Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/4.2.3
4.2.3 Het begrip possessions
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS390017:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Door de Hoge Raad is de ruime uitleg van het eigendomsbegrip erkend in HR 16 november 2001, NJ 2002, 469 m.nt. TK (Varkensrechten), met name rov. 6.1.2 en rov. 6.1.3., waarin de Hoge Raad bevestigde dat rechten op het mogen produceren van mest zijn aan te merken als possessions in de zin van art. 1 EP, althans in samenhang met het onder de vergunning uitgeoefende bedrijf. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de conclusie van plv. A-G Mok voor het arrest dat een overzicht bevat van de jurisprudentie van het EHRM over de uitleg van het begrip eigendom. Zie voor een helder overzicht bijv.: Jacobs/White & Ovey 2006, p. 349-358. Zie ook HR 2 september 2011, AB 2011, 369 m.nt. Van Ommeren (Varkensrechten II).
Hetgeen Alkema tot de verzuchting heeft geleid: “Art. 1 is civielrechtelijk gezien een warboel. Dat wordt in de hand gewerkt door discrepanties tussen de beide authentieke teksten, Frans en Engels, waarbij de klassieke eigendomsrechten en allerlei daarmee verwante en daarvan afgeleide aanspraken door elkaar lopen.” Zie zijn noot naDepalle t. Frankrijk, NJ 2011, 214.
Vgl. art. 5: 1 BW.
Een standaard overweging van het EHRM betreft de volgende: “The concept of “possessions” in the first part of Article 1 of Protocol No. 1 has an autonomous meaning which is not limited to the ownership of physical goods and is independent from the formal classification in domestic law: certain other rights and interests constituting assets can also be regarded as “property rights”, and thus as “possessions” for the purposes of this provision. The issue that needs to be examined in each case is whether the circumstances of the case, considered as a whole, conferred on the applicant title to a substantive interest protected by Article 1 of Protocol No. 1” Vgl. EHRM 25 maart 1999, appl. nr. 31107/96, JB 1999, 163 m.nt. AWH (Iatridis t. Griekenland), § 54 en EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 73049/01, NJ 2008, 534 m.nt. Gielen (Anheuser-Busch Inc. t. Portugal), § 63. Zie verder: Barkhuysen & Van Emmerik 2005, p. 20; en Vande Lanotte & Haeck 2004, deel 2, p. 318.
Niet van belang is dan ook de definitie van artikel 5: 1 BW, volgens welk artikel eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben.
Zie Schutte 2004, p. 35 e.v.
EHRM 23 november 2000, appl. nr. 25701/94 (The Former King of Greece and others t. Griekenland) en recent bijv. in EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 73049/01, NJ 2008, 534 m.nt. Gielen (Anheuser-Busch Inc. t. Portugal), § 63.
De enkele verwachting dat men een bepaald salaris zal blijven verdienen is bijvoorbeeld onvoldoende: EHRM 19 april 2007, appl. nr. 63235/00, AB 2007, 317 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Vilho Eskelinen e.a./Finland), § 94. Salaris dat reeds is verdiend, betreft wel een possession, zie EHRM 20 mei 2010, appl. nr. 55555/08, AB 2010, 305, m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Lelas t. Kroatië), § 58.
EHRM 25 januari 2000, appl. nr. 37683/97 (Ian Edgar (Liverpool) Ltd. t. het Verenigd Koninkrijk): “The Court notes that the Commission has in the past held that goodwill may be an element in the valuation of a professional practice, but that future income itself is only a “possession” once it has been earned, or an enforceable claim to it exists (No. 10438/83, Batelaan and Huiges v. the Netherlands, Dec. 3.10.84, D.R. 41, p. 170). The Court considers that the same must apply in the case of a business engaged in commerce. In the present case, the applicant refers to the value of its business based upon the profits generated by the business as “goodwill”. The Court considers that the applicant is complaining in substance of loss of future income in addition to loss of goodwill and a diminution in value of the company’s assets. It concludes that the element of the complaint which is based upon the diminution in value of the business assessed by reference to future income, and which amounts in effect to a claim for loss of future income, falls outside the scope of Article 1 of Protocol No. 1.”
