Rb. Dordrecht, 22-10-2012, nr. 10/30
ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4245
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
22-10-2012
- Zaaknummer
10/30
- LJN
BY4245
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4245, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 22‑10‑2012; (Raadkamer)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2014:1582
Uitspraak 22‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Rechtshulp (art. 552p Sv/552l.1.c Sv). Overdracht van beslag onder een bedrijf en medewerkers. 1. OvJ niet-ontvankelijk m.b.t. processen-verbaal en beslaglijsten: hiervoor geldt geen verlofvereiste. 2. Bepalend i.v.m. weigering is of op het moment van beantwoording van de verlofvraag sprake is van dubbele vervolging. De rechtbank verleent het verlof deels wel en deels niet.
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Strafrecht
Lurisnummer: KLR-I-2008 069974
Registratienummer: 10/30
Uitspraakdatum: 22 oktober 2012
1. Ontstaan en loop van de procedure
1.1
Op 20 en 28 augustus, 24 september 2008 en 11 mei 2009 doet de Attorney-General van Mauritius (aanvullende) rechtshulpverzoeken aan Nederland.
1.2
Op 2 november 2009 vordert de officier van justitie bij de rechter-commissaris doorzoeking ter uitvoering van een rechtshulpverzoek (ex art. 552n van het Wetboek van Strafvordering) en ter inbeslagneming van voorwerpen/vastlegging gegevens (ex art. 94 jo. 110 en 125i-125j Sv). Dit laatste wegens verdenking van art. 177 lid 1, 177a en 225 lid 1 en/of 2, van het Wetboek van Strafrecht. Op 25 november 2009 verricht de rechter-commissaris doorzoekingen bij:
[VERDACHTE] INTERNATIONAL B.V. EN MAATSCHAPPIJ [VERDACHTE] B.V.
gevestigd te [plaats en adres]
(hierna ook: [Verdachte]);
[WERKNEMER 1 VERDACHTE],
geboren in 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats en adres]
(hierna ook: [werknemer 1]);
[WERKNEMER 2 VERDACHTE],
geboren in 1966 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
(hierna ook: [werknemer 2]);
(hierna tezamen ook: [Verdachte] c.s.). Er worden voorwerpen in beslag genomen en gegevens vastgelegd. De digitale gegevens zijn kennelijk zeer omvangrijk.
1.3
Op 5 maart 2010 vordert mr. P.T.R. Bliek, officier van justitie bij het functioneel parket, ex art. 552p lid 2 Sv dat de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen en digitale bestanden/gegevensdragers aan de (rechtshulp)officier van justitie ter beschikking stelt.
1.4
[Verdachte] c.s. en de officier van justitie dienen klaagschriften in ex art. 552a Sv.
1.5
De rechtbank behandelt de vordering in raadkamer van 12 mei en 9 en 27 september 2010. Op 27 september 2010 houdt zij de behandeling van de vordering aan. Zij verklaart het klaagschrift van de officier van justitie ongegrond (LJN BN9451). Op 11 oktober 2010 heropent en schorst zij het onderzoek naar de klaagschriften van [Verdachte] c.s. voor nadere selectie van de in beslag genomen voorwerpen en digitale bestanden/gegevensdragers door de rechter-commissaris (LJN BO1774, BO1775 en BO1777). [Verdachte] c.s. stellen cassatieberoep in tegen deze beschikkingen. De Hoge Raad verklaart hen daarin op 4 oktober 2011 niet-ontvankelijk (LJN BT2190, BT2191 en BT2192).
1.6
De rechter-commissaris maakt een selectie voor het Mauritiaanse en het Nederlandse onderzoek. Deze luiden gelijk, afgezien van digitale bestanden met itemnummers 002a-002d en 016a. Deze bevinden zich wel in de Nederlandse, maar niet in de Mauritiaanse selectie.
