Er is overigens geen afgifte gevraagd van de auto en de usb-stick.
HR, 13-07-2010, nr. 08/04839 B
ECLI:NL:HR:2010:BM4095
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2010
- Zaaknummer
08/04839 B
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM4095
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM4095, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4095
ECLI:NL:HR:2010:BM4095, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4095
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑01‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2013/322 met annotatie van A.I.M. van Mierlo
JOR 2010/327
NbSr 2010/333
Conclusie 13‑07‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
K.C. Mensink in hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1]
1.
De Rechtbank te Haarlem heeft het beklag strekkende tot opheffing van het daarop gelegde beslag en afgifte aan klager van de in de beschikking omschreven in beslag genomen voorwerpen (een geldbedrag, een laptop, een gsm en diverse administratieve bescheiden) ongegrond verklaard.
2.
Namens de klager heeft mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Beide middelen komen op tegen het oordeel van de Rechtbank dat de Officier van Justitie voorwerpen in beslag kan nemen onder een verdachte die op dat moment in staat van faillissement verkeert en dat art. 33 Faillissementswet niet in de weg zou staan aan strafvorderlijke beslaglegging op tot het faillissement behorende voorwerpen en gelden, en dat dit beslag slechts beheerst zou worden door de regels van het Wetboek van Strafvordering.
4.
De Rechtbank te Amsterdam heeft op 27 maart 2007 [betrokkene 1], verdachte in de onderliggende strafzaak, failliet verklaard en klager als curator aangesteld. Op 5 juli 2008 wordt [betrokkene 1] aangehouden op Schiphol op verdenking van witwassen. Onder hem worden 86.010 euro, een laptop, een gsm, een usb-stick, administratieve bescheiden en een auto in beslag genomen.1. Blijkens het zich onder de stukken bevindende politieproces-verbaal strekt de inbeslagname (in eerste instantie) tot nader onderzoek van het inbeslaggenomene en voor wat betreft het geldbedrag, tot onderzoek naar de herkomst daarvan.
5.
Klager, de curator, dient een klaagschrift in strekkende tot opheffing van het beslag en tot afgifte aan hem van het in beslag genomen geldbedrag en de laptop, de gsm, en diverse administratieve bescheiden. Tijdens de behandeling in raadkamer op 11 september 2007 is ook [betrokkene 1] als belanghebbende aanwezig.
6.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer hebben klager, belanghebbende respectievelijk de Officier van Justitie daar het volgende aangevoerd:
‘Klager, in raadkamer ondervraagd, verklaart — zakelijk weergegeven — als volgt:
Het in beslaggenomen geldbedrag en overige goederen en administratieve bescheiden zijn eigendom van [betrokkene 1]. De helft van het geldbedrag is bij [betrokkene 1] aangetroffen en de andere helft bij zijn vriendin, [betrokkene 2]. Deze vriendin heeft verklaard dat zij het geld heeft gekregen van [betrokkene 1]. De rechtbank te Amsterdam heeft op 27 maart 2007 het faillissement van [betrokkene 1] uitgesproken. Ik ben belast met het beheer van de eigendommen van [betrokkene 1]. De goederen vallen onder het algemene faillissementsbeslag en op grond van artikel 33 van de Faillissementswet is strafvorderlijk beslag niet mogelijk. De officier van justitie kan zich, net als een ander, bij mij melden als crediteur. De officier van justitie stelt dat het onderzoek nog in gang is, maar dat staat niet in de weg om mij het geldbedrag en de overige stukken te doen toekomen. Een eventuele tussenoplossing is om het geld te storten op een bankrekening.
[Betrokkene 1], belanghebbende, verklaart — zakelijk weergegeven — als volgt:
Ik ben bestuurder van [A]. Het in beslaggenomen geldbedrag en andere zaken moeten terug naar de rechtmatige eigenaar. De crediteuren willen geld terug. Ik ben ook aandeelhouder van [A]. Als het geld terug is bij [A] wil ik overleggen met de curator hoe daarmee om te gaan.
De officier van justitie voert — zakelijk weergegeven — als volgt het woord:
Het bezwaarschrift dient ongegrond te worden verklaard. De inbeslagname dient gehandhaafd te worden gelet op het strafvorderlijk belang. Er is onderzoek gaande naar het geldbedrag en de overige goederen en hieruit kan een mogelijke verbeurdverklaring volgen. Een verbeurdverklaring is een straf en het in staat van faillissement verkeren van verdachte staat dit op zichzelf niet in de weg.’
7.
