HR, 19-11-1993, nr. 15140
ECLI:NL:HR:1993:ZC1152
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-1993
- Zaaknummer
15140
- LJN
ZC1152
- Roepnaam
Campina/van Jole
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1993:ZC1152, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑11‑1993; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1993:34
- Vindplaatsen
RV 2014/73 met annotatie van prof. mr. S.E. Bartels, mr. A.J. van der Lely, prof. mr. A.I.M. van Mierlo
AR-Updates.nl 2023-0808
VAAN-AR-Updates.nl 2023-0808
Uitspraak 19‑11‑1993
Inhoudsindicatie
Onvoorziene omstandigheden; nakoming van aan werknemer gedane toezegging.
19 november 1993
Eerste Kamer
Nr. 15.140
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DMV CAMPINA B.V.,
gevestigd te Veghel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. J.M. Barendrecht.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 februari 1990 gedateerd verzoekschrift heeft verweerder in cassatie – verder te noemen [verweerder] – zich gewend tot de Kantonrechter te ’s-Hertogenbosch met verzoek voor recht te verklaren dat [verweerder] ingevolge zijn arbeidsovereenkomst met eiseres tot cassatie – verder te noemen Campina – recht heeft op het bedongen werk als RMO-chauffeur, in de regio waarin hij in 1980 werkzaam was, zulks tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, en voorts Campina te verbieden [verweerder] zijn huidige werk als RMO-chauffeur te ontnemen (wanneer ook), zulks op straffe van een door Campina aan [verweerder] te verbeuren dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag.Nadat Campina tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 16 oktober 1990 aan [verweerder] zijn vordering ontzegd.Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch.Bij vonnis van 24 april 1992 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter vernietigd, de gevorderde verklaring voor recht gegeven en het meer of anders gevorderde afgewezen.Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Campina beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.De conclusie van de Advocaat-Generaal Vranken strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.[verweerder] is bij een rechtsvoorgangster van Campina in loondienst getreden als RMO-chauffeur (RMO betekent “rijdende melkontvangst”). Als zodanig was hij belast met het ophalen en naar het bedrijf van Campina transporteren van boerderijmelk.Eind 1979, begin 1980 zijn door vakbonden acties georganiseerd die o.a. ertoe hebben geleid dat op 30 januari 1980 aan de RMO-chauffeurs schriftelijk is medegedeeld dat geen van de toenmalige RMO-chauffeurs zou worden verplicht het loondienstverband op te geven. In een persoonlijk aan [verweerder] gerichte brief van 14 februari 1980 is door de rechtsvoorgangster van Campina aan [verweerder] medegedeeld: “Wij garanderen dat U in de functie van RMO-chauffeur in loondienst kunt blijven functioneren tot Uw pensioengerechtigde leeftijd; en wel zodanig dat U de melk kunt blijven ophalen in de regio waarin U momenteel werkzaam bent”.Nadat door twee organisatie-adviesbureaus een onderzoek was ingesteld, hebben Campina en de vakbonden op 2 november 1989 afspraken gemaakt met betrekking tot een reorganisatie van het transport bij Campina.Campina heeft [verweerder] medegedeeld dat hij niet in de functie van RMO-chauffeur kan blijven werken, waarna [verweerder] - onder voorbehoud van rechten - akkoord is gegaan met een andere functie binnen Campina. Dit brengt voor [verweerder] een inkomensvermindering mee.
