Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/9.3.1
9.3.1 Algemene inleidende beschouwingen
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400416:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 84-85 (MvA I Inv. bij het Opschrift van Boek 2), en p. 333-334; Part Gesch. Boek 3 (Inv. 3,5 en 6), p. 1293 (NvW I Inv. bij art. 3:180), en p. 1305 (NvW I Inv. bij art. 3:191); zie voorts H. Oudelaar, 'Executie van een aandeel in een gemeenschap van een of meer goederen', Kwartaalbericht Nieuw BW 1987/3, p. 73 e.v.; Vademecum Executie en Beslag (Oudelaar), 2001, § 1.21.
Zie daarover voorts de dissertaties van S. Perrick, Gemeenschap, schuldeisers en verdeling (KUN), 1986, p. 31-43 (schuldeisers eenvoudige gemeenschap), en p. 45-79 (schuldeisers en de gemeenschap van afdeling 2 van titel 3.7); W.H. van Hemel, Beschikken over een aandeel in een gemeenschap (Groningen), 1998, § V.5.A, p. 325 e.v., en § V.8, p. 371 e.v.; zie ook nog H. Wammes, De gemeenschap naar komend recht (diss. KUN), 1988, p. 83 e.v.; Kluwer Vermogensrecht (Lammers), aant. bij titel 3.7; Mon. Nieuw BW B9 (Van Mourik), 2001, p. 29-33.
Zie aldus H. Oudelaar, 'Executie van een aandeel in een gemeenschap van een of meer goederen', Kwartaalbericht Nieuw BW 1987/3, p. 76.
Zie daarvoor Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 84-85; zie ook Conclusie A-G Wesseling-van Gent (onder 2.42.10) bij HR 30 maart 2001, NJ 2002, 380 (LISV/Grifhorst), m.nt. HJS; JOR 2001/104, m.nt. W.H. van Hemel.
Zie over dit onderscheid Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nr. 214; Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht, 2001, nrs. 446-448; zie ook Kluwer Vermogensrecht (Lammers), aant. bij de art. 3:166, lid 1 en 3:189, lid 1; Mon. Nieuw BW B9 (Van Mourik), 2001, p. 1-4.
Zie daarover nog Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht, 2001, nr. 446; zie ook H.C.F. Schoordijk, Mede-eigendom, gemeenschap en rechtspersoonlijkheid, 1983, p. 18 e.v.
Zie daarover A.S. Hartkamp/W. Snijders, 'Het nieuwe BW en de ongehuwd samenwonenden', in: Henriquez-bund el, 1983, p. 135 e.v.
Aldus is beslist in HR 12 januari 2001, NJ 2002, 371 (Koren q.q./Tekstra q.q.), m.nt. HJS (no. 33, tweede alinea, slotzin); zie over dit arrest met name § 9.23.1 (nr. 520).
Zie ook Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nr. 214.
Voor verhaal op een geldvordering binnen een niet ontbonden algehele gemeenschap van goederen (huwelijksgemeenschap), wordt in dit verband verwezen naar § 9.3.2 (nrs. 531-532).
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 85.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 84.
Zie daarvoor met name de art. 3:178-3:186.
Dus nog voordat het aan de deelgenoot/schuldenaar, of eventueel ook aan zijn schuldeiser, is toegedeeld.
Maar met name ook aan een of meer van de andere deelgenoten.
Zie daarover Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 333-334 (MvT Inv. bij art. 733) jo. p. 84-85 (MvA I Inv. bij Opschrift Boek 2; zie voorts: Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 1-6 bij art. 733; zie ook H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, nr. 63, p. 103.
Zie aldus Part Gesch. Wijz. Rv, p. 85 (Opschrift Boek 2).
529. In deze paragraaf zal het weinig toegankelijke gebied van beslag en executie van tot een gemeenschap behorende goederen - meer in het bijzonder vorderingen tot betaling van een geldsom of levering van een registergoed - enigszins in kaart worden gebracht.1 Daarbij zal vanzelfsprekend steeds de aandacht in het bijzonder op (de mogelijkheid van) derdenbeslag worden gericht. Dit onderwerp2 is niet alleen ontoegankelijk en vrij ingewikkeld - onder meer omdat het verhaal op een aandeel in een gemeenschap, dan wel op een afzonderlijk goed daarin, niet heel duidelijk en als één geheel in het beslagrecht is geregeld (vgl. de art. 437, 474bb, 707 en 733 jo. titel 3.7) - maar ook weinig uitnodigend omdat het de vraag is of een schuldeiser die voor zijn vordering op een deelgenoot verhaal wil zoeken, daar heel veel mee opschiet: een koper voor met name een geheel aandeel zal immers niet eenvoudig te vinden zijn. Niet ten onrechte kwam Oudelaar dan ook al in 1987 tot de volgende conclusie3:
'Verhaal door een crediteur van een deelgenoot in een gemeenschap op diens aandeel in die gemeenschap is ingewikkeld en levert vaak zo weinig op dat men zich de moeite beter kan besparen. Maar er zijn ook gevallen waarin dat wèl lonend is.'
