HR, 06-12-1996, nr. 8828
ECLI:NL:HR:1996:ZC2222
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-1996
- Zaaknummer
8828
- LJN
ZC2222
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:ZC2222, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑12‑1996; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1996:5
ECLI:NL:PHR:1996:5, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑1996
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1996:ZC2222
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑1996
Inhoudsindicatie
Personen-en familierecht. Duurzame ontwrichting. Vrouw stelt naar aanleiding van door de man ingediend verzoek om echtscheiding gemotiveerd dat van duurzame ontwrichting geen sprake is. Aangenomen moet worden dat als de eisende echtgenoot onder aanvoering van gronden stelt en blijft stellen dat hij, hoe ook, met de gedaagde echtgenoot niet meer kan samenleven, dit door de rechter moet worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van “duurzame ontwrichting” bestaat.
6 december 1996Eerste KamerRek.nr. 8828 (R96/35HR)AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],wonende te [woonplaats],VERZOEKSTER tot cassatie,advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[de man],wonende te [woonplaats],VERWEERDER in cassatie,niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 mei 1994 ter griffie van de Rechtbank te Utrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank met het verzoek - kort samengevat - echtscheiding, althans scheiding van tafel en bed tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken.
De vrouw heeft tegen het verzoek verweer gevoerd.
Nadat de Rechtbank na een mondelinge behandeling bij tussenbeschikking van 8 februari 1995 een voortzetting daarvan had bepaald, en vervolgens de behandeling dienovereenkomstig had voortgezet, heeft zij bij eindbeschikking van 14 juni 1995 de echtscheiding uitgesproken.
Tegen beide beschikkingen heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 15 februari 1996 heeft het Hof, eveneens na een mondelinge behandeling, de bestreden beschikkingen van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2 . Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3 . Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Partijen zijn in 1953 met elkaar gehuwd. De man heeft in januari 1993 de echtelijke woning verlaten. Nadien heeft hij contacten gehad met een relatietherapeut en met diverse psychiaters en is hij ook enige malen opgenomen geweest in psychiatrische ziekenhuizen. Op 2 mei 1994 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding bij de Rechtbank ingediend, daartoe stellende dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft de gestelde duurzame ontwrichting betwist en bovendien aangevoerd dat de man, gezien de psychisch labiele situatie waarin hij verkeerde, niet in staat was zijn wil te bepalen.
3.2 De Rechtbank heeft, na een tussenbeschikking, bij eindbeschikking de verzochte echtscheiding uitgesproken. Daarbij heeft zij aan een verzoek van de vrouw, strekkende tot benoeming van een deskundige ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de man, geen gevolg gegeven.
3.3 Het Hof heeft de beschikkingen van de Rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het, voor zover thans van belang, als volgt overwogen:
"3.2. Uit het feit dat de man in het verleden in psychische nood heeft verkeerd en wellicht nog steeds psychiatrische begeleiding nodig heeft, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet in staat zou zijn om zijn wil te bepalen. Het verzoek van de vrouw tot benoeming van een deskundige dient dan ook te worden afgewezen.3.3. Uit het relaas van de vrouw, dat zich bij de stukken bevindt, is op te maken dat in haar beleving de crisis in het huwelijk van partijen terug te voeren is op een complex van factoren, die los van het huwelijk staan en dat, indien zulks door middel van een deskundige begeleiding van de man, aan hem duidelijk zou worden gemaakt, deze crisis overwonnen kan worden.Ook als de visie van de vrouw juist zou zijn, doet dat niet af aan het feit dat onder de gegeven omstandigheden het huwelijk als duurzaam ontwricht moet worden beschouwd.Nu de man volhardt bij zijn verzoek tot echtscheiding en hij in staat is zijn wil te bepalen is voor een begeleiding als door de vrouw gewenst geen plaats; de wet biedt hiervoor geen basis.".
