Rb. Gelderland, 15-10-2018, nr. AWB - 18 , 1360
ECLI:NL:RBGEL:2018:4429
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
15-10-2018
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 1360
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:4429, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 15‑10‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:2797, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Rechtsgeldige machtiging? Met pen geplaatste (“natte”) handtekening.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1360
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: S.W. van Dongen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem te Lochem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2017 heeft verweerder beslist op een verzoek van eiser op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij aangetekende brief van 31 augustus 2018 heeft de rechtbank eiser in persoon opgeroepen om inlichtingen te geven over de in beroep en in bezwaar ingebrachte volmachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.M. Marée.
Overwegingen
Wettelijk kader.
1. In de bijlage bij de uitspraak staan de wetsartikelen die op deze zaak van toepassing zijn.
Loop van het geschil.
2. Eiser heeft bij verweerder een verzoek gedaan op grond van de Wbp.
Dit verzoek is door verweerder afgewezen. Hiertegen is door [beweerdelijk gemachtigde] (verder: [beweerdelijk gemachtigde]), beweerdelijk namens eiser, bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 oktober 2017 heeft de voorzitter van de commissie Bezwaarschriften [beweerdelijk gemachtigde] verzocht vóór 13 oktober 2017 een fysiek ondertekend bezwaarschrift en een fysiek ondertekende machtiging per post te overleggen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat hier niet aan is voldaan.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Inhoudelijke beoordeling.
3. Op 25 mei 2018 is de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming in werking getreden. Ingevolge artikel 51 van deze wet is de Wbp toen ingetrokken. In dit geding dient evenwel nog te worden getoetst aan de bepalingen uit de Wbp zoals die luidden ten tijde van het besluit van 30 januari 2018.
4. Het gaat hier om het antwoord op de vraag of verweerder van [beweerdelijk gemachtigde] kon verlangen de machtiging van een zogenaamde fysieke handtekening, dat wil zeggen een met pen geplaatste (‘natte’) handtekening, te laten voorzien.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden of er aanleiding bestaat voor twijfel over wie de machtiging heeft ondertekend. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat een digitaal geplaatste handtekening altijd voldoet, maar in het huidige digitale tijdperk ziet de rechtbank ook geen ruimte meer voor het oordeel dat slechts een originele, met een pen geplaatste (‘natte’) handtekening kan volstaan om aan de wettelijke vereisten te voldoen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:957) en de uitspraak van
5 december 2017 van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2017:6372).
5.2.
[beweerdelijk gemachtigde] heeft bij het indienen van zijn bezwaarschrift een machtiging overgelegd.
In de dagtekening van de machtiging is vermeld: “Den Haag” terwijl eiser in [woonplaats] woont. De handtekening op de machtiging is exact gelijk aan die op het Wbp-verzoek en de handtekening op de brief van eiser van 9 augustus 2017. Het leek dus, zo stelt verweerder terecht, om een ingescande handtekening te gaan. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eraan kon twijfelen of eiser opdracht had gegeven tot en instemde met het gemaakte bezwaar.
5.3.
De uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven, maakt dat niet anders. Deze uitleg van eiser, inhoudend dat [beweerdelijk gemachtigde] hem de machtiging tegelijk met het bezwaarschrift per e-mail heeft toegezonden, hij deze machtiging heeft uitgeprint, met pen heeft voorzien van een handtekening, de getekende machtiging weer heeft ingescand en per e-mail heeft teruggezonden aan [beweerdelijk gemachtigde], staat namelijk op gespannen voet met de eerdere uitleg van eiser daarover in zijn aanvullend beroepschrift. Daarin heeft eiser namelijk gesteld dat hij de handtekening ‘met een digitale pen, namelijk een computermuis’ op de machtiging heeft geplaatst. Het ligt bovendien niet voor de hand dat eiser, als hij de machtiging daadwerkelijk met pen van een ‘natte’ handtekening heeft voorzien, zoals hij ter zitting heeft verklaard, over het hoofd heeft gezien dat er in de dagtekening “Den Haag” in plaats van [woonplaats] stond; deze plaatsnaam stond namelijk direct boven de handtekening. Evenmin ligt dan voor de hand dat deze handtekening exact gelijk is aan die op het Wbp-verzoek en die op de brief van eiser van
9 augustus 2017.
5.4.
