Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 804. Zie ook J.M. Reijntjes en C. Reijntjes-Wendenburg, Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 32-33; W.H.B. Dreissen, Bewijsmotivering in strafzaken, Den Haag: BJU 2007, p. 76-78.
HR, 27-10-2020, nr. 18/03906
ECLI:NL:HR:2020:1682
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2020
- Zaaknummer
18/03906
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1682, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:790
ECLI:NL:PHR:2020:790, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1682
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑02‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0335
Uitspraak 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Afpersing (meermalen gepleegd) en poging tot afpersing, art. 317.1 Sr. 1. Kan eigen waarneming hof van camerabeelden voor bewijs worden gebruikt, nu hof deze waarneming op eerdere tz. in andere samenstelling heeft gedaan? Art. 340 en 344.1.2 Sv. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. Er is slechts dan sprake van ‘eigen waarneming’ van rechter a.b.i. art. 340 Sv, indien waarneming is gedaan door rechters die deel uitmaken van samenstelling van gerecht dat bestreden uitspraak heeft gewezen. Als die samenstelling een andere is dan samenstelling die op eerdere tz. waarneming heeft gedaan, staat echter geen rechtsregel eraan in de weg dat ex art. 344.1.2 Sv voor bewijs gebruik wordt gemaakt van p-v van eerdere tz. waarin deze waarneming is gerelateerd. Door b.m. aan te duiden als “p-v van tz. (...), v.zv. inhoudende als waarneming hof omtrent ttz. getoonde beelden (...)” heeft hof tot uitdrukking gebracht dat het dit b.m. heeft gebruikt als ‘schriftelijk bescheid’ a.b.i. art. 344.1.2 Sv. Opvatting dat b.m. is gebruikt als ‘eigen waarneming’ van rechter a.b.i. art. 340 Sv, mist feitelijke grondslag. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemde slachtoffers in arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03906
Datum 27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 augustus 2018, nummer 20/000950-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in de mate die Uw Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit, dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een “eigen waarneming” die het hof in een andere samenstelling heeft gedaan dan de samenstelling die het bestreden arrest heeft gewezen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op 8 oktober 2015 in de gemeente [plaats] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (2.835 euro), toebehorende aan Kruidvat, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dreigend een mes heeft getoond en voorgehouden en
- op dreigende toon tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft gezegd: “Dit is een overval” en/of “Ik wil geld” en/of “Jongen en meisje ga daar staan” en/of op dreigende toon heeft gezegd dat er mannen met vuurwapens naar binnen zouden komen en/of dat hij ook de briefjes van 50 wilde en/of dat voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hun handen omhoog moesten doen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“19. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van ‘Overval Kruidvat, 8 oktober 2015’ (feit 3):
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt en iets in de linkerhand draagt. De persoon draagt een grijze muts en een jas met horizontale streep op het rugpand.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 en 21 juni 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Op 7 juni 2017 zijn tegenwoordig:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(...)
De voorzitter deelt mede dat de camerabeelden die door de raadsman aan het hof zijn overgelegd ter terechtzitting zullen worden getoond.
De beelden worden getoond.
Per fragment wordt door het hof het volgende waargenomen (...)
4. Overval Kruidvat, 8 oktober 2015 = feit 3
De voorzitter deelt mede:
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt en iets in de linkerhand draagt. De persoon draagt een grijze muts en een jas met horizontale streep op het rugpand. Door het personeel van de winkel wordt geld uit de kassa gehaald. In de rechterhand draagt de persoon iets puntigs met iets daaromheen. Dit zou een dolk met daaromheen een foedraal kunnen zijn. De persoon draagt een donkere broek en donkere schoenen. Te zien is dat het personeel geld uit een cassette haalt. Dit wordt bij de kassa neergelegd. De persoon pakt dit geld met de rechterhand van de kassa. Met de linkerhand blijft de overvaller bij het gezicht. Ik zie in die linkerhand een wit propje. De medewerkers van de winkel kijken toe met hun handen in de lucht.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2018 houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Tegenwoordig:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(...)
De voorzitter deelt als volgt mede:
Er hebben eerdere behandelingen van de zaak plaatsgevonden. Op de terechtzitting van 7 juni 2017 werd het onderzoek onderbroken en op de terechtzitting van 21 juni 2017 werd het onderzoek gesloten. Het hof heeft vervolgens op 5 juli 2017 een tussenarrest gewezen.
Met instemming van de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsman hervat het hof, dat anders is samengesteld dan ten tijde van het wijzen van het tussenarrest van dit gerechtshof op 5 juli 2017, het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op dat tijdstip bevond.
(...)
De voorzitter deelt voorts mede dat na te noemen stukken aan het dossier zijn toegevoegd en deelt mondeling de korte inhoud daarvan mede:
- het proces-verbaal van de terechtzittingen van dit gerechtshof d.d. 7 juni 2017 en 21 juni 2017”
2.2.5
Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen door de raadsheren Van Cruchten, Hilverda en Ruyters.
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 339 lid 1, onder 1° en 5°, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1° eigen waarneming van den rechter;
(...)
5° schriftelijke bescheiden.”
- Artikel 340 Sv:
“Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.”
- Artikel 344 lid 1, aanhef en onder 2°, Sv:
“1. Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
(...)
2° processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden.”
2.4
Er is slechts dan sprake van een ‘eigen waarneming’ van de rechter zoals bedoeld in artikel 340 Sv, indien de waarneming is gedaan door de rechters die deel uitmaken van de samenstelling van het gerecht dat de bestreden uitspraak heeft gewezen.Als die samenstelling een andere is dan de samenstelling die op een eerdere terechtzitting een waarneming heeft gedaan, staat echter geen rechtsregel eraan in de weg dat op grond van artikel 344 lid 1, aanhef en onder 2°, Sv voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van het proces-verbaal van de eerdere terechtzitting waarin deze waarneming is gerelateerd.
2.5
Door bewijsmiddel 19 aan te duiden als “proces-verbaal van de terechtzitting (...), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden (...)” heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het dit bewijsmiddel heeft gebruikt als ‘schriftelijk bescheid’ als bedoeld in artikel 344 lid 1, aanhef en onder 2°, Sv. Voor zover het cassatiemiddel berust op de opvatting dat het bewijsmiddel is gebruikt als ‘eigen waarneming’ van de rechter, als bedoeld in artikel 340 Sv, mist het feitelijke grondslag. Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 46 maanden.
4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
4.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 41 maanden beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers, in plaats van de in het arrest vermelde vervangende hechtenis, met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
Conclusie 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Geklaagd wordt onder meer over het gebruik van bewijsmiddelen voor zover deze de eigen waarneming van het hof zouden inhouden. De conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/03906
Zitting 8 september 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 15 augustus 2018 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1, 2, 3, 5, 6 en 8, telkens ‘afpersing’ en 4 en 7, telkens ‘poging tot afpersing’ veroordeeld tot 46 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr, verbeurdverklaring van een mes in foedraal en onttrekking aan het verkeer van een mes. Het hof heeft de teruggave aan de verdachte gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen. En het hof heeft de vorderingen van vier benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof de eigen waarneming gedaan ter terechtzitting van 7 juni 2017 tot het bewijs heeft gebruikt terwijl het arrest is gewezen door een hof dat gedeeltelijk anders was samengesteld. Alvorens ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring weer van de feiten waar het middel op ziet, de bewijsmiddelen die in het bijzonder op deze feiten betrekking hebben, ’s hofs bewijsoverwegingen en delen van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 7 en 21 juni 2017 alsmede van 1 augustus 2018.
Bewijsmiddelen, bewijsoverwegingen, processen-verbaal onderzoek ter terechtzitting
4. Ten laste van de verdachte zijn, zoals onder randnummer 1 vermeld, meerdere (pogingen tot) afpersingen bewezenverklaard. Uit de toelichting op het middel blijkt dat in het bijzonder wordt geklaagd over het gebruik van de bewijsmiddelen 19, 25, 31 en 36, die betrekking hebben op de feiten 3, 4 en 6.
5. Ten laste van de verdachte is onder 3, 4 en 6 bewezenverklaard dat:
‘3. hij op 8 oktober 2015 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (2.835 euro), toebehorende aan Kruidvat, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dreigend een mes heeft getoond en voorgehouden en
- op dreigende toon tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft gezegd: "Dit is een overval" en/of "Ik wil geld" en/of "Jongen en meisje ga daar staan" en/of op dreigende toon heeft gezegd dat er mannen met vuurwapens naar binnen zouden komen en/of dat hij ook de briefjes van 50 wilde en/of dat voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hun handen omhoog moesten doen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
4. hij op 8 oktober 2015 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan [A] ,
- op dreigende toon tegen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft gezegd: "Dit is een overval, geef me geld" en/of "Overval, geld", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. hij op 3 september 2015 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (1.200 euro), toebehorende aan [B] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- zijn hand op zodanige wijze in zijn jaszak heeft gehouden dat daardoor de indruk ontstond of kon ontstaan dat hij daar een (vuur)wapen verborgen had en
- op dreigende toon tegen die [benadeelde 7] heeft gezegd: "Dit is een overval" en "Geef geld" en "Ben stil" en "Geef alles", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;’
6. De bewezenverklaring van deze feiten steunt in het bijzonder op de volgende in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van een deel van de verwijzingen):
‘14. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] namens Kruidvat (feit 3):
(…)
Ik doe aangifte van een overval gepleegd op de Kruidvatwinkel, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Het incident vond plaats op 8 oktober 2015 omstreeks 20.00 uur. Ik was aan het werk met [benadeelde 3] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 3] ) en [benadeelde 2] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2] ). Ik stond rond 20.00 uur in de winkel. We waren al aan het opruimen om te gaan sluiten. Er waren bijna geen mensen meer in de winkel. We waren voornemens te gaan sluiten zodra de laatste klant was vertrokken. Een van de laatste klanten vroeg aan mij naar medicatie voor verkoudheid, koorts of griep. Ik verwees hem door naar de achterzijde van de winkel, daar liggen die medicamenten. Ik zag dat die man verkouden was, hij had namelijk een papieren zakdoekje voor zijn neus. De man had een grijs mutsje.
(…)
Hij zei tegen mij dat hij voor nog iets kwam. Toen zei hij: “dit is een overval”. Toen zei hij het nogmaals. Ik zag dat toen hij dit zei hij iets uit zijn jaszak haalde. Ik kan het als beste omschrijven als een soort houten stok/lat. Ik hoorde later van mijn collega’s dat het een mes zou zijn geweest. Nadat ik geschrokken was, had ik als eerste reactie om naar de kassa te rennen. De man rende achter mij aan naar de kassa. Hier waren [benadeelde 3] en [benadeelde 2] ook bij. Toen ik bij de kassa stond, zei hij dat hij het geld wilde hebben. Ik haalde het geld uit een van de twee kassa’s, alleen het briefgeld, en gooide het op de balie. Het waren alleen de biljetten van 5, 10 en 20 euro. De biljetten van 50 euro doen wij in een aparte geldlade. Hij zei dat hij nog meer wilde, ook de briefjes van 50 euro. Toen ben ik naar de andere kassa gelopen, daar haalde ik uit de aparte geldlade de briefjes van 50 eruit. Het waren maar twee briefjes van 50 euro. Ik gooide die ook op de balie. Hij zei dat hij nog meer wilde. Toen ben ik weer teruggelopen naar de kassa waar ik in eerste instantie stond en heb toen daar ook de geldlade voor de briefjes van 50 euro geopend. Die heb ik ook op de balie gegooid. De man pakte al het geld en stopte het in zijn linker jaszak. Daarna verliet hij de winkel.
