Nu het arrest van het hof op 20 september 2011 is gewezen, verstreek de cassatietermijn op 4 oktober 2011. Op die laatste dag heeft de raadsman van de verdachte, Mr. V.C. van der Velde, per fax (verzonden om 9.58 uur zo blijkt uit het dossier) een schriftelijke volmacht verleend aan (een medewerker van) de griffie van het hof om namens de verdachte cassatieberoep in te stellen. Sinds HR 22 december 2009, LJN: BJ7810, NJ 2010/102, is dat toegestaan. De desbetreffende griffiemedewerker heeft de cassatieakte echter pas opgemaakt op 6 oktober 2011, dus twee dagen ná het verstrijken van de cassatietermijn. Ik stel mij op het standpunt dat dit verzuim van de griffiemedewerker niet aan de verdachte en zijn raadsman mag worden toegerekend en dat de verdachte dus kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep. De raadsman van de verdachte heeft immers tijdig een correcte machtiging gezonden naar de griffie van het hof en dat blijkt direct uit het dossier. Ik verwijs in dit verband nog naar paragraaf 3.3 van de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór HR 10 oktober 2006, LJN AX9183, waarin aandacht wordt besteed aan de vraag wanneer sprake is van verontschuldigbare termijnoverschrijding.
HR, 28-08-2012, nr. 11/05293 J
ECLI:NL:HR:2012:BX3864
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-08-2012
- Zaaknummer
11/05293 J
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BX3864
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX3864, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BT2031
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BT2031
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX3864
ECLI:NL:HR:2012:BX3864, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑08‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX3864
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BT2031, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BT2031, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0175 met annotatie van H. de Doelder
Conclusie 28‑08‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/05293 J
Mr. Aben
Zitting 22 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 20 september 2011 de verdachte ter zake van de primair aan hem tenlastegelegde "zware mishandeling" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke (taak)straf die de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis van 17 april 2009 aan de verdachte heeft opgelegd.
2.
Namens de verdachte heeft S. van der Ploeg, griffiemedewerker bij het hof, cassatie ingesteld.1. Mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel betoogt dat het hof niet zonder nadere motivering voorbij had mogen gaan aan een door de verdediging "uitdrukkelijk gevoerd afwijkend standpunt".
4.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1. primair bewezenverklaard dat:
"hij op 06 december 2009 te Almere, in de gemeente Almere, aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht in het gezicht te stompen of te slaan."
4.2.
De verdachte heeft niet ontkend dat hij op 6 december 20092. 's avonds in Almere was. Hij was daar, zo verklaarde de verdachte ter zitting in hoger beroep, met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [het slachtoffer] aan het stappen. De verdachte heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] op een goed moment heeft weggeduwd en dat er "op een hoekje het een en ander is gebeurd", maar hij zou het slachtoffer niet hebben geslagen. Dat zou [betrokkene 1] best wel eens kunnen hebben gedaan, aldus de verdachte ter zitting in hoger beroep.
4.3.
Aan de bewezenverklaring van het hof liggen verklaringen ten grondslag van (i) aangeefster [het slachtoffer]; (ii) [betrokkene 3]; (iii) [betrokkene 1]; (iv) [betrokkene 2] en (v) de verdachte. [Betrokkene 3] heeft verklaard dat hij vanuit zijn woning heeft gezien dat een meisje en een jongen aan elkaar begonnen te duwen en trekken en dat de jongen een slaande beweging maakte met zijn vuist in de richting van het gezicht van het meisje. Verder heeft het hof nog een medische verklaring tot het bewijs gebezigd, waaruit blijkt dat [het slachtoffer] een gebroken oogkas heeft opgelopen. Op zichzelf wordt de bewezenverklaring geheel door de bewijsmiddelen gedekt. Het punt is echter dat de verdediging ter zitting in hoger beroep (en overigens ook in eerste aanleg) heeft aangevoerd dat die bewijsmiddelen, kort gezegd, onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Het bewijsmateriaal zou onbetrouwbaar zijn onder meer doordat (i) het slachtoffer [het slachtoffer] uiteenlopende verklaringen heeft afgelegd; (ii) [het slachtoffer] op de bewuste avond in zwaar beschonken toestand verkeerde, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen; (iii) [betrokkene 1] ruzie had met [het slachtoffer] en dat dus niet valt uit te sluiten dat [betrokkene 1] de vuistslag heeft uitgedeeld, en doordat (iv) getuige [betrokkene 3] geen "objectieve getuige" is, omdat er tussen die getuige en de verdachte in het verleden wel eens iets zou zijn gebeurd en het daarom niet uitgesloten kan worden dat getuige [betrokkene 3] de verdachte heeft willen "terugpakken." Verder is aangevoerd dat uit de ter zitting in eerste aanleg getoonde camerabeelden niet kan worden afgeleid dat de aangeefster op de grond lag toen zij werd geslagen (terwijl dat blijkens de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] wel het geval zou zijn geweest). Om met dat laatste te beginnen: uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 6 september 2011 blijkt dat het hof de desbetreffende camerabeelden ook heeft bekeken. Naar aanleiding daarvan heeft de voorzitter van het hof ter zitting van 6 september 2011 het volgende medegedeeld:
"Op die beelden is te zien dat verdachte en de drie anderen buiten zijn, dat zij op enig moment om een hoek komen lopen, dat verdachte [het slachtoffer] vasthoudt, een duwtje geeft en wegloopt. [Het slachtoffer], van wie duidelijk te zien is dat ze onvast ter been is, loopt achter verdachte aan. De vier personen komen een eindje verderop weer bij elkaar. Dan gebeurt daar iets. [Het slachtoffer] heeft over het voorval een viertal verschillende verklaringen afgelegd en anderen hebben daar ook over verklaard."