Zie bijv. EHRM 6 februari 2003, appl. nr. 71360/01 (Wendenburg t. Duitsland): “Referring to its previous case law, the Court notes that insofar as it concerns a loss of future income, the applicants’ complaint falls outside the scope of Article 1 of Protocol No. 1, which is not applicable to future earnings, but only to existing possessions, that is to say income once it has been earned or where an enforceable claim to it exists (…)”.
EHRM 28 september 2004, appl. nr. 44912/98 (Kopecky t. Slowakije), § 35: “(…)“Possessions” can be either“existing possessions” or assets, including claims, in respect of which the applicant can argue that he or she has at least a “legitimate expectation of obtaining effective enjoyment of a property right. By way of contrast, the hope of recognition of a property right which it has been impossible to exercise effectively cannot be considered a “possession” within the meaning of Article 1 of Protocol No. 1, nor can a conditional claim which lapses as a result of the non-fulfilment of the condition (…).” Een adellijke titel is geen possession en ook de eigen verwachting de adellijke titel ten gelde te kunnen maken betreft geen legitimate expectation : EHRM 28 oktober 1999, appl. nr. 41127/98 (Cierva Osorio de Moscovo t. Spanje).
Een ander voorbeeld betreft de aanspraak op subsidiegelden die ontstaat door een beschikking tot subsidieverlening EHRM 18 mei 2010, appl. nr. 16021/02, AB 2010, 189 m.nt. Barkhuysen & Den Ouden (Plalam t. Italië).
EHRM 6 oktober 2005, appl. nr. 11810/03, NJ 2006, 464, m.nt. Boon (Maurice t. Frankrijk).
Vaste rechtspraak sinds EHRM 7 juli 1989, appl. nr. 10873/84 (Tre Traktörer Aktiebolag t. Zweden). In EHRM 24 november 2005, appl. nr. 49429/99 (Capital Bank AD t. Bulgarije) klaagde Capital Bank AD over het feit dat de intrekking van haar bankvergunning – na een procedure die de waarborgen miste van art. 6 EVRM – een schending opleverde van art. 1 EP. Het EHRM achtte de klacht gegrond: “130. (“,) The Court notes that, in contrast to their position in respect of Article 6 § 1 (see paragraph 85 above), the Government did not dispute the applicability of Article 1 of Protocol No. 1. The Court further (…) notes that having a licence was one of the principal conditions on which the applicant bank depended for carrying on its business, and that its withdrawal had the effect of automatically putting it into compulsory liquidation (see paragraphs 54 and 61 above). Therefore, the revocation of the licence constituted an interference with the applicant bank’s possessions and Article 1 of Protocol No. 1 is applicable (…).” Zie ook EHRM 8 april 2008, appl. nr. 21151/04, AB 2008, 224 m.nt. Barkhuysen (Megadat.com SRL t. Moldavië).
EHRM 26 juni 1986, appl. nr. 8543/79, 8674/79, 8675/79 & 8685/79 (Van Marle e.a. t. Nederland).
EHRM 9 december 1994, appl. nr. 13427/87 (Stran Greek Refineries & Stratis Andreadis t. Griekenland), § 59; EHRM 15 januari 2009, appl. nr. 59498/00 (Burdov t. Rusland), § 65-70 en EHRM 2 december 2010, appl. nr. 6722/05, EHRC 2011, 24, m.nt. Tjepkema (Sud Est Réalisations t. Frankrijk).
EHRM 26 september 2006, appl. nr. 57516/00, AB 2007, 83 m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Société de Gestion du Port de Campoloro et la societé fermière de Campoloro t. Frankrijk).
Zie EHRM 20 mei 2010, appl. nr. 55555/08, AB 2010, 305, m.nt. Barkhuysen & Van Emmerik (Lelas t. Kroatië), § 58.
EHRM 30 augustus 2007, appl. nr. 44302/02, NJ 2008, 269 m.nt. Alkema (J.A. Pye (Oxford) Ltd e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
EHRM 30 augustus 2007, appl. nr. 44302/02, NJ 2008, 269 m.nt. Alkema (J.A. Pye (Oxford) Ltd e.a. t. Verenigd Koninkrijk), § 83: “Such arrangements fall within the State’s margin of appreciation, unless they give rise to results which are so anomalous as to render the legislation unacceptable”.
