HR, 14-10-2005, nr. C05/088HR
ECLI:NL:HR:2005:AU2415
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2005
- Zaaknummer
C05/088HR
- Conclusie
Mr L. Strikwerda
- LJN
AU2415
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AU2415, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑10‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU2415
ECLI:NL:HR:2005:AU2415, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU2415
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑02‑2005
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑10‑2005
Mr L. Strikwerda
Partij(en)
Rolnr. C05/088HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 9 sept. 2005
conclusie inzake
[eiser]
tegen
Synthon B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
2.
Voor zover voor de beoordeling van de incidentele vordering van belang blijkt uit de gedingstukken het volgende.
- (i)
[Eiser] is op 1 januari 1999 bij thans verweerster in cassatie, hierna: Synthon, in dienst getreden. Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen.
- (ii)
[Eiser] heeft zich daarbij niet neergelegd en heeft tegen Synthon bij de kantonrechter te Nijmegen twee procedures aanhangig gemaakt. In de ene procedure, ingeleid bij dagvaarding van 6 december 1999, staat de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst centraal; de andere procedure, ingeleid bij dagvaarding van 24 februari 2000, betreft de nakoming door Synthon van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence BV.
- (iii)
De kantonrechter heeft in beide procedures op 22 maart 2002 vonnis gewezen. [Eiser] is van deze vonnissen bij een en hetzelfde exploit in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon stelde incidenteel hoger beroep in.
- (iv)
Na een tussenarrest van 18 mei 2004, heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw recht doende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven en voorts Synthon veroordeeld tot het verrichten van enige betalingen aan [eiser] terzake van - kort gezegd - achterstallig loon c.a., vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente. Het hof heeft deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.
[Eiser] is tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen. Bij conclusie van antwoord heeft Synthon geconcludeerd tot verwerping van het door [eiser] ingestelde cassatieberoep en voorts van haar kant incidenteel cassatieberoep ingesteld. [eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incidenteel cassatieberoep geconcludeerd tot verwerping van het door Synthon ingestelde incidenteel cassatieberoep en tevens een incidentele vordering ingesteld tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het bestreden eindarrest van het hof vervatte veroordelingen van Synthon tot het verrichten van betalingen aan [eiser]. Synthon heeft zich bij conclusie van antwoord in het incident gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd in het incident.
4.
[Eiser] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat hij belang erbij heeft het inmiddels gedurende langere tijd achterstallige loon c.a. alsnog te ontvangen en dat een bijzonder belang van Synthon om van betaling af te mogen zien in afwachting van de beslissing op haar incidentele cassatieberoep ontbreekt. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat het totaal verschuldigde bedrag uit hoofde van de verschillende veroordelingen niet van dien aard is dat daarin aanleiding kan worden gevonden de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren dan wel daaraan de verplichting tot het stellen van zekerheid te verbinden.
5.
De incidentele vordering heeft betrekking op veroordelingen strekkende tot betalingen van een geldsom. Deze veroordelingen lenen zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [eiser] kan vermoed worden - Synthon heeft dat ook niet betwist - belang te hebben bij de door hem verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze veroordelingen. Zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512. Dat Synthon een, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van een zodanige verklaring, is niet gesteld en ook niet gebleken. Op grond van dit een en ander ligt de incidentele vordering voor toewijzing gereed. Vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997, 684.
De conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 14‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Arbeidsgeschil, veroordeling in hoger beroep tot betaling van achterstallig loon c.a. na ongeldig ontslag op staande voet; incidentele vordering in cassatie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, veroordeling gedeeltelijk voldaan, belangenafweging; proceskostenveroordeling, compensatie.