Tegen deze overwegingen richt zich het middel. Onderdeel a bestrijdt de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een deskundige (rov. 3.2) en onderdeel b klaagt erover dat het Hof met zijn oordeel over de duurzame ontwrichting (rov. 3.3) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4 Onderdeel a faalt. Blijkens rov. 2.5 aan het slot is het Hof bij zijn afwijzing van het verzoek tot benoeming van een deskundige uitgegaan van een verklaring van de behandelend psychiater volgens welke "er thans geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld" en "de man volledig wils- en oordeelsbekwaam is" en voorts van de - op zichzelf niet weersproken - stelling van de man dat hij "goed heeft nagedacht" alvorens het besluit tot echtscheiding te nemen en "geen basis" meer zag "om het huwelijk te laten voortbestaan" . Tegen deze achtergrond is de motivering voor bedoelde afwijzing niet onbegrijpelijk noch onvoldoende.
3.5 Eenmaal aangenomen dat de man bij zijn verzoek tot echtscheiding en bij de handhaving van dat verzoek heeft geweten wat hij wilde, faalt onderdeel b eveneens, reeds omdat overeenkomstig het standpunt van de Regering bij de behandeling van het thans geldende echtscheidingsrecht moet worden aangenomen dat, "als de eisende echtgenoot onder aanvoering van gronden stelt en blijft stellen dat hij, hoe ook, met de gedaagde echtgenoot niet meer kan samenleven, dit door de rechter moet worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van 'duurzame ontwrichting' inderdaad bestaat" (Kamerstukken II 1970/71, 10 213, nr. 9, blz. 2, linker kolom) en omdat het Hof kennelijk dienovereenkomstig heeft geoordeeld en op die grond de duurzame ontwrichting heeft aangenomen. Dit oordeel getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en moet voor het overige als feitelijk en niet onbegrijpelijk in cassatie worden geëerbiedigd.
4 . Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Heemskerk en Jansen, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 6 december 1996.
Conclusie 18‑10‑1996
Inhoudsindicatie
Personen-en familierecht. Duurzame ontwrichting. Vrouw stelt naar aanleiding van door de man ingediend verzoek om echtscheiding gemotiveerd dat van duurzame ontwrichting geen sprake is. Aangenomen moet worden dat als de eisende echtgenoot onder aanvoering van gronden stelt en blijft stellen dat hij, hoe ook, met de gedaagde echtgenoot niet meer kan samenleven, dit door de rechter moet worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van “duurzame ontwrichting” bestaat.
Rekest nr. 8828EchtscheidingParket, 18 oktober 1996
Mr. Moltmaker Conclusie inzake[de vrouw]
tegen
[de man]
Edelhoogachtbaar College,
1. Feiten en procesgang
1.1 Partijen zijn op 22 mei 1953 met elkaar gehuwd. De verweerder in cassatie (de man) heeft sedert 1986 problemen gehad in de werksituatie die in 1990 tot zijn - vervroegde - pensionering hebben geleid. In januari 1993 heeft hij de echtelijke woning verlaten, heeft hij contacten gehad met een relatietherapeut en diverse psychiaters en is hij enige malen opgenomen geweest in psychiatrische ziekenhuizen. De behandelend psychiater heeft verklaard dat er thans geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en dat de man volledig wils- en oordeelsbekwaam is. Het laatste contact tussen partijen dateert van februari 1994.
1.2 Op 2 mei 1994 heeft de verweerder in cassatie (de man) een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat hij geruime tijd geleden uit de echtelijke woning is vertrokken, dat hij over zijn besluit tot echtscheiding goed heeft nagedacht en dat hij geen basis ziet om het huwelijk te laten voortbestaan.
1.3 Verzoekster tot cassatie (de vrouw) heeft tegen het verzoek van de man verweer gevoerd. Zij betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De problemen van de man zijn volgens haar niet aan het huwelijk te wijten maar aan de gang van zaken met betrekking tot zijn werksituatie. De man zou in een psychisch labiele situatie verkeren en niet in staat zijn zijn wil te bepalen.