In haar beschikking heeft de Rechtbank het volgende overwogen en beslist:
‘2. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoeld beslag op 5 juli 2008, gelet op de voorwaarden die strafvordering daaraan stelt, op rechtmatige wijze onder verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Klager heeft er onder meer op gewezen, dat het in beslaggenomen geldbedrag en overige goederen en administratieve bescheiden eigendom zijn van [betrokkene 1]. De rechtbank Amsterdam heeft op 27 maart 2007 het faillissement van [betrokkene 1] uitgesproken. Klager is als curator belast met het beheer van de eigendommen van [betrokkene 1]. Volgens klager vallen de goederen onder het algemene faillissementsbeslag en is op grond van artikel 33 van de Faillissementswet strafvorderlijk beslag niet mogelijk.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De inbeslagname dient gehandhaafd te worden gelet op het strafvorderlijk belang. Er is onderzoek gaande naar het geld en de overige goederen en hieruit kan een mogelijke verbeurdverklaring volgen. Een verbeurdverklaring is een straf en het in staat van faillissement verkeren van verdachte staat dit op zichzelf niet in de weg.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Op 5 juli 2008 zijn op Schiphol [betrokkene 1] en diens vriendin, [betrokkene 2], aangehouden. [Betrokkene 1] bleek te willen reizen met een valse identiteitkaart. Bij zowel [betrokkene 1] als bij zijn vriendin [betrokkene 2] is een grote hoeveelheid geld in contanten aangetroffen. [Betrokkene 2] heeft verklaard dat het geld dat bij haar is aangetroffen aan [betrokkene 1] toebehoort. Gelet op deze omstandigheden is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat het geld en de overige goederen verbeurd zullen worden verklaard. Het belang van strafvordering is aldus nog steeds aanwezig.
Aan het bovenstaande staat niet in de weg het bepaalde in artikel 33 van de Faillissementswet. De ratio van dat artikel is immers dat schuldeisers niet buiten de verdeling van de boedel hun vordering op vermogensbestanddelen van de failliet kunnen verhalen.
Strafvorderlijk beslag dient andere doelen dan het verhalen van een vordering en valt dus buiten de reikwijdte van genoemd artikel. Een zodanig beslag vangt aan en eindigt volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering, waaraan in casu is getoetst.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.’
8.
Als uitgangspunt bij de beoordeling van de middelen neem ik het oordeel van de Rechtbank dat de curator inderdaad kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van eerste lid van artikel 552a Sv. Die benadering sluit aan bij een beslissing van de Hoge Raad uit 1996.2. Het betrof daar de vraag of een faillissementscurator belanghebbende kan zijn in de zin van artikel 552b Sv. In overweging 6.5 oordeelt de Hoge Raad: ‘Aldus kan van de curator, als gevolg van de hem bij wet opgedragen taak tot beheer en vereffening van de failliete boedel, worden gezegd dat deze als belanghebbende in de zin van 552 Sv kan worden aangemerkt.’ Dat argument gaat evenzeer op in het kader van artikel 552a Sv. Ik wijs er op dat in de literatuur wel twijfel is geuit. Voor die twijfel geeft Keulen3. twee redenen: (1) de curator legt in zo'n geval eigendomsvragen voor en past minder bij het karakter van de beklagprocedure waarin niet ten volle wordt getoetst; (2) de curator claimt niet zozeer teruggave van het voorwerp, maar hij vraagt om feitelijke afgifte die wordt gerechtvaardigd door het vervallen van het beslag tengevolge van faillietverklaring. Als ik Keulen goed begrijp, komt hij ondanks deze bezwaren tot de slotsom dat de curator als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv kan worden aangemerkt.
9.
In de literatuur wordt, voor zover ik heb geconstateerd, algemeen de opvatting verdedigd dat het strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv, het beslag dat dient voor de waarheidsvinding of de verbeurdverklaring, niet vervalt door faillissement, omdat het belang van strafvordering zich daartegen verzet.4. En een beslag ex art. 94 Sv zou ook niet strekken tot verhaal. Het strafvorderlijk conservatoir beslag van art. 94a Sv vervalt wel in geval van faillissement op grond van art. 33 Fw.
In de toelichting op het middel wordt onder 18 een beroep gedaan op de wetsgeschiedenis van de ontnemingsmaatregel. Het betreft een passage in de memorie van toelichting5.: ‘Wordt de betrokkene op vordering van het openbaar ministerie failliet verklaard dan heeft dat wel tot gevolg dat krachtens het Wetboek van strafvordering gelegde beslagen, zoals alle beslagen, vervallen (vgl. art. 33 Fw). Dat geldt overigens ook voor krachtens Strafvordering gelegde conservatoire beslagen, indien het door toedoen van anderen tot fallietverklaring komt.’ Ik volg de door de steller van het middel onder punt 20 mede op grond hiervan getrokken conclusie niet. Geconcludeerd wordt namelijk dat algemene regel voor de conservatoire beslagen van artikel 94a Sv tevens zou gelden voor beslagen op grond van artikel 94 lid 2 Sv (beslag ter verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer6.).
De eerste zin in bovenvermeld citaat is algemeen geformuleerd en geldt voor alle beslagen. Bedacht moet echter worden dat die zin zelf de beperking geeft: failliet verklaard op vordering van de Officier van Justitie. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat dus om het tweede deel van het citaat en dat geldt alleen voor conservatoir beslag en daarmee wordt mijns inziens uitsluitend gedoeld op het beslag van artikel 94a Sv en dus niet op dat van artikel 94, tweede lid Sv.7.
10.
