Hof Den Haag, 10-12-2019, nr. 200.247.093/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:3802
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
200.247.093/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:3802, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1039, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Samenleving. Notariële samenlevingsovereenkomst. Wanneer is een einde aan de gemeenschappelijke huishouding gekomen: 1998 of 2018. Uitleg. Havitex. Aanpassing overeenkomst door feitelijk handelen. Eenvoudige gemeenschap: de woning. Rentelasten en gebruiksvergoeding. Financiering van de woning. Verbouwingskosten en andere vorderingen over en weer. Vaststellen verdeling.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.247.093/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/539101/ HA ZA 17-946
arrest van 10 december 2019
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y.M Bérénos te [plaatsnaam] .
Het verloop van het geding
De man is op 26 september 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 juni 2018 van de rechtbank Den Haag (hierna: het bestreden vonnis).
In de appeldagvaarding heeft de man zijn grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw verweer gevoerd. Tevens heeft zij incidenteel appel ingesteld.
Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft de man de incidentele grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en om arrest gevraagd.
Vordering van de man
1. De man vordert dat het dit hof moge behagen, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
te bepalen dat de gemeenschap tussen partijen bestaande uit de woning wordt verdeeld;
de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap aldus vast te stellen dat de woning zal worden verkocht, dat de helft van de netto-opbrengst van de woning, vermeerderd met een bedrag van € 24.958,- alsmede een bedrag van € 31.637,33 aan de man zal toekomen en dat het restant toevalt aan de vrouw;
de man te machtigen tot het te gelde maken van de woning en de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en alle daarvoor benodigde handelingen zoals het ondertekenen van de koopovereenkomst en leveringsakte en daarbij te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis (het hof leest: arrest) overeenkomstig het bepaalde in art. 3:300 BW in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte tot verkoop en levering;
de vrouw te veroordelen de afschriften van de navolgende bankrekeningen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man af te geven: ING Bank [volgt nummer] t.n.v. [volgt naam] , voor zover daterend van voor 30 november 2006, Postbank [volgt nummer] t.n.v. [volgt naam] ., voor zover daterend van voor 20 juli 1998, Postbank [volgt nummer] t.n.v. [volgt naam] , voor zover daterend van voor 29 augustus 2000, ING Bank [volgt nummer] t.n.v. [volgt naam] , voor zover daterend van voor 20 december 2004;
de vrouw te veroordelen de administratieve bescheiden van [volgt naam] . bestaande uit in- en verkoopfacturen en jaarrekeningen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man af te geven;
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure arrest.
Vordering van de vrouw
2. De vrouw vordert in incidenteel appel het bestreden vonnis te vernietigen, voor zover daarin is bepaald:
dat bij de verdeling dient rekening te worden gehouden met een vordering van de man van € 22.689,- wegens vergoeding verbouwingskosten;
dat partijen vanaf de datum van het vonnis bij helfte moeten bijdragen aan de betaling van de hypotheekrente;
dat de helft van het uit de hypotheek verkregen resterende bedrag van € 62.105,80 voor rekening van de vrouw komt;
en opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering van gronden, te bepalen dat:
- de man geen vordering heeft op de vrouw wegens verbouwingskosten;
- de hypotheekrente, ook voor de periode na datum van het vonnis, geheel voor rekening van de man komt;
- het uit de hypotheek verkregen resterende bedrag van € 62.105,80 geheel aan de vrouw toekomt, als vergoeding van de door de vrouw betaalde kosten, die voor rekening van de man behoren te komen;
- en het vonnis voor het overige te bekrachtigen;
- met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Bespreking grieven
3. Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven bespreekt het hof de grieven van het appel en incidenteel appel zoveel mogelijk gezamenlijk.
Enige feiten
4. Partijen hebben in 1987 een affectieve relatie met elkaar gekregen. In 1992 hebben zij samen een woning te [plaatsnaam] gekocht aan de [adres] . De man heeft van de aankoopprijs van fl. 96.967,- voldaan en de vrouw heeft een bedrag van fl. 40.000,- betaald.
5. De man heeft in de periode 1992-1993 de woning verbouwd. De kosten van de verbouwing, een bedrag van fl. 159.439,- minus een bedrag van fl. 20.000,- dat de man als subsidie van de gemeente [plaatsnaam] heeft gekregen, heeft hij uit eigen middelen voldaan.
