HR, 12-01-2016, nr. 15/01127
ECLI:NL:HR:2016:17, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-01-2016
- Zaaknummer
15/01127
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:17, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑01‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2488, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2488, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:17, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑05‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/175 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2016-0053
Uitspraak 12‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv. Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep. Appelschriftuur. De HR verwijst naar ECLI:NL:HR: 2014:1496 m.b.t. de aan een appelschriftuur te stellen eisen. Het oordeel van het Hof dat "de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg" niet als een schriftuur houdende grieven kan worden aangemerkt geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
12 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/01127
ARA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 maart 2014, nummer 20/001295-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1.
De verdachte is door de Politierechter in de Rechtbank Maastricht ter zake van - kort gezegd - vernieling bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Gelijk de advocaat-generaal in zijn vordering is het hof van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu verdachte na het instellen van het hoger beroep noch een schriftuur houdende inhoudelijke grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof beschouwt de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als een inhoudelijke grief waardoor het hof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen."
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een appelakte met daaraan gehecht een formulier "Hoger beroep".
Voormeld formulier is voorzien van de volgende aanhef:
"Dit betreft een standaardformulier waarop u grieven tegen het vonnis en/of redenen voor het instellen van hoger beroep kunt weergeven (art. 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering)."
Het formulier houdt voorts onder meer het volgende in:
"Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep (aankruisen en invullen wat van toepassing is):
Gang van zaken ter terechtzitting:
( ) Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat:."
Op het formulier is het vakje voor de voorgedrukte woorden "ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat:" aangekruist. Daaraan is handgeschreven toegevoegd: "ik er niet op de hoogte van was (verhuizing)". Dit formulier is kennelijk de door het Hof genoemde schriftelijke opgave van de verdachte.
2.3.
Art. 410, eerste lid, Sv luidt:
"De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen."
- Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.4.
De Hoge Raad heeft in HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.40 onder meer het volgende overwogen:
"Ingevolge art. 410, eerste lid, Sv dient een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg te bevatten. In die bepaling worden geen nadere materiële eisen gesteld waaraan de appelschriftuur, die ook door de verdachte zelf kan worden ingediend, dient te voldoen (...) Daarom ligt in de rede aan de formulering van de grieven thans geen hoge eisen te stellen."
2.5.
Het Hof heeft klaarblijkelijk toepassing gegeven aan art. 416, tweede lid, Sv en daaraan ten grondslag gelegd dat "de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg" niet als een schriftuur houdende grieven kan worden aangemerkt. Dat oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv. Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep. Appelschriftuur. De HR verwijst naar ECLI:NL:HR: 2014:1496 m.b.t. de aan een appelschriftuur te stellen eisen. Het oordeel van het Hof dat "de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg" niet als een schriftuur houdende grieven kan worden aangemerkt geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 15/01127 Zitting: 3 november 2015 (bij vervroeging) | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op de voet van het bepaalde in art. 416 lid 2 Sv niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Maastricht waarbij hij wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” is veroordeeld tot een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat het Hof verdachte ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep omdat het Hof verdachtes bij schriftuur opgegeven reden voor het hoger beroep niet heeft gezien als een grief als bedoeld in art. 416 lid 2 Sv.
4. Verdachte is op 11 april 2013 in persoon in hoger beroep gekomen van het vonnis van de Rechtbank van 12 maart 2012. Aan de akte rechtsmiddel is een geschrift gehecht, luidende onder meer:
'HOGER BEROEP'
Gang van zaken ter terechtzitting:
(x) Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat: (het hierna gecursiveerde in handschrift; whv:) ik er niet op de hoogte van was. (verhuizing)
( ) Ik had het volgende naar voren willen brengen:
( ) Ik ben wel bij de zitting geweest, maar ik wil een nieuwe behandeling, om de volgende reden(en):
Schuld/onschuld of bijzondere reden:
( ) Ik ben onschuldig
Toelichting:
( ) Ik heb een goede reden of goed excuusToelichting :
Strafmaat :
( ) Ik heb bezwaren tegen de (hoogte van de) opgelegde straf Toelichting:
Andere opmerkingen:
Datum : Handtekening11-4-2013 (…)”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte (…) is niet verschenen.