Een argument om het beslag ter verbeurdverklaring niet te doen vervallen bij faillissement is nog het volgende. In verband met het vervallen van beslag kan de Officier van Justitie in artikel 94d Sv tot bewaring van het recht op verhaal crediteursbevoegdheden uitoefenen. Weliswaar zwijgt artikel 94d Sv over de gevallen, waarin de Officier van Justitie die bevoegdheden kan uitoefenen, maar uit de memorie van toelichting valt af te leiden dat de Officier van Justitie hier optreedt ten behoeve van het verhaal als bedoeld in artikel 94a Sv.8. Voor uitoefening van crediteursbevoegdheden door de Officier van Justitie ingeval van het vervallen van beslag ter verbeurdverklaring biedt de wet dus geen grondslag. Als de steller van het middel wordt gevolgd, betekent dit dus dat de Officier van Justitie bij het vervallen van beslag ter verbeurdverklaring in een aanzienlijk zwakkere positie komt dan bij het vervallen van conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv. Dat kan de bedoeling van de wetgever niet zijn.
11.
In de toelichting op het middel (punt 21 e.v.) wordt het accent begrijpelijkerwijs gelegd op de omstandigheid dat een met het oog op verbeurdverklaring voortdurend beslag louter een conservatoir karakter heeft. Daarmee wordt kennelijk bedoeld dat deze vorm van het gewone beslag op grond van artikel 94 Sv gelet op het bijzondere karakter moet worden behandeld als ware sprake van een conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. Hierboven heb ik al geconstateerd dat de geciteerde passage uit de memorie van toelichting er geen steun aan biedt en de tekst van de bepalingen evenmin. Toch kan ik mij bij de redenering van de steller van het middel wel iets voorstellen. Waarom moet een beslag op geld als baat van een delict anders worden behandeld dan een beslag op geld als instrument of object van het delict?
12.
Het lijkt mij geraden om desondanks vast te houden aan het in de literatuur algemeen onderschreven onderscheid tussen het beslag van artikel 94 Sv waarvoor het faillissement als regel geen betekenis heeft en het beslag van 94a Sv dat vervalt bij faillissement. Dat behoeft ook niet tot ongelukken te leiden. De rechter kan bij een beklag inzake beslag ter verbeurdverklaring namelijk wel beoordelen of en in hoeverre het vervallen van de kans op verbeurdverklaring aanleiding geeft tot teruggave van de voorwerpen.9. Voorwaarde daarvoor lijkt echter wel dat er geen verschil van inzicht bestaat over de rechten op de voorwerpen. Immers het overstijgt het summiere karakter van de behandeling en beoordeling in de raadkamer om in dat kader ingewikkelde civielrechtelijke knopen door te hakken. In de onderhavige procedure lijkt er in ieder geval tussen de curator en [betrokkene 1] verschil van inzicht te zijn over de vraag wie de rechthebbende op het geld is. [betrokkene 1] heeft zich immers op het standpunt gesteld dat het geld [A] toebehoort, terwijl de curator van oordeel is dat het geld in de boedel van [betrokkene 1] valt.
13.
De steller van het middel gebruikt ter toelichting enkele malen (zie punt 23, 29 en 30 van de cassatieschriftuur) het argument dat de bijkomende straf van verbeurdverklaring slechts een geldvordering is van de Staat op de gefailleerde. Deze karakterisering lijkt mij niet juist voor verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen. Voor inbeslaggenomen voorwerpen geldt immers dat bij verbeurdverklaring de eigendom van het voorwerp van rechtswege overgaat op de Staat. De redenering van de steller van het middel kan opgaan bij verbeurdverklaring van voorwerpen die niet inbeslaggenomen zijn. In dat geval geldt immers dat de voorwerpen moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald (art. 34 lid 2 Sr).
14.
Uitgaande van de regel dat het strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv, het beslag dus dat dient voor de waarheidsvinding of de verbeurdverklaring, niet vervalt door faillissement, omdat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, is er niets mis met het oordeel van de Rechtbank. De overweging van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het geld en de andere voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard geeft blijk van toepassing van het juiste criterium en is niet onbegrijpelijk. Met de Rechtbank kan gezegd worden dat artikel 33 van de Faillissementswet niet aan inbeslagneming ter verbeurdverklaring in de weg staat (en dus ook niet dwingt tot teruggave). Hetgeen de Rechtbank verder nog overweegt over de ratio van artikel 33 van de Faillissementswet, het doel, het begin en het einde van strafvorderlijk beslag is in zijn algemeenheid niet onjuist…
15.
Beide middelen falen.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑07‑2010
HR 12 maart 1996, NJ 1996, 479.
B.F.Keulen, Crimineel vermogen en strafrecht, Deventer 1999, p. 188.
Zie bijv. R.M. Vennix, Boef en beslag, p.87; N.J. Polak, Faillissementsrecht, 2002, p. 83; Wessels, Insolventierecht; gevolgen van faillietverklaring (1), deel II, 2e, 269; de Aanwijzing ontneming (2009A003) van het Openbaar Ministerie, paragraaf 3.5. Keulen, a.w.,p.175.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1989–1990, 21 504, nr. 3, p.27.
De onttrekking aan het verkeer laat ik verder buiten beschouwing, omdat het gevaarskarakter van de voorwerpen die vatbaar zijn voor onttrekking aan teruggave in de weg staat.
Zie ook Keulen, a.w., p. 175.
TK 1989–1990, 21 504, nr. 3, p. 26–27. Zie ook Wöretshofer in T&C Strafrecht, aantek. 2 bij art. 94d Sr.
Al dan niet naar aanleiding van een beklag van een curator als belanghebbende. Aldus ook Keulen, a.w., p. 175.
