Rb. Groningen, 06-08-2004, nr. 73636KGZA04-254
ECLI:NL:RBGRO:2004:AQ6501
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
06-08-2004
- Zaaknummer
73636KGZA04-254
- LJN
AQ6501
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Medezeggenschapsrecht
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Collectief arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2004:AQ6501, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 06‑08‑2004; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Gedaagde stelt dat zij een 40-urige werkweek mag aanhouden omdat haar werknemers er geheel vrijwillig mee instemmen dat zij tegen gelijk loon langer moeten werken dan de CAO bepaalt. Overeenkomstig de eis van de vakbonden veroordeelt de rechtbank gedaagde om de CAO na te leven omdat daarvan niet ten nadele van werknemers mag worden afgeweken. Het aanvaarden van de mogelijkheid dat door een werknemer ‘vrijwillig’ afstand kan worden gedaan van rechten uit een CAO, legt de bijl aan de wortel van de CAO als instrument. Deze beslissing van de rechtbank houdt geen oordeel in over de aanvaardbaarheid van een 40-urige werkweek in het algemeen; in dit kort geding is slechts aan de orde of ten nadele van een werknemer van een geldende CAO mag worden afgeweken.
RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 73636 KG ZA
Datum uitspraak: 6 augustus 2004
V O N N I S
in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CNV DIENSTENBOND ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hoofddorp,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV KUNST, INFORMATIE en MEDIA (FNV KIEM),
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisers,
hierna te noemen de bonden,
procureur mr. A.M. Boogaart
advocaat mr. A. Schellart te Utrecht,
en
de besloten vennootschap SMEAD EUROPE B.V.,
statutair gevestigd te Hoogezand-Sappemeer en kantoorhoudende te (9601 MD) Hoogezand aan de Techniekweg 1,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. van der Wal te Leeuwarden.
PROCESVERLOOP
De bonden hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
* gedaagde te verbieden binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar werknemers binnen de vestigingen Hoogezand en Reuver meer arbeidsuren te doen verrichten dan de normaal gemiddelde arbeidsduur conform de CAO Grafimedia behoudens voorzover dat geschiedt met inachtneming van de bepalingen van die CAO met betrekking tot flexibele uren en meeruren, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- aan elk van de bonden voor elke overtreding van dit verbod, per dag verschuldigd aan elk van de bonden afzonderlijk indien gedaagde na betekening van het vonnis voormeld verbod overtreedt;
* gedaagde te veroordelen tot betaling van een voorschot op de aan de bonden toekomende schadevergoeding van € 10.000,--;
* gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 3 augustus 2004, heeft het CNV zich ter zitting zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [A.] en de FNV door [B.], vergezeld van mr. Schellart.
Gedaagde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar directeur [naam directeur], vergezeld van mr. Van der Wal.
De bonden hebben conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft -eveneens onder overlegging van producties- verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd de bonden hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van de bonden in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 6 augustus 2004.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten:
a) Gedaagde is een in Hoogezand (en in Coevorden) gevestigde onderneming die zich met name bezighoudt met het vervaardigen van ordners met een metalen mechanisme, opbergmappen en hangmappen.
b) Gedaagde is enig aandeelhoudster en bestuurster van Smead Injection Moulding B.V. te Reuver.
Laatstgenoemde is een onderneming die zich blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bezighoudt met het fabriceren en doen fabriceren van/en de handel in opbergsystemen voor kantoren, archieven en magazijnen, stapelbare briefhouders, stapeldozen, opbergmappen en hangmappen.
c) In juli 2003 is tot stand gekomen de Collectieve Arbeidsovereenkomst Grafimedia (hierna: de CAO), welke een geldigheidsduur heeft van 1 februari 2003 tot 31 januari 2005, alsmede de CAO Grafisch Bedrijf, welke binnen het kader van eerstgemelde CAO enkele bepalingen heeft voor de sector Grafisch Bedrijf binnen de CAO Grafimedia.