4.4.
Ik leid hieruit af dat het hof niet heeft kunnen waarnemen wie [het slachtoffer] precies heeft geslagen. Ook bevestigt het hof hier dat [het slachtoffer] vier verschillende verklaringen heeft afgelegd. Uit de strafmotivering van het hof blijkt verder dat het hof ervan is uitgegaan dat slachtoffer [het slachtoffer] op de avond van 6 december 2009 zwaar onder invloed van alcohol was. Dat kan, zou ik denken, haar geheugen enigszins hebben vertroebeld.
4.5.
Het hof heeft in het bestreden arrest in het geheel niet gereageerd op het door de verdediging ter zitting gehouden pleidooi, ofschoon ik meen dat het betoog bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uitdrukkelijk en onderbouwd standpunt omtrent de betrouwbaarheid van potentiële bewijsmiddelen. De vraag is of het hof zonder nadere motivering aan dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt voorbij mocht gaan.
Dat, zoals ik al eerder opmerkte, de bewijsmiddelen de bewezenverklaring voldoende ondersteunen en dat de bewezenverklaring (dus) zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, brengt niet mee dat deze vraag bevestigend mag worden beantwoord. Het door de verdediging gevoerde bewijsverweer betreft immers de keuze om deze bewijsmiddelen als zodanig te bezigen. Die keuze wordt niet beargumenteerd door de bewijsmiddelen simpelweg te gebruiken voor het bewijs. Meer in de rede ligt een ontkennend antwoord op de vraag of een respons op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt overbodig is. De verlangde respons ligt immers niet besloten in de bewijsmiddelen. Het hof had mijns inziens in het licht van het voorgaande op z'n minst moeten uitleggen waarom het de door hem gebezigde verklaring van aangeefster [het slachtoffer] betrouwbaar achtte.
4.6.
Het middel slaagt dus.
5.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2012
Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 6 september 2011 vermeldt in de door de verdachte afgelegde verklaring - kennelijk - abusievelijk '6 december 2010' als de datum waarop de verdachte zich in Almere bevond.
Uitspraak 28‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (uos). Het Hof heeft hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd m.b.t. de betrouwbaarheid van de verklaringen van X, Y en Z, inhoudende dat die verklaringen niet met elkaar stroken en dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, kennelijk niet opgevat als een uos in de zin van art. 359.2.2e volzin Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Hetgeen naar voren is gebracht m.b.t. de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie t.o.v. het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is van het standpunt dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is afgeweken door haar aangifte voor het bewijs te bezigen. De motivering daarvan ligt besloten in de gebezigde, voor de verwerping van bedoeld standpunt relevante bewijsmiddelen. Art. 359.2.2e volzin Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
Partij(en)
28 augustus 2012
Strafkamer
S 11/05293 J
JABG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 20 september 2011, nummer 24/003108-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 06 december 2009 te Almere, in de gemeente Almere, aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken oogkas) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht in het gezicht te stompen of te slaan."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
een proces-verbaal van aangifte met nummer PL2540 2009088833-1, d.d. 7 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [het slachtoffer]:
Op 6 december 2009 werd in Almere geweld tegen mij gepleegd. Ik wens aangifte te doen tegen een persoon met de voornaam [verdachte], een blanke jongen van ongeveer 17 jaar oud. In de nacht van zaterdag op zondag (het hof begrijpt: van 5 op 6 december 2009) was ik uit in Almere. Ik kwam [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] tegen.
Ik heb een vuistslag gekregen en kwam kennelijk knock-out op de grond te vallen. Ik voel nu pijn op mijn gelaatsstreek. Ik ben voor het door mij opgelopen letsel in het Flevoziekenhuis behandeld. Een MRI-scan heeft uitgewezen dat mijn linker oogkas een breuk heeft opgelopen ten gevolge van het op mijn gelaat toegepaste geweld.