Mits er naar nationaal recht een voldoende duidelijke basis bestaat voor de claim EHRM 28 september 2004, appl. nr. 44912/98 (Kopecký t. Slowakije), § 52, EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 73049/01, NJ 2008, 534 m.nt. Gielen (Anheuser- Busch Inc. t. Portugal), § 65. Een handige samenvatting van de koers die het EHRM bevat staat geschreven in EHRM 6 oktober 2005, appl. nr. 1513/03 (Draon/Frankrijk): “68. In a line of cases the Court has found that the applicants did not have a“legitimate expectation”where it could not be said that they had a currently enforceable claim that was reasonably established. … The Court’s case-law does not contemplate the existence of a“genuine dispute” or an“arguable claim” as a criterion for determining whether there is a “legitimate expectation” protected by Article 1 of Protocol No. 1. … The Court takes the view that where the proprietary interest is in the nature of a claim it may be regarded as an “asset” only where it has a sufficient basis in national law, for example where there is settled case-law of the domestic courts confirming it (…).”
Voor een overzicht van eerdere jurisprudentie, zie EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 73049/ 01, NJ 2008, 534 m.nt. Gielen (Anheuser-Busch Inc. t. Portugal), § 62 tot 65.
EHRM 23 februari 1995, appl. nr. 15375/89 (Gasus Dosier – und Fördertechnik GMBH t. Nederland).
EHRM 7 november 2002, appl. nr. 30417/96, JOR 2003, 112 m.nt. Vossestein (Olczak t. Polen).
EHRM 22 februari 2005, appl. nr. EHRC 2005, 44 en 19 juni 2006 (Grand Chamber) EHRC 2006, 105 respectievelijk, m.nt. Adriaansens (Hutten-Czapska t. Polen).
Bij een klacht dat art. 1 EP is geschonden beziet het EHRM in de eerste plaats de vraag of het beweerdelijk geschonden recht kwalificeert als ‘eigendom’ in de zin van art. 1 EP. Het begrip eigendom – in de officiële teksten Possessions of biens – wordt door het EHRM ruim uitgelegd.1 De Nederlandse vertaling met het woord ‘eigendom’ is enigszins misleidend omdat in de authentieke talen van het verdrag de begrippen possessions en biens beide een ruimere betekenis hebben dan in het Nederlandse recht onder ‘eigendom’ wordt verstaan.2 De term eigendom omvat in het Nederlandse recht in beginsel immers alleen zaken.3
Het is vaste jurisprudentie van het EHRM om begrippen uit het EVRM ‘autonoom’ uit te leggen.4 Dat betekent dat niet van belang is wat naar nationaal recht onder het begrip eigendom wordt verstaan.5 Een moeilijkheid bij de bepaling van wat onder possessions in de zin van art. 1 EP dient te worden verstaan vormt de omstandigheid dat het EHRM geen algemene regel hanteert om dit begrip te omlijnen. Van geval tot geval beziet het EHRM of een bepaald recht kwalificeert als een possession.6
Als maatstaf hanteert het EHRM in ieder geval steeds de eis dat het moet gaan om een substantive interest.7 Uitgangspunt is verder dat alleen bestaande rechten als possessions kunnen gelden.8 Toekomstige rechten vallen niet onder art. 1 EP. Het verlies aan goodwill doordat regelgeving verandert op grond waarvan een inkomensderving zal plaatsvinden betreft bijvoorbeeld geen possession.9 Ook toekomstige inkomsten die nog niet zijn verdiend, betreffen geen possession.10
Rechten waarop een ‘gerechtvaardigde verwachting’ (legitimate expectation) bestaat kunnen wel als een possession worden aangemerkt.11 Daaronder valt bijvoorbeeld verwachting die men kan ontlenen aan een bonus-afspraak. Indien het behalen van bepaalde doelen recht geeft op een bonus, betreft de aanspraak op de bonus, wanneer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, een legitimate expectation.12 Ook de gerechtvaardigde verwachting dat men aanspraak kan maken op schadevergoeding valt onder het eigendomsbegrip.13 Het aanvaarden dat ook rechten die men nog niet heeft, maar waarop wel een legitimate expectation bestaat, onder het bereik van art. 1 EP vallen, past in de materiële opvatting van het eigendomsbegrip zoals het EHRM dat hanteert.