6. Partijen zijn in 1994 gaan samenwonen. In 1996 is hun zoon [volgt naam] geboren.
7. Partijen hebben op 9 februari 1995 een notariële samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. In deze notariële samenlevingsovereenkomst is onder meer vermeld dat de man op de vrouw een vordering heeft van fl. 55.000.-
8. De man heeft in 1998 de woning verlaten en verblijft al meer dan 15 jaar in het buitenland. De man heeft zich eerst in 2008 laten uitschrijven van het adres [adres] te [plaatsnaam] .
9. In 2006 hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten bij de ABN AMRO Bank. Van de lening is een bedrag van € 200.000,- uitgekeerd aan de man en een bedrag van € 62.105,80 aan de vrouw.
10. De vrouw heeft vanaf 2006 de rente over de hiervoor vermelde lening aan de bank betaald.
11. De man is na 1998 na zijn vertrek uit de woning de vrouw blijven ondersteunen door haar zonder vergoeding in de woning te laten wonen en daarnaast periodieke betalingen te verrichten.
12. In 2017 heeft de man de vrouw gedagvaard om te komen tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap, zijnde de woning. De man wenste een einde te maken aan de onverdeeldheid van de woning.
13. In het kader van de verdeling van de woning en de tussen partijen bestaande rechtsbetrekking is een aantal geschillen ontstaan.
Dynamische uitleg
14. Het hof stelt het volgende voorop. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een samenlevingsovereenkomst dient te worden uitgelegd conform de Haviltex-maatstaf (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2931). Partijen zijn op 9 februari 1995 met elkaar een notariële samenlevingsovereenkomst aangegaan. Een samenlevingsovereenkomst is in het algemeen een duurovereenkomst. Voor de uitleg van de samenlevingsovereenkomst is niet alleen van belang het tijdsmoment van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst, maar eveneens de wijze waarop partijen in de loop der tijd invulling aan de samenlevingsovereenkomst hebben gegeven (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
15. Een overeenkomst kan stilzwijgend tot stand komen echter kan ook stilzwijgend van inhoud veranderen, alles op grond van de feitelijk tussen partijen bestaande situatie, die zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld (HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 en HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876). Na het sluiten van de notariële samenlevingsovereenkomst is de feitelijke verhouding door tijdsverloop en gedrag van partijen veranderd. Het hof houdt bij de uitleg van de notariële samenlevingsovereenkomst rekening met de wijze waarop partijen zich hebben gedragen en als zodanig invulling hebben gegeven aan de tussen hen bestaande rechtsverhouding.
16. De rechtsbetrekking tussen informeel samenwonenden (zonder contract) en formeel samenwonenden (met een contract) wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. (HR 10 mei 2019, , ECLI:NL:HR:2019:707). Wat redelijk en billijk is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De rechtsbetrekking tussen samenwonenden kan op basis van de redelijkheid en billijkheid worden aangevuld of beperkt.
Beëindiging samenleving
17. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.4 overwogen dat de samenlevingsovereenkomst op 27 juni 2018 is beëindigd. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 3 van de man dat partijen sinds 1998 niet meer samenleven in de zin van de samenlevingsovereenkomst. Volgens de man wonen partijen vanaf 1998 niet meer samen. De man is eerst op een boot gaan wonen en nadien is hij naar het buitenland verhuisd. Hij bezocht de vrouw sporadisch. Van samenleven was in de visie van de man sinds 1998 geen sprake meer. De man is van mening dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen stilzwijgend en met wederzijds goedvinden is ontbonden in 1998.
18. In de visie van de vrouw leefden partijen niet duurzaam gescheiden. Zij hebben een relatie gehad die niet doorsnee was en de wijze waarop zij leefden, ook voor 1998, was daarvoor kenmerkend. Kenmerkend voor de relatie was dat partijen soms gedurende langere tijd niet bij elkaar waren. Partijen voerden een gemeenschappelijke huishouding die kenmerkend was voor hun relatie.
19. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben hun samenlevingsovereenkomst in 1995 vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract. De vraag hoe in een notariële samenlevingsovereenkomst de verhoudingen van partijen zijn geregeld en of de notariële samenlevingsovereenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet alleen worden beantwoord naar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de notariële samenlevingsovereenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Bij de uitleg van de notariële samenlevingsovereenkomst kunnen naar het oordeel van het hof tevens gevolgen worden verbonden aan de wijze waarop partijen zich na het sluiten van deze overeenkomst over en weer hebben gedragen. Het gedrag van partijen kan dus met zich meebrengen dat de notariële samenlevingsovereenkomst stilzwijgend is aangevuld, beperkt of ontbonden.
