen. In artikel 17.1. van de statuten van PMT van 6 februari 2007 is bepaald dat besluiten betreffende het vaststellen en wijzigen van het pensioenreglement niet in werking treden dan na goedkeuring door de Vakraad. In artikel 16.3. van de statuten van PMT van 18 februari 2011, 12 oktober 2011, 12 november 2012 en 1 juli 2014 is onder andere bepaald dat het bestuur slechts tot wijziging van het in artikel 16.1. genoemde reglement (hof: het pensioenreglement) zal besluiten, nadat de Vakraad in staat is gesteld daarover te adviseren. Hoewel de Vakraad, gelet op de eerste zin van artikel 14 van de BUO, met de “vaststelling” van het deel van de premie dat de werkgever gerechtigd is op de werknemer te verhalen, mogelijk meer heeft gedaan dan waartoe hij op grond van zijn statuten bevoegd was, heeft de Vakraad in ieder geval terzake zijn adviserende taak uitgeoefend. Het hof acht echter van doorslaggevend belang dat PMT voor 2015 een zelfstandig premiebesluit heeft genomen. Daartoe was zij op grond van de artikelen 16.1. en 16.3. van haar in rechtsoverweging 2.5 vermelde statuten ook bevoegd. Dat PMT de vaststelling van de Vakraad heeft overgenomen, althans het advies van de Vakraad heeft opgevolgd, doet geen afbreuk aan deze bevoegdheid en kan zonder nadere toelichting door Bovag, die ontbreekt, niet de conclusie rechtvaardigen dat PMT op deze wijze misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt.
2.25
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat PMT ten aanzien van de in rechtsoverweging 2.21 en 2.2 vermelde “reguliere” pensioensoorten mocht besluiten zoals zij dat voor 2014 en 2015 heeft gedaan. Dat deze besluiten niet in overeenstemming met artikel 8.4. van de in rechtsoverweging 2.5 vermelde statuten zijn genomen, is gesteld noch gebleken. Bovag was dan ook op grond van artikel 4 Wet Bpf gehouden deze besluiten na te leven.
2.26
Zoals hiervoor is overwogen bevat hoofdstuk II onder 2 van de pensioenreglementen 2014 en 2015 een opsomming van de pensioensoorten ten aanzien waarvan PMT bevoegd was én de voor de deelnemer geldende premie vast te stellen én het door de werkgever te verhalen deel van deze premie op de werknemer. De VPL-premie is niet vermeld in de opsomming van hoofdstuk II onder 2 van de pensioenreglementen 2014 en 2015, zodat PMT ten aanzien van de VPL-premie niet bevoegd was te besluiten zoals zij dat voor 2014 en 2015 heeft gedaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat op grond van artikel 65 lid 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet een geldelijke, vastgestelde uitkering die op basis van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 wordt overeengekomen geen pensioen is als bedoeld in de Pensioenwet of de Wet Verplichte beroepspensioenregeling voor zover deze nog niet is gefinancierd. PMT heeft niet betwist dat financiering van deze aanspraken (nog) niet heeft plaatsgevonden.
2.27
In artikel 8 lid 1 Wet Bpf is bepaald dat de door of voor de deelnemers verschuldigde bijdrage voor alle deelnemers gelijk is of voor alle deelnemers een gelijk percentage bedraagt van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat er voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende bijdragen kunnen worden vastgesteld. Bovag heeft met een beroep op artikel 8 Wet Bpf aangevoerd dat verschillende doorsneepremies zijn toegestaan en dat PMT ten aanzien van haar een afwijkende werknemersbijdrage in de pensioenpremie had moeten vaststellen.
2.28
Met betrekking tot de vraag of PMT voor Bovag een afwijkende werknemersbijdrage in de pensioenpremie had mogen/moeten vaststellen, verwijst het hof naar de volgende passages in de wetsgeschiedenis:
A. Memorie van Toelichting II 1999/2000, 27073, nr 3:
bladzijde 4: “Onder de doorsneepremie wordt begrepen de totale pensioenpremie die
door de werkgever wordt afgedragen aan het bedrijfstakpensioenfonds.
De doorsneepremie wordt naar rato van de loonsom of van de som van
de pensioengrondslagen verdeeld over de aangesloten werkgevers en is
inclusief de eventuele werknemersbijdrage. Onderscheid in bijdrage op
grond van met name leeftijd, geslacht of gezondheid is niet toegestaan.” bladzijde 17:
“De «zinsnede door of voor de deelnemers verschuldigde bijdrage» geeft aan dat de doorsneepremie zowel voor het werkgevers- als het werknemersdeel van de bijdrage verplicht is als deze beide aan de orde zijn, het woordje «of» moet in dit geval gelezen worden als «en/of». In de situatie dat zowel een werkgevers- als een werknemersdeel verschuldigd is zal het niet mogelijk zijn om de delen met elkaar te compenseren, ze
zullen ieder afzonderlijk aan de verplichting van de doorsneepremie moeten voldoen. De verplichting tot het hanteren van een doorsneepremie geldt ook indien er slechts sprake is van een werkgeversdeel.”
B. Nota naar aanleiding van het verslag II 1999-2000, 27073, nr 6 bladzijde 8 en 9:“De doorsneepremie is het meest vergaande instrument om solidariteit in de regeling te bewerkstelligen, niet alleen binnen een onderneming of tussen de werknemers maar ook tussen de ondernemingen in de bedrijfstak. Het kabinet is van mening dat met de eis van doorsneepremie een wezenskenmerk van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen
wordt vastgelegd. In de praktijk zal het vastleggen van deze voorwaarde in een wettelijke bepaling weinig problemen opleveren, omdat vrijwel alle verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen reeds zo’n doorsneepremie hanteren. Met het vastleggen van deze eis wordt wettelijk gewaarborgd dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. De solidariteit die hiermee wordt gerealiseerd is naar de mening van het kabinet een rechtvaardiging voor
de beperking van de marktwerking in de tweede pijler die via het instrument van verplichtstelling, mede door toedoen van de overheid, plaatsvindt.
In het wetsvoorstel wordt in het bepaalde ten aanzien van de doorsneepremie de mogelijkheid gecreëerd om binnen een bedrijfstakpensioenfonds verschillende doorsneepremies te hanteren. Voorwaarde daarbij is wel dat de regelingen waarvoor een verschillende doorsneepremie geldt inhoudelijk verschillend is. De leden van de VVD- en SGP-fracties vragen naar de reden hiervan.
In een bedrijfstakpensioenfonds kunnen verschillende subsectoren verenigd zijn. Er kan in verband met flexibiliteit behoefte zijn aan meerdere collectieve regelingen binnen een bedrijfstakpensioenfonds. In de huidige situatie, maar ook op basis van onderhavig wetsvoorstel is dit toegestaan.