Bij besluit van 28 september 2003, gepubliceerd in de Staatscourant van 24 september 2003 nummer 184, zijn beide CAO's algemeen bindend verklaard.
d) Artikel 1.1. van de CAO Grafimedia behelst de werkingssfeerbepaling. Daarin wordt vooropgesteld dat de CAO van toepassing is op het grafimedia-bedrijf. Daartoe behoren - kort gezegd - met name ondernemingen die zich bezig houden met vermenigvuldiging en verspreiding van teksten en/of afbeeldingen. Tot het grafimedia-bedrijf behoort in ieder geval, aldus genoemde bepaling, het (Grafisch) Nabewerkingsbedijf. Daaromtrent bepaalt de CAO vervolgens:
"1.1.7 (Grafische) Nawerkingsbedrijven
a. Tot het (grafische) Nawerkingsbedrijf behoren ondernemingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productielijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
- het Boekbindbedrijf;
(.....)
- het Papierwarenbedrijf;
(.....)
- het Enveloppenbedrijf;
(.....)
b. Tot het (grafische) Nawerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaatsvinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in sub a van dit artikel, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter vervaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde sub c. in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda's, notitieblocs, onderleggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof en andere stoffen.
(.....)
c. Niet tot het (grafische) Nawerkingsbedrijf worden geacht te behoren ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaamheden plaatsvinden: het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen vervaardigt als overigens genoemd
sub a. en b. in dit artikel;
(.....)."
e) Ingevolge artikel 6.2 van de CAO geldt als arbeidsduur een gemiddelde van 36 uur per week. De CAO staat het toe dat werknemers meer dan 36 uur in een bepaalde periode werken, doch dat behoort te geschieden ofwel in de vorm van flexibele uren waarbij binnen een bepaald tijdvak de méér gewerkte uren weer in tijd worden gecompenseerd, ofwel in de vorm van opgedragen meeruren (overuren) die vergoed worden met een overwerkvergoeding.
f) De medewerkers van de vestigingen te Hoogezand en Reuver hebben door gedaagde een enquête op naam voorgelegd gekregen, waarin hen gevraagd werd of zij in verband met de slechte bedrijfsresultaten instemden met het voorstel van de directie om de arbeidsduur te verlengen van 36 uur tot 40 uur per week, zonder enige vorm van compensatie. De werknemers te Hoogezand en Reuver hebben in meerderheid ingestemd met het voorstel van de directie. De werknemers van de vestiging te Coevorden hebben een soortgelijk vragenformulier voorgelegd gekregen; zij hebben in meerderheid tegen het voorstel gestemd.
g) De Ondernemingsraad van gedaagde heeft bij brief d.d. 1 juli 2004 de directie onder meer het volgende -voor zover hier van belang- laten weten:
"Wij erkennen de ernst van de situatie waarin het bedrijf verkeert en wij zien de noodzaak ervan in om maatregelen te nemen en de Ondernemingsraad wil de Directie hierin ondersteunen.
(....)
Wel stelt de Ondernemingsraad hierbij de volgende voorwaarden:
- De afspraken zoals deze zijn vastgelegd in de Grafimedia CAO blijven gehandhaafd. Formeel blijft de arbeidstijd 36 per week. De Ondernemingsraad ziet de vier uren extra per week als een persoonlijke investering met een tijdelijk karakter totdat het bedrijfsresultaat weer verbetert.
- Het uurloon op de salarisstrook blijft ongewijzigd.
- Het mag geen consequenties hebben voor pensioenrechten, ziekte, WW, WAO."
h) Per 1 augustus 2004 zijn de werknemers van de vestigingen in Hoogezand en Reuver 40 uur per week gaan werken zonder dat daar enige extra beloning tegenover is komen te staan.
2. Geschilpunten en beoordeling daarvan:
2.1 Toepasselijkheid van de CAO
De bonden hebben hun vordering gebaseerd op de stelling dat volgens de werkingssfeerbepaling de CAO voor gedaagde geldt, zodat zij gehouden is de bepalingen daarvan na te leven.
Gedaagde heeft weersproken dat de CAO op haar van toepassing is omdat de vestiging te Hoogezand zich hoofdzakelijk bezig houdt met activiteiten waarop de CAO niet ziet. In Hoogezand worden -naast ordners- hangmappen en dossiermappen vervaardigd, zodat volgens gedaagde sprake is van een onderneming die valt onder de uitzondering van art. 1.1.7 onder (c): de ordners worden vervaardigd in een onderneming die in hoofdzaak kartonnageproducten, zijnde niet-grafische producten, vervaardigt.
