Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/20.2.1
20.2.1 “Handelingen voor gemeene rekening”
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364437:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Een vergelijkbare definitie hanteerde Vorstman: “Een associatie een handeling voor gemeene rekening ten onderwerp hebbende, is de vereeniging van twee of meer personen zich ten doel stellende één of meer gelijktijdig vooruit bepaalde handelingen te verrichten”. M.L.A. Vorstman, Handelingen voor gemeene rekening (diss.), Jacs. Hazenberg, Corns. Zoon, Leiden, 1860, blz. 15. Minder gelukkig acht ik de definitief van M. Polak. Hij meent dat van handelingen voor gemeene rekening sprake is wanneer twee of meer personen zich bij overeenkomst verbinden om iets in gemeenschap te brengen ten einde winst te behalen en die te verdelen. Het komt mij voor dat uit de vrijheid die de wetgever in art. 58 WvK bood (“zij hebben plaats omtrent zulke voorwerpen en onder zoodanige voorwaarden, als tusschen de deelgenooten is overeengekomen” zulk een inbrengverplichting niet kon worden afgeleid. M. Polak, Handboek voor het Nederlandsche handels- en faillissementsrecht, J.B. Wolters’ Uitgevers-Maatschappij N.V., Groningen-Batavia, 1935, blz. 432. Zie ook: J.N. Bremmer, Handelingen voor gemeene rekening (diss.), Libertas, Rotterdam, 1916, blz. 39: “de handeling voor gemeene rekening heeft, in tegenstelling met de andere vennootschappen van koophandel, geen eigen vermogen, afgescheiden van dat der deelgenoten”.
Kennelijk konden onder omstandigheden ook zogenoemde “partageovereenkomsten” (zie hoofdstuk 22) onder het begrip “handelingen voor gemeene rekening” vallen. Zie bijvoorbeeld: Rechtbank Utrecht 16 oktober 1861, W. 2385 bepaalde: “De overeenkomst, tusschen eeen timmerman en aannemer en een mestselaar aangegeaan tot het gemeenschappelijk uitvoeren van een aangenomen werk, is te beschouwen als eene handeling voor gemeene rekening”.
Vgl. J.N. Bremmer, Handelingen voor gemeene rekening (diss.), Libertas, Rotterdam, 1916, blz. 30.
J.N. Bremmer, Handelingen voor gemeene rekening (diss.), Libertas, Rotterdam, 1916, blz. 37 en P.H. Smits, Een critische beschouwing der handeling voor gemeene rekening : bijdrage tot de studie der stille of zoogenaamde 'burgerlijke' maatschap (diss.), Martinus Nijhoff, Den Haag, 1924, blz. 198-199.
Rechtbank Haarlem 15 mei 1888, W. 6671: “Bij handeling voor gemeene rekening bestaat er eene maatschap”. Hof Amsterdam 13 juni 1919, NJ 1919, blz. 999: “De wettelijke bepalingen betreffende maat- of vennootschap van het Burgerlijk wetboek zijn van toepassing op de handelingen voor gemeene rekening”. Rechtbank 's-Gravenhage 16 mei 1922, W. 11030, NJ 1922, blz. 1271: “Op handelingen voor gemeene rekening zijn toepasselijk de bepalingen omtrent maatschap”. Hof 'sGravenhage 4 juni 1928, NJ 1929, blz. 1310 (Pools-Hollandsch Syndicaat): “Ook de handeling voor gemeene rekening is een vennootschap en de bepalingen van art. 1679 e.v. B.W. zijn toepasselijk, waaronder art. 1682.” Zie ook: H.F.A. Völlmar, Léon’s Rechtspraak, deel II, aflevering 4, Wetboek van Koophandel, Rechtspraak, literatuur en korte aantekeningen, Uitg.-Mij Gebr. Belinfante N.V., Den Haag, 1936, blz. 648-656.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 62.
Kamerstukken II 2002/03, 28 746, nr. 3 (MvT), blz. 4.
HR 22 mei 1991, nr. 27 135, BNB 1991/241.
Tot 1 januari 1935 was in het Wetboek van Koophandel in twee artikelen de zogenoemde figuur van “handelingen voor gemeene rekening” geregeld.1
“Art. 57 WvK
Behalve de drie soorten van vennootschap hierboven gemeld, erkent de wet ook handelingen voor gemeene rekening.
Art. 58 WvK
Deze handelingen zijn betrekkelijk tot eene of meer bijzondere of bepaalde handelsondernemingen; zij hebben plaats omtrent zulke voorwerpen en onder zoodanige voorwaarden, als tusschen de deelgenooten is overeengekomen. Zij vereischen geene schriftelijke akte, en zijn niet onderworpen aan de verdere formaliteiten en bepalingen ten aanzien van vennootschap voorgeschreven. Zij geven aan derden geene regtsvordering, dan tegen dengenen der deelgenooten met wien die derden gehandeld hebben”.