1.4 Bij tussenbeschikking van 8 februari 1995 heeft de rechtbank overwogen dat is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, waarna de rechtbank bij eindbeschikking van 14 juni 1995 de echtscheiding heeft uitgesproken.
1.5 De vrouw heeft tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 15 februari 1996 heeft het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigd, overwegende dat op grond van de door het hof vermelde feiten en omstandigheden voldoende is gebleken dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, daaraan toevoegend:
"3.2. Uit het feit dat de man in het verleden in psychische nood heeft verkeerd en wellicht nog steeds psychiatrische begeleiding nodig heeft, kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet in staat zou zijn om zijn wil te bepalen. Het verzoek van de vrouw tot benoeming van een deskundige dient dan ook te worden afgewezen.
3.3. Uit het relaas van de vrouw, dat zich bij de stukken bevindt, is op te maken dat in haar beleving de crisis in het huwelijk van partijen terug te voeren is op een complex van factoren, die los van het huwelijk staan en dat, indien zulks door middel van een deskundige begeleiding van de man, aan hem duidelijk zou worden gemaakt, deze crisis overwonnen kan worden.
Ook als de visie van de vrouw juist zou zijn, doet dat niet af aan het feit dat onder de gegeven omstandigheden het huwelijk als duurzaam ontwricht moet worden beschouwd.
Nu de man volhardt bij zijn verzoek tot echtscheiding en hij in staat is zijn wil te bepalen is voor een begeleiding als door de vrouw gewenst geen plaats; de wet biedt hiervoor geen basis."
1.6 De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Onderdeel a van het cassatiemiddel komt op tegen de afwijzing van het hof (rov. 3.2) van het verzoek van de vrouw om een deskundige te benoemen.
Onderdeel b van het middel meent dat het hof in rov. 3.3 blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien blijkens de jurisprudentie een huwelijk pas duurzaam is ontwricht als er geen kans meer is op verzoening.
1.7 De man heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Onderdeel a
2.1.1 Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten of hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Zijn beslissing om geen deskundige te benoemen kan dan ook niet in cassatie worden aangevochten. Zie bijv. HR 16 april 1982, NJ 1982,560 en punt 2.2.3 van mijn conclusie voor HR 24 maart 1995, nr. 8532 (niet gepubliceerd).
2.1.2 Mede gezien in het licht van het door het hof in rov. 2.5 overwogene, in het bijzonder dat de behandelend psychiater heeft verklaard dat er thans geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en dat de man volledig wils- en oordeelsbekwaam is, is het oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk.
2.2 Onderdeel b
2.2.1 In zoverre onderdeel b van het middel uit rov. 3.3 van de beschikking van het hof afleidt, dat er op dat moment nog een kans was op verzoening van partijen, mist het onderdeel naar het mij voorkomt feitelijke grondslag, gelet op de houding van de man zoals die in de beschikking van het hof is omschreven.
2.2.2 De omstandigheden, dat de echtgenoten reeds geruime tijd niet meer samenwonen en dat de eisende echtgenoot stelt en blijft stellen niet bereid te zijn de samenleving te hervatten, vormen ernstige aanwijzingen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Zie bijv. HR 1 februari 1980, NJ 1980,318, HR 14 oktober 1988, NJ 1989,57, Asser-de Ruiter-Moltmaker (1992), nrs 603-605, Pitlo/Van der Burght/Rood—de Boer (1996), blz. 431, Personen- en familierecht (S. F. M. Wortmann), art. 151, aant. 2.
2.2.3 Het hof heeft bij zijn oordeel dat het huwelijk duurzaam is ontwricht in aanmerking genomen, dat ten tijde van de beschikking van het hof partijen reeds drie jaar geleden uit elkaar zijn gegaan, dat de man niet van plan is bij de vrouw terug te keren en dat hij zijn verzoek tot echtscheiding uitdrukkelijk handhaaft. Gelet op het gestelde in het vorige punt geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde ook geen nadere motivering.
3 Conclusie
Het cassatiemiddel ongegrond bevindend, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G i.b.d.