Rb. Overijssel, 27-11-2013, nr. 08/760001-13
ECLI:NL:RBOVE:2013:2885
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
27-11-2013
- Zaaknummer
08/760001-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2013:2885, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 27‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:6385, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:RBOVE:2013:1835, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 19‑08‑2013; (Raadkamer)
Uitspraak 27‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Een 42-jarige man uit Almelo is door de rechtbank Overijssel schuldig bevonden aan poging tot moord op een ambtenaar in het gemeentehuis van die plaats. De man sloeg zijn slachtoffer tweemaal met een hamer op zijn hoofd. Ten tijde van de aanval was de man volledig ontoerekeningsvatbaar vanwege een psychose. Daarom legt de rechtbank hem geen gevangenisstraf op, maar wel de maatregel van TBS met dwangverpleging. Ook moet de man het slachtoffer een schadevergoeding van €13.905,19 betalen.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760001-13
Datum vonnis: 27 november 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in[geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats], [adres 1],
nu verblijvende in PPC Amsterdam/De Singel.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 mei 2013, 5 juli 2013, 27 augustus 2013 en 13 november 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met voorbedachte rade heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer];
meer subsidiair: met voorbedachte rade heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer].
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2013 in de gemeente Almelo
(in het gemeentehuis aan het Stadhuisplein)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om al dan niet
opzettelijk en met voorbedachten rade een medewerker van de gemeente Almelo,
genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal met kracht met een hamer, althans met een hard
voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 6 februari 2013 in de gemeente Almelo
(in het gemeentehuis aan het Stadhuisplein) aan een medewerker van de gemeente
Almelo, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (hoofd- en/of hersen letsel, te
weten een impressiefractuur van het schedelbot, een hersenkneuzing, een
tweetal scheurwonden, een bloeduitstorting, een tongbeet), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
meermalen, althans eenmaal, met kracht met een hamer, althans met een hard
voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 6 februari 2013 in de gemeente Almelo
(in het gemeentehuis aan het Stadhuisplein) ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een medewerker van de gemeente Almelo
genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans met een hard voorwerp, op/tegen
het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Verder vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 18.905,19 en van de benadeelde partij gemeente Almelo tot een bedrag van € 4.070,31, telkens met niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering en telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De inbeslaggenomen goederen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
Op 6 februari 2013 is verdachte het gemeentehuis aan het Stadhuisplein te Almelo binnengegaan en heeft daar een medewerker van de gemeente Almelo, genaamd [slachtoffer], meermalen met een hamer op/tegen het hoofd geslagen.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging tot moord bewezen, waartoe hij betoogt dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad kon nadenken en zich daarvan rekenschap kon geven. De kans op dodelijk letsel was aanmerkelijk en verdachte heeft die kans op de koop toe genomen.
De raadsvrouw heeft met verwijzing naar HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot moord bepleit, waartoe zij aanvoert dat de gedragingen van verdachte in de onderhavige zaak, gelet op zijn geestestoestand, zijn gepleegd in een ogenblikkelijke gemoedstoestand en dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan ontbrak. Verder voert zij aan dat, indien een aanmerkelijke kans op de dood wordt aangenomen, deze kans niet door verdachte is aanvaard. De verdachte wilde de man weliswaar iets aan doen, maar verdachte heeft de man niet willen doodslaan. Als het opzet wel op de dood was gericht had verdachte de man wel met de scherpe kant van de hamer geslagen.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De relatie tussen het door verdachte gebezigde geweld en de kans op overlijden
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de arm van de hand waarin hij de hamer had zo ver mogelijk naar achteren heeft gedaan en vervolgens met de hamer op of tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Bij de eerste klap stond het slachtoffer voor hem en bij de tweede slag lag het slachtoffer op de grond.
De forensisch arts J. Dekker heeft onder meer gerapporteerd dat er bij zijn letselonderzoek van dhr. [slachtoffer] letsels zijn geconstateerd die het gevolg zijn van van buitenaf komende mechanische geweldsinwerking. De letsels bestaan onder andere uit een fractuur van het schedelbot en een hersenkneuzing.