Uitspraak 13‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Faillissement en beslag ex art. 94 Sv. Art. 33 Fw. Een faillissement staat niet eraan in de weg dat ex art. 94 Sv strafvorderlijk beslag wordt gelegd. Het stelsel van de Fw brengt mee dat het faillissement, als alg. beslag, in de plaats treedt van de maatregelen van executie die tevoren de schuldeisers afzonderlijk konden nemen. Dit komt o.m. tot uitdrukking in art. 33 Fw, volgens hetwelk het vonnis van faillietverklaring ten gevolge heeft dat alle gerechtelijke t.u.l. een einde neemt en gelegde beslagen vervallen (HR NJ 1964, 144). Gelet daarop en op de wetsgeschiedenis, in samenhang bezien met art. 94d.3 Sv moet worden aangenomen dat in geval van faillissement van de beslagene wel een ex art. 94a Sv gelegd conservatoir verhaalsbeslag vervalt, maar niet een ex art. 94 Sv gelegd beslag. Dat beslag dient immers de waarheidsvinding in strafzaken dan wel veiligstelling van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of o.a.h.v. door de strafrechter kan worden bevolen, en houdt derhalve geen verband met de positie van de overheid als schuldeiser. Het oordeel van de Rb getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het kennelijke oordeel dat art. 33 Fw ook niet eraan in de weg staat dat onder de gefailleerde ex art. 94 Sv beslag wordt gelegd getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting.
13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/04839 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 2 oktober 2008, nummer RK 08/959, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
mr. K.C. Mensink, in de hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1], kantoor houdende te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A. de Groot, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. De vaststaande feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 27 maart 2007 heeft de Rechtbank te Amsterdam [betrokkene 1] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. K.C. Mensink tot curator.
(ii) Op 5 juli 2008 is [betrokkene 1] op Schiphol aangehouden op verdenking van witwassen. Onder hem zijn op grond van art. 94 Sv diverse goederen en een geldbedrag in beslag genomen.
(iii) Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv heeft de curator een verzoek gedaan tot opheffing van het beslag en tot afgifte aan hem van het inbeslaggenomene.
(iv) De Rechtbank te Haarlem heeft bij beschikking van 2 oktober 2008 het klaagschrift ongegrond verklaard.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. De middelen komen op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld beslag op 5 juli 2008, gelet op de voorwaarden die strafvordering daaraan stelt, op rechtmatige wijze onder verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Klager heeft er onder meer op gewezen, dat het in beslaggenomen geldbedrag en overige goederen en administratieve bescheiden eigendom zijn van [betrokkene 1]. De rechtbank Amsterdam heeft op 27 maart 2007 het faillissement van [betrokkene 1] uitgesproken. Klager is als curator belast met het beheer van de eigendommen van [betrokkene 1]. Volgens klager vallen de goederen onder het algemene faillissementsbeslag en is op grond van artikel 33 van de Faillissementswet strafvorderlijk beslag niet mogelijk.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De inbeslagname dient gehandhaafd te worden gelet op het strafvorderlijk belang. Er is onderzoek gaande naar het geld en de overige goederen en hieruit kan een mogelijke verbeurdverklaring volgen. Een verbeurdverklaring is een straf en het in staat van faillissement verkeren van verdachte staat dit op zichzelf niet in de weg.
De rechtbank is het volgende van oordeel. Op 5 juli 2008 zijn op Schiphol [betrokkene 1] en diens vriendin, [betrokkene 2], aangehouden. [Betrokkene 1] bleek te willen reizen met een valse identiteitkaart. Bij zowel [betrokkene 1] als bij zijn vriendin [betrokkene 2] is een grote hoeveelheid geld in contanten aangetroffen. [Betrokkene 2] heeft verklaard dat het geld dat bij haar is aangetroffen aan [betrokkene 1] toebehoort. Gelet op deze omstandigheden is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat het geld en de overige goederen verbeurd zullen worden verklaard. Het belang van strafvordering is aldus nog steeds aanwezig.
Aan het bovenstaande staat niet in de weg het bepaalde in artikel 33 van de Faillissementswet. De ratio van dat artikel is immers dat schuldeisers niet buiten de verdeling van de boedel hun vordering op vermogensbestanddelen van de failliet kunnen verhalen.
Strafvorderlijk beslag dient andere doelen dan het verhalen van een vordering en valt dus buiten de reikwijdte van genoemd artikel. Een zodanig beslag vangt aan en eindigt volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering, waaraan in casu is getoetst.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt."
3.3. Bij de beoordeling van de middelen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 33 Faillissementswet (hierna Fw):
"1. Het vonnis van faillietverklaring heeft ten gevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op enig deel van het vermogen van de schuldenaar, vóór het faillissement aangevangen, dadelijk een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde ogenblik af, geen vonnis bij lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd.
2. Gelegde beslagen vervallen; de inschrijving van een desbetreffende verklaring van de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.
(...)"
Art. 94 (oud) Sv:
"1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
3. Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven."
Art. 94a Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien:
a. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, en
b. voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebehoren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en
c. die ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het derde lid bedoelde voorwerpen.
5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten."