De voorzitter deelt mede dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend, nu deze is verzonden aan het adres ‘[adres]’, nadat deze op 3 februari 2014 aan de griffier van de rechtbank was uitgereikt. Blijkens de aangehechte ID- staat SKDB d.d. 3 februari 2014 stond voormeld adres sinds 24 oktober 2010 geregistreerd als het huidige GBA-adres van verdachte. Verdachte heeft ditzelfde adres ook opgegeven op het moment dat hij op 11 april 2013 hoger beroep instelde tegen het vonnis van de politierechter van 12 maart 2012.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en deelt daarbij mede dat verdachte op het grievenformulier enkel heeft vermeld dat hij vanwege een verhuizing niet op de zitting van de politierechter is verschenen. Nu hij verder geen inhoudelijke grieven heeft ingediend en heden niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen om de reden van zijn hoger beroep mondeling toe te lichten, dient verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
6. Het arrest van het Hof houdt onder meer in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Gelijk de advocaat-generaal in zijn vordering is het hof van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu verdachte na het instellen van het hoger beroep noch een schriftuur houdende inhoudelijke grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof beschouwt de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als een inhoudelijke grief waardoor het hof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen.”
7. Het Hof overweegt dat het de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet beschouwt als een inhoudelijke grief die zou nopen tot inhoudelijke behandeling van verdachtes zaak. Deze overweging roept de vraag op of de wet inhoudt dat alleen inhoudelijke bezwaren tegen het gewezen vonnis kunnen gelden als grieven in de in art. 416 lid 2 Sv bedoelde zin.
8. De volgende wettelijke bepalingen zijn hier van belang:
Art. 410 Sv:
“1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen.(…)4. Ingeval door de verdachte geen schriftuur als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend, dient hij binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank als bedoeld in artikel 410a, eerste lid, een schriftuur in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, met een opgave van de redenen voor het instellen van het hoger beroep. Deze verplichting geldt niet in het geval, omschreven in artikel 410a, tweede lid.”
Art 410a Sv:
“1. Ingeval hoger beroep openstaat en is ingesteld tegen een vonnis betreffende uitsluitend een of meer overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld, waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum – van € 500, wordt het ingestelde hoger beroep slechts ter terechtzitting aanhangig gemaakt en behandeld indien zulks naar het oordeel van de voorzitter in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist.(…)”
Art. 416 Sv:
“1. Ingeval hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, geeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van de voordracht der zaak mondeling een toelichting op de bezwaren tegen het vonnis. De advocaat-generaal geeft in voorkomende gevallen tevens op waarom door de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven is ingediend. Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
9. Art. 410 lid 1 Sv spreekt evenals art. 416 lid 2 Sv van een “schriftuur, houdende grieven”. Art. 410 lid 4 Sv van “een schriftuur … met een opgave van de redenen voor het instellen van het hoger beroep”. Dit laatste voorschrift heeft betrekking op “hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank als bedoeld in art. 410a eerste lid”, te weten een vonnis betreffende een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld en waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 500,--, zoals in de onderhavige zaak.