De forensisch arts C. Das heeft onder meer het volgende gerapporteerd.
Er is niet veel kracht voor nodig om met een hamer, in verband het kleine contactvlak, een schedelbreuk te veroorzaken. Als een klap op het hoofd hard genoeg is om de schedel te breken dan is de klap ook hard genoeg om een bloedvat te beschadigen. Het is vaak een kwestie van toeval of er wel of niet een vat kapot gaat en of er snel hulp beschikbaar is. Een onbehandelde traumatische hersenbloeding leidt heel vaak tot de dood. Naast een traumatische hersenbloeding kan stomp geweld op het hoofd ook leiden tot beschadiging van het hersenweefsel (een hersenkneuzing of een hersencontusie). Het gevaar van dit letsel is, dat het vaak tot zwelling van de hersenen leidt en dat is een levensgevaarlijke situatie, omdat er in de schedel heel weinig ruimte is voor zwelling. Door zwelling (oedeem) en hoge hersendruk ontstaat een levensbedreigende situatie.
Toegespitst op deze casus: de veronderstelde toegediende klappen met de hamer
zou naast de schedelbreuk in principe ook een hersenbloeding hebben
kunnen veroorzaken. Een klap met een hamer op het hoofd die een schedelbreuk veroorzaakt, kan heel goed ook een hersenbloeding of een hersenkneuzing met hersenoedeem
veroorzaken. Beide situaties zijn onbehandeld levensbedreigend.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen de dood van het slachtoffer hadden kunnen veroorzaken.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra indicaties - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijk kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
a. aanmerkelijke kans:
Het mag naar het oordeel van de rechtbank als feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat het hoofd en de zich daarin bevindende vitale organen erg kwetsbare en onmisbare delen van ons lichaam zijn en dat er niet veel kracht voor nodig is om met een hamer een schedelbreuk en daarmee levensbedreigend letsel te veroorzaken, juist door het kleine contactvlak van de hamer op de schedel. Een en ander wordt nog eens onderstreept door dr. Das in het door hem opgemaakte deskundigenverslag.
b. aanvaarden:
Verdachte heeft ter terechtzitting onder andere verklaard dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer iets aan te doen door hem met een hamer op het hoofd te slaan. Ter zitting heeft hij nog eens voorgedaan op welke wijze hij het slachtoffer heeft geslagen, namelijk door de arm van de hand waarin hij de hamer had zover mogelijk naar achteren te doen om vervolgens uit te halen naar het hoofd van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat er bij een dergelijke geweldsinwerking, met name gelet op de ongecontroleerde wijze waarop verdachte op het hoofd van het slachtoffer sloeg, een groot risico bestaat dat het slachtoffer het niet zal overleven. Verdachtes reactie ter terechtzitting op die hem door de voorzitter voorgehouden aanwezige kans luidt: “dan had hij daar zelf om gevraagd”.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte zich op zijn minst bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer [slachtoffer] zou komen te overlijden en meer in het bijzonder dat verdachte die kans, met zijn wijze van handelen en zijn reactie daarop ter terechtzitting, ook welbewust heeft aanvaard en dat hij op de koop toe heeft genomen dat de door hem gepleegde geweldshandeling de dood van het slachtoffer had kunnen veroorzaken.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van (poging tot) moord moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het nemen/genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en daarvan rekenschap geven.