Art. 94d, derde lid, Sv:
"De officier van justitie heeft voorts tot bewaring van het recht tot verhaal de bevoegdheid namens de staat als schuldeiser in het faillissement van de verdachte of veroordeelde op te komen. Zolang het bedrag van de boete of van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel nog niet vaststaat wordt hij geacht voor een voorwaardelijke vordering op te komen."
3.4. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 10 december 1992 (Stb. 1993, 11) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties, houdt onder meer in:
"Wordt de betrokkene op vordering van het openbaar ministerie failliet verklaard dan heeft dat wel tot gevolg dat krachtens het Wetboek van Strafvordering gelegde beslagen, zoals alle beslagen, vervallen (vgl. art. 33 Fw). Dat geldt overigens ook voor krachtens Strafvordering gelegde conservatoire beslagen, indien het door toedoen van anderen tot een faillietverklaring komt."
Het stelsel van de Faillissementswet brengt mee dat het faillissement, als algemeen beslag, in de plaats treedt van de maatregelen van executie die tevoren de schuldeisers afzonderlijk konden nemen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in art. 33 Fw, volgens hetwelk het vonnis van faillietverklaring ten gevolge heeft dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging een einde neemt en gelegde beslagen vervallen (vgl. HR 8 november 1963, NJ 1964, 144).
3.6. Gelet op het voorgaande en de hiervoor onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis, in samenhang bezien met art. 94d, derde lid, Sv, moet worden aangenomen dat in geval van faillissement van de beslagene wel een op de voet van art. 94a Sv gelegd conservatoir beslag vervalt, maar niet een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient immers de waarheidsvinding in strafzaken dan wel de veiligstelling van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer door de strafrechter kan worden bevolen, en houdt derhalve geen verband met de positie van de overheid als schuldeiser.
Het oordeel van de Rechtbank als weergegeven onder 3.2 getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat art. 33 Fw ook niet eraan in de weg staat dat onder de gefailleerde op de voet van art. 94 Sv beslag wordt gelegd, getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting.
3.7. De middelen falen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2010.
Beroepschrift 20‑01‑2009
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van Mr A. de Groot
in de zaak van:
MR KAREL CHRISTIAAN MENSINK, geboren 9 januari 1977, wonende te (2331 GR) Leiden aan het Truus Wijsmullerpad 13, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1966, wonende te ([postcode]) [woonplaats], [land], aan de [adres], domicilie kiezend op het eigen kantooradres en dat van zijn advocaat te (2517 KW) Den Haag aan de Scheveningseweg 52 (postadres: Postbus 85563, 2508 CG), verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste gewezen beschikking van de Rechtbank Haarlem, met het zaaknummer RK 08/959 en met parketnummer 15/801196-08, gewezen op 2 oktober 2008.
Edelhoogachtbaar College,
Verzoeker tot cassatie is mr Karel Christiaan MENSINK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]), hierna te noemen: de curator.
1.
De rechtbank Amsterdam heeft op 27 maart 2007 [betrokkene 1] in staat van faillissement verklaard, en de curator als zodanig aangesteld.
2.
[betrokkene 1] is op 5 juli 2008 aangehouden te Schiphol, terwijl hij enkele voorwerpen en een geldbedrag van € 84.000,= in contanten bij zich had. De Officier van Justitie heeft deze voorwerpen en contanten in strafrechtelijk conservatoir beslag genomen, teneinde het voor verbeurdverklaring veilig te stellen.
3.
De curator heeft zich bij de rechtbank Haarlem op grond van artikel 552a Sv beklaagd over deze inbeslagname en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen voorwerpen en gelden.
4.
De rechtbank Haarlem heeft de klacht van de curator ongegrond verklaard bij beschikking van 2 oktober 2008, gewezen met zaaknummer RK 08/959 en met parketnummer 15/801196-08.
5.
De curator heeft bij akte, op 15 oktober 2008 gedeponeerd op de griffie van de rechtbank Haarlem, cassatie ingesteld tegen deze beschikking.
6.
Van het dossier in deze zaak maken deel uit een klaagschrift van de curator, gericht aan de rechtbank Haarlem, d.d. 18 juli 2007 en een aanvullend klaagschrift / brief, gericht aan de rechtbank Haarlem, d.d. 1 september 2007.
De curator gaat er van uit dat uw Raad kennis heeft genomen van deze stukken, en verzoekt de inhoud daarvan als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
De curator draagt de volgende middelen van cassatie voor:
Middel 1:
Het recht is geschonden (in het bijzonder de artikelen 94, 116, 134 en 552a Sv en 20, 23, 33, en 68 Fw) en/of vormen zijn verzuimd waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, omdat de rechtbank Haarlem het ingediende klaagschrift op ondeugdelijke, althans op onvoldoende begrijpelijke gronden ongegrond heeft verklaard, door ten onrechte te oordelen dat artikel 33 Fw niet in de weg zou staan aan strafvorderlijke beslaglegging op tot het faillissement behorende voorwerpen en gelden door de Officier van Justitie, en dit beslag slechts beheerst zou worden door de regels van het Wetboek van Strafvordering.
Toelichting:
7.
Alle bezittingen en eigendommen van [betrokkene 1] — zijn gehele vermogen — vallen in het faillissement, alsmede al hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft (artikel 20 Fw). De in beslag genomen voorwerpen en gelden vallen dus in het faillissement.
8.
