Vgl. Kamerstukken II 2003–2004, 29 255, nr. 3, p. 6: als de verdachte bekent is het vermelden van de inhoud van de bewijsmiddelen niet noodzakelijk om het vonnis of arrest inzichtelijk te maken.
HR, 05-01-2010, nr. 08/00570
ECLI:NL:HR:2010:BK3501
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
08/00570
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK3501
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK3501, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3501
ECLI:NL:PHR:2010:BK3501, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3501
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
1. Art. 359.3 Sv. 2. Ontvankelijkheid OM. Ad 1. Uit de bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ttz. vrijspraak is bepleit. ’s Hofs (kennelijke) oordeel dat i.c. kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv, is nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit, derhalve onjuist. Ad 2. Het Hof heeft mede uit de omstandigheid dat aangeefster beklag a.b.i. art. 12 Sv heeft gedaan, afgeleid dat zij de bedoeling had dat een vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Het daarin besloten liggende oordeel dat zij een klacht i.d.z.v. art. 164.1 Sv heeft gedaan, is onjuist noch onbegrijpelijk.
5 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00570
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 november 2007, nummer 20/004861-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. In de eerste plaats klaagt het middel over de bewijsvoering ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard, dat:
"hij op 10 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.2.2. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van die bewezenverklaring het volgende in:
"Het hof acht op grond van de aangifte van het slachtoffer(1), de bekennende verklaring van verdachte(2,3) en het relaas van de verbalisant [verbalisant 1](4) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (...) ten laste gelegde heeft begaan, (...)
1 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 1-2, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van aangeeftster [slachtoffer].
2 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-5, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], agent van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 2, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 oktober 2007, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.
4 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 3, inhoudende - voor zover van belang - het relaas van voornoemde verbalisant."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2007 houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar onder meer heeft aangevoerd:
"Verdachte is ten aanzien van de mishandeling ten onrechte veroordeeld. (...)
De verdediging bepleit vrijspraak voor de ten laste gelegde mishandeling."
2.2.4. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.2.5. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het (kennelijke) oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is nu de raadsman blijkens het onder 2.2.3 weergegevene vrijspraak heeft bepleit, derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.2.6. De klacht is gegrond.
2.3.1. In de tweede plaats klaagt het middel dat het Hof het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft verworpen.
2.3.2. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 10 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk beledigend [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "stasihoer", althans een woord van gelijke beledigende aard en/of strekking."
2.3.3. Het Hof heeft het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als volgt weergegeven en verworpen:
"Van de zijde van de verdachte is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat belediging blijkens artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht niet wordt vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd en dat van een zodanige klacht niet is gebleken.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich geen expliciete klacht van het slachtoffer. Het hof heeft echter - gelet op de aangifte van [slachtoffer] en gelet op het feit dat zij overeenkomstig artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag heeft gedaan tegen de niet vervolging van het feit - een duidelijke vervolgingswens vastgesteld bij het slachtoffer. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat het slachtoffer ten tijde van de aangifte en de periode hierna de bedoeling had dat er een vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Om die reden treft het verweer geen doel."
2.3.4. Art. 269 Sr luidt:
"Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°."
2.3.5. Het Hof heeft mede uit de omstandigheid dat de aangeefster beklag als bedoeld in art. 12 Sv heeft gedaan, afgeleid dat zij de bedoeling had dat een vervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld. Hierin ligt besloten dat het Hof heeft geoordeeld dat zij een klacht in de zin van art. 164, eerste lid, Sv heeft gedaan. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.3.6. De tweede klacht faalt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 januari 2010.
Conclusie 10‑11‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘mishandeling’ en 2. ‘eenvoudige belediging’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst twee klachten.
4.
De eerste klacht richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1. Deze bewezenverklaring zou niet steunen op de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen.
5.
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat
‘hij op 10 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden’
6.