In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 6 februari 2013 vanuit zijn woning aan de [adres 1] te [woonplaats] richting het gemeentehuis aan het Stadhuisplein te Almelo is gelopen. Vanuit zijn huis nam hij een zogenaamde klauwhamer mee met de bedoeling om iemand daarmee iets aan te doen. Zijn gedachten gingen daarbij uit naar een politie- of een gemeenteambtenaar, omdat die hem in zijn beleving in het verleden onrecht hadden aangedaan. Ongeveer een half uur nadat hij lopend uit zijn woning was vertrokken, kwam hij bij het gemeentehuis aan. Omdat hij onderweg geen politieagent was tegengekomen, besloot hij om dan maar een gemeenteambtenaar wat aan te doen. In het gemeentehuis zag hij op een gegeven moment een man naar de balie lopen van wie hij veronderstelde dat het een gemeenteambtenaar was. Zelf zegt hij daarover dat hij er van uit ging dat het een belangrijk persoon was omdat hij van boven kwam lopen. In het gemeentehuis heeft hij de gemeenteambtenaar twee maal met kracht op of tegen het hoofd geslagen.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om de uitvoering van de door hem gepleegde gewelddadige handelingen te staken. Hij heeft, gelet op de afstand tussen zijn woning en het gemeentehuis en de tijd die gemoeid was met het afleggen die afstand, meermalen de gelegenheid gehad zich te beraden op het nemen en/of door hem genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van de eventuele gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast heeft verdachte weloverwogen het slachtoffer uitgezocht. De rechtbank is daarom, evenals de officier van justitie, van oordeel dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg hetgeen ertoe leidt dat de rechtbank de voorbedachte rade bewezen acht.
Door de raadsvrouw is gesteld dat de geestestoestand waarin verdachte verkeerde, nadat hij de woning met de hamer had verlaten, niet past bij kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank verwerpt dit verweer. De enkele omstandigheid dat de keuzevrijheid van de verdachte ten tijde van het feit zodanig is aangetast dat het bewezenverklaarde hem niet kan worden toegerekend, sluit, blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer ECLI:NL:HR:2008:BB4959 en ECLI:NL:HR:2010:BK8507), niet uit dat er sprake is van voorbedachte raad. Dat zou slechts anders zijn als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Zoals volgt uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen, is dat niet het geval geweest.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 februari 2013 in de gemeente Almelo, in het gemeentehuis aan het Stadhuisplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een medewerker van de gemeente Almelo, genaamd
[slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met kracht met een hamer op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 289 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot moord.
7. De strafbaarheid van de verdachte
7.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van A.E. Grochowska, psychiater en R. Haveman, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, opgemaakt op 14 juni 2013.
Beide gedragsdeskundigen concluderen dat ten tijde van de tenlastelegging schizofrenie van het paranoïde type bij verdachte aanwezig was. Hij werd ten tijde van de tenlastelegging zodanig in beslag genomen en aangestuurd door zijn psychotische belevingen dat hij ten aanzien van het hem ten laste gelegde niet in staat was in vrijheid zijn wil te bepalen. De deskundigen concluderen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank volgt de conclusie van de gedragsdeskundigen. De deskundigen hebben verslag gedaan van hun onderzoek en gemotiveerd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid hiervan te twijfelen.
8. De op te leggen maatregel
8.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van mening dat de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege (TBS met dwangverpleging) moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een dergelijke plaatsing met voldoende waarborgen is omkleed en dat vanuit de kliniek kan worden gewerkt naar een behandeling binnen de reguliere GGZ.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte was ontevreden over de wijze waarop hij door de politie en de gemeente was behandeld. Hij heeft daarom het idee opgevat om zich op gewelddadige wijze te revancheren. Hij is daartoe met een klauwhamer richting het gemeentehuis gelopen. Omdat hij onderweg geen politieagent tegenkwam, heeft hij in het gemeentehuis een persoon tot twee maal toe krachtig met de hamer op het hoofd geslagen. Verdachte dacht dat die persoon bij de gemeente werkzaam was. Verdachte heeft daarmee het reële risico aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten. Dat dat gevolg uiteindelijk niet is ingetreden is niet de verdienste van verdachte geweest. Het slachtoffer heeft door verdachte onder andere een fractuur van het schedelbot en een hersenkneuzing opgelopen. Volgens een neuropsychologisch onderzoek heeft het slachtoffer sinds het incident last van zowel fysieke en emotionele klachten als van cognitieve beperkingen. Hij zal bij een eventuele arbeidsre-integratie intensief begeleid moeten worden. Verder blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat het optreden van verdachte grote beroering en verontwaardiging bij het slachtoffer en zijn omgeving teweeg heeft gebracht. Het heeft op hem en zijn gezin een enorme impact gehad.