“Het wetsvoorstel legt in dit opzicht geen beperkingen op en stelt ook geen verdere inhoudelijke eisen aan de schriftelijke opgave van bezwaren. Het wordt aan de rechter in hoger beroep overgelaten welke de betekenis daaraan toekomt voor de behandeling ter zitting. De combinatie van schriftelijk ingediende grieven en mondeling opgegeven bezwaren zullen immers richtinggevend moeten zijn voor die behandeling. De NOvA is kritisch aangaande het voorgestelde verlofstelsel. De vrees van de NOvA dat het verlofstelsel alleen voor de verdachte zou gelden kan worden weggenomen. Dat is niet het geval. Wel is in artikel 410, vierde lid, Sv een speciaal op de verdachte toegesneden mogelijkheid tot het indienen van een schriftuur met een opgave van redenen voor het ingestelde hoger beroep voorzien, aangezien de indiening van schriftuur als bedoeld in artikel 410, eerste lid, Sv voor de verdachte niet verplicht is. (p. 42)
(…)
Tegen de kritiek op het verlofstelsel kan voorts het volgende worden ingebracht. Tijd en middelen die beschikbaar gemaakt worden voor de rechtspleging moeten zo effectief mogelijk worden ingezet. Dat leidt tot keuzes die beperkingen kunnen inhouden ten opzichte van wat bij onbeperkte tijd en middelen voor wenselijk gehouden kan worden. Het instellen van een appèldrempel is daarvan een voorbeeld. De beperking van de appèldrempel tot € 100, maakt dat aanvullend een extra ingreep nodig is om de tijd en kosten die gemoeid zijn met de afdoening van relatief lichte strafzaken binnen de perken te houden. In het huidige stelsel kan langdurig doorgeprocedeerd worden zonder aantoonbare belangen. Aan die situatie wil dit wetsvoorstel een einde maken, terwijl tegelijkertijd gestreefd wordt naar kwaliteitsverbetering. Het voortbouwend appèl voor de meer gewichtige stafzaken past in dat streven. In de relatief lichte strafzaken is het voortbouwend appèl doorgaans van minder betekenis. In beginsel zou tot wellicht een hoger niveau dan de thans voorgestelde appèldrempel met een behandeling in één instantie kunnen worden volstaan, maar tegelijkertijd is wel behoefte aan een incidenteel toe te passen herstelmogelijkheid. Het criterium van een goede rechtsbedeling geeft de voorzitter voldoende ruimte om in het licht van de stukken en het geschrift te oordelen of een behandeling van het hoger beroep zal dienen plaats te vinden. Er wordt niet verlangd van de verdachte dat in deze categorie van zaken grieven worden opgesteld die sturend zullen zijn voor de behandeling in hoger beroep, maar wel dat redenen worden opgegeven waarom een behandeling van de zaak in hoger beroep in het belang van een goede rechtsbedeling vereist is. (p. 43)
(…)
Artikel 410, vierde lid, Sv legt de verplichting vast voor verdachten in zaken die onder de toelatingsprocedure van artikel 410a Sv vallen een schriftuur in te dienen. Dat kan zijn de schriftuur bedoeld in het eerste lid van artikel 410 Sv (de schriftuur, houdende grieven), maar het kan voor de verdachte ook een schriftuur betreffen met uitsluitend redenen om hoger beroep in te stellen. Deze verplichting geldt niet in het geval, omschreven in artikel 410a, tweede lid, waarin de verdachte niet op de hoogte was en kon zijn van de zitting.”(p.49)
11. De wetgever gaat er dus vanuit dat er naast grieven, door de wetgever verstaan als bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep2., ook andere redenen zijn om hoger beroep in te stellen. De memorie van toelichting noemt als voorbeelden de wens alsnog tegenspraak te willen leveren of de wens een ‘second opinion’ te verkrijgen.3.
12. Uit het voorgaande volgt dat alleen inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep kunnen gelden als grieven in de in art. 416 lid 2 Sv bedoelde zin.
13. Het hiervoor gesignaleerde verschil tussen “grieven” en “redenen voor het instellen van het hoger beroep” vinden we terug in het onder 4 aangehaalde standaardformulier. Dat kent naast de rubrieken “Schuld/onschuld of bijzondere reden:” en “Strafmaat :” een rubriek “Gang van zaken ter terechtzitting:”, een rubriek die zich, ook in het licht van de hiervoor weergegeven parlementaire geschiedenis, niet alleen leent voor het opgeven van inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep maar bijvoorbeeld ook voor de klacht dat de verdachte zich door de rechter in eerste aanleg niet gehoord voelt.
14. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Bij de beoordeling van de het middel moet worden vooropgesteld dat de beslissing als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv in hoge mate afhankelijk is van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, hetgeen meebrengt dat diens oordeel daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK0910, NJ 2010, 88).