Een handeling voor gemeene rekening werd in de literatuur, bij gebrek aan een wettelijke definitie omschreven als “een deelneming van een of meer personen aan een enkele handeling of onderneming van een ander, tegen zeker aandeel in winst of verlies”.2 Op deze definitie zou ook de thans in de btw erkende figuur van transacties voor gezamenlijke rekening hebben gepast.3 Mogelijk is de figuur die in de btw als “transacties voor gezamenlijke rekening” wordt geduid, geënt op de figuur van de “handelingen voor gemeene rekening”. In ieder geval bestaan er opmerkelijke overeenkomsten tussen beide. Art. 57 en 58 WvK hadden echter een ruimere strekking dan de transacties voor gemeenschappelijke rekening die in de btw worden erkend. Met name de omstandigheid dat partijen volgens art. 58 WvK volledig vrij waren in de inrichting van hun samenwerkingsverband (en bijvoorbeeld een inbreng van de participanten overeen konden komen), maakt het dat transacties voor gemeenschappelijke rekening een beperktere strekking hebben dan de handelingen voor gemeene rekening destijds hadden.
De rechtsfiguur van “handelingen voor gemeene rekening” is altijd al moeilijk in het rechtstelsel in te passen geweest. Mede vanwege de vrijheid die art. 58 WvK aan de contractanten bood, was met name het onderscheid tussen de overeenkomsten van vennootschap en overeenkomsten ter zake van handelingen voor gemeene rekening niet altijd eenvoudig te maken.4 Het verschil tussen overeenkomsten tot het verrichten van handelingen voor gemeene rekening en vennootschapsovereenkomsten werd wel verondersteld te zijn dat een overeenkomst van vennootschap zou zien op de uitoefening van een beroep of bedrijf en een handeling voor gemeene rekening zou zien op de verrichting van één specifieke handeling. Ook werd wel verdedigd dat het verschil tussen beide zou zijn dat een handeling voor gemeene rekening, anders dan een vennootschap door de te verrichten handeling beperkt zou zijn in de tijd. Een overeenkomst tot het verrichten van een handeling voor gemeene rekening die zou voortbestaan na voltooing van de handeling, zou de gevolgen van een vennootschapsovereenkomst krijgen.5 Handelingen voor gemeene rekening zouden voorts een minder vergaande vorm van samenwerking behelzen omdat, anders dan het geval was bij een vennootschap, ieder voor zijn handeling aansprakelijk was en de samenwerking niet (officieel) voor derden kenbaar zou zijn.6
Zowel in de literatuur7 als in de jurisprudentie werd na verloop van tijd de gedachte sterker dat aan handelingen voor gemeene rekening geen afzonderlijke plaats toekwam naast de vennootschappen van koophandel die de wet erkende. Met name in de jurisprudentie werden handelingen voor gemeene rekening als vennootschap geduid.8 Bij wet van 2 juli 1934, Stb. 1934, 347 werden art. 57 en 58 WvK geschrapt. In de Memorie van Toelichting werd als toelichting gegeven dat de handeling voor gemeene rekening een maatschap was en dat wat art. 57 en 58 WvK bepaalden, reeds opgesloten lag in hetgeen was geregeld met betrekking tot de maatschap. De figuur van de stille maatschap (zie hoofdstuk 24) lijkt een belangrijk deel van de plaats van handelingen voor gemeene rekening ingenomen te hebben.9
Overeenkomsten die voldaan zouden hebben aan de artikelen 57 en 58 WvK, zullen thans in beginsel als personenvennootschap zijn aan te merken. Wanneer echter aan de essentiële voorwaarden van een personenvennootschap niet is voldaan, moet op basis van de regels die gelden voor gemengde contracten, bepaald worden of de overeenkomst zich leent voor de exclusieve toepassing van het regime voor een vennootschapsovereenkomst dan wel voor dat van een benoemde overeenkomst waarmee de gelijkenissen bestaan.10 Wanneer geen van deze oplossingen geschikt is, moet gekozen worden voor een sui generis benadering. De regels voor personenvennootschappen worden dan zoveel mogelijk analoog toegepast.11 Voor de heffing van btw komt vanwege het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 1991 een bijzondere plaats toe aan overeenkomsten die onder de werking van art. 57 en 58 WvK zouden hebben gevallen, voor zover zij zien op het voor gemeenschappelijke rekening verrichten van transacties.12