Het Hof leest de brief van verdachte, waarop een stempel met datum van inkomst bij de Rechtbank Middelburg is geplaatst van 24 februari 2009, zo dat deze brief op 24 februari 2010 ter griffie van de Rechtbank Middelburg is ingekomen. In de brief van verdachte staat dat hij op 16 februari 2010 bekend is geraakt met het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht.
HR, 29-11-2011, nr. 10/03706
ECLI:NL:HR:2011:BT6443
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
10/03706
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BT6443
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT6443, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT6443
ECLI:NL:PHR:2011:BT6443, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT6443
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep. Art. 450 Sv. Gelet op de inhoud van de brief van de verdachte aan de Rechtbank had deze brief behoren te worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450.1.b Sv. De omstandigheid dat deze brief van de verdachte niet voldoet aan alle in HR LJN BJ7810 geformuleerde eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof heeft de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk verklaard.
29 november 2011
Strafkamer
nr. 10/03706
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 augustus 2010, nummer 22/001157-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.1. Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een brief van de verdachte van 24 februari 2010, gericht aan de "Rechtbank Middelburg t.a.v. Sector Straf", voor zover hier van belang, inhoudende:
"Onderwerp: instellen hoger beroep
Parketnummer 12/810258-08
Geachte heer, mevrouw,
Langs deze weg wil ik, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats], beroep aantekenen tegen het vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen op 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08.
Ik ben eigenaar/houder van de motorfiets voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Deze motor heeft altijd in mijn garage gestaan van mijn woning in [woonplaats]. Deze motor bevond zich niet in een goede rij-technische staat en het was de bedoeling deze in de loop van de tijd rij-technisch in orde te maken.
Op 23 oktober 2007 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734420764, betaald van 320 euro ter zake het niet sluiten en in stand houden van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Ik heb hierna echter, door omstandigheden, verzuimd alsnog een verzekering voor mijn motor af te sluiten.
Op 8 februari 2008 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734630075, betaald van 320 euro, eveneens ter zake hetzelfde feit.
Op 4 september 2008 heb ik een verzekering afgesloten voor mijn motor.
Op 16 februari 2010 ontving ik per aangetekende post een gerechtelijk schrijven, te weten een Betekening In Persoon van een vonnis, gewezen door de Kantonrechter te Terneuzen op 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08. Dit vonnis hield een geldboete van 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis in, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden.
Mijn bezwaar tegen dit vonnis is, dat ik mij niet kan herinneren hiervan correspondentie te hebben ontvangen anders had ik deze zeker betaald. Ik heb eerdere CJIB beschikkingen namelijk tijdig betaald. Het was ook nooit mijn bedoeling en opzet geweest de mij opgelegde boetes niet te betalen.
Ook wil ik u vragen mij geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen daar ik mijn rijbewijs echt nodig heb voor mijn werk.
Ik heb mij m.i. nooit verkeersgevaarlijk gedragen daar de motor nooit op de weg is geweest ten tijde van het niet verzekerd zijn.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.
Met vriendelijke groet,
[verdachte].
[Handtekening]."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2010 houdt onder meer in:
"De voorzitter merkt op dat het hoger beroep door de verdachte niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die vermeld staan in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, in de op 24 februari 2009 (het hof leest: 2010) ter griffie van de rechtbank Middelburg ingekomen brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen zoals staat aangegeven onder punt 10 van de toelichting op de procedure."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te Middelburg van 5 augustus 2008. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"De verdachte heeft middels een op 24 februari 2010 bij de griffie van de rechtbank waar het vonnis in eerste aanleg is gewezen ingekomen brief hoger beroep ingesteld van dat vonnis. In deze brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingesteld hoger beroep, nu het instellen van het hoger beroep niet heeft plaatsgevonden op de wijze als bedoeld in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering."
2.3. Gelet op de onder 2.2.1 weergegeven inhoud van de aldaar vermelde brief - die bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uiting van verdachtes wens om tegen het daarin vermelde vonnis van de Kantonrechter het rechtsmiddel aan te wenden hetwelk volgens de wet daartegen openstond, zijnde: hoger beroep - had deze brief behoren te worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv.
De omstandigheid dat deze brief van de verdachte niet voldoet aan alle in HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102 geformuleerde eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 november 2011.