Uit de rapporten van de psycholoog en de pychiater blijkt dat betrokkene is gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type. Hij wordt daardoor duidelijk belemmerd in zijn functioneren. De eerste symptomen van deze ziekte manifesteerden zich rond zijn 19e levensjaar. De laatste jaren is het ziektebeloop chronisch met verergering onder invloed van psychosociale stressfactoren en na het staken van antipsychotische medicatie. Er is sprake van een chronische vertekening van de realiteit door paranoïde wanen en in sommige periodes van een diepe stoornis in de realiteitstoetsing. Er zijn aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie en zowel reactieve als proactieve agressievormen die volledig lijken voor te vloeien uit zijn paranoïde ideaties en wanen. Betrokkene voelt zich ernstig bedreigd in zijn lichamelijke en psychische integriteit.
Volgens het klinisch oordeel van onderzoekers is de kans op herhaling van een soortgelijk delict zonder adequate (medicamenteuze) behandeling en een stevig zorgnetwerk groot.
Plaatsing van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal een jaar in het kader van artikel 37 Sr achten onderzoekers onvoldoende om het recidivegevaar terug te dringen. De rapporteurs adviseren dan ook om aan betrokkene een TBS op te leggen met verpleging van overheidswege en hem te plaatsen op een afdeling voor patiënten met psychotische stoornissen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met
dwangverpleging opleggen. Aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. Er zijn adviezen van gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines die niet ouder zijn dan een jaar. Op het door verdachte begane feit staat naar de wettelijke omschrijving een straf van meer dan vier jaar. Ten tijde van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege. De rechtbank wijst in dit verband op de ernst van het gepleegde feit, de grote kans op herhaling, de ernst van de geestesziekte van verdachte en de eerdere mislukte behandelingen daarvan. De door de verdediging verzochte maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis acht de rechtbank niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een dergelijke opname een te korte behandelingsduur waarbij, anders dan bij een TBS, met name de fase van resocialisatie niet op een veilige en gefaseerde wijze kan worden uitgevoerd. Een dergelijk maatregel biedt onvoldoende waarborgen voor het slagen van een behandeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake onder meer van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten poging tot moord. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel, dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, volgens verdachte, een jas, een broek, een trui, een poloshirt en schoenen, aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
9. De schade van benadeelden
9.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
, wonende te [woonplaats] aan de [adres 2], ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.J.EC. Camps, advocaat te Enschede, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert onder algemene titel veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 25.000 (vijfentwintig duizend euro). Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- -
materiele schade € 2.355,19 + PM ;
- -
immateriële schade €. 22.650,--
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van
verdachte te vorderen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 18.905,10 + PM bestaande uit € 1.405,19 materiële schade en
€ 17.500,00 immateriële schade.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair concludeert zij
tot toewijzing van een niet nader door haar genoemd deel van de vordering.
Voor zover de benadeelde partij het opgevoerde schadebedrag onder algemene titel vordert, oordeelt de rechtbank dat deze vordering niet toewijsbaar is, nu ingevolge artikel 51f jo artikel 361, tweede lid onder b, Sv alleen die schade voor vergoeding in aanmerking komt die rechtstreeks het gevolg is geweest van een strafbaar feit. Bij een vordering onder algemene titel kan niet worden vastgesteld of aan dat criterium is voldaan.
Enkele schadeposten zijn wel nader gespecificeerd. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is, met uitzondering van de gevorderde post van € 950,00 ter zake van verlies van zelfwerkzaamheid, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de materiële schadecomponent daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.405,19. Van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 12.500,-- (als deelschade) toewijsbaar. De rechtbank heeft de omvang van deze schade geschat, waarbij is gekeken naar wat in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding is toegekend. Voor hetgeen meer gevorderd wordt, acht de rechtbank op dit moment onvoldoende feitelijke onderbouwing aanwezig.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stellingen ten aanzien van alle overige schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de benadeelde partij gemeente Almelo
De gemeente Almelo, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Oude Breuil, advocaat te Almelo, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 7.326,55.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 4.070,31.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk.