Partij(en)
14 oktober 2005
Eerste Kamer
Nr. C05/088HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder, tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
SYNTHON B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel eiseres, tevens verweerster in het incident,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 6 december 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Synthon - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 5070/99/21) en na vermeerdering van eis gevorderd - kort samengevat - (i) een verklaring voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Synthon bij brief van 21 september 1999 nietig respectievelijk vernietigd is en dat derhalve de arbeidsovereenkomst ook na 21 september 1999 in stand blijft tot dat deze op rechtsgeldig wijze is beëindigd alsmede (ii) Synthon te veroordelen tot betaling van (a) een bedrag van ƒ 8.333,33 bruto per maand alsmede US$ 4.500,-- netto per maand over de periode vanaf 1 juli 1999 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, (b) een bedrag van ƒ 4.345,83 netto wegens gemis van een gebruik van de auto, (c) een bedrag van ƒ 9.153,71 bruto en US$ 4.943,02 ter vergoeding van niet-opgenomen vakantiedagen, (d) een bedrag van ƒ 6.191,32 bruto aan vakantiegeld over de periode van 1 januari 1999 tot 1 december 1999, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW, wettelijke rente en proceskosten.
Synthon heeft de vordering bestreden.
Bij exploot van 24 februari 2000 heeft [eiser] een tweede procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 829/00/21). In deze procedure heeft [eiser] de nakoming door Synthon gevorderd van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence B.V.
Synthon heeft de vordering bestreden.
In de procedure met rolnr. 5070/99/21 heeft de kantonrechter na tussenvonnissen van 28 april 2000 en 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.752,34 en $ 1.246,14, alsmede een netto bedrag van € 467,59, al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot de dag van de volledige betaling. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
In de procedure met rolnummer 829/00/21 heeft de kantonrechter na een tussenvonnis van 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 voor recht verklaard dat Synthon jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om overeenkomstig art. 10 van de arbeidsovereenkomst 1% van de geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. te leveren tegen betaling van ƒ 2.500,--, zodat Synthon in beginsel jegens [eiser] dientengevolge schadeplichtig is. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Bij appeldagvaarding van 11 juni 2002 heeft [eiser] tegen voornoemde eindvonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank, gewezen onder rolnummer 829/00/21.
Na een tussenarrest van 18 mei 2004 heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van 22 maart 2002 (rolnummers 5070/99/21 en 829/00/21) vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven. Het hof heeft voorts Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen ter zake van loon c.a. diverse in het dictum van deze uitspraak genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
Bij conclusie van antwoord heeft Synthon geconcludeerd tot verwerping van het beroep en heeft zij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Eiser] heeft bij conclusie van antwoord in het incidenteel cassatieberoep geconcludeerd tot verwerping en tevens een incidentele vordering ingesteld tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het bestreden eindarrest van het hof vervatte veroordelingen van Synthon tot het verrichten van betalingen aan [eiser].
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft Synthon gesteld dat zij reeds gedeeltelijk aan de in het arrest van 23 november 2004 uitgesproken veroordeling heeft voldaan en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De conclusie van antwoord in cassatie in het incidenteel cassatieberoep, tevens houdende incidentele conclusie tot uitvoerbaar verklaren bij voorraad is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot toewijzing van de incidentele vordering.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1
Bij de beoordeling van de incidentele vordering wordt uitgegaan van het volgende.
- (i)
[Eiser] is op 1 januari 1999 bij Synthon in dienst getreden als Vice President Pharmaceutical Technology en verdiende daarmee ƒ 8.333,33 bruto per maand, alsmede een bedrag van US$ 4.500 per maand.
- (ii)
Synthon heeft bij verzoekschrift van 5 juli 1999 aan de kantonrechter te Nijmegen verzocht deze arbeidsovereenkomst te ontbinden. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft op 16 september 1999 plaatsgevonden.
- (iii)
Bij brief van 21 september 1999 heeft Synthon [eiser] op staande voet ontslagen.
- (iv)
Bij brief van 8 oktober 1999 heeft [eiser] de nietigheid van dit ontslag ingeroepen.
- (v)
Bij beschikking van 26 november 1999 is door de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 december 1999.
3.2
Het hof heeft in de bestreden arresten twee centrale geschilpunten beoordeeld, te weten (a) of het door Synthon op 21 september 1999 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en (b) of [eiser] terecht aanspraak maakt op schadevergoeding wegens het uitblijven van de levering van 1% van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. Het eerste geschilpunt heeft het hof in het voordeel van [eiser], het tweede in het voordeel van Synthon beslecht. Dienovereenkomstig heeft het hof de vordering van [eiser] tot betaling van loon c.a. over de periode tot de ontbindingsdatum toegewezen en diens vordering tot betaling van schadevergoeding als hiervoor bedoeld afgewezen.