In theorie is het mogelijk dat de subsectoren verschillende deelnemersbestanden hebben en een bepaalde subsector een gunstiger bestand heeft dan de andere.
Met de beperking dat verschillende doorsneepremies alleen mogelijk zijn wanneer de inhoud van de regelingen verschillend is, wordt beoogd te voorkomen dat de bedrijfstakbrede solidariteit wordt uitgekleed. Het onderscheiden van diverse deelnemersbestanden binnen een bedrijfstakpensioenfonds met als enige doel onderscheid in doorsneepremie aan te
brengen wordt hierdoor onmogelijk. Wanneer solidariteit met andere subsectoren door sociale partners niet gewenst is, moet maar een afzonderlijk bedrijfstakpensioenfonds voor dat deel worden opgericht.
Gezien de (toenemende) behoefte aan flexibiliteit, ook in pensioenregelingen bij bedrijfstakpensioenfondsen, is het niet ondenkbaar dat diverse regelingen binnen een bedrijfstakpensioenfonds aanwezig zijn. Er zijn diverse bedrijfstakpensioenfondsen waarin meerdere sectoren aanwezig zijn. Als voorbeelden kunne worden genoemd het ABP, PGGM
en het bpf voor de Bouwnijverheid.
Van de eis dat voor verschillende regelingen verschillende doorsneepremies kunnen gelden zolang de inhoud van die regelingen verschillend is, kan worden afgeweken wanneer sprake is van een substantiële basisregeling.
Om invulling te geven aan het begrip substantieel heeft het kabinet ervoor gekozen te bepalen dat de basisregeling substantieel is wanneer deze minimaal 2⁄3 van de actuariële waarde van het totaal aan collectieve pensioenverplichtingen beslaat.(…)”
2.29
Uit de hiervoor geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de doorsneepremie het meest vergaande instrument is om solidariteit in de regeling te bewerkstelligen, niet alleen binnen een onderneming of tussen de werknemers maar ook tussen de ondernemingen in een bedrijfstak. Op grond van de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis is niet uitgesloten dat binnen een bedrijfstakpensioenfonds verschillende doorsneepremies worden gehanteerd, doch voorwaarde daarbij is wel dat de regelingen waarvoor een verschillende doorsneepremie geldt inhoudelijk verschillend zijn. Die situatie doet zich niet voor, aangezien het in de onderhavige zaak gaat om een en dezelfde pensioenregeling. Het beroep van Bovag op artikel 8 Wet Bpf faalt.
2.30
In artikel 105 lid 2 Pw is bepaald dat de personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen zich bij de vervulling van hun taak richten naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en ervoor zorgen dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
2.31
Bovag heeft, meer subsidiair en kort samengevat, aangevoerd dat PMT voor de jaren 2014 en 2015 voor haar een uitzondering had moeten maken. Het hof is van oordeel dat die enkele omstandigheid, te weten de weigering van PMT om aan de wensen van Bovag tegemoet te komen - ten koste van de solidariteit binnen de bedrijfstak - onvoldoende is om op grond daarvan aan te nemen dat Bovag zich niet op evenwichtige wijze vertegenwoordigd heeft kunnen voelen door PMT. Bovag heeft, om haar moverende redenen, ervoor gekozen een eigen weg in te slaan binnen de sector MvT. Dat PMT, door haar opstelling destijds in de overleggremia, mede heeft bijgedragen aan deze keuze, doet niet af aan het feit dat Bovag deze keuze heeft gemaakt en ook niet wenst terug te komen op deze keuze. Het beroep op artikel 105 lid 2 Pw faalt.
2.32
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof voor recht verklaren dat PMT bevoegd was de premiebesluiten 2014 en 2015 te nemen, behoudens voor zover deze betrekking hebben op de VPL- premie en voorts dat de Bovag-werkgeversleden verplicht zijn tot naleving van deze besluiten.
2.33
De daarnaast door PMT gevorderde verklaringen voor recht dat de hiervoor vermelde besluiten niet onrechtmatig zijn en dat PMT bevoegd was hierover te communiceren zullen worden afgewezen wegens een gebrek aan belang aan de zijde van PMT.
2.34
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten tussen hen compenseren, zoals hierna in het dictum te vermelden. zal het hof
3. De beslissing
Het hof, recht doende:
verklaart voor recht dat PMT bevoegd was de premiebesluiten 2014 en 2015 te nemen, behoudens voor zover deze betrekking hebben op de VPL premie;
verklaart voor recht dat de BOVAG-werkgeversleden verplicht zijn tot naleving van de hiervoor vermelde besluiten;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, I.A. Katz-Soeterboek en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2016.
Uitspraak 15‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Prorogatie. Verhouding en bevoegdheidsverdeling tussen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en CAO-partijen bij de vaststelling van de verdeling van de pensioenpremies.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.367
arrest op grond van artikel 329 Rv van 15 december 2015
in de zaak van
de stichting
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
hierna: PMT,
advocaat: prof.dr.mr. E. Lutjens,
tegen:
de vereniging
Bovag,
gevestigd te Bunnik,
gedaagde,
hierna te noemen: Bovag,
advocaat: mr. J.W. de Bruin.
1. Het geding
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juli 2015,- de akte overlegging producties van 18 augustus 2015 van PMT,- de schriftelijke conclusie van eis,- de conclusie van antwoord met producties,
- de pleidooien op 13 november 2015 overeenkomstig de pleitnotities van de advocaten,- de met instemming van Bovag ter gelegenheid van de pleidooien genomen akte van PMT als reactie op de producties bij de conclusie van antwoord.
1.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.
2. De vaststaande feiten
2.1
Tot de bedrijfstak Metaal en Techniek behoren vier sectoren: de sector Metaal en Techniek, de sector Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf (hierna de sector MvT), de sector Tank en Was en de sector Zeilmakerijen.
2.2
De partijen die de cao’s voor de bedrijfstak Metaal en Techniek afsluiten, werk(t)en van oudsher samen in de Stichting Vakraad Metaal en Techniek (hierna de Vakraad). Binnen de Vakraad worden arbeidsvoorwaarden-cao's afgesloten, regelingen gesloten met betrekking tot pensioenen, opleiding en ontwikkeling, en wordt beleid ontwikkeld op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen.
