ABRvS, 24-05-2017, nr. 201607085/1/V1
ECLI:NL:RVS:2017:1410, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-05-2017
- Zaaknummer
201607085/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1410, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑05‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:10274, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 januari 2016 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
201607085/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2016 in zaak nr. 16/6123 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2016 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 17 maart 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Dobosz, advocaat te Wassenaar, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling bezit de Poolse nationaliteit. Aan het besluit van 6 januari 2016 - dat bij besluit van 17 maart 2016 is gehandhaafd - is ten grondslag gelegd dat hij bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar wegens het op 30 juni 2015 medeplegen van diefstal met geweld. De vreemdeling is krachtens artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting op 22 februari 2016 strafonderbreking verleend voor onbepaalde duur onder de voorwaarde dat hij niet terugkeert naar Nederland. De vreemdeling heeft Nederland op 29 februari 2016 verlaten.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu hij het daarmee beoogde doel niet meer kan bereiken doordat hij de voorwaarde heeft geaccepteerd dat hij niet meer terugkeert naar Nederland, in het verleden kenbaar heeft gemaakt terug te willen keren naar Polen en hij daar inmiddels verblijft.
3. De vreemdeling klaagt in de grieven dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet om strafonderbreking heeft verzocht, hij niet is gewezen op het verlies van rechtsmiddelen tegen zijn ongewenstverklaring, hij niet werd bijgestaan door een advocaat, gegrondverklaring van zijn beroep ertoe kan leiden dat zijn strafonderbreking wordt gewijzigd, hij Nederland niet kan inreizen teneinde om opheffing van zijn ongewenstverklaring te verzoeken en een dergelijk verzoek zal worden afgewezen zolang hij zijn straf niet heeft uitgezeten.
3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3809, volgt dat de vreemdeling belang heeft bij het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel over het door hem ingestelde beroep, omdat de niet-ontvankelijkverklaring van dat beroep tot gevolg heeft dat het besluit van 17 maart 2016 niet langer in rechte aantastbaar is en dat dientengevolge bij mogelijke toekomstige besluitvorming de ongewenstverklaring aan de vreemdeling zal mogen worden tegengeworpen.
De omstandigheden dat de vreemdeling de strafonderbreking zou hebben geaccepteerd, in het verleden kenbaar heeft gemaakt terug te willen keren naar Polen, daar inmiddels verblijft en een verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring zal kunnen indienen, nemen voornoemde gevolgen van de niet-ontvankelijkverklaring niet weg.
De grieven slagen.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 maart 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
5. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, nu de staatssecretaris dat standpunt niet heeft gebaseerd op de actuele situatie en uit de overgelegde rapportages blijkt dat hij zich in detentie goed heeft gedragen. Ook heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij - evenals de vreemdeling waarop de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2627, betrekking heeft - in Nederland geen strafblad heeft, hij spijt heeft, de opgelegde gevangenisstraf deels voorwaardelijk is, hem strafonderbreking is verleend en de staatssecretaris door middel van bewijsstukken dient aan te tonen dat geen sprake is van een positieve gedragsverandering.
5.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 17 maart 2016, mede onder verwijzing naar het besluit van 6 januari 2016, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling recent een ernstig geweldsmisdrijf heeft gepleegd en dat de omstandigheden die ten grondslag liggen aan dat misdrijf nog steeds bestaan. De vreemdeling heeft als initiatiefnemer samen met anderen 's avonds laat een woning overvallen om 'geld te innen' bij de ex-partner van zijn huidige partner. Hij heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, voor wie de situatie beangstigend en bedreigend moet zijn geweest, te meer omdat de overval plaatsvond in hun woning, waar zij zich veilig moeten voelen. Mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank een deels voorwaardelijke straf heeft opgelegd om, zo blijkt uit het strafvonnis, de vreemdeling ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, neemt de staatssecretaris aan dat de vreemdeling nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Het goede gedrag van de vreemdeling tijdens detentie laat onverlet dat het gepleegde misdrijf blijk geeft van een verontrustend gering normbesef. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling in Nederland niet eerder is veroordeeld, is niet doorslaggevend. Hij woont immers in Polen - waar hij voor meerdere delicten is veroordeeld - en verblijft doorgaans niet, of slechts korte tijd, in Nederland. Uit het strafvonnis blijkt berouw noch inzicht in de ontoelaatbaarheid van zijn daden, aldus de staatssecretaris.
5.2. De staatssecretaris heeft met de onder 5.1 weergegeven motivering deugdelijk gemotiveerd waarom het door de vreemdeling gepleegde misdrijf zodanig ingrijpend is dat hij reeds door het eenmalig plegen ervan een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
De op 22 februari 2016 aan de vreemdeling verleende strafonderbreking maakt dit niet anders, nu die er op is gericht dat de vreemdeling Nederland verlaat ter bescherming van de samenleving tegen criminaliteit en derhalve niet er op duidt dat voormelde bedreiging niet meer bestaat.
Voorts heeft de vreemdeling - anders dan in de zaak die heeft geleid tot de door hem genoemde uitspraak van 7 augustus 2015 - zijn slachtoffers geconfronteerd met geweld in hun eigen woning en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit, zodat het beroep van de vreemdeling op die uitspraak geen doel treft.
Gelet op het voorgaande faalt deze beroepsgrond.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat de griffier aan de vreemdeling het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2016 in zaak nr. 16/6123;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Groot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
210.