Het hof heeft zijn eindarrest niet bij voorraad uitvoerbaar verklaard.
3.3
Het middel in het principale cassatieberoep is gericht tegen 's hofs oordeel met betrekking tot het tweede hiervoor bedoelde geschilpunt. Het middel in het incidentele cassatieberoep bestrijdt 's hofs oordeel dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet ongeldig is. Bij conclusie van antwoord in het incidentele cassatieberoep vordert [eiser] dat de Hoge Raad de in het bestreden arrest van 23 november 2004 vervatte veroordelingen tot het verrichten van betalingen door Synthon aan [eiser] alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Deze veroordelingen betreffen in hoofdzaak het aan [eiser] te betalen loon c.a. over de periode van 1 juli tot 1 december 1999, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente.
3.4
[Eiser] heeft in het incident aangevoerd dat hij belang erbij heeft het inmiddels gedurende langere tijd achterstallige loon c.a. alsnog te ontvangen. Zijns inziens ontbreekt een bijzonder belang van Synthon om van betaling te mogen afzien in afwachting van de beslissing op haar incidenteel beroep en is het in totaal verschuldigd bedrag uit hoofde van de verschillende veroordelingen niet van dien aard dat daarin aanleiding is de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad te weigeren dan wel daaraan de verplichting tot het stellen van zekerheid te verbinden.
Synthon heeft zich, onder opmerking dat zij reeds gedeeltelijk aan de door het hof in het eindarrest uitgesproken veroordeling heeft voldaan - en wel aan de veroordeling tot betaling van het "Nederlandse" deel van het salaris ten bedrage van € 3.781,50 bruto per maand over de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999, vermeerderd met een verhoging van 10% en met de wettelijke rente - met betrekking tot de door [eiser] gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3.5
[Eiser] heeft voldoende belang bij toewijzing van zijn incidentele vordering. Aan de zijde van Synthon is gesteld noch gebleken dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij afwijzing van de incidentele vordering.
De stelling van Synthon dat zij inmiddels voor een deel aan de veroordeling heeft voldaan, staat niet eraan in de weg dat het eindarrest van het hof voorzover het betreft de uitgesproken veroordelingen van Synthon tot betaling aan [eiser] van het achterstallige loon c.a. alsnog bij voorraad uitvoerbaar wordt verklaard, reeds nu het hof in datzelfde arrest (rov. 2.1 en 2.3) heeft opgemerkt dat bij de afrekening tussen partijen vanzelfsprekend rekening moet worden gehouden met de door Synthon reeds gedane betalingen.
3.6
[Eiser] heeft in de procedure voor het hof niet gevorderd dat het hof de ten laste van Synthon uit te spreken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren. In die omstandigheid vindt de Hoge Raad aanleiding de op het incident gevallen kosten te compenseren als hierna vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 23 november 2004 voor zover het betreft de daarin uitgesproken veroordelingen van Synthon uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.
Beroepschrift 15‑02‑2005
Heden, de vijftiende (15) februari tweeduizend en vijf, ten verzoeke van [requirant], thans wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten), te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Zuid-Hollandlaan no. 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr R.A.A. Duk, die door mijn requirant als advocaat wordt aangewezen om hem als zodanig in na te melden cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
Heb ik,
[Johannes Theodorus …]
Aan:
de besloten vennootschap Synthon B.V., gevestigd te Nijmegen, in hoger beroep laatstelijk domicilie gekozen hebbende te 6681 CW Bemmei aan De Houtakker no. 55b ten kantore van haar procureur Mr P.J.M. Hermsen, doende ik, deurwaarder, derhalve ex art. 63, lid 1 B.Rv. aan dat procureursdomicilie mijn exploit, sprekende tot en afschrift dezes latende aan: [de heer Mr. P.J.M. Hermsen in persoon]
Aangezegd:
dat mijn requirant zich gegriefd voelt door en hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten van het Gerechtshof te Arnhem, vijfde civiele kamer, tussen mijn requirant als appellant in het principaal appèl, geïntimeerde in het incidenteel appèl en de gerequireerde als geïntimeerde in het principaal appèl, appellante in het incidenteel appèl op 18 mei 2004 en 23 november 2004 gewezen in de zaak onder rolno. 2002/867.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende als hiervoor gerelateerd, de gerequireerde voornoemd
Gedagvaard:
om op vrijdag de achttiende maart tweeduizend en vijf, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden (Enkelvoudige Kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken), alsdan gehouden wordende in Zijn Gebouw aan de Kazernestraat no. 52 (bezoekadres) te 's‑Gravenhage.