2.3
De meest recente cao voor de bedrijfstak Metaal en Techniek is gesloten voor de periode van 1 mei 2013 tot en met 28 februari 2015. Hoewel men spreekt van één cao zijn het er in feite vijf, namelijk: de cao's voor (i) de Goud- en Zilvernijverheid, (ii) het Isolatiebedrijf, (iii) het Carrosseriebedrijf, (iv) het Metaalbewerkingsbedrijf en (v) het Technisch Installatiebedrijf. Deze cao's hanteren alle eenzelfde algemeen deel A, met daarin de belangrijkste arbeidsvoorwaarden, en een (per sector afwijkend) bijzonder deel B.
2.4
Aan de in rechtsoverweging 2.3 vermelde cao(‘s) ligt het “Akkoord in de Metaal en Techniek 2013/2015” van 11 oktober 2013 van de werkgevers- en werknemersorganisaties samenwerkend in de Vakraad ten grondslag (productie 10 akte overlegging producties van 6 januari 2015 van Bovag bij het gerechtshof Den Haag), waarin onder andere het volgende is vermeld:“1. LOOPTIJDDe overeengekomen CAO’s kennen een looptijd van 1 mei 2013 tot en met 28 februari 2015.
2. INKOMEN
(…)2.4 Naar aanleiding van de VPL-brief van DNB moeten de kosten van de overgangsmaatregelen en pensioenregeling worden gesplitst. In het kader van de uitvoering heeft PMT de Vakraad verzocht om een heldere mandatering ter zake. Deze mandatering wordt in de loop van de maand oktober door de Vakraad opgeleverd.2.5 De kosten van de huidige overgangsmaatregelen worden per 1 januari 2014 volledig ten laste van de werkgever gebracht.(…)7. OVERGANGSREGELINGEN EN PENSIOEN(…)De eerder genoemde mandatering met betrekking tot de overgangsmaatregelen zal onderdeel uitmaken van een bedrijfstakuitvoeringsovereenkomst (BUO) die de verhouding van sociale partners in de Vakraad en het bestuur PMT omschrijft en waarin door sociale partners - die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de regeling - duidelijke uitvoeringsregels worden vastgelegd ten behoeve van het bestuur van PMT.(…)”
2.5
Bovag is de brancheorganisatie van ondernemers die zich bezighouden met mobiliteit (personenauto's, bedrijfsauto's, trucks, tweewielers, motoren, caravans, campers, aanhangwagens, motorenrevisie, autoverhuur, autowassen, verkeersopleidingen en tankstations). Zij behartigt de belangen van haar leden, onder meer op het gebied van arbeidsvoorwaarden. Bovag maakt sinds 2010 geen deel meer uit van de Vakraad. Vanaf dat moment onderhandelt zij zelfstandig - dus los van de Vakraad - met de vakorganisaties FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie over een eigen cao voor de sector MvT. De daarvoor noodzakelijke onderhandelingen vinden plaats binnen de Stichting Bedrijfsraad (hierna: de Bedrijfsraad).
2.6
Bovag heeft met de onder 2.5 genoemde vakorganisaties een cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf gesloten voor de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 oktober 2014. Bovag heeft in dit verband op 28 januari 2013 met de vakorganisaties een “Principe-akkoord in de Motorvoertuigen- en Tweewielerbranche 2012/2014” (hierna: het Principeakkoord MvT, productie 5 bij brief van 21 november 2014 namens PMT aan de rechtbank Den Haag) gesloten waarin onder andere het volgende is bepaald:“De werkgevers- en werknemersorganisaties, samenwerkend in de Bedrijfsraad voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, hebben een principeakkoord bereikt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden CAO ingaande op 1 oktober 2012. De bedrijfstak kent circa 12.500 bedrijven en 81.000 werknemers. Het betreft de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf.(…)7. PENSIOENCao-partijen hebben de intentie om de onderstaande twee afspraken te continueren voor de lopende Cao-periode:(…)
De afspraken in dit Cao-akkoord zijn gemaakt in een periode waarin een nieuwe pensioenregeling in ontwikkeling is. Indien bij de totstandkoming van de nieuwe pensioenregeling (PMT) een verhoging van de werkgeverslasten leidt tot een afspraak over een lagere loonontwikkeling van werknemers, dan verwerken partijen in de Motorvoertuigen en Tweewielerbedrijven dit in nadere afspraken over de compensatie daarvan in de vorm van bijvoorbeeld reductie van de structurele loonsverhoging, vakantie-uren dan wel andere arbeidsvoorwaardelijke elementen.
(…)”
2.7
In artikel 97 lid 2 van de cao MvT is het volgende bepaald:“ Behoudens de in het pensioenreglement genoemde gevallen is de werkgever voor elke werknemer de krachtens genoemde reglement vastgestelde premie verschuldigd. De werkgever heeft voor de helft van de door hem verschuldigde premie recht van verhaal op de werknemer, door middel van inhouding bij elke uitbetaling van het salaris.(…)”
2.8
PMT is het op de voet van artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet BPF 2000) verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak Metaal en Techniek. Zij verzorgt de pensioenregeling voor die bedrijfstak. De Vakraad heeft namens “partijen betrokken bij de Verplichtstellingsbeschikking voor het Pensioenfonds te weten enerzijds CNV Bedrijvenbond, FNV Bondgenoten en De Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening en anderzijds - onder andere - Bovag” bij brief van 13 mei 2008 de wijziging van de verplichtstelling verzocht aan de Minister van SZW (productie 4 bij brief van 21 november 2014 namens PMT aan de rechtbank Den Haag). De minister heeft de gewijzigde verplichtstelling bekendgemaakt bij besluit van 7 januari 2010, Staatscourant 2010 nummer 576 van 12 januari 2010 (productie 7 akte overlegging producties van 6 januari 2015 van Bovag bij het gerechtshof Den Haag).
2.9
In het pensioenreglement 2014 van PMT (productie 2 bij brief van 21 november 2014 namens PMT aan de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende bepaald:“1.2 Verdeling premie(…)
b. De Werkgever heeft het recht om een door het Bestuur te bepalen percentage van de voor de Deelnemer betaalde (gekorte) premies voor de in hoofdstuk II (Pensioenaanspraken) gedefinieerde pensioensoorten - door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris - te verhalen op de betreffende Deelnemer.
(…)”
2.10
In het uitvoeringsreglement 2014 van PMT (productie 1 bij brief van 21 november 2014 namens PMT aan de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende bepaald:“II. Financiering
1. Premieheffing
1.1
Vaststelling premiea. Voor iedere deelnemer worden vanaf de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer 18 jaar wordt en voorts zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijkse premies geheven ten behoeve van de in artikel I.3.2 van dit uitvoeringsreglement opgesomde pensioensoorten.Voor het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen stelt het Bestuur jaarlijks een jaarlijkse premie vast (…)
1.2
Verdeling premie(…)b. De Werkgever heeft het recht om een door het Bestuur te bepalen percentage van de voor de Deelnemer betaalde (gekorte) premies voor de in artikel I.3.2 gedefinieerde pensioensoorten - door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris - te verhalen op de betreffende Deelnemer.