De voorzieningenrechter beoordeelt dit onderdeel van het geschil als volgt.
Bij de uitleg van een CAO komt het aan op de betekenis die uit een CAO-bepaling naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen; ook de werkingssfeerbepaling van art. 1.1 CAO moet naar objectieve maatstaven worden uitgelegd.
In het licht hiervan dient uit art. 1.1 te worden afgeleid dat de CAO van toepassing is op het bedrijf van gedaagde te Hoogezand. De hoofdbezigheid van de vestiging aldaar is het vervaardigen van hangmappen, mappen en ordners, welke laatste bestaan uit één stuk basismateriaal (karton) voorzien van een ordnermechanisme. Nu gesteld noch gebleken is dat de hangmappen, mappen en ordners niet bedrukt zijn met tekst en/of afbeeldingen, is er reden om de bewerkte producten aan te merken als grafische producten en (derhalve) om gedaagde voorshands te kwalificeren als een grafisch nabewerkingsbedrijf. Hierbij wordt bedacht dat de ordners niet worden vervaardigd in een onderneming die in hoofdzaak iets anders vervaardigt dan grafische artikelen; van belang in dit verband is dat 'mappen' als relevant (grafisch) product expliciet worden genoemd in art. 1.1.7 sub (b).
Er is te meer reden de CAO voorshands toepasselijk te achten waar gedaagde zélf in een lengte van jaren zich kennelijk heeft beschouwd als een grafisch nabewerkingsbedrijf (zij was immers zij tot voor kort lid van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen) en zij die toepasselijkheid in het overleg met haar Ondernemingsraad kennelijk ook steeds tot uitgangspunt heeft genomen.
2.2. Vrijwilligheid en nietigheid
Uit de CAO volgt dat het doen verrichten van arbeid gedurende meer uren dan gemiddeld 36 uur per week niet is toegestaan. Gedaagde heeft aangevoerd dat de werknemers hebben ingestemd met invoering voor onbepaalde tijd van een werkweek van 40 uur. Deze stelling laat zich aldus vertalen dat tussen gedaagde en haar werknemers in de individuele arbeidsovereenkomsten als bijzonder beding is opgenomen dat de werkweek geen 36 uur maar 40 uur bedraagt. Volgens art. 3 AVV (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten) is elk beding tussen de werkgever en de werknemer dat strijdig is met algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een CAO nietig; in plaats van zodanig beding geldt de verbindend verklaarde bepaling.
Deze nietigheid ligt aan de vordering van de bonden ten grondslag. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat de afspraken met de werknemers "op puur vrijwillige basis" zijn gemaakt. De werknemers hebben een enquêteformulier ingevuld en wat betreft de vestiging Hoogezand is door 80% van hen de bereidheid uitgesproken om zonder enige vorm van compensatie gedurende 40 uur per week te gaan werken, aldus gedaagde. In dit verband heeft gedaagde gesteld dat de werknemers en ook de Ondernemingsraad onderkennen dat een verlaging van de personeelskosten onvermijdelijk is, wil gelet op de slechte bedrijfsresultaten de werkgelegenheid kunnen worden behouden.
De bonden hebben vraagtekens geplaatst bij de 'vrijwilligheid' en hebben overigens weersproken dat ten nadele van een werknemer met wederzijds goedvinden van de CAO mag worden afgeweken.
De voorzieningenrechter beoordeelt dit onderdeel van het geschil als volgt.