Teneinde:
alsdan aldaar namens mijn requirant — [requirant] — als eiser tot cassatie jegens haar, de gerequireerde — Synthon —, als verweerster in cassatie tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt, doordat het Hof heeft overwogen als in rov. 5.8 van zijn tussenarrest van 18 mei 2004 is weergegeven, en (mede) op grond daarvan heeft beslist als in het dictum van dat arrest en in het dictum van het eindarrest van 23 november 2004 aangeduid; ten onrechte en in strijd met het recht in verband met het navolgende.
Algemeen; inleiding
[requirant] is op 1 januari 1999 bij Synthon in dienst getreden als Vice President Pharmaceutical Technology. Bij verzoekschrift van 5 juli 1999 heeft Synthon de Kantonrechter te Nijmegen verzocht de tussen haar en [requirant] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, welk verzoek die Kantonrechter bij beschikking van 26 november 1999, tegen 1 december 1999, heeft gehonoreerd. Bij brief d.d. 21 september 1999 heeft Synthon [requirant] (bovendien) op staande voet ontslagen.
In art. 10 van (de Nederlandse vertaling van) de tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst (prod. 1 bij Akte overlegging stukken) is — voorzover voor deze procedure van belang — het volgende bepaald:
‘Na ondertekening van de onderhavige Overeenkomst en op of na 1 januari 1999 zal de Werknemer het recht hebben 1% van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. te kopen. De aandelen zullen aan de Werknemer worden overgedragen binnen 30 dagen na de datum van de storting van de nominale waarde van de aandelen, d.w.z. NLG 2.500.=.
De door de Werknemer gehouden Aandelen in Quint Essence B.V. zullen in de volgende gevallen weer aan Quint Essence B.V. moeten worden overgedragen:
- (i)
Indien de Overeenkomst met de Werknemer rechtsgeldig wordt beëindigd vóór 1 januari 2001 wegens één van de in artikel 8 vermelde redenen, met uitzondering van de in lid 8c vermelde reden. In voorkomend geval zal de Werknemer verplicht zijn de aandelen weer aan Quint Essence B.V. over te dragen in overeenstemming met de Statuten van Quint Essence B.V. tegen de nominale waarde, d.w.z. NLG 2.500,=.
…’
Bij brief van zijn raadsman aan Synthon d.d. 22 juli 1999 (prod. 6 bij Akte overlegging stukken) heeft [requirant], op de voet van het bepaalde in art. 10 van de arbeidsovereenkomst, aanspraak gemaakt op levering van 1 % van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. en is aan Synthon verzocht de statuten van die vennootschap toe te sturen en aan te geven op welk rekeningnummer de daarvoor verschuldigde betaling van f 2.500,- kon plaatsvinden. In die brief is voorts onder meer het volgende opgemerkt:
‘Op grond van art. 10 van de arbeidsovereenkomst heeft cliënt recht op 1 % van het geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. Cliënt had van mr. [naam bedrijfsjurist], uw bedrijfsjurist, begrepen, dat hij na ondertekening van het arbeidscontract deze aandelen zonder meer had verworven. Ik lees dit contract echter anders (en) wel in die zin dat cliënt recht heeft op deze aandelen nadat hij de nominale waarde van de aandelen zijnde fl. 2.500,- heeft betaald.’