(…)”
2.11
In de Beleidsregels 2014 van PMT (productie 3 bij brief van 21 november 2014 namens PMT aan de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende bepaald:“XII. Financiering
1. Premieheffing
1.2
b Verdeling premie Met ingang van 1 januari 2014 heeft de werkgever het recht om ten hoogste 36,8% van de voor de betreffende deelnemer te betalen premie over pensioengrondslag I in te houden bij elke uitbetaling van het salaris van deze Deelnemer. Van de te betalen premie over pensioengrondslag II kan de werkgever ten hoogste 46,8% inhouden op het salaris van de deelnemer.”
De hiervoor vermelde premieverdeling (per 1 januari 2014) hield een wijziging in van de sinds 1 april 2013 door PMT gehanteerde - en toen ook voor Bovag acceptabele - verdeling, te weten (minimaal) 53,2% van de premie voor de werkgever en (maximaal) 46,8% van de premie voor de werknemer. Het initiatief voor de wijziging van de verdeling van de pensioenpremie kwam van de Vakraad. De achtergrond daarvan was het besluit/de afspraak binnen de Vakraad dat in de sector Metaal en Techniek de premies op grond van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregelingen (hierna: de VPL-premies), te weten premies ter financiering van voorwaardelijke aanspraken op pensioen, volledig voor rekening dien(d)en te komen van werkgevers.
2.12
De wijziging van de verdeling van de pensioenpremie per 1 januari 2014 naar (maximaal) 36,8% voor de werknemer en (minimaal) 63,2% voor de werkgever was voor Bovag niet acceptabel. Naar aanleiding van het Principe-akkoord MvT hebben de bij dit akkoord betrokken partijen afgesproken dat de oude premieverdeling - (minimaal) 53,2% voor de werkgever en (maximaal) 46,8% voor de werknemer - toegepast zou blijven in de periode tussen 1 januari 2014 en 31 maart 2014, in welke periode zij zouden onderhandelen over de in het Principeakkoord MvT vermelde compensatie. PMT heeft deze tijdelijke oplossing toen geaccepteerd.
2.13
Het overleg tussen Bovag en de vakorganisaties over een compensatieregeling is eind maart 2014 mislukt.
2.14
In een brief van 22 juli 2014 van Bovag aan het bestuur van PMT (productie 2 inleidende dagvaarding in kort geding bij de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende vermeld:
“Zoals u bekend is, heeft de deelsector Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf een eigen cao (cao MvT). Deze cao MvT loopt qua inhoud en looptijd niet synchroon met de cao in de deeltijdsector Metaal en Techniek (cao M&T). Ook is bij u bekend het verschil van inzicht dat sociale partners bij de cao MvT hebben over de pensioenpremieverdeling in de branche. Beide cao’s vallen onder de werkingssfeer van PMT.(…) Wij verzoeken u rekenschap te geven van onze belangen en waar mogelijk in de afspraken die u eventueel met sociale partners in de deelsector M&T gaat maken, daar rekening mee te houden.(…)”
2.15
Op 25 september 2014 is een “Principe-akkoord Pensioen voor de Techniek (hierna: het Pensioenakkoord voor de Techniek) tot stand gekomen tussen de werknemers- en werkgeversorganisaties in de Metaal en Techniek en Metalektro, samenwerkend in de Vakraad en in de Stichting Raad van Overleg in de Metalektro (hierna: de ROM) met betrekking tot één nieuwe pensioenregeling voor de Techniek welke regeling op 1 januari 2015 ingaat. In het Principeakkoord Pensioen (productie 6 conclusie van antwoord BOVAG), waarin de Vakraad en de ROM als de Sociale Partners worden aangeduid, is - onder andere - het volgende vermeld:“De Sociale Partners hebben daarbij overwogen dat zij● verantwoordelijk zijn voor de pensioenregeling als onderdeel van de collectieve arbeidsvoorwaarden in de bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro;● hebben overlegd over een nieuwe pensioenregeling voor de bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro per 1 januari 2015;(…)● de besturen van de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna genoemd: PMT) en de Stichting Pensioenfonds van de Metalektro (hierna genoemd: PME) verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de pensioenregeling en hen gevraagd zal worden de onderstaande regeling uit te voeren.
(…)
De Sociale Partners willen daarbij het volgende in dit Akkoord vastleggen:
I. Algemene afspraken
a. Sociale Partners hebben een Pensioenakkoord voor de Techniek gesloten over een nieuwe pensioenregeling voor de Bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro ingaande per 1 januari 2015. Onder de bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro worden verstaan de bedrijfstakken, die thans in de huidige verplichtstelling van PMT en PME zijn genoemd.
b. (…). De Overgangsregelingen VPL voor de bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige regelingen (zie hierna onder IV).(…)
e. Het Pensioenakkoord voor de Techniek is gesloten voor een periode van 5 jaar: vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019.(…)IV. Overgangsregelingen VPLa. De Overgangsregelingen VPL geldende in de bedrijfstakken Metaal en Techniek en Metalektro worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige regelingen.
(…)
c. Premieverdeling
De overeengekomen premies voor de Overgangsregelingen VPL komen volledig voor rekening van de werkgever. Werknemers zijn derhalve geen eigen bijdrage verschuldigd.
(…)”
2.16
In een brief van 3 november 2014 van Bovag aan PMT (productie 4 inleidende dagvaarding kort geding van Bovag bij de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende vermeld:“Het gaat ons om een helder antwoord op de volgende vraag: is PMT bereid in het binnenkort vast te stellen pensioenreglement voor 2015 en in nog eerder (?) te verspreiden communicatie de premieverdeling in de branche Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (verder MvT) aparte aandacht te geven. Wat ons betreft is een andere pensioenregeling voor de MvT niet aan de orde. In de Metaal & Techniek (verder: M&T) afspraken kunnen we ons vinden (met uitzondering van de premieverdeling dus)
Wat wij concreet vragen:
- Zonder de branche MvT uit van de standaard premieverdeling paragraaf in pensioenreglement, beleidsregels en communicatie- Geef in die documenten aan dat de premieverdeling 53,2% voor de werkgever en 46,8% voor de werknemers is over de totale OP en VPL premie in de branche MvT (dit is sinds april 2013 zo)- Maak zo nodig duidelijk dat de sociale partners in de branche MvT gaan over deze verdeling, omdat het immers onderdeel van de vaste loonruimte discussie is en zij over de verdeling voor de toekomst nog in gesprek zijn (hopelijk is dat nog maar even).- Als PMT de vorige 3 aandachtsstreepje een te lastige opgaaf vindt: geef dan in de premieverdelingsparagraaf, beleidsregels en communicatie aan dat sociale partners in de MvT over de premieverdeling in de branche MvT zelf nader zullen communiceren. (…)” 2.17 In een brief van 20 november 2014 van PMT aan Bovag (productie 5 inleidende dagvaarding kort geding van Bovag bij de rechtbank Den Haag) is onder andere het volgende vermeld:“Op 3 november jl heeft u ons een brief gezonden waarin u PMT vraagt om in het pensioenreglement, de beleidsregels en de communicatie de Motorvoertuigentechniek uit te zonderen waar het de premieverdeling betreft. U wilt dat PMT een andere premieverdeling vastlegt en communiceert aan de branche Motorvoertuigentechniek.