Ingevolge artikel 51f jo artikel 361, tweede lid onder b, Sv komt alleen die schade voor vergoeding in aanmerking die rechtstreeks het gevolg is geweest van het strafbare feit. Van een dergelijke rechtstreekse schade is sprake in geval iemand in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd, is getroffen. Daarvan is in het onderhavige geval, waar niet de gemeente het voorwerp was van het strafbare feit, geen sprake. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr op te leggen. De rechtbank zal de officier van justitie daarin niet volgen waartoe zij het volgende overweegt.
De schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld. Volgens de Hoge Raad laten de bewoordingen “wordt veroordeeld” in artikel 36f lid 1 Sr niet toe dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd in het geval de verdachte van alle rechtsvervolging is ontslagen, ongeacht of daarnaast de maatregel van TBS is opgelegd (HR 12 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3233 en HR 25 januari 2005 Nb Sr 2005/51).
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:primair: poging tot moord;
- -
verklaart verdachte niet strafbaar voor het primair bewezenverklaarde en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
maatregel
- -
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
- -
verstaat dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen;
schadevergoeding
- -
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij: [slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres 2], van een bedrag van € 13.905,19:
- -
bepaalt dat voornoemde benadeelde partij voor het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij, de gemeente Almelo, in het geheel niet ontvankelijk is in
haar vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van een jas, een broek, een trui, een poloshirt en schoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. M.C. Bosch en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2013.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 201312547. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 november 2013, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Op 6 februari 2013 bevond ik mij in mijn woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Omdat ik door de gemeente en de politie telkens werd bedreigd met de dood, zij mijn voedsel hadden vergiftigd en mij met hepatitis hadden ingespoten, besloot ik om de politie of iemand van de gemeente wat aan te gaan doen. Ik heb hierop een klauwhamer achter mijn broeksband gedaan en ben richting het gemeentehuis aan het Stadhuisplein te Almelo gelopen. Ik heb daar ongeveer een half uur over gedaan. In het gemeentehuis zag ik een man van wie ik dacht dat die wel bij de gemeente moest werken. Hij kwam namelijk van boven de trap af lopen en ging in gesprek met een baliemedewerkster. Ik dacht nog dat hij een hogere functie had omdat hij van boven kwam lopen. Ik heb toen mijn hamer achter mijn broeksband vandaan gehaald en heb de man daarmee op of tegen het hoofd geslagen. De man viel op de grond en terwijl hij op de grond lag heb ik hem nogmaals op of tegen het hoofd geslagen. Het kan best zijn dat ik daarbij heb gezegd: “Ik laat niet met mij sollen” .
U vraagt mij hoe ik precies sloeg. Ik deed dat door de arm van de hand waarin ik de hamer had, zo ver mogelijk naar achteren te doen en vervolgens uit te halen naar het hoofd van de man (verdachte toont aan de rechtbank op welke wijze hij het slachtoffer heeft geslagen. De rechtbank neemt waar dat verdachte zijn arm opheft, deze zo ver mogelijk naar achteren doet en vervolgens met die arm een neergaande beweging maakt).
U vraagt mij hoe ik zou hebben gereageerd als de man was overleden. Als dat was gebeurd dan had hij daar zelf om gevraagd.
2.
Het overige geschrift inhoudende een rapport van dr. J. Dekker, forensisch arts van de afdeling Forensische Geneeskundige van de GGD Twente, blz.69 tot en met 72, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Er zijn bij het letselonderzoek van [slachtoffer] letsels geconstateerd die het gevolg zijn van van buitenaf komende mechanische geweldsinwerking.
De letsels bestaan onder andere uit twee barstwonden van de huid, respectievelijk aan de linker zijkant van het hoofd en rechts achter op het hoofd. Daarnaast werd op een CT-scan een indeukingsfractuur van het schedelbot waargenomen. Met betrekking tot het hersenletsel werd de diagnose hersenkneuzing gesteld.
3.
Het deskundigenverslag van dr. mr. C. Das, forensisch arts, hoofd afdeling Forensische Geneeskunde, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Aannemende dat de verdachte met de ronde botte kant van de klauwhamer
op het hoofd van het slachtoffer geslagen heeft (zoals de verdachte zelf heeft verklaard), dan kan gesteld worden, dat met name de indrukkingsfractuur heel goed kan passen bij een slag met een stomp hard voorwerp zoals een hamer.