Tijdens de overval heeft de man meermaals gezegd dat we moesten opschieten omdat anders de mannen met vuurwapens binnen zouden komen. Aan het einde, vlak voordat hij wegging, zei hij hetzelfde. Hij zei dat we twintig minuten moesten wachten en niets doen, anders zouden deze mannen met vuurwapens binnenkomen.
Ik kan het onderstaande signalement geven van de man:
- Ongeveer 50 jaar oud.
- Ongeveer 1.65 meter groot.
- Licht getinte huidskleur.
- Hij sprak geen vloeiend Nederlands, hij sprak met een buitenlands accent.
- Regenjas, zwart van kleur, op die regenjas zat een horizontale reflecterende streep.
- Grijs mutsje, de randen van het mutsje waren naar beneden geklapt, hij droeg het tot half over zijn ogen.
- Stoppelbaard, grijskleurige haren.
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 1999 (feit 3):
(…)
Ik werk als verkoopmedewerker bij de Kruidvat. Gisteren, 8 oktober 2015, heb ik gewerkt. Ik ben om 18.00 uur begonnen met werken en moest werken tot 20.00 uur. We stonden die avond met drie man personeel: [benadeelde 3] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 3] ), [benadeelde 1] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1] ) en ik.
(…)
Ik zag dat [benadeelde 1] acties aan het vullen was. Ik zag dat de overvaller met een zakdoek voor zijn mond richting [benadeelde 1] liep en haar iets vroeg. Ik hoorde dat [benadeelde 1] zei: “ga maar naar de gang met de medicijnen, dan kom ik u zo helpen”. Dit alles is tegen het einde van mijn dienst geweest. Ik schat tussen 19.30 uur en 20.00 uur. Alles wat buiten stond, stond inmiddels binnen in de winkel. Ik was ook al in de winkel en liep richting de kassa. Ik zag dat [benadeelde 1] uit de richting van de medicijnen kwam gerend. Ik zag dat [benadeelde 1] naar de kassa rende. Ik zag dat de overvaller achter haar aan rende.
(…)
Ik zag dat de overvaller nog steeds de zakdoek voor zijn gezicht hield. Ik zag dat [benadeelde 3] wegrende, zij stond naast mij bij de kassa. Ik stond dus alleen bij de kassa. Ik zag dat [benadeelde 1] en de overvaller al bij mij aangekomen waren. Ik zag dat [benadeelde 1] achter de kassa ging staan. Ik hoorde dat de overvaller zei dat hij geld wilde. Ik hoorde dat hij zei: “ik wil geld”, of woorden van deze strekking. Ik zag en hoorde dat hij dit tegen [benadeelde 1] zei. Ik hoorde verder dat de overvaller zei: “jongen en meisje ga daar staan”, of woorden in die strekking. Ik zag dat hij wees naar de ingang van kassa 1. Ik zag dat de overvaller toen al het mes in zijn handen hield. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand hield en hiermee ook wees naar de ingang van kassa 1. Dit was het eerste moment waarop ik het mes zag. Ik kon het mes niet goed zien, omdat er een kap om het lemmet zat. Ik zag dat het kapje om het lemmet tandjes had. Ik zag dat het kapje bruin leer was. [benadeelde 3] en ik gingen bij de ingang van kassa 1 staan. Ik hoorde dat de overvaller zei dat wij onze handen omhoog moesten doen. Ik zag dat [benadeelde 1] bij kassa 1 stond en met de kassa bezig was. Ik zag dat [benadeelde 1] de lade van kassa 1 had geopend en de overvaller het papiergeld gaf. Ik zag dat [benadeelde 1] ook de cashbox, die links onder kassa 1 stond, had geopend en het papiergeld eruit had gehaald. Ik kan mij alleen niet meer herinneren of dit voor of na het openen van kassa 2 was. Ik zag dat [benadeelde 1] namelijk ook de lade van kassa 2 opende en het papiergeld eruit had gehaald. Ik zag dat [benadeelde 1] het geld op de balie had gelegd. Ik zag dat de overvaller met zijn linkerhand het geld van de balie pakte en in zijn linker jaszak had gedaan.
(…)
Ik zag dat hij het mes nog steeds in zijn rechterhand had. Ik zag dat het kapje nog steeds op het lemmet van het mes stond. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand naar voren hield, bij zijn rechterzij. Ik zag dat de man zich omdraaide, zelf de toegangsdeur van de winkel opende en naar buiten liep.
Ik kan de man als volgt omschrijven: hij was getint. Hij was rond de 50 jaar. Ik vond dat hij gebrekkig Nederlands sprak, op een buitenlandse manier. Ik hoorde dat het buitenlandse klanken waren. Ik schat hem rond de 1.63 meter lang. Hij had een grijze ronde muts op. Het was een gebreide muts. Ik zag dat hij een zwarte regenjas droeg. Ik zag dat op de regenjas een reflecterende streep te zien was in de breedte ter hoogte van de schouders. Ik zag dat de man geen volle baard had maar meer grijze stoppels.
16. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum] 2000 (feit 3):
(…)
Gisteren, 8 oktober 2015, was ik met [benadeelde 2] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 2] ) en [benadeelde 1] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 1] ) aan het werk. Het was rond 20.00 uur. We wilden gaan sluiten en we waren aan het opruimen. Ik was samen met [benadeelde 2] bezig het tassenrek en de reclameborden naar binnen te halen. Toen ik de winkel binnenkwam, zag ik dat er nog een man in de winkel was. Hij was de enige die nog binnen was. Ik zag hem bij het schap met de geneesmiddelen staan. Ik hoorde toen dat [benadeelde 1] aan het schreeuwen was en toen zag ik dat [benadeelde 1] in mijn richting aan het rennen was. Ik zag dat de man achter [benadeelde 1] aankwam met iets in zijn hand. Ik wist nog niet precies wat. Later zag ik dat het een mes was met een kap erop. De kap was bruin van kleur. De man hield een witte zakdoek voor het onderste gedeelte van zijn gezicht. Ik ben richting het schap met snoep gerend. [benadeelde 2] is bij de kassa blijven staan. Toen zei de man dat ik naar hem bij de kassa moest komen. Daar zei hij dat we onze handen omhoog moesten houden. Met het mes hield hij ons op afstand. Hij sprak toen verder met [benadeelde 1] en vroeg om geld. Zij moest de kassa openmaken. Eerst moest zij kassa 1 openmaken. [benadeelde 1] heeft toen het geld uit de kassalade op de toonbank gelegd. Daar zaten alleen briefjes van 20, 10 en 5 euro in. De man heeft dat geld gepakt. [benadeelde 1] wilde ook daar de cashbox openmaken. [benadeelde 1] heeft de cashbox van kassa 2 opengemaakt. Daar zaten maar twee briefjes van 50 euro in. Vervolgens zijn ze teruggegaan naar kassa 1. Toen heeft ze ook die cashbox opengemaakt en ook dat geld op de toonbank gegooid.
(…)
Dat was best veel geld. De man zei toen dat we nog twintig minuten binnen moesten blijven anders zouden er mensen met pistolen komen. Hij is toen weggegaan.
Signalement:
- Man.
- Ongeveer 50 jaar.
- Ongeveer 1.65 meter.
- Zwarte kleren.
- Regenjas, met op de achterkant een horizontale reflecterende streep.
- Licht getint.
- Zwart/grijze gezichtsbeharing (stoppeltjes).
- Grijze muts. De muts was tot ongeveer over zijn wenkbrauwen getrokken.
- De man hield een gerafelde zakdoek voor zijn gezicht.
17. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] (feit 3):
Ik ben filiaalmanager bij de Kruidvat, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Er moest nog een aanvulling worden gedaan op de door mijn collega gedane aangifte namens Kruidvat. Na controle is gebleken dat het ontvreemde geldbedrag 2.835 euro is.
18. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Kruidvat d.d. 11 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] (feit 3):
(…)
Op 8 oktober 2015 omstreeks 20.00 uur vond er een gewapende overval plaats op de medewerkers van het Kruidvatfiliaal, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
(…)
Camerabeelden:
Het Kruidvatfiliaal aan de [a-straat] is voorzien van een camerasysteem waarvan de beelden worden opgenomen en vastgelegd. In de winkel zijn meerdere camera’s aanwezig, die ieder een gedeelte van de winkel laten zien, zoals de in- en uitgang, de kassa’s 1 en 2 en enkele gangpaden. De opgenomen beelden met betrekking tot de overval werden aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld door het Kruidvat.
Tijdsaanduiding opgenomen camerabeelden:
De tijden genoemd in dit proces-verbaal zijn de tijden die vermeld staan op de opgenomen camerabeelden. Bij verifiëren van de tijd bleek de tijdsaanduiding op de beelden 11 minuten vóór te lopen op de werkelijke tijd.
Chronologische weergave van de overval:
Op 8 oktober 2015 om 19:50:38 uur is op de camera die gericht staat op de toegangsdeur te zien dat er iemand vanuit de richting van A2 langs het Kruidvatfiliaal fietst. Vermoedelijk heeft de bestuurder van deze fiets een donkere jas aan en een reflecterende streep aan de achterzijde. Ook lijkt het alsof de fiets is voorzien van een fietstas. Opvallend is dat om 19:57:21 uur en om 20:05:20 uur een soortgelijk voorval zich wederom voordoet, waarbij een fietser met een donkere jas met reflecterende streep langs Kruidvat fietst. Nu lijkt het alsof de fietser iets op zijn hoofd heeft.
(…)
Om 20.06.16 uur is te zien dat een persoon welke voldoet aan het opgegeven signalement het Kruidvatfiliaal binnenloopt. De overvaller houdt bij binnenkomst een witgekleurde doek voor zijn gezicht.
(…)
Een andere camera laat zien dat de overvaller door een van de middelste gangpaden loopt. Daarbij houdt hij nog steeds een witte doek voor het onderste gedeelte van zijn gezicht. Op de beelden is duidelijk te zien dat hij een grijze muts draagt, die hij over zijn voorhoofd en oren heeft getrokken. De donkere jas van de overvaller is aan de voorzijde voorzien van een reflecterende streep ter hoogte van zijn borst.
(…)
Op de camerabeelden gericht op de uitgang is te zien dat de overvaller om 20:12:46 uur de winkel verlaat. Hij buigt naar rechts af.
(…)
Als de overvaller buiten is, sluit getuige [benadeelde 2] de toegangsdeur af. Op het moment dat hij dat doet, is te zien dat vanaf de rechterzijde iemand op de fiets voorbij rijdt. Opvallend is dat degene die op de fiets zit een reflecterende streep op zijn jas heeft.
19. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van 'Overval Kruidvat, 8 oktober 2015’ (feit 3):
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt en iets in de linkerhand draagt. De persoon draagt een grijze muts en een jas met horizontale streep op het rugpand.
20. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 4] (feit 4):
(…)
Ik was vanavond, op 8 oktober 2015, omstreeks 19.20 uur werkzaam in de winkel [A] , gelegen aan de [b-straat 1] te Maastricht. Op dat moment kwam er een voor mij onbekende persoon via de ingang van de winkel naar binnen. Ik zag de man in mijn richting lopen. Vervolgens hoorde ik dat de man zijn stem verhief en zei: “geef me geld, dit is een overval”. Ik liep vervolgens richting de kassa welke om de hoek gelegen is. De man riep vervolgens weer: “dit is een overval, geef me geld”.
(…)
Ik riep vervolgens: “ik heb geen geld”, waarop ik een handtas in zijn richting gooide. Vervolgens zag ik dat de man na een hoop getwijfel de winkel verliet.
Tijdens de overval waren de volgende collega’s in de winkel: [benadeelde 8] , [benadeelde 5] (het hof begrijpt, gelet op de inhoud van bewijsmiddel 21: [benadeelde 5] ) en [benadeelde 6] (het hof begrijpt: [benadeelde 6] ).
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- 1.60 meter groot.
- Licht getint.
- Zwarte wollen muts.
- Opvallend grote ronde zonnebril.
- Donkere jas (tot heup).
21. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 22 december 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 5] (feit 4):
(…)
Ik wil aangifte doen van bedreiging in verband met de poging overval die heeft plaatsgevonden op de winkel waar ik werkzaam ben, [A] te Maastricht. Ik werkte op het moment van de poging overval. De poging overval vond plaats op 8 oktober 2015 te 19.15 uur. Ik ben verkoopster in genoemde winkel. Op 8 oktober 2015 was ik om 13.00 uur begonnen met werken. Het was koopavond en ik was met vier collega’s aan het werk. Omstreeks 19.15 uur stond één collega achter de toonbank, dit was de bedrijfsleidster [benadeelde 4] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 4] ). Ik stond zelf voor de toonbank. Een andere collega van mij stond ook voor de toonbank, dit was [benadeelde 6] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 6] ). Op een gegeven, omstreeks die tijd, kwam een man binnen. De vierde collega, [benadeelde 8] (het hof begrijpt telkens: [benadeelde 8] ), stond achter in de zaak en kreeg het niet meteen mee. Ik zag dat een collega van mij aanstalten maakte om de man te helpen. Die kans kreeg zij niet, want ik hoorde de man roepen: “overval, geld”.
(…)
Ik ben toen hard gaan lopen, ik wilde mijzelf in veiligheid brengen. Ik ben toen naar de kelder gevlucht. De kelder ligt achter in de winkel en is bereikbaar via een trap. Twee collega’s gingen ook met mij mee. Dit waren [benadeelde 8] en [benadeelde 6] . Ik weet dat de collega die achter de toonbank stond, de bedrijfsleidster, in de winkel is gebleven.
Uiteindelijk gingen wij weer naar boven. [benadeelde 4] , de bedrijfsleidster, was boven en vertelde wat er gebeurd was. [benadeelde 4] vertelde dat de overvaller de winkel was uitgelopen, daar zijn fiets had gepakt en was weggereden.
Ik kan de overvaller als volgt omschrijven:
- Kleine man, ik denk rond de 165 centimeter tot 170 centimeter.
- De huidskleur was een beetje getint.
- Zijn stem had een accent. Hij sprak wel in het Nederlands de woorden ‘overval’ en 'geld'.
- Hij droeg donkere kleding, een driekwart donkere jas. een grote zonnebril, een donkere muts.
22. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 6] , geboren op [geboortedatum] 1998 (feit 4):
(…)
Ik ben werkzaam in de modezaak [A] op de [b-straat 1] te Maastricht. Ik werk als stagemedewerkster in deze modezaak. Op 8 oktober 2015, omstreeks 19.20 uur, was ik werkzaam in genoemde winkel. Ik stond op dat moment tegenover de toonbank bij de hoofdingang van de winkel. Plotseling kwam er een mannelijk persoon de winkel binnen. Naast mij stond mijn collega [benadeelde 4] .
Ik kan deze mannelijke persoon als volgt omschrijven:
- Leeftijd: tussen 45 en 55 jaar.
- Lengte: 1.70 meter.
- Huidskleur: licht getint.
(…)
- Bril: soort grote donkere zonnebril.
- Jas: donkere jas met capuchon, driekwartsjas.
De man liep de winkel binnen richting ons. Ik hoorde dat de man tegen ons zei: “dit is een overval, geef me je geld”. Ik hoorde dat hij dit zei in gebrekkig Nederlands. Ik verstond het eerst niet goed, omdat het in gebrekkige taal werd gesproken. Ik hoorde dat de man dit nogmaals herhaalde: “dit is een overval, geef me je geld”. Ik hoorde de man wederom zeggen: “geef me geld”. Ik liep naar het tweede gedeelte van de winkel, waar [benadeelde 5] (het hof begrijpt, gelet op de inhoud van bewijsmiddel 21, telkens: [benadeelde 5] ) werkzaam was. Ik zag dat [benadeelde 5] eerst naar de schuifdeur liep, maar daarna achter mij aan liep richting het derde gedeelte van de winkel, waar [benadeelde 8] werkzaam was. Ik heb daarna niets meer gezien. Ik hoorde dat [benadeelde 4] wel nog riep: “ik heb geen geld”.
23. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] (feit 4):
(…)
Op 8 oktober 2015 omstreeks 19.15 uur was ik aan het werk in de winkel genaamd [C] . Op dat moment stond ik naar buiten te kijken. Ik keek op dat moment naar de winkel gelegen aan de overkant van de straat, genaamd [A] . Ik zag dat er een verkoopster rondrende door de winkel. Enkele ogenblikken later zag ik dat er een man uit de winkel kwam gerend. Ik zag dat deze persoon erg gehaast was. Ik zag dat deze persoon direct een fiets pakte welke links naast de ingang van de winkel stond. Ik zag dat hij vervolgens op zijn fiets sprong en in de richting van mijn winkel kwam gefietst.
Ik kan u de persoon welke op de fiets wegvluchtte als volgt omschrijven:
- Ongeveer 175 centimeter groot.
- Man.
- Grijs/zwarte muts.
- Zwarte zonnebril.
- Zwart/grijze jas waarvan de bovenkant grijs was, een soort vlak grijs.
(…)
De fiets waarop de man wegreed kan ik u als volgt omschrijven:
- Donker van kleur.
- Donkere fietstassen.
- Ik vermoed een herenfiets, omdat hij er echt op sprong en met een been over de fiets zwaaide.
24. Een proces-verbaal van bevindingen beelden [A] , [b-straat 1] Maastricht d.d. 11 oktober 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] (feit 4):
(…)
Op 9 oktober 2015 bekeek ik de bewakingsbeelden van de kledingwinkel [A] , gevestigd aan de [b-straat 1] te [...] Maastricht, ten tijde van de poging tot overval aldaar. Bedoelde poging tot overval vond plaats op 8 oktober 2015 omstreeks 19.20 uur. Betreffende beelden waren vrijwillig vervaardigd en op 9 oktober 2015 gebracht door de echtgenoot van de eigenaresse van de zaak, zijnde [betrokkene 1] .
De beelden waren gebrand op een DVD. In de winkel was één camera aanwezig. De door deze camera opgenomen beelden waren in kleur en voorzien van een datum- en tijdsaanduiding. De aangeleverde beelden betroffen de opgenomen beelden van 8 oktober 2015 te 7:15:11 PM tot 7:25:04 PM. Bij het uitkijken van de beelden is het volgende te zien:
(…)
- Om 7:19:35 PM komt de overvaller de winkel inlopen via de toegangsdeur. De man draagt een grijze muts, draagt een bril met zwart montuur alsmede een grijs kunststoffen jas met capuchon. De man heeft een donkerkleurig, niet nader te bepalen, voorwerp in zijn linkerhand.
- Om 7:19:36 PM is zichtbaar dat de achterzijde van de jas van de man voorzien is van een witte horizontale smalle streep. De man heeft inmiddels zijn linkerarm nagenoeg geheel voor zich uitgestrekt en richt met het voorwerp in de richting van de bij elkaar staande verkoopsters.
(…)
Om 7:20:00 PM is te zien dat de man een donkere zonnebril draagt en dat zijn jas ook aan de voorzijde is voorzien van een witte streep. In zijn linkerhand heeft de man een mes-achtig voorwerp.
25. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van ‘Overval [A] , 8 oktober 2015' (feit 4):
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt. Deze persoon draagt een grijze muts, een zonnebril en een regenjas met horizontale reflecterende streep op de voor- en achterkant. Te zien is dat er een tas wordt gegooid. Vervolgens is te zien dat iemand wegfietst met een vergelijkbare muts en jas. Deze persoon heeft fietstassen bij zich.
(…)
30. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 7] namens [B] (feit 6):
(…)
Op 3 september 2015 was ik werkzaam als verkoopmedewerkster bij het bedrijf [B] , gelegen aan de [c-straat 1] te Maastricht. Omstreeks 18.10 uur ging ik weer terug naar de toonbank. Hier staat ook de kassa. Er was verder niemand in de winkel. Opeens kwam er een man de winkel inlopen.
(…)
Ik zag dat de man direct op mij af kwam gelopen. Hij trok een soort extra klepje van zijn capuchon, die hij al op had, nog verder over zijn voorhoofd naar zijn ogen. In datzelfde ogenblik trok hij de sjaal, die hij om had, verder over zijn neus omhoog. De man zei iets op een rustige toon tegen mij. Ik zei dat ik hem niet kon verstaan. Ik zag dat hij zijn sjaal naar voren trok. Ik kon toen verstaan dat hij zei: “dit is een overval”. Ik zag dat hij hierbij met zijn rechterhand in zijn jaszak tegen de binnenzijde van de jas duwde. Ik kon geen wapen zien, maar het leek alsof hij een wapen in zijn hand had. Het deed mij denken aan een vuurwapen, althans zo deed hij het voorkomen. Hierna zijn wij gezamenlijk langs de toonbank naar de kassa gelopen. Bij de kassa zei hij: “geef geld”. Daarna zei hij: “ben stil”. Het waren steeds korte zinnen. Ik opende de kassalade en ik gaf hem de briefjes van 5 euro, 10 euro en 20 euro. Hij zei: “geef alles”. Ik tilde vervolgens het muntenbakje op om de rest van het briefgeld te pakken. Onder het muntenbakje liggen namelijk de briefjes van 50 euro. Hierna gaf ik hem nog muntgeld. Al het geld dat ik hem gaf nam hij aan met zijn linkerhand en stopte hij in zijn linker jaszak. Opeens draaide hij zich om en liep naar buiten. Tijdens het praten drukte hij steeds met zijn rechterhand in zijn jaszak tegen de binnenzijde van de jas. Ik zag dat de man een fiets voor de winkel pakte en vertrok in de richting van de Heggenstraat.
Signalement:
- Man.
- Buitenlands uiterlijk.
- 1.65 meter lang.