Uw verzoek is, zoals al eerder aangekondigd, besproken in de bestuursvergadering van PMT op 18 november jl.
Het bestuur heeft besloten uw verzoek niet te honoreren. Het premiebesluit is gebaseerd op afspraken van sociale partners die over de inhoud van de pensioenregeling gaan. Deze besluiten zijn vastgelegd in het pensioenreglement en vallen onder de verplichtstellingsbeschikking, waaraan elke partij zich gebonden weet.
PMT heeft u en de vakorganisaties die betrokken zijn bij de CAO Motorvoertuigentechniek het jaar 2014 gegeven om een aanvullende Cao-afspraak, zoals reeds eerder in die CAO was overeen gekomen, te maken omtrent kostenontwikkelingen en premieverdeling. Ondanks toezeggingen is die afspraak niet gerealiseerd.
PMT heeft thans de wettelijke taak tijdig en volledig belanghebbenden te informeren over de inhoud van de nieuwe pensioenregeling, inclusief de premieverdeling in 2015.
(…)” 2.18 Op 18 december 2014 hebben de Vakraad en PMT een “Overeenkomst inzake de Uitvoering Overgangsbepalingen VPL” gesloten, waarin onder andere het volgende is vermeld (productie A1 bij memorie van antwoord van PMT bij het gerechtshof Den Haag):“(1) STICHTING VAKRAAD METAAL EN TECHNIEK (…);
(2) STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK (…);
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(A) De bedrijfstak Metaal en Techniek kende een VUT-regeling vastgelegd in de CAO Vervroegd Uittreden Metaal en Techniek en een Vroegpensioenregeling. Per 1 januari 2006 is deze regeling vervangen door een overgangsregeling die is aangevuld naar aanleiding van het CAO akkoord 2013-2015. Deze regeling is opgenomen als Bijlage 1 (de Overgangsregeling);
(B) PMT voert sinds 2006 de Overgangsregeling voor CAO-partijen c.q. de Vakraad uit. Partijen wensen dat PMT uitvoering van de Overgangsregeling continueert en leggen de voorwaarden waaronder uitvoering plaatsvindt in deze overeenkomst vast;
en
(C) Partijen geven met deze overeenkomst gehoor aan het verzoek van de Nederlandsche Bank N.V. verwoord in zijn brieven van 31 oktober 2012 en 22 november 2012, bij deze overeenkomst opgenomen als Bijlage 2. (…)
EN VERKLAREN HET VOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:(…)
2. Opdracht
2.1
Vakraad geeft aan PMT de opdracht de Overgangsregeling uit te voeren, welke opdracht PMT uitdrukkelijk accepteert. Bij de uitvoering van deze opdracht handelt PMT conform het in deze overeenkomst bepaalde.(…)3 Premie
3.1
PMT schat jaarlijks (…) met het oog op het in artikel 5.1 bedoelde besluit van Vakraad, de bijdrage die nodig is om de totale kosten van de Overgangsregeling (…) te dekken in het volgende kalenderjaar.(…)
3.2
PMT bericht Vakraad onverwijld over de in artikel 3.1 bedoelde geschatte bijdrage.(…)3.3 Vakaraad bepaalt in het kader van het in artikel 5.1 bedoelde besluit de voor het komende kalenderjaar beschikbare premie.(…)
3.6
PMT brengt de premie voor de Overgangsregeling in rekening gelijktijdig met de premie voor de Pensioenregeling zodanig dat de premie voor de Overgangsregeling is te onderscheiden van de premie voor de Pensioenregeling. PMT stemt de communicatie over dit onderwerp met de Vakraad af. (…)
5. Toekennen van aanspraken5.1 Vakraad bepaalt jaarlijks of en in welke mate aanspraken uit hoofde van de Overgangsregeling in het komend jaar worden toegekend.
Besluitvorming zal uiterlijk plaatsvinden begin juni van enig jaar.(…)
6. Uitvoering en verantwoording6.1 PMT draagt er zorg voor dat zijn statuten en reglementen in overeenstemming zullen zijn met deze overeenkomst.
6.2
PMT legt aan Vakraad schriftelijk verantwoording af over zijn werkzaamheden in het kader van deze overeenkomst. Deze verantwoording omvat, maar is niet beperkt tot, de volgende onderwerpen:
6.2.1
opgelegde premie(…)
2.19
In de hiervoor genoemde Overgangsregeling is onder andere het volgende vermeld:“CAO-partijen voor de Metaal en Techniek hebben in de Vakraad het volgende overeengekomen t.a.v. het zogeheten VPL (…) en daarbij overwegende:(…)- dat CAO-partijen bij cao-akkoord 2005-2008 hebben besloten om als gevolg van de wetgeving rond VPL, de Vroegpensioenregeling om te zetten in een arbeidsvoorwaardelijke Overgangsregeling die per 1 januari 2006 is ingegaan;- dat CAO-partijen bij akkoord 2013-2015 aanvullende afspraken hebben gemaakt ten aanzien van de arbeidsvoorwaardelijke Overgangsregeling;- dat CAO-partijen deze arbeidsvoorwaardelijke afspraken onderstaand willen vastleggen.
(…)
3. Premie(…)De kosten van de huidige (per 2013) overgangsmaatregelen worden per 1 januari 2014 volledig ten laste van de werkgever gebracht.(…) Wanneer deze premie niet toereikend is, dan treden CAO-partijen in overleg. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, zal de extra benodigde premie 50/50 worden verdeeld over werkgevers en werknemers. De VPL-regeling zal onderdeel zijn van de nieuwe pensioenregeling door CAO-partijen.