3.2. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op het bedongen werk als RMO-chauffeur in de regio waarin hij in 1980 werkzaam was, zulks tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. Hij heeft een verklaring voor recht en een verbod gevorderd zoals hiervoor onder 1 vermeld.Campina heeft zich beroepen op gewijzigde omstandigheden, te weten een verminderde melkaanvoer, een verminderd aantal melkveehouders, een veranderd distributienetwerk, grotere transporteenheden, een voller wegennet en goedkopere transportfaciliteiten buiten Campina.[verweerder] heeft de juistheid van deze omstandigheden bestreden.Campina heeft gesteld dat zij op grond van die gewijzigde omstandigheden niet meer verplicht is tot nakoming van de in 1980 gegeven garantie, althans dat [verweerder] , gelet op die wijzigingen, in strijd met de goede trouw handelt door zich op de garantie te beroepen.De Kantonrechter heeft aan [verweerder] zijn vorderingen ontzegd op grond van zijn oordeel, kort samengevat, dat de situatie zich zodanig heeft gewijzigd dat nakoming van de destijds gegeven garantie in redelijkheid niet van Campina kan worden gevergd.De Rechtbank heeft evenwel beslist dat [verweerder] Campina aan de gegeven garantie mag houden. Zij heeft haar beslissing gegrond op de oordelen: dat Campina niet heeft gesteld en uit de feiten ook niet valt af te leiden dat het doel van de reorganisatie niet te verwezenlijken viel met inachtneming van haar garantieverplichting jegens [verweerder] ; dat Campina geen feitelijke argumenten heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het collectieve belang slechts kon worden gediend met inbreuk op de gegeven garantie; dat aan de garantie niet kan worden afgedaan door collectieve afspraken.
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden terughoudendheid dient te betrachten (vgl. HR 27 april 1984, NJ 1984, 679, en HR 10 juli 1989, NJ 1989, 786). Terughoudendheid is in het bijzonder geboden wanneer het, zoals hier, gaat om de vraag of op grond van onvoorziene omstandigheden nakoming van een door een werkgever onder de benaming “garantie” zonder enig voorbehoud aan een werknemer gedane toezegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer door de werknemer mag worden verwacht. De Rechtbank heeft dan ook terecht strenge eisen gesteld aan de stelplicht van Campina.
3.4. Onderdeel a van het middel verwijt de Rechtbank niet in aanmerking te hebben genomen dat de garantie behalve aan [verweerder] ook aan (vele) andere chauffeur was gegeven.Dit verwijt berust op een verkeerde lezing van het bestreden vonnis. De Rechtbank heeft, zoals volgt uit rov. 4.1 en 5 van haar vonnis en uit haar (eveneens in cassatie door Campina bestreden) gelijkluidende vonnissen van gelijke datum in drie andere procedures, niet uit het oog verloren dat [verweerder] niet de enige chauffeur is aan wie de garantie is gegeven. Zij heeft echter geoordeeld dat door Campina te weinig is gesteld om de Rechtbank in staat te stellen het door Campina aangevoerde collectieve belang af te wegen tegen de individuele rechten en belangen van chauffeurs als [verweerder] .Het onderdeel kan dus bij gebreke aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.5. Onderdeel b klaagt in de eerste plaats dat de Rechtbank in haar motiveringsplicht tekortgeschoten is door niet vast te stellen dat, laat staan te motiveren waarom, de reorganisatie niet door onvoorziene omstandigheden noodzakelijk was geworden en dat nakoming van de destijds gegeven garanties aan verwezenlijking van de reorganisatie niet in de weg stond. De klacht faalt omdat zij miskent dat het juist aan Campina was om de feiten te stellen waaruit zou kunnen volgen dat de reorganisatie wèl door onvoorziene, destijds niet verdisconteerde omstandigheden noodzakelijk was geworden en dat verwezenlijking ervan door nakoming van de garantie zou worden verhinderd. De tweede door het onderdeel opgeworpen klacht houdt in dat de Rechtbank niet heeft doen blijken dat en waarom onvoldoende gewicht toekomt aan de omstandigheden dat de collectieve reorganisatie-afspraken zijn gemaakt met de vakbonden en dat de garanties destijds als gevolg van acties van de vakbonden zijn verstrekt. Ook deze klacht mist doel. Zij ziet eraan voorbij dat de Rechtbank aan een beoordeling van het gewicht van die omstandigheden niet is toegekomen omdat Campina niet voldoende had gesteld om antwoord te kunnen geven op de allereerst aan de orde komende vraag of nakoming van de garanties onverenigbaar zou zijn met verwezenlijking van het doel van de reorganisatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Campina in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 457,20 aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen, Nelleman en Swens-Donner, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op 19 november 1993.