Met deze toelichting ter zitting heeft eiser dus niet uitgelegd waarom verweerder geen twijfel mocht hebben over wie de door [beweerdelijk gemachtigde] in bezwaar overgelegde machtiging heeft ondertekend. Om die reden, en mede met het oog op het bepaalde in artikel 37, tweede lid, van de Wbp, kon in dit geval naar het oordeel van de rechtbank een met pen geplaatste (‘natte’) handtekening van eiser worden verlangd ten teken dat hij [beweerdelijk gemachtigde] opdracht heeft gegeven namens hem bezwaar te maken.
5.5
Voor zover eiser met een beroep op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 december 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:4660) in het aanvullend beroepschrift heeft willen stellen dat de in bezwaar overgelegde machtiging wel degelijk is voorzien van een handtekening die niet verschilt van een natte handtekening, aangezien deze met een digitale pen (een computermuis) is geplaatst, gaat de rechtbank hieraan voorbij, omdat eiser ter zitting juist heeft verklaard dat hij de in bezwaar overgelegde machtiging na ontvangst per e-mail, heeft geprint en met pen van een handtekening heeft voorzien. De in de uitspraak van de rechtbank Overijssel beschreven situatie doet zich in deze zaak dus niet voor.
6.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorzitter van de commissie Bezwaarschriften niet bevoegd was een termijn voor het herstellen van het verzuim te geven en dat de secretaris van die commissie, die de brief waarin de herstelmogelijkheid en de termijn zijn opgenomen, heeft ondertekend, daartoe niet bevoegd was. Feitelijk is er volgens eiser dus geen termijn gegeven voor het herstellen van een verzuim en was verweerder dus niet bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2.
In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat niet met zoveel woorden dat het bestuursorgaan waar het bezwaar is gemaakt, de hersteltermijn moet geven. De gemeenteraad van Lochem heeft de Verordening houdende regels voor de werkwijze en het functioneren van de commissie Bezwaarschriften 2017 vastgesteld (citeertitel: Verordening commissie bezwaarschriften 2017). Deze verordening is te vinden op Overheid.nl. Bij de verordening is de bezwaarschriftencommissie ingesteld (artikel 2). In artikel 8 is de bevoegdheid van de voorzitter van de commissie met betrekking tot het stellen van een hersteltermijn neergelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht stelt dat de voorzitter van de commissie de bevoegdheid heeft om een termijn voor het herstellen van een verzuim te geven. Uit het Mandaatbesluit commissie bezwaarschriften gemeente Lochem 2013 (Overheid.nl) blijkt dat de voorzitter deze bevoegdheid aan de secretaris heeft gemandateerd. Dat uit het artikel 7:13, vierde lid, van de Awb zou volgen dat de aard van de bevoegdheid aan mandatering van deze bevoegdheid in de weg staat, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het geven van de in dit artikel genoemde bevoegdheden aan de commissie niet dat niet bij verordening andere bevoegdheden aan de commissie kunnen worden gegeven, noch dat mandatering daarvan niet mogelijk zou zijn.
6.3.
Deze beroepsgronden treffen dan ook geen doel.
7.1.
Vast staat dat eiser in bezwaar niet heeft voldaan aan het verzoek om het geconstateerde verzuim te herstellen. Eiser heeft evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij verweerder langs te gaan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de gegeven mogelijkheid om de stukken van bezwaar in te zien, of gebruik te maken van de hoorzitting om de gerechtvaardigde twijfel bij verweerder weg te nemen.
7.2.
Verweerder was reeds om die reden bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat van deze bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik kon worden gemaakt, is de rechtbank niet gebleken.
8. Gelet hierop hoeft hetgeen eiser overigens in beroep heeft aangevoerd geen verdere bespreking.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |
Bijlage.
Wettelijk kader.
Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2:1.
1. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 6:5.
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep
2. en 3 […].
Artikel 6:6.
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. [..],
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Verordening commissie Bezwaarschriften 2017.
Artikel 2 Inleidende bepaling commissie
1. Er is een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.
2. De commissie is niet bevoegd ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten op grond van:
a. een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de Wet waardering onroerende zaken;
b. wettelijke voorschriften met betrekking tot de rechtspositie van ambtenaren als bedoeld in de Ambtenarenwet;
c. de wettelijke voorschriften genoemd in artikel 4, lid 6 van de gemeenschappelijke regeling “Het Plein”;
d. de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2015 die betrekking hebben op de maatwerkvoorziening beschermd wonen.
Artikel 8 Uitoefening bevoegdheden
De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de Awb worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de voorzitter van de commissie:
a. […];
b. artikel 6:6, wat betreft het de indiener stellen van een termijn;
c. tot en met f […].
Wet bescherming persoonsgegevens.
Artikel 37
1. […].
2 De verantwoordelijke draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
3. […].