2.
een schriftelijk stuk, te weten een 'aanvraag medische informatie', voorzien van proces-verbaalnummer 2009088833-1, gedateerd op 10 december 2009, waarop (onder het kopje "Geneeskundige verklaring") is ingevuld:
Medische informatie betreffende: [het slachtoffer]
Omschrijving van het letsel: niet zichtbaar letsel: breuk van het bot, oogkas linker oog
3.
een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL2542 2009088833-31, d.d. 9 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 3]:
Op 6 december 2009 om ongeveer 03:15 uur hoorde ik buiten bij mij in de straat, de [a-straat] te Almere, geschreeuw. Ik hoorde een meisje schreeuwen. Ik zag dat het meisje en een jongen aan elkaar begonnen te duwen en trekken. Ik zag dat de jongen een slaande beweging maakte met zijn vuist in de richting van het hoofd van het meisje. Nog geen tel later zag ik dat het meisje op de grond lag en ik zag dat de jongen over haar heen zat. Ik zag toen dat de jongen weer een slaande beweging maakte met zijn rechtervuist in de richting van het gezicht van het meisje.
4.
een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL2540 2009088833-34, d.d. 15 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik heb begrepen dat u mij nader wilt verhoren in verband met het incident waarbij [het slachtoffer] als slachtoffer is betrokken geweest.
Ik zag tijdens de schermutselingen tussen [het slachtoffer] en mij dat [verdachte] oog in oog tegenover [het slachtoffer] kwam te staan en dat zij vervolgens met elkaar gingen worstelen. Ik zag toen dat [het slachtoffer] op de grond lag en dat [verdachte] over haar heen stond. Ik zag dat [verdachte] zijn tot vuist gebalde rechterhand naar de gelaatstreek van [het slachtoffer] uithaalde. Ik zag dat [verdachte] dit kennelijk opzettelijk en met kracht deed.
5.
een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL2541 2009088833-20, d.d. 6 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 6 december 2009 omstreeks 23:00 uur ben ik samen met [betrokkene 1] en [verdachte] de [A] in Almere binnengegaan. Later kwam [het slachtoffer] binnen. Op een gegeven moment zijn [het slachtoffer] en ik naar buiten gegaan en daar zagen wij [betrokkene 1] en [verdachte]. Ik heb [betrokkene 1] meegenomen naar de overkant van de straat. [Verdachte] is toen bij [het slachtoffer] gebleven. Even later zag ik dat [het slachtoffer] achter [verdachte] aanrende en dat zij beiden bij ons kwamen.
6.
een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL2541 2009088833-204, d.d. 17 december 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 2]:
[Verdachte] vertelde mij ook dat hij het zielig vond dat hij [het slachtoffer] had geslagen.
7.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 6 september 2011 - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Op 6 december 2010 was ik in Almere aan het stappen met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [het slachtoffer]. Na ons vertrek is er geduwd tussen [het slachtoffer] en mij. Ik liep weg en zij kwam achter mij aan. Toen is er op het hoekje een en ander gebeurd. Het klopt dat ik op enig moment boven [het slachtoffer] heb gestaan. Ik heb [betrokkene 2] na die tijd nog gebeld."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
- -
De verdediging is van mening dat er veel tegenstrijdigheden in het dossier zitten. Alle betrokkenen verklaren verschillend van elkaar en de verklaringen stemmen niet met elkaar overeen.
- -
Zo verklaren aangeefster en getuige [betrokkene 3] dat zij zouden hebben gezien dat cliënt aangeefster geslagen zou hebben. Dit zou volgens aangeefster gebeurd zijn toen zij rechtop stond, volgens getuige [betrokkene 3] gebeurde dit toen aangeefster stond en vervolgens toen zij op de grond lag. Ook hebben aangeefster en getuige [betrokkene 3] beiden niet gezien of cliënt geschopt zou hebben.
- -
Dan heeft getuige [betrokkene 2] weer niet gezien dat aangeefster geslagen werd. Maar [betrokkene 2] heeft weer wel gezien dat aangeefster geschopt werd door cliënt, dit zou gebeurd zijn toen aangeefster op de grond lag. Opvallend dat [betrokkene 2] niet gezien zou hebben dat cliënt aangeefster geslagen zou hebben, [betrokkene 2] is er immers de gehele tijd dichtbij geweest.
- -
Dan is er nog getuige [betrokkene 1]. Hij heeft gezien dat cliënt geslagen zou hebben, dat aangeefster ook geschopt zou hebben en dat dit beide is gebeurd toen aangeefster op de grond lag.
- -
Op de camerabeelden is echter niet te zien dat aangeefster op de grond zou hebben gelegen op het moment dat zij geslagen werd. Op de camerabeelden is te zien dat de klap gegeven werd toen aangeefster stond.
