Rb. Den Haag, 19-08-2016, nr. AWB - 16 , 6123
ECLI:NL:RBDHA:2016:10274, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-08-2016
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 6123
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:10274, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑08‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:1410, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Regulier, ongewenstverklaring, beroep niet-ontvankelijk. Eiser heeft geen procesbelang, omdat hij in het kader van strafonderbreking de voorwaarde heeft geaccepteerd om niet meer terug te keren naar Nederland.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/6123
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2016 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, v-nummer [vreemdelingennummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.C. van Keeken).
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser beëindigd en eiser ongewenst verklaard.
Bij besluit van 17 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en bezit de Poolse nationaliteit.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en eiser daarom Nederland meteen moet verlaten. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2015 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, wegens diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. Verweerder heeft in zijn besluitvorming meegewogen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van andere personen en geen berouw heeft getoond of verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat een deel van de opgelegde straf voorwaardelijk is om eiser op deze wijze te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de omstandigheid dat eiser niet eerder is veroordeeld of met politie en justitie in aanraking is geweest, komt in de visie van verweerder niet dat gewicht toe dat eiser daaraan toekent. Volgens verweerder wegen eisers persoonlijke omstandigheden niet op tegen het algemeen belang nu eiser niet heeft aangetoond dat hij voor zijn werk in Nederland moet wezen en dat hij na detentie deze werkzaamheden nog steeds kan uitvoeren. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat eiser ook in Polen voor meerdere delicten is veroordeeld.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het ontbreken van procesbelang. Volgens verweerder kan eiser – los van zijn ongewenstverklaring – niet terugkeren naar Nederland, omdat aan de aan hem verleende strafonderbreking de voorwaarde is verbonden dat hij niet meer terugkeert naar Nederland.
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op verzoek van eiser op 22 februari 2016 hem strafonderbreking heeft verleend op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting onder de voorwaarde dat eiser niet meer naar Nederland terugkeert. Eiser heeft deze beslissing op 23 februari 2016 ontvangen en heeft Nederland op 29 februari 2016 daadwerkelijk verlaten.
6. De rechtbank overweegt dat een eisende partij een procesbelang heeft bij een bezwaar- of beroepsprocedure wanneer een belang wordt nagestreefd dat met de procedure daadwerkelijk is te verwezenlijken. Wanneer het maximaal mogelijke reeds is bereikt, ontbreekt het procesbelang.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser in onderhavige procedure niet langer een actueel procesbelang heeft. Het doel wat eiser beoogt te bereiken kan hij niet langer met deze procedure bereiken doordat hij in het kader van zijn strafonderbreking – welke is ingewilligd op basis van een verzoek ingediend door of namens hem – hij de voorwaarde heeft geaccepteerd dat hij niet meer terugkeert naar Nederland. Gelet hierop en op de omstandigheden dat eiser in het verleden kenbaar heeft gemaakt terug te willen naar Polen en hij inmiddels daar verblijft, maakt dat de rechtbank een procesbelang niet aanwezig acht. Aan eisers stelling dat hij een procesbelang heeft omdat een ongewenstverklaring mogelijk van invloed is op een eventuele omzetting van zijn onvoorwaardelijke straf naar een voorwaardelijke straf, gaat de rechtbank voorbij enkel al omdat deze niet nader is onderbouwd. Ook de stelling dat eiser slechts door Nederland strafbaar te betreden zijn ongewenstverklaring kan laten opheffen als hij nu in zijn beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard, volgt de rechtbank niet nu niet gebleken is dat een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring in persoon ingediend dient worden.
8. Nu eiser niet langer een procesbelang heeft, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Dam, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.