De curator is uit hoofde van de Faillissementswet belast met het beheer van dat tot het faillissement behorend vermogen van [betrokkene 1] (artikel 68 Fw). De curator kan in die hoedanigheid als belanghebbende optreden in een beklagprocedure ex artikel 552a Sv. De curator heeft zich bij de rechtbank beklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen en gelden aan hem.
Zie:
- —
HR 9 januari 1996, nr. 3248, DD 96.164, NJ 1998/591 (m.nt. Sch.)
9.
Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek ongegrond verklaard.
10.
De strafvorderlijke inbeslagneming van voorwerpen kent zes doelstellingen, opgenomen in de artikelen 94 en 94a Sv. In artikel 94 Sv betreft het:
- 1)
voorwerpen die kunnen dienen tot het aan de dag brengen van de waarheid (waarheidsvinding);
- 2)
het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel (met het oog op sanctionering);
- 3)
het veiligstellen van de executie van de verbeurdverklaring; en
- 4)
het veiligstellen van de executie van de onttrekking aan het verkeer (conservatoire middelen).
In artikel 94a Sv gaat het om:
- 5)
voorwerpen die kunnen dienen tot het veiligstellen van de executie van een geldboete; en
- 6)
het veiligstellen van de executie van de ontnemingmaatregel (eveneens conservatoire middelen).
11.
Welbeschouwd gaat het om twee categorieën van beslagen. Die ten behoeve van de waarheidsvinding, ten behoeve waarvan de betreffende zaken beschikbaar moeten blijven voor het strafvorderlijk onderzoek (doelstelling 1 en — in mindere mate — 2), en die tot meerdere zekerheid van een op te leggen straf of maatregel (doelstellingen 2 tot en met 6). Naar hun aard verschillen die beslagen ex artikel 94 Sv dan ook niet van de beslagen ex artikel 94a Sv. Doelstellingen 3 tot en met 6 hebben alle een conservatoir karakter.
Zie:
- —
H. de Doelder en V. Mul, Beslagbevoegdheden, in: M.S. Groenhuijsen e.a. (red), Ontneming van voordeel in het Strafrecht, De nieuwe wetgeving in theorie en praktijk, Deventer 1997, p. 113
- —
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer 2005, p. 457
- —
J. Wöretshofer, in C.P.M. Cleiren, J.F. Neiboer (red.), T&C Strafvordering, Deventer 2007, inleidende opmerking, p. 268
Zie over de stelling dat ook vanuit het perspectief van strafvorderlijk beslag, sanctieoplegging niet valt onder waarheidsvinding:
- —
R.M. Vennix, Boef en beslag, de strafvorderlijke inbeslagneming van voorwerpen, Nijmegen 1998, p. 92;
- —
R. Lamp, Misdaadvermogen en het internationaal strafrecht,, Deventer 2000, p. 103
12.
Het beslag ten behoeve van waarheidsvinding is mogelijk tijdens faillissement, ondanks artikel 33 Fw. Het gaat er bij een beslag voor waarheidsvinding immers ‘slechts’ om een voorwerp vast te kunnen houden met het oog op het onderzoek en niet met het oog op een verschuiving van vermogen van verdachte naar de Staat. Wanneer de in beslag genomen voorwerpen niet meer nodig zijn voor dat onderzoek, dan dient de Officier van Justitie die aan de beslagene terug te geven. Vanuit het perspectief van de waarheidsvinding is het irrelevant of de beslagene wel of niet failliet is. Anders gezegd, het voorwerp valt gewoon in de failliete boedel, maar de curator moet — in het algemeen belang — respecteren dat justitie het voorwerp tijdelijk nodig heeft voor het onderzoek. Dit beslag eindigt echter zodra het onderzoek aan de in beslag genomen zaken is afgerond, waarna de zaken terugvloeien in de failliete boedel.
13.
De doelstelling van waarheidsvinding is niet (meer) aan de orde. Dat zou gelet op de feitenconstellatie in de onderhavige zaak ook even vreemd als onjuist zijn: bij bijvoorbeeld de inbeslagneming van contant geld is het benodigde onderzoek na het tellen van het geld en het eventueel noteren van de bankbiljetnummers toch echt wel afgerond. Alleen in bijzondere gevallen gebeurt er meer (zoals het zoeken naar drugssporen op de biljetten). In de regel kan worden aangenomen dat de onderzoeksgrond bij veel voorwerpen na verloop van tijd komt te vervallen. Dat is in onderhavige zaak niet anders en de Officier van Justitie heeft waarheidsvinding ook niet — expliciet — als grond voor inbeslagname gesteld.
14.
De rechtbank gaat in de bestreden beschikking dan ook alleen in op de inbeslagname ter verbeurdverklaring, en overweegt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het geld en de overige goederen verbeurd zullen worden verklaard en dat aldus het belang van strafvordering nog steeds aanwezig is.
15.
Anders dan het beslag tot waarheidsvinding, kan op grond van art. 33 Fw tijdens faillissement geen ander strafvorderlijk beslag (met een conservatoir karakter) worden gelegd onder een gefailleerde.
16.
Artikel 33 lid 2 Fw bepaalt immers zonder omhaal dat ‘gelegde beslagen vervallen’. Dit houdt tevens in dat tijdens faillissement geen nieuwe beslagen gelegd kunnen worden.