Nadat Synthon niet op die brief van de raadsman van [requirant] had gereageerd, heeft die raadsman Synthon bij brief d.d. 5 augustus 1999 (prod. 7 bij Akte overlegging stukken) onder meer het volgende geschreven:
‘De nominale waarde van de aandelen zijnde fl. 2.500,- heeft cliënt rechtstreeks op de rekening van Synthon B.V. gestort. Synthon B.V. heeft dit bedrag onmiddellijk retour gestort onder vermelding van ‘terugstorting foutieve betaling’.’
In die brief heeft de raadsman van [requirant] Synthon (tevergeefs) gesommeerd om de betrokken aandelen aan [requirant] te leveren.
[requirant] heeft zich aanvankelijk in twee separate procedures gekeerd tegen het aan hem gegeven ontslag op staande voet en tegen de weigering van Synthon om tot levering van de aandelen over te gaan. Nadat in beide procedures een uitspraak in eerste aanleg was gewezen, heeft [requirant] zich door middel van één appèldagvaarding gekeerd tegen (delen van) de betrokken beslissingen in eerste aanleg. De beide arresten van het Hof bestrijken derhalve beide geschilpunten tussen partijen. In cassatie is slechts de aandelenkwestie aan de orde.
Op dat punt heeft de Rechtbank Arnhem, Sector kanton, Locatie Nijmegen bij vonnis van 22 maart 2002 beslist
- (a)
dat Synthon jegens [requirant], gelet op het bepaalde in art. 10 van de arbeidsovereenkomst, toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichting om de betrokken aandelen aan hem te leveren, maar
- (b)
dat voor [requirant] uit die toerekenbare tekortkoming geen schade is voortgevloeid, gelet op het bepaalde in art. 10, derde alinea onder (i) van de arbeidsovereenkomst: nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen vóór 1 januari 2001 is geëindigd, had [requirant] de betrokken aandelen toch weer tegen dezelfde prijs — de nominale waarde van ƒ 2.500,- — aan Synthon moeten terugleveren.
In hoger beroep heeft [requirant] zich gekeerd tegen de met (b)aangeduide beslissing van de Kantonrechter, terwijl Synthon zich in het incidentele appèl tegen diens met (a)aangeduide beslissing heeft gekeerd.
Synthon heeft haar weigering om de betrokken aandelen aan [requirant] te leveren, onder meer gemotiveerd door te verwijzen naar de door haar gestelde ratio van art. 10: naast salaris zou [requirant] geldelijk gewin hebben bij de door hem getoonde inzet. Bovendien zou hij daarmee nog meer gebonden worden aan de onderneming. Die dingen speelden volgens Synthon niet meer op het tijdstip waarop [requirant] nakoming van de afspraak wenste, omdat Synthon toen reeds ontbinding had verzocht. [requirant] heeft die vermeende ratio van art. 10 van de arbeidsovereenkomst betwist. Bij repliek onder 8. heeft hij een en ander als volgt verwoord:
‘Meer subsidiair beroept Synthon zich erop dat de aanspraken van [requirant] op aandelen tardief zijn.
Ten onrechte stelt Synthon dat de ratio van art. 10 van de arbeidsovereenkomst met zich meebrengt dat [requirant] slechts aanspraak kan maken op de aandelen bij goede (werk)verhoudingen. De ratio van dit artikel brengt dit in het geheel niet met zich mee en zoals hiervoren reeds is gesteld is dit artikel evenmin bedoeld om [requirant] te stimuleren tot een zo goed mogelijke inzet. Dit artikel is uitsluitend bedoeld om [requirant] over te halen om bij Synthon in dienst te treden en hem derhalve een aantrekkelijk financieel aanbod te doen.
Zoals reeds in de brief van 22 juli ji. aan Synthon is gesteld … ging [requirant] er vanuit dat hij bij ondertekening van het arbeidscontract de aandelen reeds had verworven. De raadsman van [requirant] had daarop echter een andere visie en dit was dan ook de aanleiding voor het versturen van deze brief van 22 juli 1999. Op dat moment bestond in ieder geval nog de arbeidsovereenkomst en maakte [requirant] aanspraak op levering van deze aandelen. De aanspraken van [requirant] waren noch tardief noch in strijd met de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst en de bedoeling van de arbeidsovereenkomst.’