Niet weersproken is dat de invoering van de 40-urige werkweek een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers inhoudt. Zelfs indien het zo zou zijn dat alle werknemers van gedaagde desgevraagd hiermee hebben ingestemd, dan nog mocht gedaagde niet overgaan tot verlenging van de arbeidstijd. Elke afwijking van de CAO die een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden inhoudt, is namelijk niet toegestaan. Dit vloeit voort uit het wezen van een algemeen verbindend-verklaring: de vaststelling van het arbeidsvoorwaardenpakket is gedurende de looptijd van de CAO voor wat betreft verslechteringen (voor verbeteringen ligt dat anders) ontrokken aan de individuele partijen bij de arbeidsovereenkomst (werkgever en werknemer). Een algemeen verbindend verklaarde CAO heeft het karakter van een wet in die zin dat zij normen geeft die automatisch en onontkoombaar doorwerken in de individuele arbeidsovereenkomsten die aan haar onderworpen zijn. De bescherming van werknemers dwingt tot het strikt handhaven van deze regel: gelet op de ongelijke posities is op bedrijfsniveau de werknemer immers veelal niet als een serieuze onderhandelingspartner aan te merken. Er kan bezwaarlijk per werknemer of groep van werknemers onderzocht worden of in volle vrijheid -zonder misbruik van omstandigheden- een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden is overeengekomen. Daarom moet de nietigheid van afwijkende afspraken waarvan art. 3 AVV spreekt, ruim worden genomen: in beginsel altijd en overal.
Gedaagde heeft een arrest van de Hoge Raad uit 1997 (19 december 1997, NJ 1998, 403, CNV tegen Pennwalt) aangehaald ter onderbouwing van haar verweer. Hoewel de Hoge Raad in bedoelde zaak heeft aangegeven dat de betreffende vakbond slechts nakoming van de CAO kon verlangen voor zover een werknemer ook zelf aanspraak wenste te maken op een bepaald uit de CAO voortvloeiend voordeel, kan hieruit toch niet de conclusie getrokken worden dat als algemene eis geldt dat een vordering van de bond tot nakoming van een (algemeen verbindend verklaarde) CAO de instemming van de betreffende werknemer(s) behoeft. Het arrest uit 1997 betrof een zeer specifieke situatie (van in een ver verleden zonder overleg vastgestelde snipperdagen). De Hoge Raad kan niet geacht worden in dat arrest mede het oog te hebben gehad op een geval zoals zich dat nu voordoet; het aanvaarden van de mogelijkheid van het door een werknemer vrijwillig afstand doen van rechten die uit een CAO voortvloeien legt immers de bijl aan de wortel van het algemeen als waardevol beschouwde collectieve arbeidsrecht, althans aan de CAO als instrument.
De enige uitzondering die wellicht kan worden aanvaard, is dat een tussen partijen krachtens CAO geldende regel buiten toepassing wordt gelaten omdat het beroep op die regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid "onaanvaardbaar" is (vergelijk Hoge Raad 8 februari 2002, NJ 2002, 284, Poelstra tegen Bettman), maar zulke onaanvaardbaarheid is in het onderhavige geval gesteld noch gebleken.
De vordering van de bonden om gedaagde te veroordelen terug te keren naar de 36-urige werkweek is, gelet op het vorenstaande, toewijsbaar.
De voorzieningenrechter hecht er aan uit te spreken dat deze beslissing geen oordeel inhoudt over de algemene aanvaardbaarheid of wenselijkheid van een kortere of langere werkweek. Dit vonnis geeft slechts aan dat deze werkgeefster niet de vrijheid heeft de arbeidstijd te verlengen omdat en zo lang de toepasselijke CAO haar een 36-urige werkweek voorschrijft. Het antwoord op de vraag of in een bedrijfstak of in een bepaald bedrijf de wekelijkse arbeidsduur dient te worden veranderd, is in dit kort geding niet aan de orde; dat antwoord zal eerst en vooral moeten worden geformuleerd in een samenspraak tussen de sociale partners.
2.3 De vestiging te Reuver
Gevorderd is dat het gedaagde verboden wordt ook binnen de vestiging te Reuver meer arbeidsuren te verrichten dan de CAO toestaat. De bonden hebben hiertoe aangevoerd dat gedaagde als enig aandeelhouder/directeur volledige zeggenschap heeft over de onderneming te Reuver.
Gedaagde heeft aangevoerd dat zij daartoe niet veroordeeld kan worden omdat de vestiging te Reuver wordt gedreven door een afzonderlijke vennootschap en in die vestiging artikelen worden vervaardigd die weinig tot niets met de grafische bedrijfstak van doen hebben.