1.7
De rechtbank neemt kennis van het dossier en behandelt de vordering in raadkamer van 10 september 2012. De officier van justitie is gehoord en beperkt zijn vordering tot terbeschikkingstelling van alles wat zich bevindt in de map voor het Mauritiaanse rechtshulpverzoek. Namens [Verdachte], [werknemer 1] en [werknemer 2] zijn respectievelijk mr. G.J.K. Elsen en dr. mr. P.M. van Russen Groen, advocaten te 's-Gravenhage, mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, en mr. D.S. Schreuders, advocaat te Rotterdam gehoord. De klaagschriften zijn gelijktijdig behandeld.
2. Beoordeling
2.1
De rechtbank overweegt dat het verdragsrechtelijk en wettelijk kader het volgende is.
Art. 46 lid 3, 7, 17 en 21 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie: '3. De wederzijdse rechtshulp die moet worden verleend overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor elk van de volgende doeleinden: [...]; e. het verschaffen van [...] stukken van overtuiging; f. het verstrekken van originelen of gewaarmerkte afschriften van relevante documenten en dossiers, met inbegrip van bancaire, financiële, bedrijfs- of zakelijke dossiers; [...]. 7. Het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel zijn van toepassing op ingevolge dit artikel gedane verzoeken indien de betrokken Staten die partij zijn niet gebonden worden door een verdrag inzake wederzijdse rechtshulp. [...] 17. Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is [...]. 21. Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd: [...] d. indien het in strijd zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot wederzijdse rechtshulp om het verzoek te honoreren.'
Deze bepalingen treden op 14 december 2005 in werking voor Mauritius en op 30 november 2006 voor Nederland zonder hier relevante voorbehouden of verklaringen. Mauritius en Nederland zijn niet gebonden door een rechtshulpverdrag.
Art. 94 lid 1 Sv: 'Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen [...].'
Art. 138 Sv: 'Worden verstaan: onder beschikkingen de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen; onder rechterlijke beslissingen zowel de beschikkingen van een rechter als de uitspraken; [...].'
Art. 552d lid 2 Sv: 'Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.'
Art. 552k lid 1 Sv: 'Voor zover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.'
Art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv: 'Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven: [...] voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten ter zake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd.'
Art. 552o lid 3 Sv: 'Vatbaar voor inbeslagneming, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, zijn stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn, indien het feit in verband waarmede de rechtshulp is gevraagd, in Nederland was begaan en dat feit aanleiding kan geven tot uitlevering aan de verzoekende staat.'
Art. 552p lid 2-4 Sv: '2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. 3. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden, wordt het krachtens het vorige lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. 4. Het bepaalde bij en krachtens de artikelen [...] 552ca tot en met 552e is ten aanzien van het gestelde in het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing.'
Art. 557 lid 1 Sv: 'Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.'
2.2
[Verdachte] en [werknemer 2] hebben verzocht de behandeling van de vordering aan te houden totdat onherroepelijk is beslist op hun klachten. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank overweegt daartoe dat de klager/belanghebbende op grond van art. 552p lid 4 jo. 552d lid 2 Sv cassatieberoep kan instellen tegen haar beschikking. Het instellen van cassatieberoep heeft op grond van art. 557 lid 1 jo. 138 Sv schorsende werking. Aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven, wordt immers iedere betekenis ontnomen indien de stukken reeds voorafgaande daaraan aan de verzoekende Staat worden verstrekt. Derhalve mag dit niet gebeuren voordat op het verzochte verlof onherroepelijk is beslist (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, r.o. 3.6).
2.3
De officier van justitie vordert dat de rechtbank ex art. 552p lid 2 Sv ook verlof verleent tot terbeschikkingstelling van de processen-verbaal van de rechter-commissaris en de rijksrecherche en de beslaglijsten/overzichten, die zich bevinden in de map voor het Mauritiaanse rechtshulpverzoek. De rechtbank verklaart de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank overweegt daartoe dat deze documenten geen 'door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid' zijn. Terbeschikkingstelling daarvan is daarom niet aan het verlofvereiste onderworpen. In het licht hiervan behoeft het verweer dat [Verdachte] en [werknemer 2] terzake hebben gevoerd, naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking.
