Hof 's-Hertogenbosch, 23-01-2014, nr. 20-002256-11
ECLI:NL:GHSHE:2014:123, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-01-2014
- Zaaknummer
20-002256-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:123, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑01‑2014; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:124
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:121
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:619, Bekrachtiging/bevestiging
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:122
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ4797, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 23‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Ontneming in verband met oplichting via marktplaats.nl. Aanwijzingen voor soortgelijke feiten.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002256-11
Uitspraak : 23 januari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 mei 2011 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-700110-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens opgave van de veroordeelde ter terechtzitting thans verblijvende te
[verblijfplaats].
Hoger beroep
Bij beslissing waarvan beroep heeft de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 8.602,51. De rechtbank heeft de veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd tot een bedrag van € 5.477,50.
De veroordeelde heeft tegen voormelde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten op een bedrag van € 8.602,51 en dat het hof aan de veroordeelde een betalingsverplichting zal opleggen tot datzelfde bedrag. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk voordeel geschat dient te worden op voornoemd bedrag verminderd met hetgeen in de hoofdzaak aan vorderingen van de benadeelde partijen is toegewezen en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van dat saldo.
De verdediging heeft primair bepleit dat de advocaat-generaal niet ontvankelijk wordt verklaard in de ontnemingsvordering. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat het hof het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten op een bedrag van € 4.417,76.
Beslissing waarvan beroep
De beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van 23 januari 2014, parketnummer 20-002252-11, ter zake van 37 oplichtingen via marktplaats.nl veroordeeld tot straf.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde 37 oplichtingen en van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, namelijk vergelijkbare oplichtingen, een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Uit de 37 oplichtingen die het hof bewezen heeft verklaard, heeft de veroordeelde als voordeel verkregen:
KoperBedrag
[slachtoffer 1] € 90,00
[slachtoffer 2] € 131,75
[slachtoffer 3] € 106,75
[slachtoffer 4] € 161,75
[slachtoffer 5] € 110,00
[slachtoffer 6] € 150,00
[slachtoffer 7] € 116,75
[slachtoffer 8] € 223,00
[slachtoffer 9] € 116,75
[slachtoffer 10] € 130,00
[slachtoffer 11] € 106,75
[slachtoffer 12] € 116,75
[slachtoffer 13] € 131,75
[slachtoffer 14] € 206,75
[slachtoffer 15] € 111,76
[slachtoffer 16] € 127,00
[slachtoffer 17] € 117,00
[slachtoffer 18] € 76,75
[slachtoffer 19] € 106,75
[slachtoffer 20] € 106,75
[slachtoffer 21] € 50,00
[slachtoffer 22] en/of [slachtoffer 23] € 196,75
[slachtoffer 24] € 96,75
[slachtoffer 25] € 96,75
[slachtoffer 26] € 90,00
[slachtoffer 27] € 126,75
[slachtoffer 28] € 121,75
[slachtoffer 29] € 81,75
[slachtoffer 30] € 80,00
[slachtoffer 31] € 196,75
[slachtoffer 32] € 106,75
[slachtoffer 33] € 116,75
[slachtoffer 34] € 106,75
[slachtoffer 35] € 112,00
[slachtoffer 36] € 90,00
[slachtoffer 37] € 96,75
[slachtoffer 38] € 106,75
Totaal € 4.417,76
Met betrekking tot de soortgelijke feiten die het hof in de berekening van het wederrechtelijk voordeel betrekt, overweegt het hof het volgende.
Uit bankafschriften van rekeningen van de veroordeelde is gebleken dat in de periode van
7 september 2009 tot en met 1 december 2009 op die rekeningen in totaal € 4.030,00 aan geldstortingen is binnengekomen, die in relatie staan tot Marktplaats, concert- of musicalkaarten, onderdelen voor fietsen en hartslagmeters. Het hof acht voldoende aanwijzingen aanwezig dat deze gestorte bedragen, niet zijnde de bedragen die door de gedupeerden van de 37 bewezen verklaarde oplichtingen zijn gestort, eveneens uit oplichtingen verkregen zijn. Het hof baseert dit op:
- -
de omstandigheid dat de overige stortingen qua omvang vergelijkbaar zijn en een aantal van deze stortingen bovendien - gelet op de omschrijvingen - lijkt te dienen ter betaling van vergelijkbare goederen,
- -
de omstandigheid dat de veroordeelde geen logische verklaring heeft gegeven voor deze andere overboekingen, bijvoorbeeld dat hij aan anderen wel conform afspraak dergelijke goederen heeft geleverd.
