ABRvS, 07-08-2015, nr. 201410469/1/V1
ECLI:NL:RVS:2015:2627
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-08-2015
- Zaaknummer
201410469/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2627, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑08‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2015/290 met annotatie van prof. dr. A.A.M. Schrauwen
Uitspraak 07‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 december 2013 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling beëindigd en hem ongewenst verklaard.
201410469/1/V1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2014 in zaak nr. 14/10651 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2013 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 11 april 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 december 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 18 juni 2013 in zaak nr. 201207575/1/V1 en 5 september 2013 in zaak nr. 201205094/1/V1 voert hij aan dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat hij slechts eenmaal is veroordeeld voor twee vermogensdelicten.
1.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit, mede onder verwijzing naar het besluit van 23 december 2013, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling, van Litouwse nationaliteit, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2013 (hierna: het uittreksel) op 18 november 2013 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, en het medeplegen van schuldheling. Voorts heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling ten tijde van het besluit van 23 december 2013 nog in strafrechtelijke detentie zat en daardoor nog geen positieve gedragsverandering in de maatschappij kon laten zien, maar dat hij ook geen gebruik heeft gemaakt van de door de politie geboden mogelijkheid om met objectieve bewijzen aan te tonen dat hij geen actuele bedreiging meer vormt voor de openbare orde, waaruit de staatssecretaris heeft opgemaakt dat de vreemdeling van mening is dat zijn eerdere gedrag geen rechtvaardiging behoeft. Ten slotte heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling recent is veroordeeld en dat de strafrechter daarbij in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling voor de woninginbraak brutaal en met een zekere professionaliteit te werk is gegaan en dat zijn handelen en aanwezigheid in Nederland slechts het plegen van strafbare feiten voor eigen gewin tot doel hebben.
1.2. Hoewel de vreemdeling blijkens het uittreksel eenmaal is veroordeeld voor twee vermogensdelicten en uit het uittreksel niet blijkt dat hij heeft gerecidiveerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris terecht in aanmerking heeft genomen dat de vreemdeling tijdens en na zijn detentie geen positieve gedragsverandering heeft laten zien dan wel heeft laten blijken doordrongen te zijn van de ernst van de door hem gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft dus terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte heeft vastgesteld dat de vreemdeling een actuele en werkelijke bedreiging vormt voor de samenleving.
In zoverre faalt de grief.
1.3. Voorts heeft de staatssecretaris zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de woninginbraak die de vreemdeling heeft gepleegd een diepe indruk heeft gemaakt op de slachtoffers, te meer daar zij hem in de auto hebben zien wegrijden van de plaats delict. Ook is het misdrijf volgens de staatssecretaris een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en heeft het direct effect op hun veiligheidsgevoel in hun eigen huis en woonomgeving. Bovendien heeft de vreemdeling volgens de staatssecretaris goederen weggenomen, waarbij hij slachtoffers heeft gemaakt in materiële en emotionele zin. Ten slotte heeft de staatssecretaris de vreemdeling in het besluit van 23 december 2013 tegengeworpen dat hij geen enkele vorm van stabiliteit heeft in zijn leven in Nederland, hier geen vast inkomen of vaste baan heeft, hier geen familie- of gezinsleven onderhoudt en op geen enkele wijze is betrokken bij de Nederlandse maatschappij.
1.4. Hoewel met de onder 1.3 weergegeven motivering nader inzichtelijk is gemaakt welke omstandigheden maken dat de vreemdeling een bedreiging vormt voor de samenleving en welke schade de vreemdeling heeft veroorzaakt, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris daarmee nog niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aan de orde zijnde misdrijven zodanig ingrijpend zijn dat de vreemdeling reeds door het eenmalig plegen ervan een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving in de zin van artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De omstandigheid dat de misdrijven die de vreemdeling heeft gepleegd diepe indruk hebben gemaakt op de slachtoffers en hij daarmee financiële schade en gevoelens van onrust en onveiligheid heeft veroorzaakt en de omstandigheid dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, afgezet tegen de maximale strafbedreiging van de misdrijven waarvoor de vreemdeling is veroordeeld, niet gering is, zijn zonder nadere motivering van de staatssecretaris niet doorslaggevend voor de conclusie dat de vreemdeling een zodanige bedreiging vormt.
In zoverre slaagt de grief.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het besluit gegrond worden verklaard en het besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
3. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2014 in zaak nr. 14/10651;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 april 2014, V-nr. […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 411,00 (zegge: vierhonderdelf euro) voor de behandeling van beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015
282-785.