Het Hof heeft bij wege van bewijsmotivering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het bestreden arrest houdt ter zake in:
‘Het hof acht op grond van de aangifte van het slachtoffer(1), de bekennende verklaring van verdachte(2,3), en het relaas van de verbalisant [verbalisant 1](4) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan (…)
- 1.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 1–2, inhoudende — voor zover van belang — de verklaring van aangeeftster [slachtoffer].
- 2.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-5, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], agent van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 2, inhoudende — voor zover van belang — de verklaring van verdachte.
- 3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 oktober 2007, inhoudende — voor zover van belang- de verklaring van verdachte.
- 4.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 3, inhoudende — voor zover van belang — het relaas van voornoemde verbalisant.’
7.
Ambtshalve merk ik het volgende op. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte met betrekking tot het eerste feit vrijspraak bepleit. Dit betekent dat het Hof, zoals art. 359 lid 3, tweede volzin, slot Sv met zoveel woorden bepaalt, met betrekking tot dat feit niet heeft kunnen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3, tweede volzin, Sv.
8.
Bij gebreke van de weergave van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan ik aan een bespreking van de klacht niet toekomen. Zoals de toelichting op de klacht laat zien is weergave van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest of de aanvulling daarop voor de beoordeling daarvan onmisbaar.1. Zo is bewezenverklaard dat het slachtoffer is geduwd terwijl — naar een blik achter de papieren muur leert — haar verklaring inhoudt dat zij is geslagen. Dat roept de aan de hand van het arrest van het Hof niet te beantwoorden vraag op of het Hof ook dat onderdeel van de verklaring van aangeefster voor het bewijs heeft gebezigd. Het arrest van het Hof kan dus niet in stand blijven.2.
9.
Mocht het Hof hebben gemeend met een bewijsmotivering als de onderhavige te hebben kunnen volstaan op grond van de zogenaamde promis-arresten3., dan zou dat berusten op onjuiste lezing van die arresten. Deze staan immers niet toe dat de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet in het vonnis of arrest wordt opgenomen, maar slechts dat dat ook op een andere dan de gebruikelijke wijze zou mogen geschieden, te weten door zakelijke samenvatting van de redengevende inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.4. Daarbij moet er voor worden gewaakt dat de redengevende feiten en omstandigheden worden onderscheiden van de daaruit gemaakte gevolgtrekkingen. Met het louter vermelden van die gevolgtrekkingen wordt niet voldaan aan de eis (art. 359 lid 2 Sv) dat het vonnis of arrest de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dient te bevatten.
10.
Voorts wordt geklaagd dat 's Hof ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onder 2 bewezenverklaarde belediging onbegrijpelijk is nu sprake is van een klachtdelict en geen klacht is ingediend door het slachtoffer.
11.
Het Hof heeft kort gezegd overwogen dat zich in het dossier geen expliciete klacht van het slachtoffer bevindt maar dat gelet op de aangifte van het slachtoffer en gelet op het feit dat zij overeenkomstig art. 12 Sv beklag heeft gedaan tegen de niet vervolging van het feit, een duidelijke vervolgingswens bestaat bij het slachtoffer, en dat aldus het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat sprake is van een klachtdelict en niet is gebleken van een klacht door het slachtoffer, geen doel treft. Daarin ligt als 's Hofs oordeel besloten dat het slachtoffer een klacht in de zin van art. 164, eerste lid, Sv heeft gedaan. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen.5. In zoverre faalt het middel en kan het worden afgedaan op de voet van art. 81 RO.
12.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 13 november 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Mocht het bestreden arrest in stand blijven, dan kan de Hoge Raad gelet op de hoogte van de opgelegde taakstraf, kan de Hoge Raad volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid EVRM.6.
13.
Andere gronden dan de hiervoor onder 7 vermelde waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan…
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2009
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde zou het arrest eventueel in stand kunnen blijven maar dat lijkt mij gezien de nauwe samenhang van de bewezenverklaarde feiten niet gewenst.
HR 15 mei 2007, LJN BA0424 en BA0425.
Rov. 5.6
Vgl. HR 8 mei 2007, LJN AZ6708, NJ 2007, 527.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2. onder C.