Rb. Noord-Holland, 24-02-2016, nr. 3649767
ECLI:NL:RBNHO:2016:1762
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
24-02-2016
- Zaaknummer
3649767
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:1762, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 24‑02‑2016; (Bodemzaak)
- Vindplaatsen
AR 2016/1569
Uitspraak 24‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Finale kwijtingsbeding in vaststellingsovereenkomst na echtscheiding staat niet in de weg aan vordering ongerechtvaardigde verrijking. Man dient belastingteruggave vrouw die door de belastingdienst op zijn zakelijke rekening was gestort, terug te betalen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 3649767 \ CV EXPL 14-8780
Uitspraakdatum: 24 februari 2016
Vonnis in de zaak van:
[naam]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [de vrouw]
gemachtigde: mr. P.G.M. Vlaar, advocaat te Hoorn
tegen
[Naam]
wonende te [Woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [de man]
gemachtigde: mr. W.B. Koppenberg, advocaat te Hoorn.
1. Het procesverloop
1.1.
[de vrouw] heeft bij dagvaarding met producties van 20 november 2014 een vordering tegen [de man] ingesteld. [de man] heeft schriftelijk geantwoord onder overlegging van producties.
1.2.
[de vrouw] heeft hierop een conclusie van repliek ingediend, waarna [de man] een conclusie van dupliek heeft genomen. [de vrouw] heeft nog schriftelijk gereageerd op de door [de man] bij dupliek overgelegd producties.
1.3.
Op 25 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [de man] bij brief van 8 januari 2016 nog stukken toegezonden. De gemachtigden van [de vrouw] en [de man] hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.
2. De feiten
2.1.
[de vrouw] en [de man] zijn op 24 juli 1987 onder het sluiten van huwelijksvoorwaarden gehuwd. Op 26 mei 2011 heeft de rechtbank Alkmaar de echtscheiding uitgesproken. De gemeente Medemblik is op 8 juni 2011 tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking overgegaan.
2.2.
Ter afwikkeling van de geschillen die zijn ontstaan na de echtscheiding hebben partijen op 4 januari 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
(…)
1. De v.o.f. [de vof] , vestigingsnummer [nummer] , waarvan partijen vennoten zijn althans waren, is ontbonden met ingang van 1 september 2013, zulks zonder nadere verrekening. Noch de vrouw is uit hoofde van de ontbinding van de v.o.f. enig bedrag verschuldigd aan de man, noch de man is uit hoofde van de ontbinding van de v.o.f. enig bedrag verschuldigd aan de vrouw.
(…)
5. Ondergetekenden verlenen elkaar na naleving van bovenstaande afspraken over en weer algehele finale kwijting. Zij hebben over en weer met naleving van de gemaakte afspraken niets meer van elkaar te vorderen en zijn elkaar over en weer niets meer verschuldigd.
(…)
2.3.
Op of omstreeks 31 januari 2014 heeft [de vrouw] een definitieve aanslag 2011 Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen (teruggave) ten bedrage van € 560,00 en een definitieve aanslag 2011 Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (teruggave) ten bedrage van € 390,00 ontvangen.
2.4.
Op of omstreeks 14 juni 2014 heeft [de vrouw] de voorlopige aanslag 2013 inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen (teruggave) ten bedrage van € 2.507,- en de voorlopige aanslag 2013 Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (teruggave) ten bedrage van € 723,00 ontvangen.
2.5.
De door [de vrouw] van de belastingdienst terug te ontvangen bedragen (in totaal € 4.180,00) zijn gestort op het rekeningnummer van “ [De vof] ”.
3. De vordering
3.1.
[de vrouw] vordert dat de kantonrechter [de man] veroordeelt tot betaling van € 4680,00. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 4.180,00 en een bedrag van € 500,00 aan buitengerechtelijke kosten. Ook vordert [de vrouw] wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening.
3.2.
Zij legt - kort samengevat – ten grondslag dat [de man] door de ontvangen teruggaven ongerechtvaardigd is verrijkt. [de man] dient de hierdoor door [de vrouw] geleden schade aan [de vrouw] te vergoeden, dan wel is [de man] op grond van de redelijkheid en billijkheid tussen partijen gehouden om de door hem ontvangen teruggaven aan [de vrouw] te betalen. Alleen door het feit dat [de vrouw] heeft verzuimd het rekeningnummer voor de teruggave bij de belastingdienst aan te passen zijn de bedragen op de rekening van [De vof] gestort. Ondanks verzoeken daartoe weigert [de man] over te gaan tot terugbetaling van de teruggaven van de belastingdienst die [de man] heeft ontvangen.
4. Het verweer
4.1.
[de man] betwist de vordering. Hij voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Partijen hebben elkaar finale kwijting verleend, alleen daarom al is het niet mogelijk dat [de vrouw] nu nog een vordering instelt tegen [de man] . De voorheffingen en premies zijn van de rekening van “ [De vof] ” betaald en het is dan ook vanzelfsprekend dat de teruggaven eveneens op deze rekening terecht zijn gekomen en ook feitelijk voor [de man] zijn. Er is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking ten koste van [de vrouw] . [de man] heeft immers alle premies en voorheffingen betaald en [de vrouw] is niet verarmd.
4.2.
Voor zover van belang zal op de standpunten van partijen hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Allereerst zal de vraag worden beantwoord of de vaststellingsovereenkomst, met daarin het beding van finale kwijting, in de weg staat aan een vordering van [de vrouw] op [de man] . De vaststellingsovereenkomst die partijen op 4 januari 2014 hebben gesloten ziet onder meer op toebedeling van goederen, de gevolgen van de ontbinding van de V.O.F. [de man] [De vof] (verder: V.O.F.) en betaling van hypotheekrente.