De voorzieningenrechter beoordeelt dit onderdeel van het geschil als volgt.
Hoewel Smead Injection Moulding BV te Reuver een afzonderlijke rechtspersoon is, worden de drie Nederlandse vestigingen -zo is in dit geding gebleken- als één onderneming geëxploiteerd.
Gesteld noch gebleken is dat in de gezamenlijkheid van de drie vestigingen van deze éne onderneming niet "in overwegende mate" grafische producten tot eindproduct worden bewerkt in de zin van art. 1.1.7 onder (a) van de CAO.
Gelet hierop moet voorshands worden aangenomen dat de CAO óók toepasselijk is op de vestiging te Reuver.
Gedaagde kan worden veroordeeld om ook in Reuver de CAO te eerbiedigen omdat zij als enig aandeelhouder/directeur volledige zeggenschap heeft over genoemde vestiging.
Redenen van proceseconomie indiceren mede deze beslissing.
2.4 Schadevergoeding
De bonden hebben het door hen gevorderde bedrag van € 10.000,- aangemerkt als een redelijk voorschot op de schade. Die schade bestaat uit verlies aan vertrouwen en prestige bij haar leden en derden, nu zij ondanks alle inspanningen gedaagde nog niet heeft kunnen brengen tot het naleven van de CAO; die schade bestaat bovendien uit tijd die besteed is aan deze zaak, mede door de in de arbeidsmarkt door het handelen van gedaagde veroorzaakte onrust.
Gedaagde heeft weersproken dat aan de bonden een voorschot op een schadevergoeding kan worden toegekend. De gestelde schade is niet onderbouwd, er is geen spoedeisend belang en indien de bonden deze zaak winnen is hun positie juist verstevigd in plaats van geschaad. Bovendien, aldus gedaagde, moet schade die bestaat uit kosten om voorafgaande aan deze procedure haar tot naleving van de CAO te bewegen worden gerekend tot de kosten waarvoor een proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Tot slot is de gestelde schade bovenmatig hoog en derhalve niet in overeenstemming met de "billijkheid" die art. 3 lid 4 AVV als norm stelt.
De voorzieningenrechter beoordeelt dit onderdeel van het geschil als volgt.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de bonden schade hebben geleden. Nu gedaagde op een in het oog springende wijze in strijd heeft gehandeld met haar verplichting de CAO correct na te leven, heeft zij de bonden genoodzaakt daartegen op te treden. De aard van het belang van de bonden -te weten: nakoming van de CAO- brengt mee dat een inbreuk hiervan door gedaagde schade aan de bonden kan toebrengen. Onvoldoende weersproken is dat de bonden aan gezag hebben ingeboet en dat de bonden aan de kwestie veel tijd hebben besteed. De rechtbank acht toekenning van een voorschot als gevorderd in overeenstemming met de billijkheid. In verband met de weersproken spoedeisendheid wordt overwogen dat het niet ongebruikelijk is in om korte gedingen waarbij de naleving van een CAO op het spel staat, een voorschot aan bonden toe te kennen.
2.5 Conclusie en kosten
Gelet op al het voorgaande ligt de vordering voor toewijzing gereed zoals hierna in het dictum aangegeven.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient gedaagde te worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. verbiedt gedaagde binnen twee dagen na betekening van dit vonnis haar werknemers binnen de vestigingen Hoogezand en Reuver meer arbeidsuren te doen verrichten dan de normaal gemiddelde arbeidsduur conform de CAO Grafimedia behoudens voorzover dat geschiedt met inachtneming van de bepalingen van die CAO met betrekking tot flexibele uren en meeruren;
2. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eisers van een dwangsom groot € 5.000,-- (vijfduizend euro) aan elk van de bonden afzonderlijk voor iedere dag dat niet aan voormelde veroordeling wordt voldaan, met dien verstande dat maximaal € 100.000,-- (honderdduizend euro) per bond aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden;
3. veroordeelt gedaagde tot betaling van een voorschot op de aan de bonden toekomende schadevergoeding van een bedrag van € 10.000,-- (zegge: tienduizend euro);
4. veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bonden begroot op € 371,78 aan verschotten en op € 703,-- aan salaris van de procureur;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.