- -
de omstandigheid dat veroordeelde de ontvangen bedragen waarvoor hij geen verklaring had - anders dan de volstrekt onaannemelijke verklaring dat die bedragen zijn betaald omdat een rancuneuze derde zijn rekeningnummers op marktplaats heeft gebruikt - niet heeft terugbetaald aan de betrokkenen.
Kosten die in directe relatie staan met de delicten en als reële uitvoeringskosten kunnen worden gezien, dienen ten behoeve van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te worden gebracht op criminele inkomsten. Dergelijke kosten zijn in de onderhavige zaak niet gesteld of gebleken.
Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. De veroordeelde is bij arrest van 23 januari 2014, parketnummer 20-002252-11, veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de volgende benadeelde partijen:
[slachtoffer 2] € 156,45
[slachtoffer 4] € 161,75
[slachtoffer 5] € 117,00
[slachtoffer 6] € 150,00
[slachtoffer 7] € 116,75
[slachtoffer 8] € 223,00
[slachtoffer 10] € 130,00
[slachtoffer 12] € 116,75
[slachtoffer 13] € 131,75
[slachtoffer 14] € 256,75
[slachtoffer 15] € 111,76
[slachtoffer 17] € 117,00
[slachtoffer 18] € 76,75
[slachtoffer 19] € 100,00
[slachtoffer 20] € 106,75
[slachtoffer 21] € 65,00
[slachtoffer 22] en/of [slachtoffer 23] € 224,95
[slachtoffer 24] € 96,75
[slachtoffer 25] € 96,75
[slachtoffer 26] € 90,00
[slachtoffer 29] € 81,75
[slachtoffer 30] € 80,00
[slachtoffer 33] € 116,75
[slachtoffer 34] € 106,75
[slachtoffer 35] € 112,00
[slachtoffer 38] € 106,75
Totaal € 3.249,91
Het hof zal deze aan de benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, op het geschatte voordeel in mindering brengen. Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op € 4.417,76 + € 4.030,00 - € 3.249,91 = € 5.197,85
Op te leggen betalingsverplichting
In beginsel wordt de betalingsverplichting gelijk gesteld aan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof ziet zich echter gesteld voor het volgende.
Elke veroordeelde heeft recht op een openbare behandeling van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens veroordeelde een handeling is verricht waaruit veroordeelde heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een ontnemingsvordering in te stellen
In het onderhavige geval moet de termijn worden berekend vanaf 11 april 2011, de dag waarop de ontnemingsvordering aan veroordeelde in persoon is betekend.
De rechtbank heeft op 11 mei 2011 beslist in de ontnemingszaak.
Na het instellen van hoger beroep op 18 mei 2011 zijn de stukken van de zaak pas op 31 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen, derhalve niet binnen de termijn die voor inzending van die stukken als redelijk kan worden beschouwd.
Op 17 december 2012 is een aanvang gemaakt met de behandeling van de ontnemingszaak in hoger beroep. Het hof wijst uiteindelijk arrest op 23 januari 2014, derhalve ruim twee jaar en acht maanden na het instellen van het hoger beroep.
Hoewel de zaak tamelijk omvangrijk is en er in de samenhangende strafzaak mede op verzoek van de verdediging nader onderzoek is gedaan, acht het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. In het bijzonder wordt het tijdverloop in deze zaak niet gerechtvaardigd door het praktische belang om de onderhavige zaak gelijktijdig met een andere strafzaak en ontnemingszaak tegen de veroordeelde te behandelen.
Het hof stelt vast dat zowel de redelijke termijn voor inzending van de stukken van de zaak naar het hof als de redelijke termijn voor berechting van de veroordeelde in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijdingen van de redelijke termijn moeten leiden tot compensatie in de vast te stellen betalingsverplichting tot een bedrag van € 4.650,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 5.197,85 (vijfduizend honderdzevenennegentig euro en vijfentachtig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 4.650,00 (vierduizend zeshonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 23 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.