2.4
De rechtbank zal in het licht van hetgeen hiervoor in 1.7 en 2.3 is overwogen een beslissing geven over verlof tot terbeschikkingstelling van:
- -
documenten die zijn gegenereerd uit digitale bestanden en die met doorlopende nummers 001 tot en met 045 zijn opgenomen in het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012;
- -
bijlagen 5a tot en met 5d bij het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012;
- -
door de rechter-commissaris geselecteerde documenten die zich bevinden achter de respectieve beslaglijsten/overzichten geletterd A tot en met C als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [naam inspecteur] van 26 juni 2012.
2.5
[Verdachte] en [werknemer 2] hebben betoogd dat de vordering moet worden afgewezen omdat, '[a]ls de raadkamer het verzochte [de rechtbank verstaat: gevorderde] verlof thans zonder meer zou verlenen', dit zou betekenen dat aan Mauritius veel meer zou worden afgegeven dan waarom in het rechtshulpverzoek is verzocht, en dat '[z]o'n afgifte' geen juridische basis heeft. De vordering van de officier van justitie, zoals oorspronkelijk op schrift gesteld, is naar de mening van [Verdachte] en [werknemer 2] op geen enkele wijze beperkt. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen bespreking behoeft. De rechtbank overweegt daartoe dat, gegeven hetgeen hiervoor in 2.4 is overwogen, de situatie dat de raadkamer het gevorderde verlof zonder meer verleent, zich niet voordoet. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat - gelet op de feitelijke informatie in de (aanvullende) rechtshulpverzoeken - de hiervoor in 2.4 genoemde documenten kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen in de zin van art. 552o lid 3 jo. 94 lid 1 Sv (vgl. HR 12 juni 1984, NJ 1985, 173, r.o. 5.3.5).
2.6
De rechtbank is van oordeel dat de (aanvullende) rechtshulpverzoeken zijn gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit. De rechtbank overweegt daartoe dat zij zijn uitgegaan van de Attorney General van Mauritius.
2.7
De rechtbank is van oordeel dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid als bedoeld in art. 552o lid 3 Sv is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende staat, binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling dient te vallen. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. In dat geval kan worden gezegd dat een wettelijke bepaling is aan te wijzen op grond waarvan het materiële feit als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is gesteld (vgl. HR 22 september 2009, LJN BI7322, r.o. 3.3.3). Uit de (aanvullende) rechtshulpverzoeken blijkt dat de desbetreffende materiële, in Mauritius strafbare feiten, zakelijk weergegeven, actieve en passieve ambtelijke corruptie en witwassen betreffen. In de kern zien deze strafbaarstellingen op hetzelfde rechtsgoed als de desbetreffende Nederlandse strafbaarstellingen.
2.8
De rechtbank overweegt dat zij zich voorts heeft te richten naar het volgende toetsingskader. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag - hier het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie - aan dat verzoek ingevolge art. 552k lid 1 Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, r.o. 3.4).