Conclusie 27‑09‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door de enkelvoudige kamer van het Gerechtshof 's‑Gravenhage bij arrest van 3 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Middelburg van 5 augustus 2008, waarbij verdachte wegens ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’ is veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/03706 en 10/03705. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
5.
Het in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2010 aangetekende mondeling arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft middels een op 24 februari 2010 bij de griffie van de rechtbank waar het vonnis in eerste aanleg is gewezen ingekomen brief hoger beroep ingesteld van dat vonnis. In deze brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingesteld hoger beroep, nu het instellen van het hoger beroep niet heeft plaatsgevonden op de wijze als bedoeld in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
6.
De — ingevolge art. 426 lid 4 jo. 425 lid 3 onder c Sv inmiddels vervallen — aantekening mondeling arrest d.d. 3 augustus 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2010 is gebleken dat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt.
Nu niet is gebleken dat de verdachte in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim op rechtsgeldige wijze hoger beroep in te stellen, zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
De voorzitter merkt op dat het hoger beroep door de verdachte niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die vermeld staan in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, in de op 24 februari 2009 (het hof leest: 2010) ter griffie van de rechtbank Middelburg ingekomen brief heeft de verdachte niet aangegeven dat hij de griffier volmacht geeft om namens hem in hoger beroep te gaan en dat hij de griffier machtigt om namens hem de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen zoals staat aangegeven onder punt 10 van de toelichting op de procedure.’
8.
Met punt 10 van de toelichting op de procedure heeft het Hof kennelijk het oog op punt 10, zoals dat staat op de achterkant van de dagvaarding in eerste aanleg. Dit punt 10 luidt:
‘Beroepsmogelijkheden
Bent u het oneens met de beslissing van de rechter dan kunt u binnen veertien dagen in hoger beroep (ook wel genaamd appel) gaan.
Hoe?
Door zelf naar de griffie van het gerecht te gaan en daar een formulier in te vullen dat u zelf ondertekent, of door uw advocaat te vragen voor u in hoger beroep te gaan, of door een brief te sturen naar de griffier van het gerecht.
Let op: in die brief moet u duidelijk aangeven dat u de griffier volmacht geeft om namens u in hoger beroep te gaan en dat u de griffier machtigt om — namens u — de oproeping voor de hoger beroepszitting in ontvangst te nemen. De griffier stuurt die oproeping dan vervolgens naar het door u opgegeven adres.’
9.
De op 24 februari 20101. bij de Rechtbank Middelburg ingekomen brief van verdachte, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Aan: Rechtbank Middelburg
t.a.v. Sector Straf
Postbus 5015
4330 KA Middelburg
[…], 22 februari 2010
Onderwerp: instellen hoger beroep
Parketnummer 12/810258-08
Geachte heer, mevrouw,
Langs deze weg wil ik, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats], beroep aantekenen tegen het vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen op 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08.
Ik ben eigenaar/houder van de motorfiets voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Deze motor heeft altijd in mijn garage gestaan van mijn woning in [woonplaats]. Deze motor bevond zich niet in een goede rij-technische staat en het was de bedoeling deze in de loop van de tijd rij-technisch in orde te maken.
Op 23 oktober 2007 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734420764, betaald van 320 euro ter zake het niet sluiten en in stand houden van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Ik heb hierna echter, door omstandigheden, verzuimd alsnog een verzekering voor mijn motor af te sluiten.
Op 8 februari 2008 heb ik een ontvangen CJIB schikking, voorzien van beschikkingsnummer 800734630075, betaald van 320 euro, eveneens ter zake hetzelfde feit.
Op 4 september 2008 heb ik een verzekering afgesloten voor mijn motor.
Op 16 februari 2010 ontving ik per aangetekende post een gerechtelijk schrijven, te weten een Betekening In Persoon van een vonnis, gewezen door de Kantonrechter te Terneuzen op 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08. Dit vonnis hield een geldboete van 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis in, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden.
Mijn bezwaar tegen dit vonnis is, dat ik mij niet kan herinneren hiervan correspondentie te hebben ontvangen anders had ik deze zeker betaald. Ik heb eerdere CJIB beschikkingen namelijk tijdig betaald. Het was ook nooit mijn bedoeling en opzet geweest de mij opgelegde boetes niet te betalen.