15. Verdachte heeft noch bij de rubriek “Schuld/onschuld of bijzondere reden:” noch bij de rubriek “Strafmaat” iets ingevuld.4.Voorts heeft hij, hoewel daartoe op het onderhavige standaardformulier uitdrukkelijk de mogelijkheid wordt geboden, niet aangegeven wat hij naar voren had willen brengen. In die omstandigheden heeft het Hof kunnen aannemen, zoals het kennelijk heeft gedaan, dat verdachte met de mededeling dat hij niet ter zitting in eerste aanleg was verschenen omdat hij van de zitting niet op de hoogte was, louter een verklaring heeft gegeven voor zijn niet verschijnen ter terechtzitting en dus geen bezwaren heeft opgegeven tegen het beroepen vonnis. Dit betekent dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en zonder dat nadere motivering vereist is heeft kunnen oordelen dat verdachte geen grieven in de in art. 416 lid 2 Sv bedoelde zin tegen het beroepen vonnis heeft ingediend.
16. De vraag kan nog onder ogen te worden gezien of verdachtes mededeling dat verdachte de zitting in eerste aanleg niet heeft bijgewoond omdat hij van de zitting wegens verhuizing niet op de hoogte was als een beroep op het aanwezigheidsrecht (art. 6 lid 1 EVRM) zou moeten worden gezien en daarmee als een bezwaar tegen het beroepen vonnis, te weten dat het met voorbijgaan aan verdachtes aanwezigheidsrecht was gewezen. Mijns inziens is dat in casu niet het geval. Zou dat wel het geval zijn geweest dan was verdachte immers wel ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Daarbij neem ik in aanmerking dat de dagvaarding in hoger beroep na vergeefse aanbieding op het adres waarop verdachte in het GBA stond ingeschreven en dat hij bij het instellen van het hoger beroep had opgegeven, per brief is gezonden naar dat adres. Verdachte had dus minstgenomen5.op de hoogte kunnen zijn van de dag van behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Een en ander geldt temeer wanneer wordt bedacht dat van een verdachte die de behandeling van zijn zaak in hoger beroep wil bijwonen mag worden gevergd dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om op de hoogte te geraken van de dagvaarding in hoger beroep.6.
17. Het laatste wettigt ook nog de vraag of de verdachte wel een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn beroep in cassatie. Ik laat deze vraag verder rusten omdat ik gelet op de in deze zaak aan de orde zijnde kwestie niet zou willen voorstaan dat gebruik wordt gemaakt van de wijze van afdoening die art. 80a RO biedt.
18. Het middel faalt.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2015
O.a. Kamerstukken II 2005–2006, 30 320, nr. 3, p. 11.
De voorbeelden ontleen ik aan Kamerstukken II 2005–2006, 30 320, nr.3, p. 24.
Daarin verschilt de onderhavige zaak van die in HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1454, waarin de verdachte naast de reden voor hoger beroep “Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest” tevens als reden voor hoger beroep had opgegeven onschuldig te zijn.
In cassatie wordt niet gesteld dat verdachte van de terechtzitting in hoger beroep niet op de hoogte was.
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002, 317, m.nt. Sch, rov. 3.37
Beroepschrift 07‑05‑2015
[requirant] / Openbaar Ministerie — cassatie
Cassatieschriftuur
Ressortsparketnummer: 20/001295-13
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, thans wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], requirant van cassatie, te dezer zake domicilie kiezende te (6211 AX) Maastricht aan de Boschstraat 28 ten kantore van zijn raadsvrouwe, mw. mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht, die door requirant bepaaldelijk is gemachtigd dit cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te — doen — dienen.