In hoger beroep heeft Synthon haar (meer subsidiaire) standpunt gehandhaafd: slechts bij goede werkverhoudingen zou art. 10 meebrengen dat aanspraak op aandelen kon worden gemaakt. Nu [requirant] op die aandelen aanspraak maakte op een tijdstip waarop er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en er geen basis meer was voor samenwerking, kon hij, aldus Synthon, niet langer aanspraak op levering van de aandelen maken.
Ook in hoger beroep heeft [requirant] die stellingen van Synthon betwist. Zo heeft hij bij incidentele memorie van antwoord onder 6. op dit punt het volgende opgemerkt:
‘Voorts beroept Synthon zich er op dat de ratio van artikel 10 met zich meebrengt dat aanspraak op aandelen slechts gemaakt kan worden bij goede werkverhoudingen. Deze uitleg is niet terug te vinden in de arbeidsovereenkomst en bovendien is een verstoring van de arbeidsverhouding veroorzaakt door Synthon zelf, zie daarvoor ook de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter.’
In rov. 5.8 van zijn tussenarrest van 18 mei 2004 heeft het Hof dit meer subsidiaire standpunt van Synthon gehonoreerd. Het heeft op dit punt het volgende beslist:
‘Op grond van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst diende Synthon te voldoen aan het verzoek van [requirant] om de aandelen tegen de nominale waarde te leveren. Tussen partijen staat vast dat [requirant] daar echter eerst op 22 juli 1999 om heeft verzocht en dat Synthon toen reeds een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig had gemaakt. [requirant] heeft derhalve zijn verzoek tot levering van de aandelen gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst, terwijl volgens Synthon de bedoeling van die bepaling onder andere was dat [requirant] een extra stimulans zou hebben om zich ten volle in te zetten voor Synthon en om hem aan Synthon te binden. [requirant] heeft die stelling weliswaar betwist doch hij heeft daar slechts tegen ingebracht dat de bedoeling van die bepaling was om het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Synthon werkzaam te zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof echter tot hetzelfde resultaat leidt te weten dat het de bedoeling was dat [requirant] bij Synthon werkzaam zou willen blijven. [requirant] meent dat hij schade heeft geleden doordat Synthon heeft geweigerd hem de aandelen tegen de nominale waarde te leveren die hij daarna tegen de werkelijke waarde terug had kunnen leveren. Op grond van de letterlijke tekst van artikel 10 juncto 8 van de arbeidsovereenkomst was Synthon inderdaad gehouden om daaraan mee te werken aangezien de opsomming van artikel 8, anders dan Synthon heeft betoogd, geacht moet worden limitatief te zijn. Nu [requirant] eerst in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst, in weerwil van de bedoeling van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, een beroep heeft gedaan op dat beding, klaarblijkelijk met geen ander doel dan het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren, is het hof… van oordeel dat onder deze omstandigheden het beroep op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. …’
Specifiek; cassatieklachten
Onderdeel 1
De in rov. 5.8 vervatte beslissing van het Hof is rechtens onjuist, nu de door het Hof gereleveerde omstandigheden —
- (i)
[requirant] heeft zijn verzoek tot levering van de aandelen gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst,
- (ii)
de bedoeling van art. 10 was dat [requirant] bij Synthon werkzaam zou willen blijven, en
- (iii)
[requirant] heeft zijn beroep op art. 10 klaarblijkelijk met geen ander doel gedaan dan om het verschil tussen de nominale en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren — (zo al juist) rechtens onvoldoende zijn om de door art. 6:248, lid 2 B.W. mogelijk gemaakte beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan te nemen. De door het Hof gememoreerde drie omstandigheden zijn immers, ook in samenhang, onvoldoende om mee te brengen dat [requirant], kort gezegd,onbetamelijk handelt door zijn contractuele aanspraak geldend te maken. Zo zulks al niet in het algemeen geldt, dan mag in ieder geval niet slechts op die omstandigheden worden gelet, maar moet worden gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder die waarop [requirant] blijkens het bovenstaande in de loop van de procedure een beroep heeft gedaan.