2.9.1
[Verdachte] c.s. hebben betoogd dat art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv eraan in de weg staat gevolg te geven aan een rechtshulpverzoek. De rechtbank volgt [Verdachte] c.s. in dit verweer, in dier voege dat zij van oordeel is dat het verzoek niet kan worden ingewilligd voor zover het is gedaan ten behoeve van onderzoek naar [Verdachte] c.s. terzake het door een van hen een ambtenaar doen van een gift of belofte dan wel verlenen of aanbieden van een dienst, hetzij met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, hetzij ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, is gedaan of nagelaten. Evenmin kan het worden ingewilligd voor zover het zou worden gebruikt voor onderzoek naar hen terzake het door een van hen valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of opzettelijk gebruikmaken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel het afleveren of voorhanden hebben van zodanig geschrift, terwijl zij/hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik. De rechtbank is voorts van oordeel dat het verzoek (wel) kan worden ingewilligd voor zover het is gedaan ten behoeve van onderzoek naar [Verdachte] c.s. terzake andere feiten dan wel naar andere natuurlijke of rechtspersonen, genoemd in de (aanvullende) rechtshulpverzoeken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.9.2
Als de verdachte als bedoeld in art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv dient, voor zover hier van belang, te worden aangemerkt degene die in het rechtshulpverzoek als verdachte wordt aangemerkt (vgl. HR 25 november 2003, LJN AM2480, r.o. 4.5). De rechtbank verwerpt de opvatting van de officier van justitie, die er - kort gezegd - op neerkomt dat het Nederlandse onderzoek zich richt op Nederlandse subjecten en het Mauritiaanse onderzoek slechts op Mauritiaanse verdachten. De Attorney-General stelt in de (aanvullende) rechtshulpverzoeken, zakelijk weergegeven, weliswaar dat sprake is van verdenkingen tegen Mauritiaanse natuurlijke en rechtspersonen. In het (laatste) aanvullend rechtshulpverzoek van 11 mei 2009 staat bovendien dat het onderzoek en de vervolging zich in Mauritius in dit stadium richten op die met naam genoemde natuurlijke en rechtspersonen. Anderzijds staat daar eveneens dat Mauritius, afhankelijk van verder onderzoek in Mauritius en Nederland en eventuele overige juridische stappen die aan Nederlandse kant worden overwogen, zal beslissen of het onderzoek zich tevens zal richten op [werknemer 2], [werknemer 1] en [Verdachte]. Bovendien bestaat in Mauritius blijkens de (aanvullende) rechtshulpverzoeken ten aanzien van [werknemer 1], [werknemer 2] en [Verdachte] (ten minste) een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. De feitelijke informatie en de kwalificaties die daaraan worden verbonden hebben telkens ook betrekking op deze Nederlandse subjecten. Het rechtshulpverzoek van 20 augustus 2008 betreft onder meer de ontvangst van informatie '[v]oor onderzoeksdoeleinden' omtrent [werknemer 2], [werknemer 1] en [Verdachte] International B.V. en heeft tot doel 'het verkrijgen van bewijsmateriaal om de al beschikbare feiten en documenten te staven en te onderbouwen ter bevordering van de onderzoeken en om een rechtszaak aan te spannen tegen bovengenoemde [...] personen.' Het aanvullend rechtshulpverzoek van 28 augustus 2008 betreft aanvullende assistentie '[v]oor onderzoeksdoeleinden' omtrent onder meer een mogelijke overboeking door [Verdachte] International B.V. Het aanvullend rechtshulpverzoek van 24 september 2008 betreft aanvullende assistentie '[v]oor onderzoeksdoeleinden' omtrent onder meer een mogelijke overboeking door [Verdachte] International B.V. en/of Maatschappij [Verdachte] B.V. waarnaar wordt gerefereerd in een fax met het briefhoofd van [Verdachte] International B.V., ondertekend door [werknemer 1], terwijl de gestelde Mauritiaanse ontvangers voorlopig zijn aangeklaagd. In het laatste aanvullende rechtshulpverzoek van 11 mei 2009 staat ten slotte: 'Wat betreft [Verdachte] International B.V. en [werknemer 2], zij worden verdacht van het plegen van strafbare feiten onder paragraaf 5 van de Wet Preventie van Corruptie' en wordt [werknemer 1] geduid als 'waarschijnlijke verdachte'.