Omvang cassatie
Het beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch uitgesproken op 31 maart 2014, in de strafzaak met het ressortsparketnummer 20/001295-13.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder is artikel 415 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geschonden,
2.
doordat het gerechtshof requirant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, met de overweging dat requirant noch een schriftuur inhoudende inhoudelijke grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis van de politierechter heeft opgegeven, en het gerechtshof de schriftelijke opgave van requirant dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als inhoudelijke grief beschouwt waardoor het gerechtshof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen, in het bijzonder onderzoek naar de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg, terwijl die beslissing niet of onvoldoende is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is, althans de motivering de niet-ontvankelijkheid niet kan dragen en/of getuigt het oordeel van het gerechtshof van een onjuiste rechtsopvatting, vanwege het feit dat het hof de schriftelijke opgave van requirant niet als een schriftuur inhoudende de grieven van requirant heeft aangemerkt;
3.
terwijl het gerechtshof de schriftelijke opgave van requirant als een schriftuur ex artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering had moeten aanmerken en het gerechtshof derhalve ingevolge artikel 415 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het onderzoek ter terechtzitting had moeten richten op de bezwaren die door requirant tegen het vonnis van de politierechter zijn ingebracht, in het bijzonder had het gerechtshof de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg moeten onderzoeken en bij gebleken juistheid van de grief van requirant opnieuw recht doende de dagvaarding in eerste aanleg nietig moeten verklaren met terugverwijzing naar het gerecht in eerste aanleg, waardoor de einduitspraak van het hof aan een verzuim lijdt dat nietigheid tot gevolg heeft;
Toelichting
4.
Het gerechtshof heeft requirant met toepassing van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het gerechtshof overweegt daaromtrent:
‘Gelijk de advocaat-generaal in zijn vordering is het hof van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu verdachte na het instellen van het hoger beroep noch een schriftuur inhoudende inhoudelijke grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof beschouwt de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als een inhoudelijke grief waardoor het hof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen.’
5.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met het karakter van hoger beroep als voortgezette instantie zich niet verdraagt dat in hoger beroep, zonder dat daarvoor goede redenen bestaan, een min of meer nieuwe procedure wordt gestart. Van partijen mag in het bijzonder in hoger beroep een actieve proceshouding worden gevergd.1.
6.
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat requirant wel degelijk een schriftuur in de zin van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend.
7.
Requirant heeft op 11 april 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 12 maart 2012. Requirant heeft destijds bovendien gebruik gemaakt van een standaardformulier met de koptekst:
‘‘Hoger Beroep’ — Dit betreft een standaardformulier waarop u grieven tegen het vonnis en/of redenen voor het instellen van hoger beroep kunt weergeven (art. 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering).’
8.
Requirant heeft op dit standaardformulier aangegeven dat hij in hoger beroep gaat tegen het vonnis van de politierechter met parketnummer 03/851002-11 nu hij het onderzoek ter terechtzitting niet heeft bijgewoond. Reden hiervoor was dat requirant niet op de hoogte was van het plaatsvinden van het onderzoek ter terechtzitting vanwege een verhuizing.
9.
Gelet op de koptekst van het standaardformulier, de opmerkingen die requirant op het standaardformulier heeft geplaatst en de kennelijke bedoeling van requirant om middels het plaatsen van deze opmerkingen zijn grieven met betrekking tot het vonnis van de politierechter kenbaar te maken, dient dit document, dat bovendien door requirant is ondertekend, te worden aangemerkt als schriftuur in de zin van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering.
10.
In dit kader wenst de verdediging te wijzen op een arrest van uw Hoge Raad van 12 oktober 2010.2. Het cassatiemiddel in dit arrest keerde zich eveneens tegen een niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep ingevolge artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Het gerechtshof overwoog in haar arrest:
‘Nu de verdachte geen schriftuur inhoudende grieven heeft ingediend noch mondeling haar bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof geen gronden ziet om ambtshalve over te gaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak, zal het hof ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het beroep’.
11.
In het middel wordt gesteld dat namens verdachte een cassatieschriftuur houdende grieven als bedoeld in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering is ingediend. Ter staving van deze stelling was aan de cassatieschriftuur een kopie gehecht van een formulier ‘Hoger Beroep’ van de rechtbank, voorzien van een stempelafdruk met datum van binnenkomst van het document. Uw Hoge Raad overwoog hieromtrent:
‘Hef formulier houdt — voor zover hier van belang — het volgende in: ‘Dit betreft een standaardformulier waarop u grieven tegen het vonnis en/of redenen voor het instellen van hoger beroep kunt weergeven (art. 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering’.