Het is algemeen bekend (zowel uit de praktijk overal ter wereld als uit de medische
vakliteratuur) dat er niet heel erg veel kracht voor nodig is om met een hamer een
schedelbreuk (van dit type) te veroorzaken, juist door het kleine ‘contactvlak’.
Bij schedelhersenletsel is het in het algemeen niet zozeer het schedelletsel, maar
juist het hersenletsel de factor die de ernst van het letsel bepaalt. De ernst van het letsel wordt vooral bepaald door het hersenletsel. En dan is vooral van belang of er een bloedvat is
beschadigd. Als er een bloedvat in de hersenen (of tussen het schedeldak en de
hersenen) wordt beschadigd, dan ontstaat er een hersenbloeding, die vrijwel altijd
levensbedreigend is. Het is dan van groot belang of er snel medische hulp (een
hersenoperatie) kan worden geleverd.
Als een klap op het hoofd hard genoeg is om de schedel te breken dan is de klap
ook hard genoeg om een bloedvat te beschadigen. Het is vaak een kwestie van toeval
of er wel of niet een vat kapot gaat en of er snel hulp beschikbaar is. Een
onbehandelde traumatische hersenbloeding leidt heel vaak tot de dood.
Naast een traumatische hersenbloeding kan stomp geweld op het hoofd ook leiden
tot beschadiging van het hersenweefsel (een hersenkneuzing of een
hersencontusie). Het gevaar van dit letsel is dat het vaak tot zwelling van de
hersenen leidt en dat is een levensgevaarlijke situatie, omdat er in de schedel heel
weinig ruimte is voor zwelling. Door zwelling (oedeem) en hoge hersendruk ontstaat
een levensbedreigende situatie.
Toegespitst op deze casus: de veronderstelde toegediende klappen met de hamer
zouden naast de schedelbreuk in principe ook een hersenbloeding hebben
kunnen veroorzaken. Een klap met een hamer op het hoofd die een schedelbreuk veroorzaakt, kan heel goed ook een hersenbloeding of een hersenkneuzing met hersenoedeem veroorzaken. Beide situaties zijn onbehandeld levensbedreigend.
Uitspraak 19‑08‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart dat vermoed wordt dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en dat hij tengevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760001-13
Ambtshalve beslissing van de meervoudige raadkamer voor strafzaken op grond van artikel 509a Wetboek van Strafvordering (Sv):
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PPC te Amsterdam,
verder te noemen: verdachte.
1. Het verloop van de procedure
Ter openbare terechtzitting van 5 juli 2013 is de strafzaak tegen verdachte aangehouden, teneinde de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of er omstandigheden gecreëerd kunnen worden waarin verdachte, die reeds drie advocaten heeft weggestuurd, zich wil laten bijstaan door een (andere) advocaat.
De rechter-commissaris heeft zijn werkzaamheden vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen van 24 juli 2013.
De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve besloten te willen beoordelen of het vermoeden bestaat dat verdachte door een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet in staat is zijn belangen te behartigen.
Voor de raadkamer van 14 augustus 2013 is verdachte niet verschenen en bleek hij ook niet te zijn opgeroepen. In raadkamer van 19 augustus 2013 zijn verdachte en de officier van justitie gehoord. Tevens is in raadkamer aanwezig mr. Van der Lem, advocaat te Deventer.
2. De standpunten van de verdachte, de raadsvrouw en de officier van justitie
Het standpunt van verdachte luidt dat hij geen enkele stoornis heeft en dat, indien aan zijn verzoeken wordt voldaan, waaronder het horen van getuigen, zijn belangen voldoende zijn gewaarborgd.
Het standpunt van de officier van justitie luidt dat het vermoeden bestaat dat verdachte door een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet in staat is zijn belangen te behartigen.
3. De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank Overijssel is in de onderhavige zaak bevoegd een beslissing ex artikel 509a Sv te nemen.