2.9.3
De rechtbank stelt zich vervolgens de vraag of art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv eraan in de weg staat gevolg te geven aan een rechtshulpverzoek. In het bijzonder, indien een (aanvullend) rechtshulpverzoek 'is gedaan' op momenten (die hiervoor in 1.1 staan weergegeven) waarop de verdachte in Nederland nog niet 'wordt vervolgd', terwijl zulks op dit moment wel het geval is (vgl. hetgeen hiervoor is weergegeven in 1.2). De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en acht voor de beoordeling of het in art. 552p lid 2 Sv bedoelde verlof wordt geweigerd omdat zich een belemmering van wezenlijke aard voordoet, die voortvloeit uit art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv, bepalend of en in hoeverre het verzoek om rechtshulp is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar een feit ter zake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd op het moment van beantwoording van de verlofvraag. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de ratio en de systematiek van het recht, zoals van een en ander blijkt uit de historie daarvan. Uit de wetsgeschiedenis van art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv, welke bepaling luidt overeenkomstig het wetsvoorstel, volgt immers als ratio het verbieden van het geven van gevolg aan rechtshulpverzoeken indien sprake is van dubbele vervolging. Het gaat, aldus de regering, in iets meer globale vorm in hoofdzaak om dezelfde beperking als in art. 9 van de Uitleveringswet (Kamerstukken II 1964/65, 8054, nr. 5, p. 22-23). Dit artikel verbiedt uitlevering van de opgeëiste persoon voor een feit ter zake waarvan ten tijde van de beslissing op het verzoek tot uitlevering een strafvervolging in Nederland tegen hem gaande is. Dit is, aldus de regering in de toelichting op het dienovereenkomstig luidende wetsvoorstel, materieel dezelfde (verplichte) weigeringsgrond als in art. 7 van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen België, Luxemburg en Nederland, en art. 8 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (Kamerstukken II 1964/65, 8054, nr. 3, p. 12). Eerstgenoemd artikel betreft het geval dat de opgeëiste persoon door de aangezochte Staat wordt vervolgd ter zake van de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht. Deze bepaling wordt in het gemeenschappelijk commentaar van de regeringen niet toegelicht; wel staat vermeld dat de regeringen in beginsel aansluiting zoeken bij de Europese overeenkomsten aangaande uitlevering en rechtshulp, en dat slechts verdergaande bepalingen worden toegelicht (Trb. 1964, 108, p. 5). Laatstgenoemd artikel, nota bene uit één van deze overeenkomsten, betreft het geval dat de opgeëiste persoon wordt vervolgd ter zake van het feit of de feiten waarvoor uitlevering is verzocht. Uit de memorie van toelichting op de gezamenlijke goedkeuringswet van het EUV en het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken volgt dat ook een beroep kan worden gedaan op art. 8 EUV, indien de vervolging is begonnen nadat het uitleveringsverzoek reeds is gedaan, alsmede dat het woord 'vervolgd' in art. 8 EUV in ruime zin moet worden opgevat. Uit deze memorie van toelichting volgt voorts in verband met art. 2 ERV dat art. 552l Sv verplichte weigeringsgronden bevat die zijn ontleend aan wezenlijke belangen van de verdachte, waarbij het in het eerste lid onder c gaat om gelijktijdige vervolging ter zake van het feit in Nederland en dat ter zake geen bezwaar meer bestaat indien aanleiding wordt gevonden van verdere vervolging in Nederland af te zien. Voorts staat nog vermeld dat deze weigeringsgrond voorkomt in art. 22 lid 2 onder b BURV (Kamerstukken II 1964/65, 8054, nr. 7, p. 29 en 31). Laatstgenoemd artikel betreft het geval dat de betrokken persoon voor dezelfde feiten reeds wordt vervolgd, welke bepaling - vgl. hetgeen hiervoor is overwogen bij art. 7 BURV - in het gemeenschappelijk commentaar niet nader wordt toegelicht (Trb. 1964, 108, p. 10).