17.
De gekozen redactie van het artikellid impliceert toepasselijkheid van deze regel op alle varianten van strafvorderlijke beslagen. Ook de ontstaansgeschiedenis van artikel 33 lid 2 Fw, per 13 november 1925 en derhalve kort na totstandkoming van artikel 94 Sv, per 1 januari 1921, wijst niet op een beperkte werkingssfeer van het artikellid. Redelijke wetsuitleg brengt verder mee dat de wetgever geen beperkingen voor ogen heeft gehad.
18.
Het meest expliciet over de implicaties van artikel 33 lid 2 Fw voor strafvorderlijke beslagen is de wetgever in de memorie van toelichting en het nader rapport (van 3 april 1990) bij het (toen nog) wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties:
‘Wordt de betrokkene op vordering van het openbaar ministerie failliet verklaard dan heeft dat wel tot gevolg dat krachtens het wetboek van Strafvordering gelegde beslagen, zoals alle beslagen, vervallen (vgl. 33 Fw). Dat geldt overigens ook voor krachtens Strafvordering gelegde conservatoire beslagen, indien het door toedoen van anderen tot een faillietverklaring komt’
(memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989–1990, 21 504, 3, P- 27);
‘Ten slotte vraagt de Raad zich af of en door wie in geval van faillissement transacties als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder d, WvSr of schikkingen als bedoeld in artikel 511c WvSv kunnen worden aangegaan en of bij faillissement een reeds gelegd conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a WvSv vervalt. Voor wat betreft de eerste vraag is duidelijk, dat als gevolg van een faillissement, de gefailleerde niet langer beschikkingsbevoegd is over zijn tot het faillissement behorende vermogen (art. 23 Fw) en dat bevoegdheden ter zake door de curator worden overgenomen. (…) Dat als gevolg van een faillissement ook krachtens het Wetboek van Strafvordering gelegde conservatoire beslagen vervallen is in de eerste alinea van paragraaf 4.5.2. van de memorie van toelichting reeds uiteengezet Een nadere aanvulling van de memorie van toelichting acht de ondergetekende op deze punten niet nodig.’
(advies en nader rapport, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989–1990, 21 504, B, onder 11 (p. 12))
Zie ook:
- —
Aanwijzing ontneming (2005A002) van het college van procureurs-generaal d.d. 11 januari 2005, § 3.5.
Zie verder:
Artikel 27 lid 4 Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften, dat expliciet bepaalt dat artikel 33 Fw van toepassing op verhaalsmogelijkheden bij inning van verkeersboetes, welke beslagen dus vervallen bij faillietverklaring van de debiteur.
19.
De wetgever heeft geen nadere aanvulling gegeven. Dat laat onverlet dat zij duidelijk heeft gemaakt te beogen dat strafvorderlijke conservatoire beslagen komen te vervallen bij faillissement. Dat is de logische consequentie van het gegeven dat een strafvorderlijk conservatoir beslag naar zijn aard en strekking niet verschilt van een civielrechtelijk conservatoir beslag. Zie de schakelbepaling van artikel 94c Sv die verwijst naar de bepalingen omtrent civielrechtelijke beslaglegging uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zie:
- —
M.J. Borgers en D. van der Landen, Criminele insolventie: ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en faillissement, in: Tvl 1997/4, p. 115;
zie verder:
- —
Rb Rotterdam, 1 november 1995, nr. GVO FEM 449A093, JOW 1996, 138.
20.
De wetgever stelt met het benoemen in de memorie van toelichting van het gevolg ‘dat krachtens het wetboek van Strafvordering gelegde beslagen, zoals alle beslagen, vervallen (vgl. 33 Fw).’ een algemene regel, waarmee zij naast de beslagen ex artikel 94a Sv ook de beslagen ex artikel 94 lid 2 Sv onder de werking van 33 Fw laat vallen.
21.
Een ruime(re) uitleg strookt ook met de ratio van de verhouding strafvordering en faillissement die is gelegen in de vermogensrechtelijke ordemaatregel die toepassing van artikel 33 Fw beoogt. Een ordemaatregel die zonder meer voor de in het tweede lid van artikel 94 Sv neergelegde beslaggronden zou moeten opgaan omdat inbeslagneming uit hoofde van artikel 94 lid 2 Sv een conservatoir karakter kent.
22.
Een verbeurdverklaring leidt tot een overgang van de eigendom van het voorwerp naar de Staat. Het beslag ex artikel 94 Sv is de conservatoire maatregel teneinde het voorwerp veilig te stellen totdat die verbeurdverklaring is uitgesproken. Eerst dan vindt de overgang van eigendom plaats. Zolang de verbeurdverklaring nog niet onherroepelijk is uitgesproken, behoort het voorwerp in ieder geval nog toe aan de boedel. Zou het beslag ex artikel 94 Sv in die situatie niet van rechtswege vervallen, dan zou de Staat in feite separatist zijn. Die separatistenpositie bestaat echter niet.
23.