Alleen al om die laatste reden is het dus nuttig om een en ander wat nader te onderzoeken, ook omdat over dit onderwerp weinig gepubliceerde rechtspraak aanwezig is.
Teneinde de verschillende mogelijkheden van beslag en verhaal enigszins in beeld te krijgen - zie overigens voor een vrij heldere uiteenzetting daarvan de MvA I lnv. bij het 'Opschrift' ter inleiding van Boek 2 Rv4 - zal in de eerste plaats onderscheid gemaakt moeten worden tussen (i) eenvoudige gemeenschappen en (ii) bijzondere gemeenschappen.5 Op de eenvoudige gemeenschappen zijn alleen de Afdelingen 1 en 3 van Titel 73 van toepassing, op de bijzondere gemeenschappen met name ook Afdeling 2. Van een eenvoudige gemeenschap is sprake - aldus art. 3:166 lid 1 -
'wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.'
De aandelen van de deelgenoten in de goederen - in de praktijk vaak een of meer onroerende zaken - zijn gelijk, 'tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit' (lid 2). Onder 'goederen' (art. 3:1) vallen ook hier niet alleen alle zaken maar ook vermogensrechten, zoals vorderingen tot betaling van een geldsom of levering van een registergoed. Onder omstandigheden zal dus ook door het leggen van derdenbeslag ten laste van een deelgenoot verhaal daarop mogelijk (kunnen) zijn (zie daarover § 933.1). Eenvoudige gemeenschappen - of de vroegere 'vrije mede-eigendom'6 - doen zich met name voor tussen samenlevende personen7 (concubinaat), die hun onderlinge rechtsverhouding en gerechtigdheid tot gemeenschappelijke (roerende en onroerende) zaken en vermogensrechten (waaronder vaak gezamenlijke bankrekeningen; zie daarover nr. 535) tegenwoordig meestal in een (notarieel) 'samenlevingscontract' hebben vastgelegd. Maar ook tussen de rechthebbenden met betrekking tot op een bijzondere kwaliteitsrekening gestorte gelden, is in beginsel sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1.8 Bij de bijzondere gemeenschappen zal blijkens art. 3:189 lid 1 met name gedacht moeten worden aan
'de gemeenschap van een nalatenschap, (...) een ontbonden huwelijksgemeenschap, een ontbonden gemeenschap van een geregistreerd partnerschap, maatschap, vennootschap of rederij en (...) de gemeenschap van een gebouw waarvan de splitsing in appartementsrechten is opgeheven.'
Voor de toepassing van Titel 3.7 gaat het hier dus steeds om een reeds ontbonden gemeenschap. Zolang deze gemeenschap - bijv. een huwelijksgemeenschap - niet is ontbonden, wordt zij beheerst door de specifiek voor die gemeenschap als zodanig geldende wettelijke regels.9 Aangezien het om een ontbonden bijzondere gemeenschap gaat - de eerder besproken eenvoudige gemeenschap behoeft niet eerst te worden ontbonden - komt het uiteindelijk aan op de verdeling van die gemeenschap tussen de deelgenoten. Dat geldt overigens ook voor de eenvoudige gemeenschap. Titel 3.7 bevat dan ook met name regels inzake de verdeling, wie die verdeling kan vorderen, het beschikken over het aandeel in een gemeenschap of in een gemeenschappelijk goed, en de positie van schuldeisers daarbij.
Tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, kan aldus art. 3:175 lid 1 -
'ieder van hen over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed beschikken.'
Deze regel geldt met name voor de in de vorige alinea besproken eenvoudige gemeenschap, zoals die bijv. tussen samenlevende partners kan bestaan. In art. 3:175 lid 3 is met betrekking tot de positie van schuldeisers het volgende bepaald:
'De schuldeisers van een deelgenoot kunnen zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed uitwinnen.'
Op de wijze waarop dit verhaal precies moet geschieden (vgl. de art. 437 en 707), met name ook wanneer het aandeel in het gemeenschappelijk goed bestaat in vorderingen op een derde, zal in § 933.2 (nr. 534) nader worden ingegaan.10 Voor de bijzondere gemeenschap zijn in art. 3:191 lid 2 soortgelijke regels opgenomen:
'Tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, kan ieder der deelgenoten over zijn aandeel in de gehele gemeenschap beschikken en kunnen zijn schuldeisers een zodanig aandeel uitwinnen.'
Het wezenlijk verschil met de eenvoudige gemeenschap is derhalve dat bij de bijzondere gemeenschap - aldus de MvA I lnv. bij het opschrift van Boek 211 'uitwinning van de aandelen in de afzonderlijke goederen niet is toegestaan.'