2.20
Op 18 december 2014 zijn de ROM, de Vakraad, de stichting Pensioenfonds van de Metalektro (hierna: PME) en PMT met elkaar een Bedrijfstakuitvoeringsovereenkomst (hierna: BUO) aangegaan, waarin onder andere het volgende is vermeld (productie 2 akte overlegging producties van 16 maart 2015 van PMT bij het gerechtshof te Den Haag);“Overwegende dat:
1. Sociale Partners, ROM en Vakraad, elk verantwoordelijk zijn voor de Pensioenovereenkomst als onderdeel van de collectieve arbeidsvoorwaarden in de bedrijfstakken Metalektro en Metaal en Techniek;
2. zij hebben overlegd over een nieuwe pensioenregeling voor de bedrijfstakken Metalektro en Metaal en Techniek per 1 januari 2015;(…)5. zij streven naar meerjarige premiestabiliteit (…) waarbij de premies voor de Verplichte pensioenregeling en de Overgangsregelingen VPL gedurende een periode van 5 jaar als percentage van de salarissom (modelmatig) nagenoeg gelijk blijven;(…)7. (…) PME en (…) PMT verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de pensioenregeling en hen gevraagd zal worden de hierna beschreven regeling uit te voeren;
8. de uitwerking van het Pensioen-akkoord en de daarbijbehorende verantwoordelijkheidsverdeling tussen Sociale Partners en de Fondsen, PME en PMT, worden vastgelegd in deze bedrijfstakuitvoeringsovereenkomst;
9. in deze overeenkomst tevens het Uitvoeringsreglement wordt geincorporeerd;
10. in deze overeenkomst de opdracht door de Sociale Partners aan de Fondsen wordt geregeld en
11. zij, Sociale Partners en Fondsen, daartoe het volgende overeenkomen:
HOOFDSTUK 1 SOCIALE PARTNERS EN FONDSEN
Artikel 1Begrippen1. Aanvullende PensioenregelingenOp verzoek van de Sociale Partner kan door het Fonds aan de Werkgever en Deelnemer, naast de Verplichte pensioenregeling, collectieve of individuele aanvullende regeling(en) worden aangeboden, zoals omschreven in artikel 1 van het Uitvoeringsreglement en in de aanvullende reglementen van het Fonds.
(…)
3. Deelnemer- de Werknemer die onder de verplichtstelling van het Fonds valt;- de Werknemer die werkzaam is bij een bij het Fonds vrijwillig aangesloten Werkgever;(…)4. FondsPME dan wel PMT.
5. FondsenPME en PMT samen.(…)10. Overgangsregeling VPL PMTDit betreft de door CAO-partijen in de Metaal en Techniek overeengekomen regeling op basis van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De regeling is vastgelegd in de Overeenkomst inzake uitvoeringovergangsbepalingen VPL met betrekking tot de Bedrijfstak Metaal en Techniek tussen Stichting Vakraad Metaal en Techniek en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. De taken en bevoegdheden van het Fonds met betrekking tot de overgangsregeling zijn omschreven in Hoofstuk 1 artikel 16.
(…)19. Sociale PartnerROM dan wel Vakraad.
20
Sociale PartnersROM en Vakraad gezamenlijk.(…)23. VakraadStichting Vakraad Metaal en Techniek. De Vakraad is het overlegorgaan van CAO-partijen in de Metaal en Techniek, waarbinnen de onderhandeling plaatsvindt over de CAO's voor de Metaal en Techniek.
24
24. Verplichte pensioenregelingDe Verplichte pensioenregeling betreft de pensioenaanspraken en pensioenrechten opgebouwd over een Pensioengevend salaris tot aan de Salarisgrens en is per Fonds vastgelegd in reglementen waar een Werkgever, Werknemer en Deelnemer aan gebonden zijn die vallen onder de betreffende Verplichtstellingsbeschikking alsmede voor die Werkgever (met zijn Werknemer en Deelnemer) die vrijwillig bij een Fonds is aangesloten. (…)
25
Verplichtstellingsbeschikking De door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgegeven Ministeriele beschikking tot verplichtstelling van de deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds (…) voor de Metaal en Techniek.
26. WerkgeverDe onderneming die valt onder de verplichtstelling van het Fonds en de onderneming die vrijwillig bij het Fonds is aangesloten.
27. WerknemerDe persoon die een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst met een Werkgever heeft.
Artikel 2Opdracht2.1 De Sociale Partner geeft hierbij aan zijn desbetreffende Fonds de opdracht de pensioenregeling voor de Techniek uit te voeren welke opdracht het Fonds aanvaardt.2.2 Het Fonds heeft de opdracht getoetst aan de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het Fonds en heeft zich vergewist van de uitgangspunten, toeslagambitie en risicohouding van de Sociale Partner.2.3 Het Fonds is bereid en in staat de opdracht van de Sociale Partner per 1 januari 2015 uit te voeren.
Artikel 3UitvoeringsreglementDe Fondsen stellen een Uitvoeringsreglement op welke als Hoofstuk 2 in deze overeenkomst wordt opgenomen.
Artikel 4Pensioenreglement1. Het Fonds stelt de Pensioenreglementen voor de Verplichte pensioenregeling (…) vast in overeenstemming met het gestelde in Hoofdstuk 1, 2 en 3.(…)Artikel 14PremieverdelingDe Sociale Partner stelt de verdeling van de verschuldigde premie vast waarbij de Sociale Partner bepaalt tot welk deel van de premie de Werkgever gerechtigd is dit bij de Werknemer te verhalen. Het betreffende Fonds bepaalt vervolgens of het de premieverdeling in zijn Pensioenreglement vastlegt.
(…)
Artikel 161. Overgangsregeling VPL PMT (Compensatie- en overbruggingsregeling)1.1. Volmacht De Vakraad heeft het Fonds gevolmachtigd om ten aanzien van de Overgangsregeling VPL PMT een aantal taken en bevoegdheden uit te voeren. De inhoud van de volmacht is opgenomen in de navolgende artikelen in dit hoofdstuk.1.2 Het Fonds legt op verzoek van de Vakraad verantwoording af aan de Vakraad over de inzet van de volmacht.
2. Premie
2.1
De premie voor de Overgangsregeling VPL PMT is voor een periode van vijf jaar, te weten de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 door de desbetreffende Sociale Partner van het Fonds vastgesteld:(…)
2.4
De premie voor de Overgangsregeling VPL PMT is door de werkgever verschuldigd aan het Fonds voor alle Deelnemers in dienst van de Werkgever. De Werkgever kan deze premie niet inhouden op het salaris van de Werknemer tenzij de desbetreffende Sociale Partner een andere afspraak maakt. (…)5. Vastlegging Overgangsregeling5.1 De Overgangsregeling VPL PMT is vastgelegd in de overeenkomst inzake uitvoeringovergangsbepalingen VPL met betrekking tot Bedrijfstak Metaal en Techniek tussen Stichting Vakraad Metaal en Techniek en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.