In dat verband is van belang dat art. 10 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, zoals hierboven geciteerd, algemeen luidt en zich daarmee niet verzet tegen een benadering waarin de werknemer om hem moverende redenen vooralsnog afziet van uitoefening van het hem toegekende recht. Indien, zoals hier, de werkgever de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen, kan dat voor de werknemer die aldus heeft afgewacht, juist aanleiding zijn om alsnog zijn participatie in het aandelenkapitaal te willen realiseren.
In dat verband is nog van belang dat art. 10 een aantal gevallen kent waarin de aandelen tegen de nominale waarde daarvan teruggeleverd moeten worden. Dat beschermt de werkgever in beginsel afdoende. Had Synthon een effect als door haar thans ingeroepen willen bereiken, dan had aan de uitoefening van de optie door haar in art. 10 een termijn moeten worden gesteld; bij voorbeeld had Synthon kunnen bedingen dat de aandelen tegen de nominale waarde daarvan zouden worden teruggekocht indien het dienstverband binnen zekere termijn na uitoefening van die optie zou worden beëindigd (bij voorbeeld bij beëindiging op initiatief van de werknemer en/of bij beëindiging wegens aan de werknemer te verwijten of toe te rekenen handelingen of nalatigheden). Nu Synthon ervan heeft afgezien een dergelijke beperking op te nemen, brengt de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slechts onder (zeer) bijzondere omstandigheden mee dat [requirant] de hem toekomende optie niet kan uitoefenen; wat het Hof heeft vastgesteld is, zeker zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende redengevend. In ieder geval had het Hof niet zo kunnen beslissen als het heeft gedaan zonder kenbaar rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval, welke in hetvolgende onderdeel worden gememoreerd.
Onderdeel 2
Zou de in onderdeel 1 vervatte klacht in zijn algemeenheid falen, dan geldt dat de in rov. 5.8vervatte beslissing van het Hof onvoldoende gemotiveerd is, nu het Hof geen kenbare aandacht heeft besteed aan de hiervoor weergegeven stelling van [requirant] dat hij het verzoek om levering van de aandelen eerst bij brief van zijn raadsman d.d. 22 juli 1999 heeft gedaan omdat hij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat hij de aandelen reeds door ondertekening van de arbeidsovereenkomst had verworven (zodat hij daarop niet meer afzonderlijk aanspraak behoefde te maken). Is die stelling juist, dan kan Synthon immers niet, en zeker niet zonder meer, aan [requirant] tegenwerpen dat hij met de formele uitoefening van de optie heeft gewacht totdat, in de context van de mogelijke aanstaande beëindiging van het dienstverband, duidelijk werd dat hij de optie nog niet had uitgeoefend.
De beslissing van het Hof op dit punt is ook om een tweede reden onvoldoende gemotiveerd. Onbegrijpelijk is immers zijn beslissing dat de stelling van [requirant] dat het de bedoeling van art. 10 was om het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Synthon werkzaam te zijn, tot het resultaat zou leiden dat het de bedoeling van die bepaling was dat [requirant] bij Synthon werkzaam zou willen blijven. Dat zijn twee verschillende dingen. Een, in de vorm van een aandelenparticipatie, te ontvangen prikkel om bij een bedrijf in dienst te treden, impliceert niet dat op een dergelijke bepaling slechts een beroep mag worden gedaan als dat dienstverband wordtgecontinueerd. Dat strookt ook niet met de omstandigheid dat [requirant] de aandelen, zoals uit art. 10 blijkt, onmiddellijk na indiensttreding zou hebben mogen aankopen. Het Hof heeft de betrokken stelling van [requirant] dan ook op ontoelaatbare, onbegrijpelijke wijze ‘opgerekt’.
En:
op grond van voorgaand middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad behage de arresten waarvan beroep te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad geraden voorkomt, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, EUR 85.60
deurwaarder