Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/3.2.3
3.2.3 Gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS304530:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De artt. 4:133 en 139 en 6:23 BW.
Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 28 juni 1983, NJ 1984, 809 (Vorstermans/ Stevens) en HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 80 (Schilperoort/De Nijs).
Zie § 3.2.2 over de invloed van inconsequent gedrag op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
HR 2 november 1922, NJ 1923, 90 (Verwayen/Eerste Nederlandsche Automobiel Maatschappij).
HR 15 maart 1996, NJ 1996, 639 (Tekon/Haaksbergen) en Hesselink 1999, p. 123.
Zie de artt. 3:44 en 6:228 BW. Dwaling speelt alleen een rol bij overeenkomsten.
De artt. 3:45 lid 1 BW en 42 lid 1 Fw.
HR 18 februari 1949, NJ 1949, 357 (Het Nederlands Beheersinstituut/Bonda), HR 3 januari 1964, NJ 1965, 16 (Streefland/Van der Graaf), HR 17 november 1967, NJ 1968, 42 (Pos/Van den Bosch), HR 17 mei 1985, NJ 1986, 760 (Curaçao/Boyé), HR 6 maart 1987, NJ 1987, 809 (Container Centralen/Dillewijn), HR 26 januari 2007, NJ 2007, 78 (Van de Ven/Erven Sleegers), Du Perron 1999, p. 134-162 en Asser/ Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV*), nr. 61 en 66.
De artt. 16:102 PECL en III.-1:106 (4) DCFR, PECL 2003, p. 236 en DCFR 2010, p. 696-697.
De artt. 4:103, 107, 108 en 109 PECL en II.-7:201, 205, 206 en 207 DCFR, PECL 2000, p. 227-228, 235-236, 255, 259 en 263 en DCFR 2010, p. 452-453, 464-465, 495-496, 503 en 510.
Hesselink 1999, p. 61, Staudinger/Looschelders/Olzen 2009, § 242, nr. 238-245, MünchKommBGB/Roth/Schubert 2012, § 242, nr. 242 en 244-254 en Palandt/ Grüneberg 2013, § 242, nr. 43-44.
Staudinger/Looschelders/Olzen 2009, § 242, nr. 246-250 en MünchKommBGB/ Roth/Schubert 2012, § 242, nr. 277-283.
De §§ 3.2.1, 3.2.2, 6.2.1 en 7.4.2.
§ 3.2.
De redelijkheid en billijkheid eist dat een partij de rechten en plichten van haar wederpartij niet op een onredelijke wijze beïnvloedt. Zij werkt in het nadeel van de partij die dit wel doet. Een partij dient de rechten van een ander niet te frustreren. Zij dient het ontstaan of de uitoefening van deze rechten niet te beletten. De partij dient daarnaast geen handelingen te verrichten waarmee zij zichzelf op een onredelijke wijze bevoordeelt. Niet iedere gedraging die de rechten en plichten beïnvloedt, is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Deze beïnvloeding moet op enige manier onredelijk zijn.
Ik geef enkele voorbeelden. Het beïnvloeden van de vervulling van een voorwaarde kan in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als de beïnvloedende partij belang heeft bij de (niet-)vervulling.1 Een ontbindende voorwaarde kan bijvoorbeeld bestaan uit het niet rond krijgen van de financiering. Deze voorwaarde geldt niet als vervuld als de koper onvoldoende moeite heeft gedaan om deze financiering te verkrijgen.2
Inconsequent gedrag kan de rechten van de wederpartij frustreren.3 Een partij kan haar recht om te protesteren tegen de onbevoegdheid van ‘scheidslieden’ verwerken door de benoeming van bevoegde scheidslieden te blokkeren.4 Een partij handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid als zij eerst toezegt mee te werken aan de schriftelijke vastlegging van een overeenkomst en vervolgens een beroep doet op het ontbreken van de vervulling van dit vormvereiste.5
De factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. Een partij kan de inhoud en totstandkoming van een overeenkomst of andere rechtshandeling beïnvloeden door middel van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling. Deze gedragingen leiden tot de vernietigbaarheid van deze overeenkomst of rechtshandeling.6 Een onverplichte rechtshandeling van de schuldenaar is vernietigbaar als zij de verhaalsmogelijkheden van een schuldeiser beperkt en de schuldenaar dit bij het verrichten van deze handeling wist of behoorde te weten.7 Een wanprestatie of rechtsinbreuk frustreert de rechten van de rechthebbende. Een dergelijke wanprestatie of rechtsinbreuk uitlokken, kan in strijd zijn met de maatschappelijke betamelijkheid.8
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Verschillende Europese rechtsstelsels, de PECL en het DCFR kennen een met art. 6:23 BW vergelijkbare bepaling.9 Deze stelsels verbinden daarnaast gevolgen aan (varianten op) de hierboven beschreven wilsgebreken.10 De factor beïnvloedt ten slotte de werking van de buitenlandse varianten op de redelijkheid en billijkheid. Zo kan de Duitse Treu und Glauben de uitoefening van een op een onredelijke manier verkregen recht blokkeren.11 De Treu und Glauben werkt daarnaast in het nadeel van de partij die de rechten van een ander frustreert.12
Een beïnvloeding van de rechten en plichten beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid alleen als zij op enige manier onredelijk is. Wanneer is een beïnvloeding van de rechten en plichten in strijd met de redelijkheid en billijkheid? Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Verschillende omstandigheden maken de beïnvloeding van de rechten en plichten onredelijk. De onredelijkheid kan bijvoorbeeld voortvloeien uit de onbehoorlijkheid van de beïnvloeding. Een onbehoorlijke beïnvloeding kan bijvoorbeeld bestaan uit het omkopen van een rechter of onafhankelijke instantie.13 De onredelijkheid kan daarnaast voortvloeien uit de strijd met een eerdere gedraging. Ik heb hierboven enkele voorbeelden gegeven. De onredelijkheid kan ook voortvloeien uit de omvang van de schade die de wederpartij door de beïnvloeding lijdt. Een partij die de rechten van een ander frustreert, handelt onredelijk als zij haar doel ook kan bereiken zonder deze rechten te frustreren. De factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ vertoont om deze redenen een overlap met de factoren ‘verwijtbare gedragingen’, ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’, ‘omvang belang’ en ‘subsidiariteit’.14
Dit zijn slechts voorbeelden. Ook andere omstandigheden kunnen de beïnvloeding van de rechten en plichten onredelijk maken. Deze voorbeelden laten echter zien dat de factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ op zichzelf maar weinig invloed uitoefent op de werking van de redelijkheid en billijkheid. De factor leidt slechts tot een nieuwe zoektocht naar de omstandigheden van het geval. Een beroep op de achterliggende factoren verdient de voorkeur. Een beroep op deze factoren maakt duidelijk waarom de beïnvloeding van rechten en plichten de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt.
Een beroep op de factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ maakt duidelijk dat de beïnvloeding van de rechten en plichten het gevolg is van een gedraging. Het maakt duidelijk welke partij verantwoordelijk is voor de beïnvloeding. Dit geeft de factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ echter geen zelfstandige rol. Een beroep op de algemene factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’ kan deze rol ook vervullen.15 Het gevolg van de gedraging, de beïnvloeding van rechten en plichten, oefent geen zelfstandige invloed uit op de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het gevolg beïnvloedt deze werking alleen als andere factoren hiervoor pleiten. De factor ‘gedragingen die de rechten en plichten beïnvloeden’ is overbodig. Hij speelt geen zelfstandige rol bij het bepalen van de werking van de redelijkheid en billijkheid. Een beroep op deze factor verdient daarom niet de voorkeur.