- Donkergrijze (bijna zwarte) driekwartsjas met capuchon.
- Donkere sjaal.
De buit is 1.200 euro.
31. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van 'Overval [B] ’, 3 september 2015 (feit 6):
Op de beelden is een man met witte schoenen en fietstas te zien. De man loopt een winkel binnen. Via een andere uitgang komt er vervolgens een man met witte schoenen en een fietstas naar buiten. Vervolgens is er een man op een fiets te zien. De man op de fiets heeft grijze haren en hij rijdt op een damesfiets. De man op de fiets lijkt dezelfde persoon als de man die de winkel uit kwam lopen.
(…)
36. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), inhoudende de waarneming van het hof dat verdachte grijze haren heeft.
37. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 augustus 2018, voor zover inhoudende:
U, jongste raadsheer, vraagt mij hoe lang ik al grijze haren heb. Vanaf mijn vijfendertigste of veertigste levensjaar zijn mijn haren langzaam grijs geworden.
38. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2018 (pagina 3), inhoudende de waarneming van het hof dat verdachte Nederlands spreekt met een buitenlands accent.
39. Een-proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 november 2015 (…), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(…)
O: Opmerking verbalisanten
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
(…)
V : Hoe lang bent u?
A: Ongeveer 1.70 meter groot.
V: Vindt u het goed als wij u onder een meetlat zetten?
A: Ja.
O: De verdachte wordt opgehaald door een verbalisant van het arrestantencomplex en wordt meegenomen naar een meetlat om de lengte van de verdachte te bepalen.
V: Wat was uw lengte, meneer?
A: Op mijn blote voeten 170 centimeter.
40. Een proces-verbaal van binnentreden in woning ( [d-straat 1] Maastricht) d.d. 27 november 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(…)
Op 27 november 2015 trad ik binnen in de woning [d-straat 1] te Maastricht, bewoond door (onder andere) [verdachte] , [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] . Ik betrad die woning ter aanhouding van voornoemde [verdachte] en ter doorzoeking ter inbeslagneming.
(…)
In de woning werden diverse goederen in beslag genomen. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt (hof: dit betreft het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, zie bewijsmiddel 41).
41. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 28 november 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(…)
Op 27 november 2015 werd voor de aanhouding en ten behoeve van de doorzoeking binnengetreden in de woning, gelegen aan de [d-straat 1] , [...] te Maastricht.
(…)
Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: een lijst met een nadere specificatie van de in beslag genomen voorwerpen is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd (hof: dit betreft het ‘Overzicht goederen', zie bewijsmiddel 42).
42. Een overzicht goederen (…) d.d. 28 november 2015 (…), voor zover inhoudende:
(…)
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Shawl merk Esprit
Merk: Esprit
Kleur: Grijs
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Shawl merk V&D ruw geweven
Merk: Vroom en Dreesman
Kleur: Grijs
(…)
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Shawl paars met zwarte strepen
Merk: Merkloos
Kleur: Paars/zwart
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Regenjas, ter hoogte van borst reflecterende streep in breedte
Merk: Hema
Kleur: Zwart
(…)
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Muts
Merk: La Coste
Model: Beany
Kleur: Zwart
Soort: Kleding en schoeisel
Omschrijving: Jas, capuchon voorzien van klep
Merk: Nomad
Kleur: Zwart
(…)
Soort: Juwelen en sieraden
Omschrijving: Zonnebril (bril zat in fietstas welke in keuken werd aangetroffen)
Merk: Sinner
Kleur: Zwart
(…)
Soort: Overig goed
Omschrijving: Witte zakdoek
(…)
Soort: Overig goed
Omschrijving: Fietstas, bevat reflectiestreep op beide zijkanten alsmede voorzijde
Kleur: Antraciet
Soort: Overig goed
Omschrijving: Tasje La Place
Merk: La Place
Soort: Overig goed
Omschrijving: Plastic winkeltas La Place
Merk: La Place
Kleur: Wit/groen
(…)
Soort: Overig goed
Omschrijving: Fietstas 2
Kleur: Zwart
Categorie: Wapens
Soort: Messen
Omschrijving: Dolk in bruin foedraal (heft van het mes is bewerkt, foedraal is van leder)
43. In de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht”, een fotoprint van in de keuken aangetroffen en in beslag genomen goederen waarop het hof waarneemt dat een fietstas met reflecterende streep - met daarop een witte plastic winkeltas met het groene logo van La Place - zichtbaar is alsmede een fotoprint waarop het hof waarneemt dat een donkerkleurige regenjas met op de rugzijde een horizontale reflecterende streep met daarop een plastic tasje met het groene logo van La Place zichtbaar is (…).
44. In de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht”, een fotoprint van in de keuken aangetroffen en in beslag genomen goederen waarop het hof waarneemt dat een zwarte zonnebril alsmede een fietstas met reflecterende streep zichtbaar is (…).
45. In de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht”, een fotoprint van in de keuken aangetroffen en in beslag genomen goederen waarop het hof waarneemt dat een zwarte muts met lichtkleurig ovaal logo zichtbaar is (…).
46. In de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht”, een fotoprint van in de bijkeuken aangetroffen en in beslag genomen goederen waarop het hof waarneemt dat een mes met een metalen uiteinde (soort van knop) en een bewerkt handvat, alsmede een bruine lederen foedraal zichtbaar is (…).
47. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
(…)
In het kader van de verrichte onderzoeken werd op 27 november 2015 een verdachte - [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 - buiten heterdaad aangehouden in diens woning aan de [d-straat 1] te Maastricht.
In aansluiting op deze aanhouding vond een doorzoeking plaats in de woning van de aangehouden verdachte [verdachte] . Bij deze doorzoeking werden diverse goederen aangetroffen en in beslag genomen welke in relatie staan tot de gepleegde overvallen, te weten (onder andere):
- Zwarte jas voorzien van capuchon, klepmodel (hof: op de derde (onderste) foto op dossierpagina 206 alsmede op foto 6 op dossierpagina 468 van de fotomap “Doorzoeking [d-straat 1] te Maastricht” (aangetroffen en in beslag genomen in de gang) is te zien dat de binnenzijde van deze capuchon wit van kleur is).
(…)
- Papieren zakdoeken, aangetroffen in de zak van de (hof: hierboven bedoelde) zwarte jas.
(…)
- Zwarte muts en
- Zwarte muts met logo.
(…)
- Plastic zak van La Place.
- Twee fietstassen, los en afneembaar.
48. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2015 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
(…)
In het kader van de verrichte onderzoeken werd op 27 november 2015 een verdachte - [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 - buiten heterdaad aangehouden in diens woning aan de [d-straat 1] te Maastricht.
In aansluiting op deze aanhouding vond een doorzoeking plaats in de woning van de aangehouden verdachte [verdachte] . Bij deze doorzoeking werden diverse goederen aangetroffen en in beslag genomen welke in relatie staan tot de gepleegde overvallen, te weten (onder andere) een regenjas die is voorzien van een reflecterende streep op de borst en rug (hof: op de foto ’s van deze jas op dossierpagina’s 299 en 300 is. te zien dat deze jas is voorzien van een door de jassluiting onderbroken reflecterende witte horizontale streep aan de voorzijde en een reflecterende witte horizontale streep op de achterzijde).’
7. Het arrest van het hof houdt onder meer de volgende bewijsoverwegingen in:
8. ‘Ad 1. Zijn de acht ten laste gelegde feiten door dezelfde dader gepleegd?
9. Anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de zes ten laste gelegde afpersingen en de twee pogingen daartoe door één en dezelfde dader zijn gepleegd. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
10. Tussen 2 september 2015 en 21 november 2015 hebben zes gewapende overvallen en twee pogingen daartoe plaatsgevonden op verschillende winkels in Maastricht.
11. Uit het dossier - in het bijzonder uit de verklaringen van de aangevers en getuigen en op basis van camerabewakingsbeelden - zijn overeenkomsten tussen deze overvallen wat betreft de gehanteerde modus operandi en de persoon van de dader gebleken.
12. Het hof heeft ter terechtzitting van 7 juni 2017 de nog aanwezige, en door de verdediging beschikbaar gestelde camerabewakingsbeelden met betrekking tot de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 getoond en besproken.
13. Aangaande de modus operandi stelt het hof vast dat het steeds een manspersoon alleen betreft die veelal tegen sluitingstijd, in ieder geval wanneer er geen klanten aanwezig zijn, de winkel binnenstapt met bedekt hoofd (muts of capuchon), met bedekt gezicht - door middel van een sjaal of (papieren) zakdoek en één keer (feit 4) met een zonnebril - en dan meestal onder dreiging met een mes (een op een dolk gelijkend voorwerp al dan niet nog in foedraal, althans een puntig voorwerp) met korte bedreigende zinnen geld (uit de kassa) opeist van het aanwezige, veelal jeugdige personeel. Bij feit 4 heeft de overvaller op de beelden een mes-achtig voorwerp vast dat door het winkelpersoneel zelf niet is waargenomen. Bij de drie recentste overvallen (feiten 1, 2 en 3) vraagt de manspersoon eerst om medicijnen (respectievelijk iets voor een keelontsteking, een “apotheek” en iets voor verkoudheid) en vraagt hij uitdrukkelijk om briefjes van € 50,00, die dan uit de cassette bij de kassa moeten worden gehaald. Bij de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 8 is tot slot vastgesteld dat de overvaller zich heeft verplaatst op een fiets (met fiets(tassen)).
14. Bij verzet (feit 4: er wordt een tas in de richting van de overvaller geworpen en feit 7: handalarm wordt opgepakt) maakt de overvaller zich uit de voeten.
15. Het hof stelt voorts vast dat binnen een uur na deze twee pogingen tot afpersing – die plaatsvonden op 3 september 2015 (feit 7) respectievelijk 8 oktober 2015 (feit 4) – telkens een voltooide afpersing plaatsvond (feiten 6 respectievelijk 3), terwijl de te overbruggen reistijd per fiets in beide gevallen hooguit tien minuten bedroeg. Bij de op 3 september 2015 gepleegde feiten (feiten 6 en 7) werd niet, althans niet direct, gedreigd met een wapen en droeg de dader een donkere/zwarte jas en bedekte hij zijn gezicht met een sjaal. Bij de feiten 3 en 4 droeg de dader, zoals blijkt uit de camerabewakingsbeelden (zie de beschrijving van de getoonde beelden in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2017 alsmede de vaststelling van het hof in raadkamer bij het bekijken van deze beelden), een regenjack met een horizontale reflecterende streep ter hoogte van de borst en op de rug en een muts. Gelet hierop, in combinatie met de overige overeenkomsten, staat voor het hof genoegzaam vast dat de pogingen tot afpersing en de daaropvolgende voltooide afpersingen door dezelfde dader zijn gepleegd.
