Hof 's-Hertogenbosch, 15-12-2015, nr. HD 200.174.323/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:5253
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-12-2015
- Zaaknummer
HD 200.174.323/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bankenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:5253, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑12‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:562, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑12‑2015
Inhoudsindicatie
procesrecht; verschillende uitspraakdata in vonnis; herstelvonnis; strikte handhaving rechtsmiddelentermijnen; apparaatsfout; uitzondering niet gerechtvaardigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.174.323/01
arrest van 15 december 2015
in de zaak van
[Logistic] Logistic Service B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. D.P.M.G. van den Boom te Tilburg,
tegen
mr. R.C.M. Michielsen,
in zijn hoedanigheid van curator van [geïntimeerde] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.P.M. Riep te Uden.
op het bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 maart 2015, verbeterd bij vonnis van 26 augustus 2015, gewezen tussen appellante als gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijk reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3540690 / 317, rolnummer 14-9378)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het vonnis van 22 januari 2015.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Appellante heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 augustus 2015.
2.2.
Appellante heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 4 augustus 2015. Appellante en geïntimeerde hebben advocaat doen stellen.
2.3.
Bij rolbeslissing van 8 september 2015 heeft de rolraadsheer beslist dat appellante in de gelegenheid zal worden gesteld zich bij akte uit te laten over de datum waarop het vonnis daadwerkelijk is uitgesproken en – indien dit later is gebeurd – over de datum waarop de uitspraak aan haar bekend is gemaakt, en dat appellante daarbij een schriftelijke verklaring van de griffier van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant dient over te leggen, waaruit hiervan blijkt. Tevens is bepaald dat de geïntimeerde hierop bij antwoordakte mag reageren. De zaak is daartoe naar de rol verwezen van 6 oktober 2015.
2.4.
Appellante heeft een akte genomen, met producties.
2.5.
Geïntimeerde heeft een antwoordakte genomen, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
het bestreden vonnis vermeldt als uitspraakdatum in de aanhef op de eerste pagina19 maart 2015 en in de afsluiting op de laatste pagina 2 april 2015;
appellante is bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2015 in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis;
het bestreden vonnis is verbeterd bij vonnis van 26 augustus 2015 in die zin dat ook in de afsluiting op de laatste pagina 19 maart 2015 is vermeld.
3.2.
Appellante stelt dat zij in de gegeven omstandigheden tijdig hoger beroep heeft ingesteld en zij voert daartoe samengevat weergegeven het volgende aan:
het bestreden vonnis vermeldt aan het slot expliciet dat het uitgesproken is ter openbare terechtzitting van 2 april 2015;
artikel 121 van de Grondwet, artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 en 5 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) bepalen uitdrukkelijk dat een uitspraak in het openbaar wordt gedaan;
dat geïntimeerde het vonnis blijkbaar eerder heeft ontvangen, doet niet af aan het vereiste van openbaarheid en resulteert er niet in dat de appeltermijn eerder een aanvang heeft genomen dan de datum waarop het vonnis is uitgesproken, te weten 2 april 2015;
het vonnis is eerst op 15 april 2015 aan appellante betekend;
er is sprake van een fout die niet is toe te rekenen aan appellante, maar aan de kantonrechter (apparaatsfout). Gelet op de vaste jurisprudentie dient de appeltermijn met 14 dagen te worden verlengd;
in het proces-verbaal van 3 maart 2015 van de comparitie van partijen in eerste aanleg staat dat voorlopig vonnis is bepaald op 2 april 2015;
het recht op toegang tot de rechter en de positie van appellante worden rechtstreeks geraakt; ook op grond van artikel 6 EVRM moet de termijn voor hoger beroep met 14 dagen worden verlengd.
3.3.
Het hof stelt het volgende voorop.
3.3.1.
Ingevolge artikel 339 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het exploot van dagvaarding in hoger beroep in gewone zaken te worden uitgebracht binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis.
3.3.2.
Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals hier die van artikel 339 lid 1 Rv, zijn van openbare orde. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering (laatstelijkHR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2814, NJ 2015/389).
3.3.3.
In de rechtspraak is een uitzondering op deze regel aanvaard voor het geval degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim, niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt (laatstelijk HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2814, NJ 2015/389).
3.3.4.
De (proces)advocaat moet op grond van zijn deskundigheid en kennis zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de in de desbetreffende procedure geldende termijnen en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding daarvan (onder andere HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418).
3.4.1.
Het bij herstelvonnis gewijzigde vonnis waarvan beroep bewijst dat de uitspraak in het openbaar heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Het betoog van appellante dat uit het bestreden vonnis blijkt dat het is uitgesproken op 2 april 2015, is dus onjuist. Andere omstandigheden, waaruit zou volgen dat de uitspraak in werkelijkheid niet op 19 maart 2015 heeft plaatsgevonden, zijn gesteld noch gebleken.
3.4.2.
Nu uitgegaan dient te worden van 19 maart 2015 als uitspraakdatum, staat vast dat het exploot van dagvaarding in hoger beroep buiten de termijn is uitgebracht op 25 juni 2015.
3.4.3.
Van een apparaatsfout in de zin dat degene die hoger beroep of cassatie instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en dat de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt, is in het onderhavige geval geen sprake. Weliswaar is juist, zoals appellante stelt, dat het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 3 maart 2015 vermeldt dat de uitspraak voorlopig is bepaald op 2 april 2015, maar daar staat tegenover dat de griffier, in antwoord op een fax van geïntimeerde van 12 oktober 2015, heeft bericht dat het vonnis van 19 maart 2015 op dezelfde datum aan appellante per post is toegestuurd (productie 1 bij de antwoordakte van geïntimeerde). Wat hier verder van zij, appellante stelt zelf dat het vonnis aan haar is betekend op 15 april 2015. Op dat tijdstip had appellante nog twee maanden de tijd om in hoger beroep te gaan. Mr. Van den Boom kan op grond van zijn deskundigheid en kennis als advocaat zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van het feit dat een hoger beroep slechts kan worden ingesteld binnen drie maanden vanaf de dag van de uitspraak van het vonnis.
3.4.4.
Niet gezegd kan worden dat in het onderhavige geval toepassing van artikel 339 Rv tot gevolg zou hebben dat het recht op toegang tot de rechter wordt aangetast. Appellante is in eerste aanleg verschenen en er heeft een reële gelegenheid tot beroep binnen de wettelijke beroepstermijn bestaan.
3.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een bijzondere situatie, waarin een uitzondering gerechtvaardigd is op de gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding van de appeltermijn van drie maanden.
Appellante is niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
3.6.1.
Geïntimeerde vordert appellante te veroordelen in de proces- en nakosten van deze procedure in hoger beroep en haar ook te veroordelen in de hierdoor nodeloos veroorzaakte kosten ingevolge artikel 237 Rv, aan haar zijde voorlopig begroot op € 1.414,49 (inclusief BTW).
3.6.2.
Het hof zal appellante veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Voor zover door geïntimeerde anders is betoogd, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerde worden begroot op € 311,00 aan verschotten en op € 447,00 aan salaris advocaat, en wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2015.
griffier rolraadsheer