Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-02-2020, nr. Wahv 200.224.531/01
ECLI:NL:GHARL:2020:1803
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-02-2020
- Zaaknummer
Wahv 200.224.531/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1803, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑02‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Overzichtsarrest over bebording. Het hof zet op een rij welke gegevens nodig zijn om de aanwezigheid van bebording te kunnen vaststellen. De eisen die aan het dossier en aan het verweer worden gesteld, verschillen per handhavingsmethode. Ook is relevant of de ambtenaar al dan niet fysiek aanwezig is geweest. Bij bebouwde kom en zones geldt dat in voorkomende gevallen alleen aannemelijk hoeft te worden dat op de door de betrokkene gevolgde route een bord aanwezig was.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2017, betreffende
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] , kantoorhoudende te [C] .
Het tussenarrest
De inhoud van het tussenarrest van 2 december 2019 wordt hier overgenomen.
Zaaknummer | : Wahv 200.224.531/01 |
CJIB-nummer | : 196106252 |
Uitspraak d.d. | : 28 februari 2020 |
Het verdere procesverloop
Het hof heeft geen proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter ontvangen.
Beoordeling
1. Nu een proces-verbaal van de openbare zitting van de kantonrechter ontbreekt, slaagt de klacht van de gemachtigde op dit punt. De beslissing van de kantonrechter kan niet in stand blijven. Het hof zal deze vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. De gemachtigde heeft met betrekking tot die beslissing aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en zich ook geen andere uitzonderingsgevallen voordoen. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
3. Bij die beschikking is de betrokkene, als kentekenhouder, een sanctie opgelegd van € 90,- voor: “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep, terwijl het niet is voorzien van een duidelijke geplaatste parkeerschijf”. Deze gedraging zou zijn verricht op 26 februari 2016 om 10:30 uur op de Marktstraat in Ravenstein met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
4. De gemachtigde betwist dat ter plaatse deugdelijke bebording was geplaatst. Nu ook niet blijkt dat de aanwezigheid van bebording is gecontroleerd, kan wat de gemachtigde betreft niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Hij verwijst ter onderbouwing naar een arrest van het hof van 16 juni 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:4973).
Algemene overwegingen
5. Wanneer wordt gesteld dat (deugdelijke) bebording ontbrak op het moment van de constatering van een gedraging, terwijl de aanwezigheid van die bebording noodzakelijk is om te kunnen vaststellen dat die gedraging is verricht, kan dat aanleiding zijn voor een nader onderzoek naar de bebording. De eisen die op dit punt aan een verweer en aan de beschikbare gegevens worden gesteld, zijn afhankelijk van de wijze waarop de gedraging is vastgesteld, de plaats waar dat is gebeurd en het al dan niet aanwezig zijn van een ambtenaar ter plaatse. Het hof geeft in dit arrest een kort en niet uitputtend bedoeld overzicht van verschillende beoordelingskaders.
6. Het hof heeft in het arrest waar de gemachtigde naar verwijst, geoordeeld dat bij gedragingen die via (statische) trajectcontrole worden vastgesteld een betwisting van de bebording slechts kan worden weerlegd aan de hand van (nadere) informatie, zoals een proces-verbaal of schouwrapport. Hetzelfde geldt in gevallen waarbij de gedraging op geautomatiseerde wijze is vastgesteld door apparatuur die in een vaste flitspaal is gemonteerd (vgl. het arrest van het hof van 25 september 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:8537). Het is het hof namelijk ambtshalve bekend dat bij deze vormen van permanente handhaving niet op het moment van de constatering wordt vastgesteld dat de bebording aanwezig is.
7. In deze zaak is geen sprake van een statische trajectcontrole of een vaste flitspaal, maar was de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd zelf ter plaatse. In het algemeen mag in zo’n geval worden aangenomen dat de ambtenaar heeft vastgesteld dat de relevante bebording aanwezig en duidelijk zichtbaar is. Dat uitgangspunt brengt mee dat er bijvoorbeeld bij mobiele snelheidscontroles van uit mag worden gegaan dat de geldende maximumsnelheid ten tijde van de controle deugdelijk was aangeduid (vgl. het arrest van het hof van 5 juni 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:4796).
8. Bij de bebouwde kom en bij een parkeerverbodszone of een parkeerschijfzone worden de grenzen daarvan door middel van meerdere verkeersborden aangegeven. Iedere voor motorvoertuigen openstaande toegangsweg waarlangs de bebouwde kom of zone kan worden bereikt, moet van (respectievelijk) een bord H1 (bebouwde kom), bord E1 (parkeerverbodszone) of van een bord E10 (parkeerschijfzone) zijn voorzien. Het kan daarbij gaan om een aanzienlijk aantal verkeersborden. Om te kunnen vaststellen dat de gedraging, waarvoor de vaststelling dat deze heeft plaats gehad in de bebouwde kom of in de desbetreffende zone van belang is, is verricht, is niet noodzakelijk dat de aanwezigheid van alle borden wordt vastgesteld. Voldoende is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de zone is ingereden, van een deugdelijk bord is voorzien. Dit uitgangspunt brengt mee dat een betrokkene die stelt dat deugdelijke bebording ontbrak, moet aangeven welke route de bestuurder heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken (vgl. het arrest van het hof van 9 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:4055). Vervolgens zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat op de gevolgde toegangsweg: (a) op enig moment vóór de vermeende gedraging een bord is geplaatst; (b) op enig moment ná de vermeende gedraging dat bord nog aanwezig was en (c) na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.
Beoordeling van de verweren
9. In deze zaak is door de gemachtigde het standpunt ingenomen dat uit nadere informatie dient te blijken dat alle borden van de gehele zone zijn gecontroleerd. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat dit standpunt geen steun vindt in het recht. Het verweer met betrekking tot ontbrekende borden is in dit geval onvoldoende concreet, zodat het moet worden verworpen. Dat de gedraging is verricht, staat voldoende vast.
10. De gemachtigde heeft subsidiair betoogd dat het sanctiebedrag moet worden gematigd. De bedoeling van artikel 25, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is te bewerkstelligen dat een voertuig niet langer dan twee uur achtereen van een parkeerplaats gebruikmaakt. De blauwe zone geldt vanaf 9.00 uur ‘s ochtends, zodat om 10.30 uur de maximale parkeerduur van twee uren nog niet was verstreken. Er is dus slechts sprake van een strikt formele overtreding, aldus de gemachtigde.
11. De sanctie is niet opgelegd voor het overschrijden van de maximale parkeerduur, maar voor het niet plaatsen van een parkeerschijf. Dat het voertuig korter dan de maximale duur geparkeerd zou hebben gestaan, is niet relevant. Het staat bestuurders niet vrij om naar eigen inzicht van verkeersregels af te wijken, ook niet wanneer daarmee – in hun visie – (meer) recht wordt gedaan aan de strekking van die verkeersregel. Het verweer van de gemachtigde geeft dan ook geen aanleiding tot het matigen van het sanctiebedrag.
12. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard. Het hof zal het beroep tegen de beslissing op het administratief beroep ongegrond verklaren.
13. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, mr. Sekeris en mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.