Het gevolg van de materiële benadering van het eigendomsbegrip is dat vrij snel sprake is van een possession in de zin van art. 1 EP. Vrijwel alle aanspraken die een zekere waarde vertegenwoordigen vallen onder het eigendomsbegrip. Zo kan bijvoorbeeld ook de waarde van een vergunning, als een nevenrecht dat een waarde vertegenwoordigt, worden aangemerkt als een possession,14 evenals goodwill.15 Een rechterlijk vonnis kan een possession zijn en de onmogelijkheid het te executeren kan een inbreuk op art. 1 EP meebrengen.16 Indien een orgaan van een lidstaat betaling van schadevergoeding weigert met een beroep op betalingsonmacht, kan ook dat een schending van art. 1 EP opleveren.17 Ook een recht dat vanwege verjaring niet meer te gelde kan worden gemaakt, blijft een possession.18
In Pye heeft het EVRM bevestigd dat ook het verlies of de verwerving van eigendom door middel van verkrijgende dan wel extinctieve verjaring, onder het begrip possessions valt.19 Het EHRM heeft daarbij ook aangegeven dat het wettelijke regelingen met betrekking tot verjaringsvragen zeer terughoudend zal toetsen.20
Ook een (potentieel) recht op schadevergoeding betreft een possession.21 In Anheuser-Busch Inc. t. Portugal oordeelde het EHRM dat ook een aanvraag op registratie van een merkenrecht (voor het merk Budweiser) kon worden aangemerkt als een possession.22 Het EHRM liet daarbij meewegen dat indien het merkenrecht zou worden toegekend, het wellicht mogelijk zou zijn voor de aanvrager om schadevergoeding te vorderen voor een merkinbreuk voor de periode dat de aanvraag in behandeling was. Daaraan verbond het EHRM de conclusie dat de aanvraag binnen het bereik van art. 1 EP viel, “as it gave rise to interests of proprietary nature”.
Uit de jurisprudentie van het EHRM valt op te maken dat alle op geld waardeerbare belangen in beginsel als eigendom in de zin van art. 1 EP kunnen worden aangemerkt. Zo vallen niet alleen zakelijke rechten23 maar ook aandelen onder het bereik van art. 1 EP.In deze zin eerst de commissie in de uitspraak van 12 oktober 1982, D.R., vol. 38, p. 18. (6) (Bramelid en Malmström t. Zweden), p. 76. Zie verder EHRM 7 november 2002, appl. nr. 30417/96, JOR 2003, 112 m.nt. Vossestein (Olczak t. Polen), § 60; en EHRM 25 juli 2002, appl. nr. 48553/99, JOR 2003, 111 m.nt. Vossestein (onder JOR 2003, 112) (Sovtransavto Holding t. Oekraïne), § 91. Ook een verlies aan zeggenschap vanwege een verwatering van een aandelenbelang betreft een inmenging in het ongestoorde genot van het eigendom.24 Tevens is een wettelijke huurprijsregeling die huiseigenaren belette bij de verhuur van hun woning een redelijk rendement te ontvangen door het EHRM aangemerkt als inbreuk makend op het recht van eigendom.25
De aan een aandeel verbonden rechten vallen (hetzij zelfstandig hetzij als een aan het aandeel verbonden recht) eveneens onder het bereik van art. 1 EP. Als voorbeeld kan worden gewezen op het recht op dividend. Op zichzelf beschouwd valt het recht om de algemene vergadering te mogen bijwonen wellicht niet (afzonderlijk) op geld te waarderen, maar een belemmering om de algemene vergadering van aandeelhouders bij te wonen betreft wel een inmenging in het recht op het ongestoorde genot van het aandeel. Het lijdt ten slotte geen twijfel dat ook optierechten, certificaten van aandelen, stemrechten, rechten die bepaalde aandeelhouders op grond van de statuten toekomen (bijv. rechten verbonden met prioriteitsaandelen) kwalificeren als eigendomsrechten onder art. 1 EP, nu in alle gevallen sprake is van rechten met een proprietary nature.
Geconcludeerd kan worden dat doordat het EHRM een ruim eigendomsbegrip hanteert, art. 1 EP snel in beeld komt als een relevante norm. Daarmee is niet gezegd dat een inmenging ook snel op gespannen voet staat met art. 1 EP. In de volgende paragrafen wordt bezien hoe het EHRM beoordeelt of een inmenging in het recht op het ongestoorde genot van het eigendom kan worden gerechtvaardigd.