16. Naast voornoemde modus operandi vertonen de uiterlijke kenmerken van de overvaller, zoals die uit de door de verschillende getuigen opgegeven signalementen naar voren komen, een aantal opvallende overeenkomsten. Zo wordt de dader in het algemeen beschreven als een licht getinte man van middelbare leeftijd (meestal 40 jaar à 50 jaar) met een lengte van tussen 1.60 meter en 1.75 meter. Verder sprak de dader van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 8 (gebrekkig) Nederlands met een buitenlands accent, terwijl in de andere gevallen in ieder geval werd gesproken over een overvaller met een buitenlands (feit 6) of getint (feit 7) uiterlijk. Een aantal verschillen in de getuigenverklaringen over het signalement waar de verdediging op wijst, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan deze overeenkomsten.
17. De overvaller droeg bovendien telkens een hoofddeksel, te weten een zwarte of grijze muts of capuchon, en hij bedekte telkens zijn gezicht door middel van een sjaal (feiten 5, 6, 7 en 8) of (papieren) zakdoek (feiten 1,2 en 3) en één keer met een zonnebril (feit 4). Tot slot droeg de overvaller telkens een zwarte, althans donkere, jas met capuchon, behalve ten tijde van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten (die beide plaatsvonden op dezelfde dag, te weten op 8 oktober 2015). Bij de twee laatstgenoemde feiten droeg de dader een regenjack met een horizontale reflecterende streep ter hoogte van de borst en op de rug en een muts.
18. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang en onderling (tijds)verband beschouwd — is het hof met de advocaat-generaal en anders dan de verdediging van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten door dezelfde dader zijn gepleegd.
19. Ad 2. Is verdachte de persoon die de acht ten laste gelegde feiten heeft gepleegd?
20. Anders dan door de verdediging is bepleit, is het hof met de advocaat-generaal op grond van de hierna onder 2.1 en 2.2 te bespreken redenen — in onderlinge samenhang en onderling (tijds)verband beschouwd — van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
2.1
Signalement van de overvaller
Zoals hiervoor reeds is overwogen, wordt de pleger van de overvallen in het algemeen beschreven als een licht getinte man van middelbare leeftijd (meestal 40 jaar à 50 jaar) met een lengte van tussen 1.60 meter en 1.75 meter. Op de camerabewakingsbeelden van de overval van 3 september 2015 is te zien dat de overvaller grijze haren heeft (zie het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2017), hetgeen door de aangevers van de feiten 1 en 3 eveneens is opgemerkt. Ook zou de dader (gebrekkig) Nederlands spreken met een buitenlands accent.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat het signalement van verdachte op essentiële punten overeenkomt met het door getuigen gegeven signalement van de pleger van de ten laste gelegde overvallen. Verdachte is namelijk een licht getinte man die ten tijde van de ten laste gelegde feiten 50 jaar oud was en - zoals het hof ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 augustus 2018 heeft vastgesteld - met een buitenlands accent Nederlands spreekt. Bovendien is uit het verhoor van verdachte bij de politie gebleken dat de lengte van verdachte 1.70 meter bedraagt (dossierpagina 55). Verdachte heeft, zo heeft het hof ter terechtzitting van 7 juni 2017 en van 1 augustus 2018 kunnen vaststellen, eveneens grijze haren. Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 augustus 2018 bovendien verklaard dat hij vanaf ongeveer zijn vijfendertigste-veertigste levensjaar grijze haren heeft gekregen.
Het hof is - met de advocaat-generaal en anders dan de verdediging - van oordeel dat de hiervoor genoemde overeenkomsten tussen het signalement van verdachte en het signalement van de persoon die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd bijdragen aan het bewijs tegen verdachte.
2.2
In de woning van verdachte aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen
Na zijn aanhouding heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte, gelegen aan de [d-straat 1] te Maastricht. Bij deze doorzoeking zijn diverse voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen die in relatie staan tot de ten laste gelegde feiten.
Hierbij wordt in de eerste plaats gewezen op een in beslag genomen zwarte jas die is voorzien van een capuchon waarin een klep is verwerkt (dossierpagina’s 206 en 207). De binnenzijde van deze capuchon is wit van kleur. Uit het dossier - in het bijzonder uit verklaringen van ooggetuigen en camerabewakingsbeelden - blijkt dat de dader bij ten minste vijf overvallen (feiten 1, 2, 5, 6 en 8) een zwarte, althans donkere, jas met capuchon droeg, terwijl [betrokkene 2] (feit 7) heeft verklaard dat de overvaller een zwarte jas droeg en dat zij niet zeker weet of de zwarte 'muts’ die hij op zijn hoofd droeg bij zijn jas hoorde. [benadeelde 11] (feit 2) heeft verklaard dat de binnenkant van de capuchon van de zwarte jas die de overvaller droeg wit van kleur was en ook de hebben verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] gerelateerd dat uit de camerabeelden van de overval van feit 1 bleek dat de overvaller een zwarte jas met capuchon met klep droeg, waarvan de binnenzijde van de capuchon licht van kleur was (dossierpagina 214).
Tevens is bij verdachte thuis in beslag genomen een donkerkleurige regenjas die is voorzien van een door de jassluiting onderbroken reflecterende witte horizontale streep aan de voorzijde en een witte horizontale streep op de achterzijde (dossierpagina’s 299 en 300). Volgens [benadeelde 1] (feit 3), [benadeelde 2] (feit 3) en [benadeelde 3] (feit 3) droeg de overvaller een (zwarte) regenjas met een horizontale reflecterende streep. Op de camerabewakingsbeelden van dit feit is volgens het bijbehorende proces-verbaal van bevindingen te zien dat de overvaller een jas draagt met overeenkomstige strepen (dossierpagina’s 266-276 en zie ook de beschrijving van de getoonde beelden in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2017). Op de camerabewakingsbeelden behorende bij feit 4 is volgens het bijbehorende proces-verbaal van bevindingen voorts te zien dat de overvaller eveneens een jas draagt die aan de voorzijde is voorzien van een door de jassluiting onderbroken horizontale witte streep, alsmede van een horizontale witte streep op de rug (dossierpagina’s 318-324 en zie ook de beschrijving van de getoonde beelden in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2017).
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat twee verschillende jassen in relatie kunnen staan tot de ten laste gelegde feiten in de woning van verdachte zijn aangetroffen, waarvan bij de feiten 1 tot en met 4 de specifieke kenmerken van die jassen zelfs zijn herkend.
Bij het plegen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bedekte de overvaller zijn gezicht met een zakdoek. In één van de aangetroffen jassen - meer specifiek in de zwarte jas die is voorzien van een capuchon met witte binnenzijde waarin een klep is verwerkt - is een pakje papieren zakdoeken gevonden.
In de keuken van de woning van verdachte werd op 27 november 2015, aldus zes dagen na de overval van feit 1, op een fietstas met reflecterende streep een wit plastic tasje gevonden met het groene logo van La Place (dossierpagina’s 454, 464 en 470). Op de beelden van die overval was te zien dat de overvaller een dergelijke plastic zak bij zich droeg (dossierpagina 150). In die fietstas uit de keuken bevond zich voorts een zonnebril (dossierpagina’s 454,463 en 470). De dader van de overval van feit 4, die per fiets met fietstassen was weggereden, droeg een zonnebril (dossierpagina’s 310, 316 en 317).
Uit het dossier blijkt voorts dat de overvaller bij het plegen van een aantal feiten een zwarte muts droeg (feiten 1 en 7), terwijl hij bij het plegen van een aantal andere feiten gebruik heeft gemaakt van een grijze respectievelijk donkerkleurige sjaal (feiten 5, 6, 7 en 8). In de woning van verdachte zijn een grijze sjaal en twee zwarte mutsen aangetroffen, alsmede meerdere donkerkleurige sjaals.
Tot slot is in de woning van verdachte een mes met een metalen uiteinde en een bewerkt bruin heft in een bruine lederen foedraal gevonden. Uit het dossier blijkt dat de overvaller bij minimaal vier van de acht ten laste gelegde feiten heeft gedreigd met een mes (feiten 1, 2, 3, en 5). Voorts blijkt uit de verklaringen van [benadeelde 9] (feit 1), [benadeelde 10] (feit 1), [benadeelde 11] (feit 2), [benadeelde 2] (feit 3), [benadeelde 3] (feit 3) en [benadeelde 12] (feit 5) dat er een bruin hoesje/ foedraal om het mes zat dan wel dat de overvaller het mes hieruit haalde. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen uitlezen camerabeelden behorend bij de overval op het Kruidvat (feit 1) is ook te zien dat de overvaller een mes in een bruinkleurig foedraal in zijn hand heeft met aan het uiteinde een metaalkleurig deel (dossierpagina’s 149-155). Blijkens de camerabeelden van de overval van feit 5 had het mes van de overvaller een bewerkt handvat en een zilverkleurige achterzijde (dossierpagina’s 381 en 382).
Het hof is - met de advocaat-generaal en anders dan de rechtbank en de verdediging - van oordeel dat het aantreffen van voornoemde voorwerpen belastende bewijs waarde jegens verdachte heeft. Weliswaar bevat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen weinig specifieke of onderscheidende kenmerken, maar de verzameling van deze voorwerpen in de woning van verdachte is naar het oordeel van het hof wel degelijk onderscheidend te noemen, nu al deze voorwerpen steeds met een of meerdere ten laste gelegde feiten in verband kunnen worden gebracht. Daarbij merkt het hof nog op dat het van oordeel is dat het aangetroffen mes met een metalen uiteinde en een bewerkt bruin heft in een bruinkleurig foedraal op zichzelf en dus los van de verdere verzameling van voorwerpen reeds onderscheidend is.
De omstandigheden dat bij verdachte geen buit is aangetroffen en dat verschillende bij de overvallen gebruikte goederen - zoals de door de dader ook gebruikte damesfiets - niet in de woning van verdachte zijn aangetroffen doet aan het voorgaande oordeel niets af.
Conclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de overeenkomsten tussen het signalement van de pleger van de ten laste gelegde overvallen en het signalement van verdachte (2.1) de relatie tussen de bij de ten laste gelegde feiten gebruikte voorwerpen en de in de woning van verdachte aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen (2.2) - in onderlinge samenhang en onderling (tijds)verband beschouwd - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de acht ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging mitsdien in al zijn onderdelen.’
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 en 21 juni 2017 houdt – voor zover relevant – in:
‘Op 7 juni 2017 zijn tegenwoordig:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(…)
De voorzitter deelt mede dat de camerabeelden die door de raadsman aan het hof zijn overgelegd ter terechtzitting zullen worden getoond.
De beelden worden getoond.
Per fragment wordt door het hof het volgende waargenomen, respectievelijk door de verdachte het volgende verklaard:
1. Overval [B] , 3 september 2015 (BFK: met handgeschreven toevoeging ‘= feit 6’)
De voorzitter deelt mede:
Op de beelden is een man met witte schoenen en een fietstas te zien. De man loopt een winkel binnen. Via een andere uitgang komt er vervolgens een man met witte schoenen, een korte broek, een fietstas en een zwart shirt naar buiten. Vervolgens is er een man op een fiets te zien. De man op de fiets heeft grijze haren en hij rijdt op een damesfiets. Hij heeft een witte plastic tas bij zich. De man op de fiets lijkt dezelfde persoon als de man die de winkel uit kwam lopen. U, [verdachte] , heeft ook grijze haren.
De verdachte verklaart:
Twee jaar geleden had ik nog niet zo’n grijze haren. Dat is pas sinds kort. Ik draag nooit een korte broek en ik heb nooit een damesfiets gehad.