4. De beoordeling
Over verdachte is op 14 juni 2013 gerapporteerd door twee deskundigen van het NIFP (locatie Pieter Baan-centrum), te weten psycholoog R. Haveman en psychiater A.E. Grochowska. Zij stellen dat bij betrokkene tijdens de opname in het PBC sprake was van een actueel paranoïd psychotisch toestandsbeeld met uitgebreide wanen die zich concentreren rondom politie, justitie en hulpverlening, alsmede auditieve en haptische hallucinaties. De waanvorming is actief: betrokkene neemt mensen uit zijn directe omgeving op in zijn waansysteem. Verdachte vertoont klachten en symptomen die passend zijn bij schizofrenie van het paranoïde type. Hij wordt door zijn klachten en symptomen duidelijk belemmerd in zijn functioneren.
Aan verdachte is een zwaar feit, een poging moord, tenlastegelegd. Het advies van het NIFP is om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met verpleging van overheidswege. Rechtskundige bijstand van verdachte is daarom naar het oordeel van de rechtbank aangewezen. Verdachte zegt ook een advocaat te willen.
Niettemin heeft verdachte tot drie keer toe zijn raadsvrouw of -man niet kunnen behouden. Alle advocaten hebben de rechtbank medegedeeld zich terug te moeten trekken. Verdachte heeft op de zitting van 5 juli jl. gezegd dat hij alle advocaten heeft laten weten dat zij hem niet langer hoeven bij te staan omdat zij niet bereid waren de getuigen op te roepen en de onderzoeken te laten doen hij aan hen had aangegeven. Verdachte heeft gesteld alleen dan een advocaat te willen als die precies doet wat hij zegt. De rechter-commissaris tijdens een ingelast verhoor op 28 juni 2013, noch de rechtbank op 5 juli 2013 hebben bij verdachte een ingang kunnen vinden voor een betere samenwerking tussen verdachte en een advocaat.
De rechter-commissaris heeft de deskundigen van het PBC gevraagd of zij kunnen adviseren over de vraag of verdachte in staat is zijn belangen te behartigen. De deskundigen hebben medegedeeld geen antwoord te kunnen geven op deze vraag vanwege het tijdsverloop sinds het PBC-onderzoek. Een nader onderzoek zou bovendien naar hun oordeel schadelijk kunnen zijn voor verdachte.
De rechter-commissaris heeft vervolgens afgezien van nader onderzoek. De rechtbank kan zich hierin vinden, gelet op enerzijds het mogelijke risico voor verdachte dat nader onderzoek met zich meebrengt en anderzijds de al beschikbare gegevens.
De rechtbank dient te beoordelen of het vermoeden bestaat dat verdachte door een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet in staat is zijn belangen te behartigen. Zij spreekt dus geen definitief oordeel uit of bij verdachte al dan niet sprake is van een psychische stoornis.
Het advies van het NIFP van 14 juni 2013 rechtvaardigt echter het vermoeden dat verdachte lijdt aan psychotische symptomen en dat bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Ook biedt dit advies een basis voor het vermoeden dat verdachte in zijn algemeenheid door deze stoornis in zijn functioneren wordt belemmerd. Het verloop van deze rechtszaak tot nu toe, doet verder het vermoeden rijzen dat de stoornis verdachte ook hindert in een goede behartiging van zijn belangen in rechte. Verdachte stelt zich immers zodanig op dat samenwerking met drie verschillende advocaten niet mogelijk is gebleken, ondanks het besef van verdachte dat hij wel degelijk rechtskundige bijstand nodig heeft.
Op grond van de stukken en gelet op de behandeling van de strafzaak van verdachte op de terechtzitting van 5 juli 2013 en (de behandeling in raadkamer van) heden, 19 augustus 2013, is de rechtbank daarom van oordeel dat van verdachte, die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, vermoed wordt dat hij wegens een psychische stoornis, als bedoeld in artikel 509a, eerste lid, Sv, niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart dat vermoed wordt dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en dat hij tengevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
Deze beslissing is gegeven op 19 augustus 2013 door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. M.C. Bosch en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.