Ook wil ik u vragen mij geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen daar ik mijn rijbewijs echt nodig heb voor mijn werk.
Ik heb mij m.i. nooit verkeersgevaarlijk gedragen daar de motor nooit op de weg is geweest ten tijde van het niet verzekerd zijn.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht.
Met vriendelijke groet,
[woonplaats].
[Handtekening]’
10.
Omdat de aantekening mondeling arrest inmiddels is vervallen geldt als het in cassatie te beoordelen arrest van het Hof het arrest zoals dat is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Daarom ga ik voorbij aan het verschil tussen het arrest zoals opgetekend in de aantekening mondeling arrest en het arrest zoals dit luidt volgens het proces-verbaal van de terechtzitting. Dit verschil bestaat hierin dat in de aantekening mondeling arrest alleen wordt overwogen dat het beroep niet is ingesteld overeenkomstig het bepaalde in art. 450 lid 3 Sv, terwijl in het arrest zoals aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting tevens wordt overwogen dat de brief van de verdachte niet met zoveel woorden een volmacht bevat aan de griffier om een rechtsmiddel in te stellen.
11.
Het dossier zoals dat door de griffier van het Hof aan de griffier van de Hoge Raad is gezonden bevat niet de akte van hoger beroep. Deze bleek bij navraag ook niet te achterhalen. Aan de beoordeling van het onderhavige arrest behoeft dit, zoals hierna zal blijken, niet in de weg te staan.
12.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd over het oordeel van het Hof dat de verdachte de griffier in de hiervoor aangehaalde brief geen volmacht geeft namens hem hoger beroep in te stellen.
13.
Dit oordeel is niet begrijpelijk. Verdachte schrijft immers in de hiervoor aangehaalde brief dat hij bij die brief, gericht aan de sector straf van de Rechtbank Middelburg, beroep in stelt tegen het hiervoor genoemde vonnis d.d. 5 augustus 2008, voorzien van het parketnummer 12/810258-08, van de van die Rechtbank deel uitmakende Kantonrechter. Ik wijs op HR 13 juni 2006, LJN AW3629, waarin de Hoge Raad oordeelde dat een aan het parket gerichte brief waarin de verdachte schreef bezwaar te maken tegen zijn veroordeling slechts kon worden verstaan — en daarom had moeten worden aangemerkt — als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv, tot het instellen van hoger beroep.
14.
In de tweede plaats wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat het Hof heeft miskend dat het ontbreken in bedoelde brief van instemming met ontvangst van de oproeping door de bij die brief gemachtigde griffier moet worden toegeschreven aan ambtelijk verzuim.
15.
Indien de verdachte bij het verstrekken van bedoelde volmacht aan een medewerker van de griffie niet instemt met het door die gemachtigde in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep, wordt, zo bepaalt art. 450 lid 3 Sv, aan die machtiging geen gevolg gegeven.
16.
Met betrekking tot bedoeld vereiste overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010, 102, m.nt. M.J. Borgers:
‘3.7.
Art. 450, derde lid, Sv houdt in dat slechts dan gevolg behoeft te worden gegeven aan een schriftelijke volmacht die aan een griffiemedewerker is verleend met het oog op het instellen van hoger beroep indien de volmacht voldoet aan de wettelijke eisen. Daaruit moet worden afgeleid dat de wetgever niet heeft willen weten van een volmacht die aan die eisen niet beantwoordt. Er moet van worden uitgegaan dat de wetgever ook niet heeft willen weten van de mogelijkheid tot herstel van verzuimen na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep dan wel tot verlenging van die termijn teneinde gelegenheid te bieden tot herstel van een of meer verzuimen. Dat zou ook niet passen bij de door de wetgever nagestreefde uitreiking van oproepingen op basis van art. 408a Sv. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, ook niet om onredelijke eisen.
Gelet op het reeds genoemde belang van een duidelijk en samenhangend systeem van het aanwenden van rechtsmiddelen, heeft het voorgaande ook te gelden voor het instellen van beroep in cassatie door een advocaat door middel van een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker. (…).
3.8.
De Hoge Raad tekent bij het vorenoverwogene aan dat een strikte wetstoepassing niet in de rede ligt in het — zich hier niet voordoende — geval dat de volmacht aan de griffiemedewerker door de verdachte zelf is verstrekt en hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, bijvoorbeeld als dat is begaan ten gevolge van gebreken in de — in de memorie van toelichting in het vooruitzicht gestelde — ‘informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen’.