- -
Doordat de verschillende getuigen en aangeefster zo verschillend verklaren zijn de verklaringen van de getuigen naar mening van de verdediging niet als betrouwbaar op te vatten.
- -
Ook de aangifte is naar mening van de verdediging onbetrouwbaar. Aangeefster zegt in eerste instantie dat ene Kevin haar geslagen zou hebben en dat ze ruzie had met [betrokkene 1]. Later in het ziekenhuis verklaart aangeefster ineens dat cliënt haar geslagen zou hebben. Tussen het eerste aanspreekmoment op straat en het moment van de verklaring in het ziekenhuis zat maar liefst een tijdspanne van 12 uren.
- -
Aangeefster kan in die periode met andere mensen hebben overlegd, onder andere met haar familie. Tevens heeft aangeefster bij de RC verklaard dat haar door de rechercheur verteld is hoe cliënt daadwerkelijk heette. Een dag later doet aangeefster pas aangifte waarin zij weer verklaart dat zij de achternaam van cliënt niet weet.
- -
Tevens acht de verdediging de aangifte onbetrouwbaar omdat aangeefster 15 eenheden bier en sterke drank genuttigd had. Er werd gesproken van een alcohol intoxicatie maar aangeefster verklaarde toch alles heel zeker te weten. Dat terwijl na een dergelijk alcohol consumptie te verwachten is dat men zich niet alles meer heel scherp kan herinneren.
- -
Ook aangeefster zelf heeft in haar aangifte aangegeven dat zij teveel op had. Zij sprak zelfs omtrent overmatig drankgebruik. Tevens blijkt uit getuige verklaring van getuige [betrokkene 3] dat hij de indruk had dat aangeefster dronken was, ze liep zelfs te zwalken.
- -
Uit de verklaring van getuige [betrokkene 1] bij de RC blijkt dat hij die avond dronken was. Tevens heeft hij bij de RC aangegeven dat hij zijn tweede verklaring heeft aangepast omdat cliënt hem de schuld zou hebben gegeven. Ook verklaarde [betrokkene 1] dat hij met getuige [betrokkene 2] heeft overlegd omtrent hetgeen er gebeurd was. Ook de verklaring van getuige [betrokkene 1] wordt gezien het voorgaande door de verdediging als onbetrouwbaar aangemerkt.
- -
Met betrekking tot de verklaring van getuige [betrokkene 3] merkt de verdediging op dat [betrokkene 3] bij de politie heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen zien of aangeefster daadwerkelijk geslagen werd. Bij de Rechter-commissaris verklaart getuige [betrokkene 3] ineens dat hij wel heeft gezien dat aangeefster geslagen werd toen zij op de grond lag en er iemand bovenop haar zat.
- -
Deze laatste verklaring strookt met die van cliënt. Cliënt heeft verklaard dat [betrokkene 1] het gedrag van aangeefster zat was en zei: 'nu is het genoeg'. Vervolgens is [betrokkene 1] naar aangeefster toegelopen en heeft hij duwende en slaande bewegingen gemaakt in het gezicht van aangeefster.
- -
Voorts merkt de verdediging met betrekking tot de verklaring van [betrokkene 3] op dat getuige [betrokkene 3] bij de Rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niets in de media gelezen zou hebben omtrent het voorval. Bij de politie heeft getuige [betrokkene 3] echter verklaard dat hij wel iets over het incident gelezen zou hebben op Almere4you.nl
- -
In het verleden is er wel eens een voorval geweest tussen cliënt en getuige [betrokkene 3], cliënt sluit dan ook niet uit dat hij op deze manier wordt terug gepakt. [Betrokkene 3] is gezien het voorgaande geen objectieve getuige.
Samenvattend bevat het dossier een heleboel getuigenverklaringen die niet met elkaar stroken. De verdediging is dan ook van mening dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde.
Voor het schoppen en slaan is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Op de camerabeelden is het donker en is niet te zien wie uithaalt. Wel is te zien dat er uitgehaald wordt. Cliënt ontkent en er bestaat twijfel omtrent de gang van zaken.
Dat [betrokkene 1] degene zou zijn geweest die aangeefster geslagen heeft is niet ondenkbaar. Immers, aangeefster had al ruzie met [betrokkene 1] en viel hem al een hele tijd lastig op de bewuste avond. De verdediging verzoekt u gezien het voorgaand om cliënt vrij te spreken en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen."
2.4.1.
Het Hof heeft hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 2], inhoudende dat die verklaringen niet met elkaar stroken en dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde, kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
2.4.2.
Hetgeen door de raadsvrouwe naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster [het slachtoffer] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is van het standpunt dat de verklaring van [het slachtoffer] onbetrouwbaar is afgeweken door haar aangifte voor het bewijs te bezigen. De motivering daarvan ligt besloten in de gebezigde, voor de verwerping van bedoeld standpunt relevante bewijsmiddelen. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 augustus 2012.