(…)
3. Overval [A] , 8 oktober 2015 (BFK: met handgeschreven toevoeging ‘= feit 4’)
De voorzitter deelt mede:
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt. Deze persoon draagt een grijze muts, een zonnebril en een regenjas met horizontale reflecterende streep op de voor- en achterkant. De aanwezigen verdwijnen in een bijruimte achter in de winkel. Te zien is dat er een tas wordt gegooid. Vervolgens is te zien dat iemand wegfietst met een vergelijkbare muts en jas. Deze persoon heeft fietstassen bij zich.
4. Overval Kruidvat, 8 oktober 2015 (BFK: met handgeschreven toevoeging ‘= feit 3’)
De voorzitter deelt mede:
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt en iets in de linkerhand draagt. De persoon draagt een grijze muts en een jas met horizontale streep op het rugpand. Door het personeel van de winkel wordt geld uit de kassa gehaald. In de rechterhand draagt de persoon iets puntigs met iets daaromheen. Dit zou een dolk met daaromheen een foedraal kunnen zijn. De persoon draagt een donkere broek en donkere schoenen. Te zien is dat het personeel geld uit een cassette haalt. Dit wordt bij de kassa neergelegd. De persoon pakt dit geld met de rechterhand van de kassa. Met de linkerhand blijft de overvaller bij het gezicht. Ik zie in die linkerhand een wit propje. De medewerkers van de winkel kijken toe met hun handen in de lucht.’
Het hof heeft vervolgens op 5 juli 2017 tussenarrest gewezen. Daarin is overwogen dat tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat nader onderzoek door een deskundige dient plaats te vinden. Vervolgens heeft het hof de raadsheer-commissaris verzocht één of meer deskundigen te benoemen teneinde nader omschreven onderzoeken te verrichten en daarover te rapporteren.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2018 houdt – voor zover van belang – in:
‘Tegenwoordig:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(…)
De voorzitter deelt als volgt mede:
Er hebben eerdere behandelingen van de zaak plaatsgevonden. Op de terechtzitting van 7 juni 2017 werd het onderzoek onderbroken en op de terechtzitting van 21 juni 2017 werd het onderzoek gesloten. Het hof heeft vervolgens op 5 juli 2017 een tussenarrest gewezen.
Met instemming van de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsman hervat het hof, dat anders is samengesteld dan ten tijde van het wijzen van het tussenarrest van dit gerechtshof op 5 juli 2017, het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op dat tijdstip bevond.
(…)
De voorzitter deelt voorts mede dat na te noemen stukken aan het dossier zijn toegevoegd en deelt mondeling de korte inhoud daarvan mede:
- het proces-verbaal van de terechtzittingen van dit gerechtshof d.d. 7 juni 2017 en 21 juni 2017;
(…)
De verdachte verklaart als volgt:
(…)
U, jongste raadsheer, vraagt mij hoe lang ik al grijze haren heb. Mijn haren zijn niet in een periode van één of twee dagen grijs geworden. Daar zijn jaren overheen gegaan. De laatste drie jaren ben ik door al mijn zorgen veel grijzer geworden, maar vanaf mijn vijfendertigste of veertigste levensjaar zijn mijn haren langzaam grijs geworden.’
Bespreking van het eerste middel
11. De steller van het middel wijst erop dat in art. 340 Sv onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied. En dat het hof in de samenstelling die het bestreden arrest heeft gewezen niet persoonlijk de in de bewijsmiddelen 19, 25, 31 en 36 vermelde waarnemingen heeft gedaan. Het hof zou deze bewijsmiddelen voorts niet tot het bewijs hebben gebruikt op de wijze als bedoeld in art. 344, eerste lid, sub 2 Sv. Aan de onbruikbaarheid van de betreffende waarnemingen voor het bewijs zou, zo begrijp ik, niet afdoen dat de verdachte en zijn raadsman er ter terechtzitting van 1 augustus 2018 mee hebben ingestemd dat het hof het onderzoek ter terechtzitting die dag heeft hervat in een andere samenstelling, nu de verdachte en zijn raadsman toen nog niet wisten welke bewijsmiddelen het hof zou gaan gebruiken. Nu het hof de weergegeven bewijsmiddelen ten onrechte voor het bewijs heeft gebruikt zou het bestreden arrest in zoverre niet in stand kunnen blijven.
12. Is sprake van het bewijsmiddel ‘eigen waarneming van de rechter’ (art. 340 Sv)? Of is sprake van een proces-verbaal, ‘in den wettelijke vorm opgemaakt door colleges of personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden’ (art. 344, eerste lid, onder 2o, Sv)? Het hof lijkt op twee benen te hebben gehinkt. Als bewijsmiddel wordt gebezigd het ‘proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017’ voor zover inhoudende de ‘waarneming van het hof’.
13. Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan ‘die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied’. Van een eigen waarneming van het hof is naar het mij voorkomt alleen sprake als zij is gedaan door de raadsheren die het bestreden arrest hebben gewezen.1.Van Veen heeft eerder opgemerkt dat de inhoud van de eigen waarneming bij een college dat rechtspreekt pas in raadkamer wordt vastgesteld, ‘mogelijk met meerderheid van stemmen’.2.De rechter behoeft de waarneming die hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting doet in beginsel ook niet tijdens dat onderzoek ter sprake te brengen. Dat is slechts anders ‘indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden’.3.Dat de rechter de eigen waarneming niet ter sprake behoeft te brengen, brengt mee dat zij ook niet in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting behoeft te zijn vastgelegd.4.
14. Art. 344, eerste lid, sub 2o Sv merkt al sinds 1926 als wettig bewijsmiddel aan: ‘processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden’. Dat ook het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting als zodanig kan worden aangemerkt, kan worden afgeleid uit art. 326 Sv. Het eerste lid schrijft voor dat de griffier het proces-verbaal der terechtzitting houdt en dat daarin (onder meer) aantekening geschiedt ‘van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt’. En het derde lid bepaalt dat de voorzitter kan gelasten dat in het proces-verbaal ‘van eenige omstandigheid, verklaring of opgave aanteekening zal worden gedaan’. Blok en Besier merkten het door de voorzitter en de griffier vastgestelde proces-verbaal der terechtzitting ook al uitdrukkelijk als een onder dit onderdeel van art. 344 Sv vallend geschrift aan.5.
15. Mede tegen deze achtergrond meen ik dat de onder 19, 25, 31 en 36 vermelde bewijsmiddelen aldus dienen te worden gelezen dat het hof passages uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting als bewijsmiddel heeft gebruikt. Daarbij is in de weergave van deze bewijsmiddelen naar het mij voorkomt een onzorgvuldigheid geslopen. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat het bij de bewijsmiddelen die onder 19, 25, 31 en 36 worden vermeld gaat om (de waarneming door de griffier van) mededelingen van de voorzitter van het gerechtshof omtrent hetgeen op de vertoonde beelden respectievelijk in de rechtszaal te zien is. Daaraan doet niet af dat daaraan voorafgaand in het proces-verbaal is vermeld dat per fragment ‘door het hof het volgende (is) waargenomen’; de weergegeven waarneming van de griffier, die het proces-verbaal opmaakt, betreft mededelingen van de voorzitter. Van een (eigen) waarneming van het hof is geen sprake; het lijkt mij ook verwarrend daar in deze context van te spreken. De bewijsmiddelen 19, 25, 31 en 36 kunnen naar het mij voorkomt in deze zin verbeterd worden gelezen.6.
16. Ik teken daarbij aan dat de omstandigheid dat de eigen waarneming van de rechter in art. 340 Sv als zelfstandig bewijsmiddel is aangemerkt, niet meebrengt dat waarnemingen van andere rechters niet – via een proces-verbaal of langs andere weg – aan een bewezenverklaring ten grondslag mogen worden gelegd. Dat een proces-verbaal waarin de waarneming van de rechter-commissaris is neergelegd een wettig bewijsmiddel oplevert, volgt eenvoudig uit de wettelijke systematiek.7.Dat de eigen waarneming van de rechtbank een wettig bewijsmiddel oplevert, volgt uit HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6056. Daarin had het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had in de bewijsoverwegingen onder meer overwogen dat zij op de terechtzitting kennis had genomen van de video-opname die door het OT (observatieteam) was gemaakt, en dat nader omschreven waarnemingen van het OT ‘door de videobeelden bevestigd’ werden. In cassatie werd onder meer geklaagd ‘dat het Hof die waarneming van de Rechtbank niet had mogen overnemen zonder zelf de videobeelden te hebben bekeken’. Uw Raad overwoog:
‘2.3. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in hoger beroep zijn beslissing omtrent de bewezenverklaring mede doet steunen op de door de rechter in eerste aanleg op de voet van art. 340 Sv gedane eigen waarneming zonder dat de appelrechter die waarneming ook zelf heeft gedaan. De klacht, die van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.’8.
17. Van oudere datum is HR 9 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9480, NJ 2001/125. Daarin had het hof op 23 juli 1999 het onderzoek opnieuw aangevangen, na een schorsing op 1 juni 1999 (zie rov. 4.1.3). Op die zitting van 23 juli 1999 werd een videoband afgespeeld. Op 6 augustus werd tussenarrest gewezen, waarin onder meer beslist werd op verzoeken. Op 8 oktober 1999 werd het onderzoek in (deels) andere samenstelling hervat in de stand waarin het zich op 23 juli 1999 dan wel 6 augustus 1999 bevond. Op 19 november 1999 vond vervolgens de inhoudelijke behandeling plaats. De samenstelling van het hof was dezelfde als op 23 juli 1999. Het onderzoek werd evenwel opnieuw aangevangen omdat de samenstelling ten opzichte van 8 oktober 1999 was gewijzigd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 november 1999 blijkt niet dat de videoband opnieuw is afgespeeld. De uitspraak werd gewezen op grond van (onder meer) het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 juli en 19 november 1999. Geklaagd werd dat de videoband op 19 november 1999 niet opnieuw was afgespeeld. Uw Raad overwoog:
‘4.1.4 Uit het hiervoor onder 4.1.3 overwogene vloeit voort dat het Hof, nu het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 1999 wegens een gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw was aangevangen, bij zijn beraadslaging en beslissing ten onrechte mede acht heeft geslagen op het verhandelde ter terechtzitting van 23 juli 1999. Hoewel de klacht zich daartegen terecht richt, leidt het echter in dit geval niet tot cassatie, in aanmerking genomen dat
a. de samenstelling van het Hof op de terechtzittingen naar aanleiding waarvan is beraadslaagd en beslist, identiek was, zodat in zoverre geen inbreuk is gemaakt op de hiervoor onder 4.1.2 weergegeven regel dat dient te worden beraadslaagd en beslist door de rechters die hebben deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting op basis waarvan het arrest is gewezen en
b. het middel niet inhoudt dat en waarom de verdachte niettemin in enig belang is getroffen.’
18. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat Uw Raad destijds van oordeel was dat bij het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting in beginsel geen acht mocht worden geslagen op hetgeen verhandeld was op een eerdere terechtzitting. Art. 322 Sv is enkele jaren later, in 2003, evenwel gewijzigd. Het derde lid maakt het sindsdien mogelijk dat het onderzoek ter terechtzitting bij gewijzigde samenstelling van rechtbank of hof wordt hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen.9.Dat is in de onderhavige zaak ook gebeurd. De wet maakt daarmee duidelijk dat het gerechtshof acht mocht slaan op hetgeen op de eerdere terechtzitting was voorgevallen en in het proces-verbaal van die zitting is vastgelegd.10.
19. De wet waarin de wijziging van art. 322, derde lid, Sv was opgenomen (de Wet raadsheer-commissaris) maakte een eind aan een stelsel van fictiebepalingen dat er voorheen in voorzag dat eerder en/of in ander verband afgelegde verklaringen als ter terechtzitting afgelegd werden aangemerkt. Door die wet vervielen onder meer het voormalige derde en vierde lid van art. 322 Sv, waarin was bepaald dat de tijdens een eerder onderzoek ter terechtzitting afgelegde verklaring onder omstandigheden als na de hervatting afgelegd werd aangemerkt. De gedachte is dat het proces-verbaal van het eerdere onderzoek ter terechtzitting in dat geval in zoverre als bewijsmiddel kan worden gebruikt.11.Daarmee spoort dat dit proces-verbaal ook voor het bewijs kan worden gebruikt in zoverre daarin een waarneming is neergelegd die ter terechtzitting is gedaan.
20. Wel stelt Uw Raad bij het gebruik voor het bewijs van een verklaring die op de eerdere terechtzitting is afgelegd, tegenover een kamer die anders was samengesteld, de eis dat die in het proces-verbaal van de eerdere terechtzitting gerelateerde verklaring op de voet van art. 301 Sv is voorgelezen dan wel de korte inhoud daarvan is medegedeeld.12.Het ligt in de rede die eis ook te stellen als in het betreffende proces-verbaal waarnemingen zijn gerelateerd die voor het bewijs worden gebruikt. Daarmee is verzekerd dat de verdachte en zijn raadsman op de hoogte zijn met de informatie die tegen de verdachte kan worden gebruikt.13.Indien deze informatie daartoe aanleiding geeft, kan zij ook aanleiding geven tot nieuwe verzoeken van de zijde van de verdediging. In de onderhavige zaak is naar het mij voorkomt aan deze eis voldaan. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 1 augustus 2018 vermeldt dat de voorzitter mededeelt dat ‘het proces-verbaal van de terechtzittingen van dit gerechtshof d.d. 7 juni 2017 en 21 juni 2017’ aan het dossier is toegevoegd, en dat de voorzitter ‘mondeling de korte inhoud daarvan’ mededeelt.
21. Terzijde zij opgemerkt dat het concept van het nieuwe Wetboek van Strafvordering op dit punt niet een andere regeling voorstelt.14.Als wettige bewijsmiddelen worden onder meer erkend een schriftelijk stuk, een opname van beeld, geluid of beeld en geluid en de eigen waarneming van de rechter (concept-art. 4.3.8). Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is gedaan (concept-art. 4.3.9). In de concept-memorie van toelichting wordt aangegeven dat ‘wat op de opname te zien of te horen is, (kan) zijn beschreven in het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar, in welk geval die beschrijving via het wettige bewijsmiddel dat dit proces-verbaal is, aan het bewijs kan meewerken’ (p. 729). Die regel lijkt ook van toepassing op het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting. Voor het gebruik van de opname zelf is geen vereiste dat de waarneming daarvan door de rechter ter terechtzitting is gedaan. De eigen waarneming van de rechter heeft binnen het stelsel van bewijsmiddelen een ‘aanvullende plaats en functie’; gesproken wordt over een ‘restbewijsmiddel’. ‘Informatie die een ander bewijsmiddel oplevert, kan niet via de eigen waarneming van de rechter tot het bewijs meewerken’ (p. 730). Wat thans een schriftelijk bescheid is, levert in het concept een schriftelijk stuk op (p. 732). Het concept noemt enkele schriftelijke stukken die gelet op hun functie in het strafproces niet bruikbaar zijn voor het bewijs, zoals het op schrift gestelde pleidooi en de weergave daarvan in het proces-verbaal van de terechtzitting (p. 733). Over waarnemingen ter terechtzitting wordt in deze context niet gerept. Over het voorgestelde bewijsstelsel als geheel wordt gesteld dat ‘het nettoresultaat door de ruime interpretatie van het bewijsmiddel schriftelijke stukken en de restfunctie van de eigen waarneming van de rechter niet veel verschilt van een vrij bewijsstelsel. De limitatieve opsomming van bewijsmiddelen leidt er niet toe dat vrijspraken worden uitgesproken omdat relevante informatie niet aan een bewezenverklaring ten grondslag kan worden gelegd’ (p. 734).
22. Al met al meen ik dat geen rechtsregel eraan in de weg stond dat het hof de vier in de toelichting op het middel omschreven passages uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2017 voor het bewijs bezigde. De klacht faalt.
23. Voor het geval Uw Raad daar anders over zou denken wijs ik er nog op dat de bewezenverklaring van de verschillende (pogingen tot) afpersingen ook in het geval deze passages worden weggelaten toereikend met redenen is omkleed. Wat betreft feit 3 kan er op worden gewezen dat de in bewijsmiddel 19 weergegeven waarneming in de kern niet meer inhoudt dan de feiten en omstandigheden die zijn weergegeven in het proces-verbaal van de uitlezing van de camerabeelden en de verklaringen van de bij die overval aanwezige getuigen. Daaruit volgt een beschrijving van de overvaller die dezelfde informatie bevat en op diverse punten nauwkeuriger is (bewijsmiddelen 14 tot en met 16 en 18). Hetzelfde geldt voor feit 4 (overval [A] ). De in bewijsmiddel 25 weergegeven waarneming houdt in de kern eveneens geen andere vaststellingen in dan het proces-verbaal waarin de beelden van die overval zijn gerelateerd en de verklaringen van de bij de overval aanwezige getuigen (bewijsmiddelen 20 tot en met 24). De waarneming dat de verdachte grijze haren heeft (bewijsmiddel 36) spoort met de verklaring van de verdachte, die op de vraag of hij al lang grijze haren heeft, antwoordt dat zijn haren vanaf zijn vijfendertigste of veertigste levensjaar langzaam grijs zijn geworden (bewijsmiddel 37). Verdachte is geboren in 1965.
24. Wat betreft feit 6 ligt het iets anders. Naast de in bewijsmiddel 31 weergegeven waarneming is een verklaring van getuige [benadeelde 7] opgenomen die wat betreft het signalement van de overvaller niet precies dezelfde informatie bevat (bewijsmiddel 30). In haar verklaring is niet vermeld dat het om een man met witte schoenen ging, over een fietstas wordt niet gesproken en getuige [benadeelde 7] verklaart ook niet dat de man grijze haren heeft. Het signalement dat zij geeft spreekt wel van een man met buitenlands uiterlijk, 1.65 m lang, een donkergrijze (bijna zwarte) driekwartsjas met capuchon (en een extra klepje) alsmede een donkere sjaal. En zij verklaart ook over de gang van zaken bij de beroving, die onder meer inhoudt dat de man korte zinnen uitspreekt en na de overval een fiets pakt en wegfietst. Uit bewijsmiddel 39 blijkt dat de verdachte 1.70 m lang is. Uit de bewijsmiddelen 40-42 blijkt dat bij hem thuis onder meer drie donkere sjalen en een zwarte jas met capuchon voorzien van klep in beslag zijn genomen. Daarbij volgens uit ’s hofs bewijsoverwegingen verschillende verbanden met vaststellingen inzake de andere feiten (waardoor de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen in zoverre kennelijk ook aan de bewezenverklaring van feit 6 ten grondslag zijn gelegd). Het gaat om zes gewapende overvallen en twee pogingen daartoe op winkels die in minder dan drie maanden in Maastricht zijn gepleegd. Wat de modus operandi betreft stelt het hof onder meer vast dat het om een man gaat die veelal tegen sluitingstijd met bedekt hoofd en met korte bedreigende zinnen geld uit de kassa opeist van het aanwezige, veelal jeugdige personeel. Bij nog vijf andere feiten verplaatst de verdachte zich op een fiets. Daarbij vond telkens binnen een uur na de twee pogingen tot afpersing een voltooide afpersing plaats, waaronder feit 6, terwijl de te overbruggen reistijd in beide gevallen hooguit tien minuten bedroeg.15.Het hof wijst er ook nog op dat de overvaller bij nog vier andere feiten een donkere jas met capuchon droeg en bij nog drie andere feiten zijn gezicht bedekte door middel van een sjaal.
25. Wat bewijsmiddel 31 daar nog aan toevoegt, is de vaststelling dat de man die op de fiets wegfietste grijze haren had. Gekoppeld aan de waarneming dat de verdachte grijze haren heeft en zijn verklaring daaromtrent (bewijsmiddelen 36 en 37) levert dat een extra redengevend feit op. Dat neemt evenwel niet weg dat de bewezenverklaring van feit 6 naar het mij voorkomt ook toereikend met redenen is omkleed in het geval bewijsmiddel 31 zou worden weggedacht.16.Ik merk daar nog bij op dat in het geval Uw Raad daar anders over zou denken terugwijzing naar het mij voorkomt eveneens achterwege zou kunnen blijven: aard en ernst van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde wordt niet aangetast als de bewezenverklaring inzake één van de afpersingen niet in stand zou blijven.17.
26. Het eerste middel faalt.
Bespreking van het tweede middel; afronding
27. Het tweede middel klaagt over overschrijding van de inzendingstermijn in cassatie.
28. Namens de verdachte is op 16 augustus 2018 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv zijn de stukken van het geding op 8 november 2019 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendingstermijn van acht maanden met bijna zeven maanden overschreden.
29. Het tweede middel slaagt.
30. Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve wijs ik erop dat het hof bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis heeft toegepast. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 en de datum van binnenkomst van de schriftuur kan Uw Raad bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Voorts wijs ik er ambtshalve op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat beroep in cassatie is ingesteld arrest zal wijzen. Dat dient eveneens tot strafvermindering te leiden. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in de mate die Uw Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2020
Noot onder HR 8 april 1975, ECLI:NL:HR:1975:AB4134, NJ 1975/281.
HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2831, NJ 2011/78 m.nt. Reijntjes.
Zie in dit verband ook de conclusie van A-G Spronken (randnummer 3.2 en 3.3) vóór HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3484 (art. 81 RO, niet gepubliceerd).
A.J. Blok en L.Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon 1925, deel II, p. 160.
In plaats van ‘waarneming van het hof’ kan telkens worden gelezen: ‘mededeling van de voorzitter’.
Vgl. art. 172 Sv. Vgl. de artikelen 192 en 193 Sv over de schouw door de rechter-commissaris. Zie in dit verband ook Borgers en Kooijmans, a.w., p. 804, die over de eigen waarneming van de rechter opmerken: ‘Hij mag zich dus niet verlaten op iets dat een andere rechter of functionaris hem heeft verteld. Dat laatste kan worden vastgelegd in een getuigenverklaring die op de zitting of tegenover de politie of de rechter-commissaris is afgelegd’. Daaruit spreekt de gedachte dat de waarneming van een andere rechter of functionaris langs andere weg voor het bewijs bruikbaar kan zijn.