De vermogensrechtelijke ordemaatregel die artikel 33 Fw beoogt, te weten een ongestoorde verdeling van het vermogen van de gefailleerde onder al zijn schuldeisers volgens de regels en rangorde van de wet mogelijk te maken, is daarmee ook op zijn plaats in geval van beslaglegging door de Officier van Justitie onder een verdachte die in staat van faillissement verkeert, temeer daar het in het onderhavige geval ‘kleurloze’ voorwerpen betreft waarvan een strafvorderlijke beslag niet ook door een strafvorderlijke rechtvaardiging wordt gedekt (het gaat niet om drugs of andere contrabande). Het door de Officier van Justitie aangehaalde punitieve karakter van de verbeurdverklaring doet daaraan niet af. De bijkomende straf van verbeurdverklaring is immers slechts een geldvordering van de Staat op de gefailleerde, die mede wordt beheert de regels van de Faillissementswet. Een van die regels is het verbod tot beslaglegging op tot het faillissement behorende vermogen ex artikel 33 Fw.
24.
Slechts het strafvorderlijke belang van waarheidsvinding ex artikel 94 lid 1 Sv kan een tijdelijke terzijdestelling van artikel 33 Fw rechtvaardigen. Andere strafvorderlijke belangen, waaronder het door de rechtbank aangehaalde belang van mogelijke verbeurdverklaring, derogeren aan artikel 33 Fw..
Zie over de vereiste belangenafweging en tegengestelde belangen:
- —
F. Vellinga-Schootstra, Inbeslagneming en huiszoeking, in de reeks Facetten van strafrechtspleging, nr. 5, Alphen aan den Rijn, 1982, hoofdstuk 2 en 3 over een keur aan tegengestelde belangen.
- —
M.S. Groenhuizen & G. Knigge (red.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject strafvordering 2001, Deventer 2002, Hst. 5.4.1. over de concrete afweging van belangen door de bevoegde strafvorderlijke autoriteit.
25.
Het beslag is gelegd in strijd met de wet, en daarmee is nietig, althans niet mogelijk en dus non-existent.
26.
De bestreden beschikking kan niet in stand blijven.
Middel 2:
Het recht is geschonden (in het bijzonder de artikelen 94, 116, 134 en 552a Sv en 20, 23, 33, en 68 Fw) en/of vormen zijn verzuimd waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, omdat de rechtbank Haarlem het ingediende klaagschrift op ondeugdelijke, althans op onvoldoende begrijpelijke gronden ongegrond heeft verklaard, door ten onrechte te oordelen dat de Officier van Justitie beslag kan leggen onder een in staat van faillissement verkerend persoon, op tot het faillissement behorende voorwerpen en gelden.
Toelichting:
27.
De door de Officier van Justitie in beslag genomen gelden behoren op grond van artikel 20 Fw toe aan het faillissement. Het is de curator die belast is met het beheer van dat vermogen (artikel 68 Fw), welk beheer juist aan de gefailleerde is ontnomen (artikel 23 Fw). Beslaglegging op tot het faillissement behorende vermogen dient dan ook plaats te vinden onder de curator. Beslaglegging onder de gefailleerde is niet mogelijk. De Officier van Justitie heeft echter onder de boedel of de curator geen beslag gelegd. De beslaglegging onder de gefailleerde heer [betrokkene 1] heeft geen doel kunnen treffen.
28.
Beslaglegging onder [betrokkene 1] kan slechts op die vermogensbestanddelen die buiten het faillissement vallen, zoals genoemd in artikelen 21 en 22a Fw. De onder [betrokkene 1] aangetroffen zaken en gelden zijn echter vermogensbestanddelen in de zin van artikel 20 Fw, die wel tot de failliete boedel behoren.
29.
Ook het strafkarakter van de verbeurdverklaring geen rechtvaardiging kan bieden voor een bijzondere positie van de Staat in deze. De Officier van Justitie beoogt met de beslaglegging op de onder [betrokkene 1] aangetroffen gelden, die gelden veilig te stellen voor verbeurdverklaring. Civielrechtelijk bezien verkrijgt de Staat bij verbeurdverklaring een geldvordering op een verdachte (art. 36e Sv.).
Zie:
- —
J. Wöretshofer, in C.P.M. Cleiren, J.F. Neiboer (red.), T&C Strafvordering, Deventer 2007, aant. 3. bij art. 94a Sv.
30.
Als de strafrechter [betrokkene 1] veroordeelt, en hem de bijkomende straf van verbeurdverklaring oplegt, zal die vordering van de Staat op [betrokkene 1] ontstaan na de faillissementsdatum (27 maar 2007), zodat de Staat die vordering niet kan aanmelden ter verificatie. Evenmin is sprake van een boedelvordering, aangezien de wet daarover niets bepaalt en de curator bij de totstandkoming ervan niet betrokken is geweest. Dit betekent dat de Officier van Justitie geen vordering op de boedel heeft, en dus onder de boedel of de curator geen beslag kan leggen.
31.
Het beslag is gelegd in strijd met de wet, en daarmee is nietig, althans niet mogelijk en dus non-existent.
32.
De bestreden beschikking kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ingediend door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag aan de Scheveningseweg 52, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd, terwijl verzoeker op zijn beurt door de rechter-commissaris in het faillissement van [betrokkene 1], mr. drs. J.J. van der Helm (rechtbank 's‑Gravenhage) is gemachtigd uit hoofde van artikel 68 Fw tot het instellen van cassatie.
Den Haag, 20 januari 2009
A. de Groot