HOOFDSTUK 2 UITVOERINGSREGLEMENT
Artikel 1Begrippen(…)
4. Deelnemer- de Werknemer die onder de verplichtstelling van het Fonds valt;- de Werknemer die werkzaam is bij een bij het Fonds vrijwillig aangesloten Werkgever;(…)
7. FondsPME dan wel PMT.
8. FondsenPME en PMT samen.(…)14. Overgangsregeling VPL PMTDit betreft de door CAO-partijen in de Metaal en Techniek overeengekomen regeling op basis van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De regeling is vastgelegd in de Overeenkomst inzake uitvoeringovergangsbepalingen VPL met betrekking tot de Bedrijfstak Metaal en Techniek tussen Stichting Vakraad Metaal en Techniek en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.
(…)29. Sociale PartnerROM dan wel Vakraad.
30. Sociale PartnersROM en Vakraad gezamenlijk.
(…)
33. UitvoeringsreglementHet reglement dat de relatie regelt tussen het desbetreffende Fonds en de Werkgever.
34
Uitvoeringsreglement reikwijdteHet Uitvoeringsreglement is van toepassing op de rechtsverhouding tussen PME en de Werkgever respectievelijk tussen PMT en de Werkgever.
35. VakraadStichting Vakraad Metaal en Techniek. De Vakraad is het overlegorgaan van CAO-partijen in de Metaal en Techniek, waarbinnen de onderhandeling plaatsvindt over de CAO's voor de Metaal en Techniek.
36. Verplichte pensioenregelingDe Verplichte pensioenregeling betreft de pensioenaanspraken en pensioenrechten opgebouwd over een Pensioengevend salaris tot aan de Salarisgrens en is per Fonds vastgelegd in reglementen waar een Werkgever, Werknemer en Deelnemer aan gebonden zijn die vallen onder de betreffende Verplichtstellingsbeschikking alsmede voor die Werkgever (met zijn Werknemer en Deelnemer) die vrijwillig bij een Fonds is aangesloten. (…)37. VerplichtstellingsbeschikkingDe door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgegeven Ministeriële beschikking tot verplichtstelling van de deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds(…) voor de Metaal en Techniek.
38. WerkgeverDe onderneming die valt onder de verplichtstelling van het Fonds en de onderneming die vrijwillig bij het Fonds is aangesloten.
39. WerknemerDe persoon die een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst met een Werkgever heeft.
Artikel 2Premieheffing2.1 Vaststelling van de premie voor de Verplichte pensioenregelingen tot de Salarisgrens1.a De verschuldigde premie voor de Verplichte pensioenregelingen is een doorsneepremie (…). De doorsneepremie is voor alle Deelnemers aan de Verplichte pensioenregelingen gelijk.(…)2. De premie voor de Verplichte pensioenregelingen is voor een periode van vijf jaar, te weten de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld:(…)2.3 Verschuldigdheid van de premie1. De premie voor de Verplichte pensioenregeling (…) is verschuldigd door de Werkgever aan het Fonds voor de Deelnemers in dienst van de Werkgever.(…)3. De Werkgever heeft het recht om een door Sociale Partners te bepalen percentage van de werknemersbijdrage in de premie, door inhouding bij elke uitbetaling van het salaris, te verhalen op de betreffende Deelnemer.4. Werknemersbijdrage aan de Verplichte Pensioenregeling is bij:(…)
Artikel 131. Premie Overgangsregeling VPL PMT (Compensatie- en overbruggingsregeling)1. De premie voor de Overgangsregeling VPL PMT is voor een periode van vijf jaar, te weten de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 door de desbetreffende Sociale Partner van het Fonds vastgesteld:(…)4. De premie voor de Overgangsregeling VPL PMT is door de Werkgever verschuldigd aan het Fonds voor alle Deelnemers in dienst van de Werkgever. De Werkgever kan deze premie niet inhouden op het salaris van de Werknemer tenzij de desbetreffende Sociale Partner een andere afspraak maakt. (…)”
2.21
In de Beleidsregels 2015 van PMT (productie 1 akte overlegging producties van 16 maart 2015 van PMT bij het gerechtshof Den Haag) is onder andere het volgende vermeld:“Hoofdstuk IX. Financiering(…)IX.1.4 Verdeling premieMet ingang van 1 januari 2015 heeft de werkgever het recht om ten hoogste 46,30% van de voor de betreffende deelnemer te betalen premie over pensioengrondslag I (pensioengrondslag tot Salarisgrens) in te houden bij elke uitbetaling van het salaris van deze Deelnemer. Van de te betalen premie over pensioengrondslag II (pensioengrondslag boven de Salarisgrens) kan de werkgever ten hoogste 46,8% inhouden op het salaris van de deelnemer.
(…)” 2.22 Bovag heeft een kort geding procedure (met vergelijkbare vorderingen als in deze procedure) bij de rechtbank Den Haag tegen PMT aangespannen, waarin zij in het ongelijk is gesteld (vonnis van 4 december 2014). Bovag heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en is door het gerechtshof Den Haag in het gelijk gesteld (arrest van 31 maart 2015).
3. De vorderingen
3.1
PMT heeft gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren:1. dat PMT bevoegd was de premiebesluiten 2014 en 2015 te nemen, zoals deze besluiten luiden;2. dat deze besluiten niet onrechtmatig zijn jegens BOVAG en/of de leden-werkgevers van BOVAG;3. dat de BOVAG-werkgeversleden verplicht zijn tot naleving van deze besluiten en4. dat PMT bevoegd was hierover te communiceren.
3.2
BOVAG heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.4. De beoordeling van het geschil
4.1
Op grond van artikel 329 Rv kunnen partijen, in alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van de partijen staan, overeenkomen die geschillen bij de aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
4.2
Partijen hebben overeenstemming bereikt om hun geschil direct aan het gerechtshof voor te leggen, zoals blijkt uit de tussen partijen gesloten prorogatieovereenkomst van 23 juli 2015. Het geschil, dat een zaak betreft die ter vrije bepaling van partijen staat, had in beginsel moeten worden voorgelegd aan de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht). Nu deze rechtbank valt onder het ressort Arnhem-Leeuwarden en op grond van het zaaksverdelingsreglement de hoger beroepen van uitspraken van deze rechtbank worden behandeld door de locatie Arnhem, is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op deze locatie bevoegd van het geschil van partijen kennis te nemen.