Zie ook A-G Vegter in zijn conclusie voorafgaand aan HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414, NJ 2019/465 m.nt. Reijntjes (randnummer 14). Zie eerder HR 29 april 1935, ECLI:NL:HR:1935:145, NJ 1936/50 en HR 24 mei 1937, ECLI:NL:HR:1937:91, NJ 1938/850, beide m.nt. Pompe, die de bruikbaarheid bepleit.
Wet van 15 april 2003, Stb. 143, in werking getreden op 1 juli 2003 (Stb. 2003, 260).
Vgl. nog A.M. van Woensel en F. van Laanen in: Melai/Groenhuijsen, Archief Wetboek van Strafvordering, aant. 3.3 bij art. 340 Sv (actueel t/m 17 december 2007) die menen ‘dat bij een nieuwe aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in verband met de gewijzigde samenstelling van rechtbank of hof (art. 322 lid 3) de waarnemingen op eerdere zittingen buiten beschouwing moeten blijven. Dit vloeit voort uit art. 348 en 350, welke bepalingen volgens de Hoge Raad impliceren dat de rechters die het vonnis wijzen, moeten hebben deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting op basis waarvan het vonnis wordt gewezen’. In het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting neergelegde waarnemingen behoeven zelfs bij een nieuwe aanvang naar het mij voorkomt niet buiten beschouwing te worden gelaten, al leveren zij niet een ‘eigen waarneming van de rechter’ in de zin der wet op. Bij de beraadslaging over de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv kunnen - meer dan voorheen - de resultaten van eerder onderzoek door andere rechters worden betrokken. Zie ook het vervolg van deze conclusie, waarin arresten van Uw Raad van 26 oktober 2010 en 20 september 2011 worden genoemd waarmee Van Woensel en Van Laanen in 2007 geen rekening hebben kunnen houden.
Kamerstukken II 2001/02, 28 477, nr. 3, p. 13-15 en 23.
HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4310, NJ 2011/604 m.nt. Borgers; HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0403, NJ 2011/607 m.nt. Borgers.
Dat de waarneming in het proces-verbaal is gerelateerd, brengt daarnaast mee dat zij bij dat onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gesteld, zodat de mogelijkheid dat procespartijen daardoor worden verrast is uitgesloten. Dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2017 in de onderhavige zaak.
De door mij geraadpleegde ambtelijke versies van het conceptwetsvoorstel en de conceptmemorie van toelichting van juli 2020 zijn te vinden via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/13/documenten-modernisering-wetboek-van-strafvordering.
Bij feit 7, dat een uur voor feit 6 plaatsvond, heeft de getuige een signalement gegeven dat goed aansluit bij dat van aangeefster [benadeelde 7] (feit 6): ‘Ik kan de man als volgt omschrijven: man, getinte huidskleur, tussen de 160 centimeter en 170 centimeter lang, ik schat hem tussen de 40 en 50 jaar oud, hij droeg een zwarte jas, ik zag dat de man een zwarte muts op zijn hoofd droeg (ik weet niet zeker of dit bij zijn jas hoorde), ik zag dat de man een grijze sjaal voor zijn mond droeg’ (bewijsmiddel 32).
Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:234. Ik wijs ook nog op het volgende. In ’s hofs bewijsoverwegingen staat de volgende zin: ‘Bij de feiten 3 en 4 droeg de dader, zoals blijkt uit de camerabewakingsbeelden (zie de beschrijving van de getoonde beelden in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2017 alsmede de vaststelling van het hof in raadkamer bij het bekijken van deze beelden), een regenjack met een horizontale reflecterende streep ter hoogte van de borst en op de rug en een muts.’ Indien het hof in raadkamer alle beelden die op 7 juni 2017 ter terechtzitting zijn getoond opnieuw heeft bekeken, zou ook op die grond, tegen de achtergrond van de rechtsregels die Uw Raad in HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414, NJ 2019/465 m.nt. Reijntjes formuleerde, kunnen worden aangenomen dat belang bij cassatie ontbreekt. Nu uit deze zin evenwel niet zonneklaar volgt dat het hof ook de beelden die op andere feiten dan onder 3 en 4 bewezenverklaard betrekking hebben heeft bekeken laat ik deze mogelijkheid buiten beschouwing.
Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1148.
Beroepschrift 14‑02‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake: [requirant]/O.M.
[requirant], requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gewezen arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 15 augustus 2018 (parketnummer:20-000950-16).
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, E. Maessen, advocaat te Maastricht, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan uw Hoge Raad voor te dragen, de navolgende:
Middelen van cassatie
I
Schending van het recht, in het bijzonder van art. 340 Sv jo. art. 415 lid 1 Sv en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof de eigen waarneming, gedaan ter terechtzitting d.d. 07 juni 2017, tot het bewijs heeft gebruikt (bewijsmiddelen nrs. 19, 25, 31 en 36), terwijl het arrest d.d. 15 augustus 2018 is gewezen door een gedeeltelijk gewijzigde samenstelling van het Hof. Het Hof, in de samenstelling die het arrest heeft gewezen, heeft derhalve niet persoonlijk de tot het bewijs gebruikte waarnemingen gedaan.
Toelichting:
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 07 juni 2017 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in (p. 1):
‘Op 7 juni 2017 zijn tegenwoordig:
Mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
Mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(…)’
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 01 augustus 2018 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in (p. 1):
‘Tegenwoordig:
Mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
Mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
(…)’
3.
Het arrest d.d. 15 augustus 2018 vermeldt — voor zover hier van belang — het volgende in (p. 22):
‘Aldus gewezen door:
Mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
Mr. C.M. Hilverda en mr. M.J.M. Ruyters, raadsheren,
(…)’
4.
De aanvulling bewijsmiddelen d.d. 20 oktober 2019 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘(p. 16)
- 19.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van ‘Overval Kruidvat, 8 oktober 2015’ (feit 3):
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt en iets in de linkerhand draagt. De persoon draagt een grijze muts en een jas met horizontale streep op het rugpand.
(p. 19)
- 25.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van ‘Overval [A], 8 oktober 2015’ (feit 4):
Op de beelden is te zien dat iemand de winkel binnenkomt. Deze persoon draagt een grijze muts, een zonnebril en een regenjas met horizontale reflecterende streep op de voor- en achterkant. Te zien is dat er een tas wordt gegooid. Vervolgens is te zien dat iemand wegfietst met een vergelijkbare muts en jas. Deze persoon heeft fietstassen bij zich.
(p. 22)
- 31.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 [pagina 4), voor zover inhoudende als waarneming van het hof omtrent de ter terechtzitting getoonde beelden van ‘Overval [B]’, 3 september 2015’ (feit 6):
Op de beelden is een man met witte schoenen en fietstas te zien. De man loopt een winkel binnen. Via een andere uitgang komt er vervolgens een man met witte schoenen en een fietstas naar buiten. Vervolgens is er een man op een fiets te zien. De man op de fiets heeft grijze haren en hij rijdt op een damesfiets. De man op de fiets lijkt dezelfde persoon als de man die de winkel uit kwam lopen.
(p. 24)
- 36.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 juni 2017 (pagina 4), inhoudende de waarneming van het hof dat verdachte grijze haren heeft.
5.
Art. 340 Sv luidt: Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
6.
Het Hof, in de samenstelling die het arrest d.d. 15 augustus 2018 heeft gewezen, heeft derhalve gedeeltelijk niet persoonlijk de onder randnummer 4 vermelde waarnemingen gedaan. Hierbij wordt opgemerkt dat het Hof de bewijsmiddelen met nrs. 19, 25, 31 en 36 niet tot het bewijs heeft gebruikt op de wijze als bedoeld in art. 344 lid 1 sub 2 Sv.
7.
Over de eis dat de waarneming door de Rechter persoonlijk moet zijn gedaan wordt in A.L. Melai/Groenhuijsen, (Archief) Het Wetboek van Strafvordering opgemerkt (aant. 3.3 bij art. 340 Sv):
‘Het gebruik van door de rechter gedane waarnemingen voor het bewijs is aan een aantal beperkingen onderworpen. Eén van de belangrijkste daarvan is dat de waarneming door de rechter persoonlijk moet zijn gedaan. Hieruit volgt in de eerste plaats dat bij een nieuwe aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in verband met de gewijzigde samenstelling van rechtbank of hof (art. 322 lid 3 Sv) de waarnemingen op eerdere zittingen buiten beschouwing moeten blijven. Dit vloeit voort uit art. 348 en 350, welke bepalingen volgens de Hoge Raad impliceren dat de rechters die het vonnis wijzen, moeten hebben deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting op basis waarvan het vonnis wordt gewezen.’
Zie voorts Tekst & Commentaar Strafvordering, aant. 1 bij art. 340 Sv:
‘Algemeen. Het hier bedoelde bewijsmiddel betreft de zintuiglijke waarneming van de rechter ter terechtzitting. De waarneming dient door de zittingsrechter persoonlijk te worden gedaan.
Gewijzigde samenstelling. In dit verband kan het geen kwaad er nog eens op te wijzen dat na de onderbreking van het onderzoek bij hervatting met een andere personele samenstelling van het gerecht het onderzoek opnieuw moet aanvangen (art. 322).’
Alsmede Corstens/Borgers & Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, 2018, XVI.12:
‘Art. 340 zegt dat de waarneming door de rechter persoonlijk moet zijn gedaan. Hij mag zich dus niet verlaten op iets dat een andere rechter of functionaris hem heeft verteld.’
8.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat requirant en zijn raadsman ter terechtzitting d.d. 01 augustus 2018 ermee hebben ingestemd dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting heeft hervat in een andere samenstelling dan ter terechtzitting d.d. 07 juni 2017. Op 01 augustus 2018 wisten requirant en zijn raadsman immers nog niet of, en zo ja, welke bewijsmiddelen het Hof voor het bewijs zou gaan gebruiken in het arrest van 15 augustus 2018.
9.
Het Hof heeft derhalve ten onrechte de hierboven onder randnummer 4 weergegeven bewijsmiddelen tot het bewijs gebruikt. Gelet hierop, kan het bestreden arrest in zoverre niet in stand blijven.
II
Schending van het recht, in het bijzonder van art. 6 lid 1 EVRM (alsmede het conglomeraat van nationale rechtsbeginselen als geschetst in HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 en HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:558) en/of verzuim van vormen waarvan het niet naleven nietigheid meebrengt, doordien het Hof in deze zaak op 15 augustus 2018 arrest heeft gewezen, requirant daartegen tijdig — op 16 augustus 2018 namelijk — cassatieberoep heeft doen instellen, terwijl het langer dan acht maanden na het instellen van het rechtsmiddel heeft geduurd voordat de stukken van het geding ter Griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen (i.c. 08 november 2019). Daarmee is naar het oordeel van requirant de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden, zonder dat er bijzondere omstandigheden zijn, die overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen (vgl. HR 1 juni 2004, NJ 2004, 366).
Maastricht, 14 februari 2020
E. Maessen
advocaat