2.9.4
Gegeven de in raadkamer door de officier van justitie gedane mededeling dat sprake is van een Nederlands onderzoek dat zich richt op Nederlandse subjecten en de hiervoor onder 1.2 en 1.3 weergegeven onderzoekshandelingen, worden [Verdachte] c.s. op dit moment vervolgd - in de zin van art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv - ter zake van verdenking van art. 177 lid 1, 177a en 225 lid 1 en/of 2 Sr. Aldus is uit het dossier en het onderzoek in raadkamer in verband met [Verdachte] c.s. gebleken van een belemmering van wezenlijke aard, die voortvloeit uit de wet, te weten art. 552l lid 1 aanhef en onder c Sv (jo. art. 46 lid 21 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie), voor zover het verzoek is gedaan of het materiaal zou worden gebruikt ten behoeve van een onderzoek naar overtreding door hen van de materiële inhoud van die strafbepalingen.
2.9.5
Voor het overige overweegt de rechtbank dat haar uit het dossier noch uit het onderzoek in raadkamer is gebleken van belemmeringen van wezenlijke aard, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel dat door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
2.10
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie, voor zover in raadkamer beperkt en voor zover ontvankelijk, voor het overige dient te worden toegewezen.
2.11
De rechtbank overweegt dat uit het dossier aannemelijk wordt dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging [Verdachte] en [werknemer 1] in Nederland verblijf houden en dat de rechthebbende op de in beslag genomen stukken van overtuiging [werknemer 2] niet in Nederland verblijf houdt. Nu het de rechtbank op basis van het dossier noch uit het onderzoek in raadkamer duidelijk is geworden in hoeverre het hier (mede) originele stukken betreft, zal de rechtbank het in art. 552p lid 3 Sv voorgeschreven voorbehoud ten aanzien van [Verdachte] en [werknemer 1] voorwaardelijk maken.
3. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op de processen-verbaal van de rechter-commissaris en van de rijksrecherche alsmede beslaglijsten/overzichten geletterd A tot en met C als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [naam inspecteur] van 26 juni 2012, die zich bevinden in de map ten behoeve van het Mauritiaanse rechtshulpverzoek;
- -
wijst het door de officier van justitie gevorderde verlof voor het overige ten dele toe en ten dele af, in dier voege dat de in de vordering bedoelde, door de rechter-commissaris in beslag genomen en ten behoeve van het Mauritiaanse rechtshulpverzoek geselecteerde stukken van overtuiging, zijnde:
- -
documenten die zijn gegenereerd uit digitale bestanden en die met doorlopende nummers 001 tot en met 045 zijn opgenomen in het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012;
- -
bijlagen 5a tot en met 5d bij dat proces-verbaal;
- -
documenten die zich bevinden achter de respectieve beslaglijsten/overzichten geletterd A tot en met C als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [naam inspecteur] van 26 juni 2012;
en die zich bevinden in de map ten behoeve van het Mauritiaanse rechtshulpverzoek, aan de officier van justitie ter beschikking kunnen worden gesteld, opdat hij die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten, met dien verstande echter dat deze niet mogen worden overgedragen voor (eventueel) onderzoek naar [Verdachte], [werknemer 1] of [werknemer 2] ter zake het door een van hen
- -
een ambtenaar doen van een gift of belofte dan wel verlenen of aanbieden van een dienst, hetzij met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, hetzij ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, is gedaan of nagelaten;
- -
valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of opzettelijk gebruikmaken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel het afleveren of voorhanden hebben van zodanig geschrift, terwijl zij/hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
- -
verleent dit verlof onder het voorbehoud dat bij de afgifte hiervan aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken, voor zover het gaat om originele stukken waarop [Verdachte] en/of [werknemer 1] rechthebbende is, worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Deze beschikking is in raadkamer gegeven door mr. P. Joele, voorzitter, mr. M.A. Waals en mr. F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2012.
Mrs. Waals en Van Laanen zijn wegens afwezigheid niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.