4.3
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of PMT als verplicht bedrijfstakpensioenfonds bevoegd is om voor de op grond van de onder de in rechtsoverweging 2.8 vermelde verplichtstellingsbeschikking vallende (werknemers en) werkgevers een bindend besluit te nemen over de hoogte van de door deze (werknemers en) werkgevers verschuldigde pensioenpremie (waaronder de zogenaamde VPL-premie) en daarbij tevens de hoogte vast te stellen van het deel van deze premies die deze werkgevers ten hoogste op deze werknemers mogen verhalen door inhouding op het salaris.
4.4
PMT heeft van een aantal regelingen slechts een enkele bladzijde overgelegd en voorts ontbreken een aantal andere stukken die naar het oordeel van het hof voor de beoordeling van de in rechtsoverweging 4.3 vermelde vraag van belang zijn. Het hof wenst dan ook de beschikking te krijgen over de volledige tekst van de hierna te vermelden stukken: - het pensioenreglement 2013; - het uitvoeringsreglement 2013; - de beleidsregels 2013; - het pensioenreglement 2014; - het uitvoeringsreglement 2014; - de beleidsregels 2014; - het pensioenreglement 2015; - het uitvoeringsreglement 2015; - de beleidsregels 2015; - de statuten van PMT (zowel in de periode 2005-2010, toen Bovag nog deel uitmaakte van de Vakraad, als in 2014 en in 2015); - de statuten van de Vakraad (zowel in de periode 2005-2010, toen Bovag nog deel uitmaakte van de Vakraad, als in 2014 en in 2015); - de hierna in rechtsoverweging 4.6 genoemde overeenkomst uit 2006 met betrekking tot de VPL-regeling, waarbij ook Bovag partij was.
Het hof zal PMT, als de meest aangewezen partij, in de gelegenheid stellen de hiervoor vermelde stukken bij akte in het geding te brengen
4.5
PMT heeft in haar processtukken een cruciale rol toegedicht aan de Vakraad bij de vaststelling van de pensioenpremie (waaronder de VPL premie) en bij het vast te stellen deel van deze premies dat de werkgevers op de werknemers mogen verhalen. Deze rol is tot op heden, onder andere vanwege het ontbreken van een aantal van de in rechtsoverweging 4.4. vermelde stukken, onderbelicht gebleven. Met name is onduidelijk of, en zo ja welke bevoegdheden het bestuur van PMT en het bestuur van de Vakraad op dit punt hadden/hebben en op welke wijze de besluitvorming binnen hun besturen plaatsvond/plaatsvindt (zowel in de periode 2005-2010, toen Bovag nog deel uitmaakte van de Vakraad, als in 2014 en in 2015).4.6 Het hof zal partijen, aan de hand van en met concrete verwijzing naar relevante artikelen van de in rechtsoverweging 4.4. vermelde stukken, in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten met betrekking tot hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5 is overwogen. Partijen dienen hierbij een onderscheid te maken tussen de door PMT omschreven “reguliere” pensioenpremie en de VPL-premie. Voor zover het deze laatste premie betreft heeft Bovag in dit verband bij wijze van verweer tegen de vorderingen van PMT subsidiair aangevoerd dat een VPL-afspraak naar zijn aard niet onder de reikwijdte van de verplichtstellingsbeschikking kan vallen omdat VPL-pensioen geen pensioen is in de zin van de Pensioenwet. Naar aanleiding van dit verweer heeft PMT aangevoerd dat de VPL-regeling al vanaf 2006 door PMT wordt uitgevoerd op grond van een overeenkomst, waarbij Bovag partij was. Bovag erkent dat PMT op grond van artikel 116 Pensioenwet bevoegd was en is de VPL-regeling uit te voeren. Zij heeft het bestaan van de door PMT genoemde overeenkomst niet bestreden. Volgens Bovag houdt deze bevoegdheid echter niet in dat PMT de VPL-regeling inhoudelijk vorm kan geven of kan wijzigen. Het voorgaande betekent dat ook de vraag of PMT voor het jaar 2015 bevoegd was met betrekking tot de VPL-premie te besluiten, zoals zij heeft gedaan, nog niet kan worden beantwoord. Het hof zal partijen, mede aan de hand van de in rechtsoverweging 4.4 vermelde, door PMT over te leggen, overeenkomst, in de gelegenheid stellen zich omtrent de hiervoor vermelde bevoegdheid van PMT uit te laten.
4.7
Tussen partijen is voorts in geschil of Bovag zelf in 2010 uit de Vakraad is getreden of dat zij uit de Vakraad is gezet. Ook verschillen partijen van mening over de vraag of Bovag weer deel kan gaan uitmaken van de Vakraad. Ook hieromtrent dienen partijen zich bij akte uit te laten, waarbij zij ook dienen te vermelden met ingang van welke datum Bovag geen deel meer uitmaakt van de Vakraad.
4.8
Het hof zal de zaak naar de roldatum 12 januari 2016 verwijzen voor het (gelijktijdig) nemen van een akte door beide partijen, zoals hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.7 omschreven. Partijen worden in de gelegenheid gesteld over en weer op de inhoud van elkaars akte te reageren. In verband hiermee dienen de advocaten elkaar de akte uiterlijk 5 januari 2016 toe te zenden, zodat zij onder de eigen akte een beknopte reactie op de inhoud van de akte van de andere partij kunnen opnemen. De totale akte (inclusief reactie) mag niet meer dan zes bladzijden beslaan. Het is partijen dus niet toegestaan een nadere conclusie te nemen.
4.9
Het is niet uitgesloten dat het hof naar aanleiding van deze aktewisseling behoefte heeft aan nadere inlichtingen van partijen. Mocht dat het geval zijn dan zal het hof reeds thans een datum voor een meervoudige comparitie van partijen bepalen en wel op 29 januari 2015 van 9.30 uur tot 12.00 uur. Bij die gelegenheid is het niet toegestaan pleitnotities voor te dragen. Mocht het hof zich na de aktewisseling op 12 januari 2016 voldoende voorgelicht achten, dan zal het hof uiterlijk 22 januari 2016 schriftelijk aan de advocaten berichten dat de comparitie van partijen geen doorgang behoeft te vinden. In dat geval zal het hof op 15 maart 2016 arrest wijzen.
4.10
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
Het hof, recht doende:
verwijst de zaak naar de roldatum 12 januari 2016 voor het (gelijktijdig) nemen van een akte door beide partijen, zoals hiervoor in de rechtsoverweging 4.4. tot en met 4.7 omschreven en met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.8 is bepaald;
bepaalt dat partijen, voor het geval het hof dit naar aanleiding van de aktewisseling noodzakelijk acht, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op 29 januari 2016 van 9.30 uur tot 12.00 uur, om inlichtingen te geven zoals in rechtsoverweging 4.9 vermeld;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, I.A. Katz-Soeterboek en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.