(…).’
17.
In HR 21 september 2010, LJN BM4427 had een verdachte een brief waarbij hij naar het Hof had begrepen aan een griffiemedewerker schriftelijke bijzondere volmacht verleende tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep persoonlijk ingeleverd ter griffie. De brief bevatte niet de instemming met de ontvangst door de medewerker van de griffie van de oproeping. Voor zover deze gang van zaken aldus had moeten worden opgevat dat de verdachte met de inlevering van die brief niet in persoon hoger beroep wilde instellen maar een schriftelijke volmacht aan de medewerker van de griffie verstrekte om hoger beroep in te stellen, overwoog de Hoge Raad dat het Hof had moeten onderzoeken:
‘of de griffiemedewerker die de akte heeft opgemaakt, de verdachte mededeling heeft gedaan van de vereisten waaraan een schriftelijke bijzondere volmacht dient te voldoen. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval de verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hoger beroep (vgl. HR 20 januari 2009, LJN BG5562, NJ 2009, 231).’
18.
Dit oordeel gaf de Hoge Raad ondanks een bijsluiter bij de verstekmededeling waarin werd beschreven hoe hoger beroep diende te worden ingesteld. Die bijsluiter ontsloeg het Hof dus niet van de plicht na te gaan of het gebrek in het instellen van het hoger beroep een gevolg was van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim. Daarbij laat de Hoge Raad in het midden of zijn oordeel is ingegeven door de inhoud van de bijsluiter — in mijn ogen voor de gemiddelde rechtsgenoot niet goed te begrijpen2. — of dat het verstrekken aan de verdachte bij de verstekmededeling van een bijsluiter met een beschrijving hoe een rechtsmiddel moet worden ingesteld nog niet betekent dat een medewerker ter griffie ontslagen is van de plicht de verdachte erop te wijzen dat de wijze waarop hij een rechtsmiddel instelt niet aan de eisen van de wet voldoet. Ik houd het op het laatste omdat de Hoge Raad aan de verwijzing van het Hof naar de bijsluiter zonder meer voorbijgaat.
19.
Het oordeel van het Hof moet kennelijk aldus worden begrepen dat van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, hierin bestaande dat de tot het instellen van het rechtsmiddel gemachtigde medewerker van de griffie de verdachte had moeten vragen of hij instemde met het in ontvangst nemen van de oproeping door die medewerker, geen sprake is en wel omdat de verdachte bij de dagvaarding in eerste aanleg op dat vereiste is gewezen.
20.
Hierin kan ik het Hof niet volgen. Het Hof heeft niet vastgesteld dat de dagvaarding in eerste aanleg de verdachte heeft bereikt en hij dus geacht kan worden van de inhoud van punt 10 op de achterkant van de dagvaarding in eerste aanleg op de hoogte te zijn gebracht. Dat klemt in het onderhavige geval in het bijzonder omdat de dagvaarding in eerste aanleg aan de griffier is uitgereikt en een afschrift van de dagvaarding aan het GBA-adres van de verdachte is verstuurd, zodat de dagvaarding niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Reeds daarom is het oordeel van het Hof dat niet van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim sprake is, onvoldoende gemotiveerd.
21.
Dat geldt ook in ander opzicht. Mijns inziens ligt het niet voor de hand bij het instellen van een rechtsmiddel in de dagvaarding te kijken of aan alle vereisten is voldaan. Een mededeling over de vereisten waaraan het instellen van een rechtsmiddel moet voldoen, zou een verdachte mogen verwachten als hij van de uitspraak op de hoogte wordt gesteld. Dan pas komt immers voor hem de vraag naar het instellen van een rechtsmiddel aan de orde, eerder niet. Ook al zou de dagvaarding in eerste aanleg de verdachte bereikt hebben dan is er in mijn ogen dus nog steeds sprake van een gebrek in de informatievoorziening van de verdachte over het instellen van een rechtsmiddel. Ik verwijs in dit verband naar het hiervoor aangehaalde HR 21 september 2010, LJN BM4427, waar het verstrekken van een bijsluiter bij de verstekmededeling over de wijze van instellen van een rechtsmiddel het Hof niet ontsloeg van de plicht na te gaan of het gebrek in het instellen van het rechtsmiddel het gevolg was van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim.