12.
In deze zaak bevond dit formulier zich echter niet bij de door de griffier van het gerechtshof aan de griffier van de Hoge Raad verzonden stukken van het geding. Uw Hoge Raad overweegt hieromtrent:
‘De stempelafdruk biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat het formulier wel ter griffie van de rechtbank is ontvangen doch vervolgens in het ongerede is geraakt Op grond hiervan moet er in cassatie van worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur wel is ingediend.’
13.
Uit dit arrest blijkt aldus dat uw Hoge Raad het standaardformulier ‘Hoger Beroep’ — zijnde exact hetzelfde formulier als het formulier dat door requirant ten tijde van het instellen van het hoger beroep is ingevuld en ondertekend — aanmerkt als een schriftuur in de zin van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering.
14.
Gelet op al het voorgaande stelt de verdediging zich dan ook, anders dan het gerechtshof, op het standpunt dat requirant wel degelijk een schriftuur in de zin van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend. Het getuigt dan ook van een onjuiste rechtsopvatting dat het gerechtshof concludeert dat requirant geen schriftuur houdende inhoudelijke grieven heeft ingediend.
15.
Met de overweging van het gerechtshof dat zij de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als een inhoudelijke grief beschouwt waardoor het hof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen, motiveert het hof niet of onvoldoende en/of onbegrijpelijk, althans de motivering kan de niet-ontvankelijkverklaring van requirant in zijn hoger beroep niet dragen.
16.
Hier komt nog bij dat het formulier dat door de daartoe bevoegde autoriteit (de griffier) aan de justitiabele (requirant) werd verstrekt, feitelijk erg weinig ruimte biedt om een ruime uiteenzetting van argumenten te doen. Requirant mocht er aldus van uitgaan dat van hem slechts een beknopte weergave van zijn appèl-argumenten werd verwacht. Requirant is bovendien leek, zodat ook van het hof een juridische vertaling mocht worden verwacht van de door requirant geformuleerde grief.
Belang requirant
17.
Requirant wordt door de niet-ontvankelijkverklaring en het daarmee gepaard gaande motiveringsgebrek geschaad in zijn rechtspositie. Immers, indien het gerechtshof de door requirant opgestelde grieven als zodanig had opgevat, dan had in hoger beroep een inhoudelijke behandeling ter terechtzitting kunnen plaatsvinden waarbij het gerechtshof het onderzoek ter terechtzitting ingevolge artikel 415 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering op de door requirant geformuleerde bezwaren had kunnen richten. Het gerechtshof heeft onder een onjuiste interpretatie van het recht dan wel middels een onbegrijpelijke motivering vastgesteld dat requirant geen schriftuur inhoudende grieven heeft ingediend. Het gerechtshof had de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg moeten onderzoeken en bij gebleken juistheid van de grief van requirant had het gerechtshof de dagvaarding in eerste aanleg nietig moeten verklaren met terugverwijzing naar het gerecht in eerste aanleg.
Algemeen belang
18.
Het algemeen belang is gelegen in een beslissing omtrent de onderliggende rechtsvraag en daaromtrent jurisprudentie te vormen. Op deze wijze draagt het oordeel van uw Hoge Raad bij aan het belang van de wet en het Nederlandse recht, tevens wordt een bijdrage geleverd aan een goede rechtsbedeling en in het bijzonder de juiste toepassing van het recht en eenheid van rechtspraak.
19.
Bovenstaande redenen maken dat het tevens in het algemeen belang is dat de onderhavige zaak door uw Hoge Raad wordt behandeld.
Redenen waarom het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch uitgesproken op 31 maart 2014, in de strafzaak met het ressortsparketnummer 20/001295-13 niet naar de eis der wet is gewezen, zodat vernietiging van het bestreden arrest en terugverwijzing naar het gerechtshof dient te volgen en/of strafvermindering plaats dient te vinden.
Maastricht, 7 mei 2015
Mw. mr. S.M. Kurvers