Dat is niet alleen om te voorkomen dat het aandeel van de deelgenoot/schuldenaar in de gehele gemeenschap als het ware wordt gefragmentariseerd - waardoor de overige deelgenoten met even zovele andere deelgenoten (kopers van aandelen in de onderscheiden goederen) zouden worden opgezadeld - maar óók omdat niet bij voorbaat vaststaat dát bij de verdeling het betreffende goed aan de deelgenoot/schuldenaar zal worden toebedeeld. Nu voor executie van een
'aandeel in de gehele gemeenschap'
een afzonderlijke wettelijke regeling ontbreekt, zal daartoe art. 474bb gebruikt moeten worden. Op deze wijze van uitwinning zal eveneens in § 9.3.3.2 (nr. 535) nader worden ingegaan.
Teneinde hun verhaalsrecht beter te kunnen verwezenlijken, is voor schuldeisers van een deelgenoot in art. 3:180 lid 1 de volgende bevoegdheid opgenomen:
'Een schuldeiser die een opeisbare vordering op een deelgenoot heeft, kan verdeling van de gemeenschap vorderen, doch niet verder dan nodig is voor zijn verhaal.'
Van deze vorderingsbevoegdheid zal een schuldeiser met name gebruik willen maken om tot een - zo nodig: partiële - verdeling te komen van tot een bijzondere gemeenschap behorende goederen waarin alle betrokken deelgenoten gerechtigd zijn. Het probleem daarbij is immers dat, zoals hiervoor reeds aangestipt, het aandeel van de deelgenoot/schuldenaar in een afzonderlijk goed niet kan worden uitgewonnen. Bij de eenvoudige gemeenschap is dat nu juist wél mogelijk, terwijl daar ook de deelgerechtigdheid - in beginsel voor gelijke delen (art. 3:166 lid 1) - meestal duidelijk(er) is. Bij bijzondere gemeenschappen zal die - voor het kunnen nemen van verhaal noodzakelijke - duidelijkheid in beginsel alléén verkregen kunnen worden door als schuldeiser verdeling van die gemeenschap te vorderen. In het kader daarvan kan een schuldeiser - aldus de MvA I lnv. bij het Opschrift van Boek 212 - (bijv.) ook
'toedeling vorderen van bepaalde goederen aan de deelgenoot die zijn schuldenaar is, en (...) (kan) zich dan op die goederen langs de gewone weg (...) verhalen.'
Om te voorkomen dat tijdens de verdelingsprocedure13 tot de gemeenschap behorende goederen worden vervreemd of bezwaard - waardoor het verhaalsrecht van de schuldeiser jegens de deelgenoot/schuldenaar met betrekking tot het betreffende goed reeds bij voorbaat14 is gefrustreerd - biedt art. 733 lid 1 aan (o.a.)15 de schuldeiser de mogelijkheid om die goederen alvast in conservatoir beslag te nemen. Het gaat hier - evenals bij conservatoir maritaal (derden)beslag (waarover § 6.43) - om een zuiver bewarend verdelingsbeslag.16 Het vervalt 'naarmate de goederen aan een en ander worden toebedeeld' (lid 2). Op deze bepaling, alsmede de (verdere) wijze van uitwinning wanneer het beslagen goed (bijv. een vordering) aan de deelgenoot of eventueel de beslaglegger wordt toebedeeld, zal ook in § 933.2 (nr. 537) worden teruggekomen. Ten slotte zal ook nog aandacht worden besteed aan de door de wetgever uitdrukkelijk genoemde mogelijkheid voor schuldeisers om17
'derdenbeslag (te) leggen onder de gezamenlijke deelgenoten c.q. onder de deelgenoot of de derde die eventueel met het beheer of de vereffening is belast, op al hetgeen zij aan de schuldenaar-deelgenoot uit hoofde van de verdeling zullen moeten uitkeren.'
Met name wanneer de opbrengst van bepaalde gemeenschappelijke goederen periodiek tussen de deelgenoten verdeeld kan worden, kan het nuttig zijn dit (deelgenoten-)derdenbeslag te leggen. Zo'n derdenbeslag (waarover nr. 534) lijkt overigens geen bijzondere problemen op te leveren. Alvorens de verschillende hiervoor genoemde kwesties in § 9.33 nader uit te werken, zal echter eerst in § 93.2 worden onderzocht of, en zo ja, op welke wijze voor een schuld, die van de zijde van de ene echtgenoot in de huwelijksgemeenschap is gevallen, verhaal kan worden genomen op een op naam van de andere echtgenoot staande tot de gemeenschap behorende vordering op diens bank. Het gaat hier dus om verhaal met betrekking tot (goederen van een) gemeenschap waarop Titel 3.7niet van toepassing is, omdat die gemeenschap niet ontbonden is. In dat verband zal tevens worden ingegaan (zie nrs. 532 en 535) op de gemeenschappelijke ('en/of) rekening.