5.2.
Op grond van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW) binden partijen zich bij een vaststellingsovereenkomst, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, tegenover elkaar aan een vaststelling daarvan, welke vaststelling is bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. De uitleg en de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst wordt bepaald aan de hand van de Haviltexnorm. Deze norm houdt in dat bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013, 214; HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, NJ 2015, 274).
5.3.
De kantonrechter oordeelt dat het finale kwijtingbeding in de vaststellingsovereenkomst niet ziet op de door [de vrouw] ingestelde vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Daartoe overweegt de kantonrechter allereerst dat de beschikkingen en uitbetalingen van de belastingdienst dateren van na 4 januari 2014, de datum waarop de vaststellingsovereenkomst is gesloten. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst waren partijen dan ook nog niet op de hoogte van een mogelijke onterechte betaling door de belastingdienst aan een van partijen. De bepaling in de vaststellingsovereenkomst dat “ondergetekenden elkaar over en weer niets meer zijn verschuldigd” strekt voorts niet zover dat partijen hieraan redelijkerwijs de verwachting kunnen ontlenen dat zij gevrijwaard zouden blijven van vorderingen die ook willekeurige burgers tegenover elkaar zouden kunnen instellen, bijvoorbeeld indien een derde gelden bestemd voor de een over zou maken op het rekeningnummer van de ander.
5.4.
Artikel 6:212, eerste lid, van het BW bepaalt: hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
5.5.
Ter zitting is bevestigd dat de door de belastingdienst overgemaakte bedragen in de macht van [de man] zijn gekomen. Als niet weersproken staat eveneens vast dat de bedragen door de belastingdienst aan [de vrouw] hadden moeten worden betaald. Door de ontvangst van de onderhavige bedragen is [de man] verrijkt tot het totaalbedrag van € 4.180,00. Hij had immers geen recht op dit bedrag, terwijl dit ten koste ging van [de vrouw] die de bedragen ten onrechte niet ontving. In die zin is [de man] verrijkt en [de vrouw] verarmd.
5.6.
[de man] betoogt evenwel dat de verrijking niet ongerechtvaardigd is omdat [de man] premies en voorheffingen 2011 en 2013 heeft voldaan van de bankrekening van V.O.F. en dat het dus niet meer dan vanzelfsprekend is dat de teruggaven van de belastingdienst eveneens aan [de man] toekomen. [de man] is na de echtscheiding, naar eigen zeggen, uit laksheid de premies en voorheffingen voor [de vrouw] van de V.O.F. rekening blijven voldoen. De kantonrechter ziet hierin echter geen aanleiding om te oordelen dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking. Beide partijen zijn vennoot geweest van de V.O.F. De V.O.F. is blijkens de vaststellingsovereenkomst met ingang van 1 september 2013 ontbonden waarbij uitdrukkelijk overeengekomen is dat de vrouw noch de man uit hoofde van die ontbinding enig bedrag aan de ander is verschuldigd. [de man] heeft toen kennelijk of geen punt gemaakt van de door de V.O.F. betaalde premies en voorheffingen of over deze bedragen onderhandeld. In ieder geval is ter zake van de afwikkeling van de V.O.F. , en dus ook door de door de V.O.F. gedane betalingen, finale kwijting verleend. De destijds verleende finale kwijting ter zake van de afwikkeling van de V.O.F. staat er aan in de weg om de verrijking thans als gerechtvaardigd te kwalificeren.
5.7.
[de man] stelt dat hij de premies en voorheffingen na de echtscheiding ten onrechte voor [de vrouw] heeft voldaan en lijkt hiermee voorts te betogen dat hij zich ter zake op verrekening kan beroepen. Allereerst merkt de kantonrechter op dat de premies en voorheffingen niet door [de man] zijn voldaan maar door de V.O.F., waarvan beide partijen vennoot waren. De vordering van [de vrouw] is niet tegen de vennootschap gericht maar tegen [de man] zodat [de man] zich alleen al om die reden niet op verrekening kan beroepen. Ervan uitgaande dat de bankrekening van de V.O.F. slechts de vennoot [de man] toekwam, oordeelt de kantonrechter als volgt. Artikel 6:127, tweede lid, van het BW bepaalt dat een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening heeft, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Artikel 6:136 van het BW bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van het verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. In dit geval is de tegenvordering niet op eenvoudige wijze vast te stellen nu de vordering van [de man] door [de vrouw] gemotiveerd wordt betwist. Zo betwist [de vrouw] dat [de man] de premies en voorheffingen heeft voldaan en dat de bankrekening slechts door [de man] werd gevoed. Het beroep op verrekening gaat dan ook niet op.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [de vrouw] tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.180,- zal toewijzen.
5.9.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat aan alle vereisten die daarvoor zijn vermeld in artikel 6:96, zesde lid, van het BW is voldaan. Het bedrag dat als vergoeding voor incassokosten in rekening zal worden gebracht, is niet in de zogenaamde veertiendagenbrief vermeld. Voorts is niet gesteld of, en zo ja, op welke wijze, verzuim aan de zijde van [de man] is ingetreden zodat ook de gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen.
5.10.
Omdat partijen voormalig echtelieden zijn, worden de proceskosten gecompenseerd.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] van € 4.180;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter en op 24 februari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter