Deze reactie houdt niets in over het instemmen door de klager en de raadsman met een schriftelijke afdoening / conclusie uitwisseling, noch is deze reactie binnen een week na toezending van de conclusie van de officier van justitie ingediend.
HR, 21-06-2022, nr. 21/03654
ECLI:NL:HR:2022:897
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/03654
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:897, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:408
ECLI:NL:PHR:2022:408, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:897
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag,. beslag ex art. 94 Sv op auto onder moeder van klager t.z.v. verdenking van rijden zonder rijbewijs. Schriftelijke uitwisseling van standpunten i.v.m. COVID-19 (corona), gevolgd door openbare raadkamerbehandeling, waarop klager en zijn raadsman niet zijn verschenen. 1. Heeft behandeling van klaagschrift in het openbaar plaatsgevonden? 2. Heeft Rb ten onrechte geoordeeld dat klager en zijn raadsman behoorlijk zijn opgeroepen voor raadkamerbehandeling? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03654 B
Datum 21 juni 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2021, nummer RK 21/8617, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552a Sv over beslag ex art. 94 Sv. Falende klachten over ontbreken openbare behandeling i.v.m. Covid-19; vormverzuim hoeft niet tot cassatie te leiden omdat klager heeft ingestemd met de gevolgde schriftelijke procedure. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep op de voet van art. 81 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03654 B
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de klager.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft bij beschikking van 9 augustus 2021 het klaagschrift van de klager strekkende tot teruggave aan hem van een onder een ander inbeslaggenomen personenauto van het merk VW Golf, met kenteken [kenteken], ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar heeft plaatsgevonden en ook dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de klager en zijn raadsman behoorlijk zijn opgeroepen voor de raadkamerbehandeling.
3.2.
Het namens de klager door zijn raadsman, mr. Schadd, ingediende klaagschrift is op 9 juni 2021 op de strafgriffie van de rechtbank Gelderland ontvangen. De officier van justitie heeft daar schriftelijk op gereageerd.
3.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich voorts:
(i) Een door de griffier per e-mail aan de raadsman van de klager verstuurde brief, inhoudende:
“Mr. G.F. Schadd(…)
datum 11 juni 2021contactpersoon [betrokkene 1](…)e-mail Bvs.rb-gelderland@rechtspraak.nlons kenmerk raadkamernummer: 21-008617(…)onderwerp ontvangstbevestiginginzake [klager]
Geachte heer Schadd,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van het door u d.d. 09 juni 2021 ingediende klaagschrift beslag op grond van artikel 552a Wetboek van Strafvordering in de zaak van [klager] op de griffie van de rechtbank is ontvangen.
Dit klaagschrift is ingeschreven onder (raadkamer)nummer: 21-008617.
Zoals u weet was, voordat meerdere coronamaatregelen zijn genomen, de normale gang van zaken dat na ontvangst van de conclusie van de officier van justitie de zaak op een raadkamerzitting werd ingepland. In verband met de nog steeds geldende coronamaatregelen kan de rechtbank de termijnen zoals vastgelegd in het strafprocesreglement thans niet garanderen.
Om te voorkomen dat uw cliënt mogelijk onnodig lang moet wachten op een beslissing van de rechter vanwege de geringe zittingscapaciteit is er de mogelijkheid om schriftelijke standpunten uit te wisselen waarna de rechter een beslissing neemt.
Indien u daarmee akkoord gaat krijgt u één (1) week de tijd om uw standpunt op de conclusie van de officier van justitie schriftelijk in te dienen. Na ontvangst van uw standpunt wordt dit doorgestuurd naar de officier van justitie die eveneens één (1) week de tijd krijgt schriftelijk daarop te reageren.
Na ontvangst van laatstgenoemde reactie wordt de zaak op een pro forma zitting gezet waarvoor u en uw cliënt een oproep ontvangen.
Voorwaarde is wel dat u en uw cliënt uitdrukkelijk instemmen met deze schriftelijke procedure en dat u en uw cliënt afstand doen om ter zitting te verschijnen. De pro forma zitting is slechts een wettelijk voorgeschreven formaliteit.
Uiterlijk 14 dagen na de pro forma zitting zal de rechter uitspraak doen.
De rechtbank stelt de termijn om te reageren op één (1) week. Indien u om wat voor reden ook niet in de gelegenheid bent binnen deze termijn te reageren, u heeft dringende andere werkzaamheden of u bent enige tijd afwezig, maar u bent wel genegen de zaak schriftelijk af te doen, laat dit de griffier weten opdat hij daar rekening mee kan houden.
Indien u, na ontvangst van de conclusie van de officier van justitie, akkoord gaat met voornoemde schriftelijke conclusie uitwisseling kunt u de BVS mailen dat u akkoord gaat met een schriftelijke afdoening en uw reactie rechtstreeks per mail sturen naar het e-mail adres: bvs.schriftelijk.rb-gelderland@rechtspraak.nl, tel: 088 36 11476
Hoogachtend,
De griffier,
[betrokkene 1]”
Een aan de raadsman van de klager gerichte e-mail van de rechtbank Gelderland (BVS.schriftelijk.rb-gelderland@rechtspraak.nl) van 17 juni 2021, inhoudende:
“Geachte mr. Schadd,
In de bijlage de conclusie van het CVOM naar aanleiding van het door u namens [klager] ingediend klaagschrift. Wilt u hier schriftelijk op reageren? U kunt uw reactie rechtstreeks naar mij mailen.
Met vriendelijke groet,
R. (Robert) van Dijksenior juridisch medewerker”
Een e-mailbericht namens de raadsman van de klager gericht aan het onder (ii) genoemde e-mailadres, gedateerd 30 juni 2021. Dit bericht houdt het volgende in1.:
“Geachte heer van Dijk,
In de bijlage treft u de reactie van mr. G.F. Schadd inzake het klaagschrift van [klager].
Vriendelijk verzoek ik u deze aan het dossier toe te voegen.
Bij voorbaat dank!
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 2]Schadd Advocaten”
Een aan de raadsman van de klager gerichte e-mail van 2 juli 20212., inhoudende:
“(…)
Onderwerp: klaagschrift beslag [klager] 21/8617
Geachte heer Schadd,
De officier van justitie heeft gereageerd en mij het volgende laten weten: “Het OM persisteert bij het eerder ingenomen standpunt.”
Zodra ik een pro forma zitting weet ontvangt u nader bericht.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 3]
Bijzondere raadkamer
(…)”
Een aan de raadsman van de klager gerichte brief van 30 juli 2021, inhoudende:
“Onderwerp: schriftelijke behandeling klaagschrift inzake [klager](…)contactpersoon Bijzondere Raadkamer Arnhem / dhr R. van Dijk(…)ons kenmerk Raadkamernummer: 21-8617(…)onderwerp Betreft: klaagschrift beslag 552a Sv.
t.n.v. [klager]
Geachte mr. Schadd
Naar aanleiding van het door u ingediende klaagschrift deel ik het volgende mee.
De behandeling van het klaagschrift is bepaald op 9 augustus 2021 om 13.00 uur. Zoals met u is besproken hoeven partijen niet te verschijnen.
Heeft u vragen naar aanleiding van deze brief, neem dan gerust contact op met de contactpersoon, zoals bovenin de brief vermeld. Met dank voor uw medewerking.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 4]senior administratief medewerker(…)”
3.4.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Raadkamernummer : 21/8617
proces verbaal van de enkelvoudige raadkamer op 9 augustus 2021.
tegenwoordig zijn:
mr. W.L.F. Prisse, rechter,
en R. van Dijk, griffier.
Als officier van justitie is aanwezig mr. J.F. Menke.
Aan de orde is de behandeling van een klaagschrift ex artikel 552a Sv.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De klager genaamd:
[klager], hierna: klager,
geboren op [geboortedatum] 2001,
wonende aan de [a-straat 1], [postcode] [plaats] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De advocaat van klager, mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem, is eveneens niet verschenen.
De rechter merkt op.
Met partijen is op voorhand de afspraak gemaakt dat de standpunten schriftelijk worden uitgewisseld. De rechter stelt vast dat conform de gemaakte afspraken de standpunten schriftelijk zijn uitgewisseld.
De rechter sluit het onderzoek en deelt mee dat direct uitspraak zal worden gedaan.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.”
3.5.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Raadkamernummer: 21/8617
Datum uitspraak: 9 augustus 2021
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager], hierna: ‘klager’,
geboren op [geboortedatum] 2001,
wonende aan de [a-straat 1], [postcode] [plaats],
die voor deze zaak woonplaats kiest aan de Zijpendaalseweg 51 A, 6814 CD Arnhem, ten kantore van zijn advocaat mr. G.F. Schadd.
De feiten
Onder [betrokkene 5] is op 5 april 2021 op grond van artikel 94 Sv het volgende in beslaggenomen: een personenauto VW Golf, met kenteken [kenteken].
De procedure
Na overleg met de advocaat en de officier van justitie is besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen.
Het klaagschrift is op 9 juni 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 25 mei 20213.heeft de officier van justitie daar schriftelijk op gereageerd.
Vervolgens heeft klager gerepliceerd en de officier van justitie gedupliceerd.
De raadkamer heeft kennis genomen van de stukken. Het klaagschrift is in de openbare raadkamer van 9 augustus 2021 behandeld.
Klager en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Beslagene [betrokkene 5], is, hoewel behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen.”
3.6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling niet inhoudt dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden. Volgens de steller van het middel volgt uit de in het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling geverbaliseerde werkwijze dat de zaak niet op zitting (laat staan openbaar) is behandeld, nu de standpuntenwisseling op geen enkele wijze ter zitting in raadkamer heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat hierover afspraken zijn gemaakt met de officier van justitie en de advocaat en laatstgenoemde namens de klager akkoord is gegaan met een “schriftelijke procedure” waarin een pro forma zitting slechts een “wettelijk voorgeschreven formaliteit” is maakt dit volgens de steller van het middel niet anders, omdat dit gegeven de wettelijke eisen niet opzij kan zetten. Ook wordt geklaagd dat de aan de raadsman van de klager per e-mail verstuurde brief waarin partijen wordt medegedeeld dat zij niet behoeven te verschijnen, bezwaarlijk als oproeping kan gelden en al helemaal niet als oproeping van de klager. Van een behoorlijke oproeping zou dan ook geen sprake zijn. De klager zou ook belang hebben bij zijn (eerste) klacht, aangezien hem blijkens de bestreden beschikking door de rechtbank wordt tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond dat hij de auto betaald heeft zoals hij wel stelt. In een raadkamerbehandeling zou daar nog een vraag over gesteld kunnen zijn en zou de klager in de gelegenheid zijn geweest daarop te antwoorden en dit te onderbouwen.
3.7.
Vooropgesteld moet worden dat op grond van artikel 23 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de raadkamer het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers moeten worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Op grond van artikel 552a lid 7 Sv dient het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te worden behandeld.
3.8.
In de beschikking van de Hoge Raad van 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1568 werd ook geklaagd dat geen openbare behandeling van het klaagschrift had plaatsgevonden. In dat verband werd aangevoerd dat de raadsvrouw van de klager niet had ingestemd met het afzien van een mondelinge behandeling. De bestreden beschikking hield in dat - met instemming van de raadsvrouw en de officier van justitie - in verband met de coronamaatregelen geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden en beide partijen schriftelijk op elkaars standpunt hadden gereageerd. Uit het procesverloop bleek onder meer dat de zittingsgriffier, in verband met maatregelen die werden getroffen als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19, bij e-mailbericht verschillende mogelijkheden voor de afdoening van de zaak had voorgelegd aan de raadsvrouw van de klager, waaronder de optie dat er een volledige schriftelijke ronde (over en weer) zou komen, waarna de rechtbank zou beslissen, mits afstand zou worden gedaan van het recht op behandeling en aanwezigheid ter zitting. De raadsvrouw van de klager had daarop per e-mail geantwoord te kiezen voor genoemde optie, maar daarbij wel opgemerkt of het juist was dat na de schriftelijke ronde pas afstand wordt gedaan van het recht op behandeling (ter zitting). Uit de gedingstukken bleek niet dat de rechtbank op die vraag had gereageerd. Volgens de Hoge Raad volgde uit de bestreden beschikking dat geen openbare raadkamerzitting had plaatsgehad en leidde dit verzuim tot cassatie. Daarbij werd in aanmerking genomen het procesverloop in deze zaak en in het bijzonder de omstandigheid dat niet was gebleken dat de rechtbank duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of instemming door de raadsvrouw met een “schriftelijke ronde” met zich bracht dat de klager daarmee ook afstand deed van het recht op een mondelinge behandeling.
3.9.
Ook in de beschikking van de Hoge Raad van 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:854 werd geklaagd dat geen openbare behandeling van de klaagschriften had plaatsgevonden. In die zaak was aangevoerd dat de rechtbank de zaak had afgedaan op basis van het dossier en de voorhanden schriftelijke standpunten, maar dat de rechtbank daarbij had gehandeld “in weerwil van de voorgestelde en gekozen procedure van een schriftelijke afdoening met schriftelijke rondes over en weer”, waaronder ook de gelegenheid tot repliek en dupliek. In genoemde zaak was er weliswaar mee ingestemd dat buiten raadkamer op de verzoekschriften zou worden besloten, maar wel nadat partijen de gelegenheid was geboden om in plaats van de geplande behandeling in raadkamer het standpunt schriftelijk nader toe te lichten. Uit de bestreden beschikking volgde dat er geen openbare raadkamerzitting had plaatsgehad. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de beschikking, mede gelet op wat in het cassatiemiddel was aangevoerd. De door de rechtbank genoemde ‘LOVS-richtlijnen betreffende maatregelen ter beperking van verspreiding van het coronavirus’ - waarmee kennelijk werd gedoeld op de praktische maatregel van het ‘buiten zitting om’ behandelen van zaken, zoals genoemd in de ‘Tijdelijke regeling strafrecht’ - leidden volgens de Hoge Raad niet tot een ander oordeel.
3.10.
Dat er geen openbare raadkamerzitting heeft plaatsgehad behoeft echter niet altijd tot cassatie te leiden. In de beschikking van de Hoge Raad van 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1497 miste de klager belang bij zijn klacht op dit punt. Uit de correspondentie in die zaak volgde dat de door de griffier van de rechtbank aan de raadsman voorgestelde “schriftelijke afdoening” van het klaagschrift verband hield met de uitbraak van de epidemie van COVID-19 en de in dat verband door de rechtbank getroffen maatregelen. Tegen die achtergrond heeft de raadsman in zijn schriftelijke reactie ingestemd met de in deze zaak gevolgde behandelingswijze van het klaagschrift. Gelet daarop, en in aanmerking genomen dat de schriftuur geen toelichting bevatte met betrekking tot het belang van de klager bij cassatie en ook overigens niet was gebleken van een dergelijk belang, was de klacht dat het klaagschrift niet op een openbare raadkamerzitting is behandeld volgens de Hoge Raad tevergeefs voorgesteld.4.
3.11.
De in de onderhavige zaak bestreden beschikking houdt in dat na overleg met de advocaat en de officier van justitie is besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen. Ook vermeldt de beschikking dat de raadkamer kennis heeft genomen van de uitgewisselde schriftelijke stukken en dat het klaagschrift in de openbare raadkamer van 9 augustus 2021 is behandeld. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 9 augustus 2021 houdt evenwel niet in dat sprake is geweest van een openbare raadkamerzitting. Wel houdt dit proces-verbaal in dat naast de rechter en de griffier ook de officier van justitie aanwezig was, maar de klager - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet is verschenen en zijn advocaat eveneens niet is verschenen.
3.12.
Ik merk allereerst op dat het middel niet opkomt tegen de (begrijpelijkheid van de) vaststelling van de rechtbank dat na overleg met de advocaat en de officier van justitie is besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen. Overigens komt deze vaststelling mij, ondanks dat door de raadsman van de klager niet binnen de in de 3.3 onder (i) gestelde termijn van 1 week op het standpunt van de officier van justitie is gereageerd, noch in die reactie uitdrukkelijk is ingestemd met een schriftelijke afdoening, mij niet onbegrijpelijk voor. Daarbij merk ik op dat in de onder 3.3 onder (ii) weergegeven e-mail expliciet wordt gevraagd of de raadsman schriftelijk op de conclusie van de officier van justitie wil reageren - zoals in het bericht van de griffier van 11 juni 2021 was uitgelegd - en de raadsman dat op 30 juni 2021 ook (via zijn secretaresse) heeft gedaan door een reactie te sturen naar het in genoemde e-mail vermelde e-mailadres, terwijl de door de griffier voorgestelde procedure - anders dan in Hoge Raad 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1568 - niet de ruimte biedt eerst afstand te doen van een mondelinge behandeling na uitwisseling van de schriftelijke standpunten, nu daarin expliciet wordt gesproken over een louter schriftelijke procedure/afdoening. Ik voeg daar nog aan toe dat de raadsman van de klager na het indienen van zijn schriftelijke reactie op het standpunt van de officier van justitie - hoewel daartoe in de correspondentie wel de gelegenheid is geboden - ook geen contact met de rechtbank heeft opgenomen om mogelijke vragen te stellen over de procedure.
3.13.
In de onderhavige zaak houdt de door de griffier voorgestelde optie de mogelijkheid in om schriftelijke standpunten uit te wisselen, waarna de rechter een beslissing neemt. Daarbij wordt naast uitdrukkelijke instemming met deze schriftelijke procedure de voorwaarde gesteld dat de raadsman en de klager afstand doen van hun recht om ter zitting te verschijnen. Laatstgenoemde voorwaarde houdt niet mede in dat ook afstand moet worden gedaan van het recht op behandeling ter zitting. Dat wekt ook geen verbazing, nu de brief van de griffier tevens inhoudt dat de zaak na uitwisseling van de standpunten op een pro forma zitting wordt gezet en de raadsman en de klager een oproep voor die zitting ontvangen. Deze zitting zou wel louter een wettelijk voorgeschreven formaliteit betreffen. In de aan de raadsman gestuurde correspondentie, zoals onder 3.3 sub (iv) en (v) is weergegeven, wordt ook gesproken over een pro forma zitting en wordt vermeld dat - zoals is besproken - partijen niet hoeven te verschijnen. Uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling blijkt dat de zitting inderdaad slechts een formaliteit betrof, nu de rechter na het uitroepen van de zaak enkel heeft vastgesteld dat de standpunten conform de gemaakte afspraken schriftelijk zijn uitgewisseld, waarop het onderzoek is gesloten en direct uitspraak is gedaan.
3.14.
Dat een oproeping voor de behandeling van het klaagschrift aan de klager ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken wekt - ondanks dat in de brief van de griffier wel wordt genoemd dat klager een oproep zal ontvangen - gelet op het voorgaande evenmin verbazing, nu een dergelijke oproeping, zoals kan worden afgeleid uit art. 23, tweede lid, Sv en art. 552a, vijfde lid, Sv, ertoe strekt te verzekeren dat, voor zover hier van belang, de klager in raadkamer wordt gehoord, teneinde in de gelegenheid te worden gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten. Dat de officier van justitie blijkens het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling wel in raadkamer is verschenen, doet hier niet aan af. Overigens draagt de aan de raadsman onder 3.3 sub (v) vermelde brief ook meer het karakter van een kennisgeving dan van een oproeping.
3.15.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat in de schriftuur enkel wordt gesteld dat een mondelinge raadkamerbehandeling de klager de mogelijkheid zou hebben geboden zijn stelling dat hij de auto betaald heeft nader toe te lichten en te onderbouwen, meen ik dat de klachten tevergeefs zijn voorgesteld.
3.16.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Het (gepersisteerde) standpunt van het OM is op 1 juli 2021 aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
Deze datum kan niet juist zijn gelet op de datum waarop het klaagschrift is ingediend. De zich bij de stukken bevindende reactie van het Openbaar Ministerie vermeldt als naam van de klager “[betrokkene 5]” (dat is de beslagene) en dateert van 25 mei 2021.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenote Spronken voor HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:456 (HR:81 RO), PHR 8 februari 2022, ECLI:PHR:2022:287.