22.
Voorts ben ik van oordeel dat van een ter zake deskundige overheidsdienaar als een medewerker van een strafgriffie mag worden verwacht dat hij een verdachte als niet ter zake kundige burger op de hoogte stelt van gebreken in de aanwending van een rechtsmiddel, ongeacht de vraag of de verdachte tevoren van de wijze van het instellen van een rechtsmiddel op de hoogte is gesteld. Dat geldt zeker in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een voorschrift dat niet is geschreven in het belang van de verdachte maar in het belang van een effectieve en efficiënte werking van het strafrechtelijk apparaat.3. Weliswaar voorziet het wetboek van Strafvordering niet uitdrukkelijk in een mogelijkheid tot herstel van gebreken bij het instellen van een rechtsmiddel zoals de Algemene wet bestuursrecht (art. 6:6 Awb), maar dat wil niet zeggen dat van overheidsfunctionarissen niet verwacht mag worden dat zij een burger, zoals een verdachte, zoveel als dat mogelijk is in de gelegenheid stellen gebreken bij de instelling van een rechtsmiddel te herstellen. Gelukkig is de voorzitter van de strafsector van de Rechtbank te Middelburg dat blijkens zijn aan de schriftuur gehechte brief met mij eens. Het voorgaande brengt mee, dat 's Hofs oordeel dat niet van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim sprake is, niet voldoende is gemotiveerd omdat het Hof niet heeft onderzocht of de medewerker ter griffie de verdachte op het onderhavige gebrek heeft gewezen. Ik verwijs opnieuw naar HR 21 september 2010, LJN BM4427.
23.
Ten slotte getuigt het verbinden van niet-ontvankelijkheid aan het verzuim van een voorschrift, gericht op het voorkomen van betekeningsproblemen bij de dagvaarding in hoger beroep door onvindbaarheid van de verdachte4., in een geval als het onderhavige, waarin de verdachte ter terechtzitting is verschenen, van een buitengewoon formalisme.5. Door verdachtes verschijnen is iedere nietigheid in de betekening van de dagvaarding in hoger beroep gedekt, en begint de termijn voor een rechtsmiddel te lopen op dezelfde dag als het geval zou zijn geweest wanneer de uitreiking van de oproeping met instemming van de verdachte aan de medewerker van de griffie was geschied en dus gold als uitreiking in persoon (art. 450 lid 4 Sv). Bedoeling van de onderhavige eis was dat de verdachte zich niet onvindbaar kon maken voor justitie door bij schriftelijke volmacht een rechtsmiddel te doen instellen.6. Gezien verdachtes verschijnen moet de dagvaarding in hoger beroep hem immers wel hebben bereikt. Van onvindbaar maken voor justitie is in het onderhavige geval onmiskenbaar geen sprake. Dat maakt het oordeel van het Hof onbegrijpelijk.
24.
De uitspraak van het Hof betekent dat de verdachte de hem in beginsel toekomende toegang tot de rechter wordt onthouden. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond zou het mij niet verbazen als een klacht over het onthouden aan de verdachte van de toegang tot de rechter (art. 6 lid 1 EVRM)7. in Straatsburg gehoor vindt op de grond dat het oordeel van het Hof moet worden aangemerkt als ‘unduly formalistic’.8.
25.
Het middel slaagt.
26.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2011
Zie de conclusie bij het arrest onder 16.
Vgl. Kamerstukken II 2005–2006, 30 320, nr. 3, p. 28, 53.
Kamerstukken II 2005–2006, 30 320, nr. 3, p. 53.
Zo eerder in mijn conclusie bij HR 21 september 2010, LJN BM4427 onder 12. De Hoge Raad liet dat punt in het midden.
Kamerstukken II 2005–2006, 30 320, nr. 3, p. 53.
P. van Dijk e.a., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Intersentia 2006, vierde druk, p. 565: ‘This also means that, if domestic law provides for the remedy of appeal, access to that remedy may not be limited in its essence or in a disproportionate way.’
O.a. EHRM 25 mei 2004, EHRC 2004, 65 (Kadlec e.a. tegen Tsjechië), m.nt. Fernhout.