20. Naar het oordeel van hof hebben partijen na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst hun onderlinge rechtsverhouding gaandeweg aangepast door hun feitelijk handelen. Naar notarieel gebruik wordt onder gemeenschappelijke huishouding verstaan dat partijen ook feitelijk een gemeenschappelijk huishouden voeren. Na 1998 is dit naar het oordeel van het hof niet meer het geval aangezien de man niet meer een gemeenschappelijke huishouding wenste te voeren; de man is feitelijk elders gaan wonen. In artikel 3 lid 2 van de notariële samenlevingsovereenkomst wordt voor de fourneerplicht van de kosten van de huishouding expliciet verwezen naar de netto-inkomsten van partijen en als één van de partijen inkomsten heeft dan dient die partij de kosten van de huishouding te voldoen. Uit de gewisselde processtukken volgt dat partijen de kosten van de huishouding niet conform de notariële samenlevingsovereenkomst hebben verdeeld. De man heeft willekeurige bedragen naar de vrouw overgeboekt nadat hij de gezamenlijke woning had verlaten. Tot aan de onderhavige procedure heeft de vrouw geen nakoming gevorderd van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen in de notariële samenlevingsovereenkomst. Ook heeft de vrouw geen betaling van de man gevorderd met betrekking tot de rente die verschuldigd was over de lening die in 2006 is afgesloten en waarvoor een recht van hypotheek is gevestigd op de woning van partijen. De vrouw heeft als het ware berust in de gewijzigde rechtsverhouding. Dat in de visie van de vrouw er nog een relatie tussen haar en de man was, doet daaraan niet af. Gezien de feitelijke gang van zaken is de rechtsbetrekking tussen partijen veranderd. Het hof is van oordeel dat de man en de vrouw sinds 1998 niet meer een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren en dat de samenleving zoals geformuleerd in de notariële samenlevingscontract is beëindigd. Tussen partijen is echter wel een rechtsbetrekking blijven bestaan inzake de gemeenschappelijke woning alsmede met betrekking tot hun zoon. De grief van de man treft doel voor zover hij betoogt dat de samenleving tussen partijen in 1998 is beëindigd.
Rentelasten en gebruiksvergoeding
21. Zoals hiervoor overwogen zijn partijen in 2006 met een bank een hypothecaire geldlening aangegaan. De man is het er niet mee eens dat hij gehouden is alle rentelasten behorende bij de hypothecaire geldlening voor zijn rekening te nemen. Bij het aangaan van de geldlening in 2006 ging de man ervan uit dat de woning zou worden verkocht en na verkoop zou dan de geldlening kunnen worden afgelost, aangezien de waarde van de woning hoger was dan de daarop rustende schuld. De vrouw is in de woning blijven wonen en betaalde aan de man geen gebruiksvergoeding. De man is van mening dat de vrouw niet alleen haar deel maar ook het deel van de man met betrekking tot de hypotheekrente voor haar rekening dient te nemen. De vrouw had het uitsluitende gebruik van de woning.
22. De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de rentelasten behorend bij de hypothecaire geldlening voor rekening van de man dienen te komen. Juist omdat de hypothecaire lening is aangewend voor zakelijke doelen van de man, is het terecht dat de rentelasten voor zijn rekening komen. Partijen hadden stilzwijgend afgesproken dat de man een bijdrage zou betalen aan het levensonderhoud van hun zoon. Het is dan ook niet redelijk dat het bedrag dat de man zou betalen en dat partijen in onderling overleg hadden afgesproken, gekort wordt in die zin dat de vrouw zou meebetalen aan de lening die afgesloten is om de zakelijke activiteiten van de man te financieren. Ook de opmerking van de man dat de vrouw geen enkele vergoeding betaalde voor gebruik van de woning snijdt geen hout. Er was geen sprake van een gebruiksvergoeding omdat de relatie niet beëindigd was. Er is daarom nooit over een vergoeding gesproken.
23. De vrouw geeft in haar tweede incidentele grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de helft van de hypotheeklasten van de woning ten laste van de vrouw komen. De hypotheek – het hof begrijpt het bedrag van € 200.000,- – is besteed ter financiering van de werkzaamheden van de man. In haar visie schiet de vrouw het rentebedrag al jaren voor.
24. In zijn memorie van antwoord op het incidenteel appel geeft de man aan dat het meer dan redelijk is dat de vrouw de hypotheekrente betaalt nu zij jarenlang het exclusieve gebruiksrecht van de woning heeft gehad. De man heeft er bovendien in de periode van 2008 tot en met 2014 bij de vrouw herhaaldelijk op aangedrongen om de woning te verkopen zodat de lening met de verkoopopbrengst kon worden afgelost. De vrouw heeft 26 jaar in de woning gewoond.
25. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen in 2006 een geldlening zijn aangegaan van € 262.105,80 van welke lening de man een bedrag heeft gekregen van € 200.000,- en de vrouw een bedrag van € 62.105,80. Door de vrouw is bij memorie van antwoord niet bestreden de stelling van de man dat de woning zou worden verkocht en daarna de lening met de verkoopprijs zou worden afgelost. Het hof begrijpt uit de stelling van de man dat de geldlening slechts voor een korte duur is aangegaan. Feitelijk is de vrouw de rente gaan betalen vanaf 2006. De vrouw heeft de man niet gesommeerd om de rente die betrekking had op zijn aandeel in de schuld van € 200.000,- aan haar terug te betalen. In totaal heeft de vrouw aan rente betaald een bedrag van € 135.591,23. Door de vrouw wordt niet ontkend dat zij het gebruik en dus het genot van de woning had. De vrouw had ook zelf een einde aan de onverdeeldheid van de woning kunnen maken met als gevolg dat de lening had kunnen worden afgelost. Uit de processtukken volgt dat de man in de periode van 2006 tot en met 2014 aan de vrouw bedragen heeft voldaan. Gezien de feitelijk gang van zaken is het hof van oordeel dat tussen partijen een stilzwijgende afspraak is gemaakt dat de vrouw de rente van de lening zou betalen waar tegenover stond dat de vrouw het volledige gebruik had van de woning, en de man maandelijks aan haar een bedrag zou voldoen overeenkomstig zijn financiële draagkracht. Het hof acht de vrouw aan die stilzwijgende afspraak gebonden. De grief van de man treft in zoverre doel dat hij niet gehouden is tot het betalen van de rente met betrekking tot de genoemde lening.
Bijdrage van € 35.000,-
26. In rechtsoverweging 4.11 heeft de rechtbank overwogen dat de man aan de vrouw over de jaren 2015 tot en met 2018 een bijdrage verschuldigd is van € 35.000,-. Deze bijdrage is de man verschuldigd aangezien de notariële samenlevingsovereenkomst niet officieel is beëindigd en partijen op basis van de samenlevingsovereenkomst elkaar bijstand verschuldigd waren.
27. In zijn derde grief geeft de man aan dat hij het niet eens is met deze overweging van de rechtbank. De man herhaalt zijn standpunt dat de samenleving al sinds 1998 was beëindigd en partijen al twintig jaar geen gemeenschappelijk huishouden hadden. De man is ook niet onderhoudsplichtig jegens de vrouw, aangezien zij niet waren gehuwd. De man was wel verplicht bij te dragen in de kosten van hun zoon. In randnummer 27 stelt de man dat de bedragen die hij overboekte naar de vrouw betrekking hadden op de rente en op het levensonderhoud van hun zoon.
28. Uit de toelichting van de vrouw volgt dat zij van mening is dat de samenlevingsovereenkomst van partijen niet was beëindigd. De vrouw vindt het bedrag van
€ 1.000,- per maand niet disproportioneel hoog. Volgens de vrouw heeft de man dit bedrag zelf vastgesteld. Voorts heeft de man geen draagkrachtberekening overgelegd. De man is in 2014 abrupt met elke betaling gestopt en heeft de vrouw voor het blok gezet. De vrouw heeft de rente noodgedwongen al meer dan twaalf jaar moeten voorschieten. Inmiddels is het voorgeschoten bedrag aan hypotheekrente opgelopen tot € 144.725,07, aldus het betoog van de vrouw.
29. Het hof overweegt als volgt. In rechtsoverweging 20 heeft het hof reeds overwogen dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen in 1998 stilzwijgend is beëindigd. In het notariële samenlevingscontract is niet vermeld dat de ene partner jegens de andere partner na het beëindigen van de samenleving een onderhoudsverplichting heeft. In de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in eerste aanleg heeft de vrouw van de man ook geen onderhoudsbijdrage gevorderd. Het hof verwijst expliciet naar hetgeen de vrouw vordert in reconventie. Nu de vrouw geen bijdrage heeft gevorderd zoals overwogen door de rechtbank in rechtsoverweging 4.11, is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Bovendien is het hof van oordeel dat er geen rechtsgrond aanwezig is op basis waarvan de man aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen uit hoofde van zorg en bijstand. De grief van de man treft derhalve doel.
Lening van € 62.105,80
30. In zijn vijfde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bedrag van de lening van € 62.105,80 aan beide partijen moet worden toegerekend. De man stelt dat dit bedrag geheel ten goede is gekomen van de vrouw.
31. De vrouw is het eens met de overweging van de rechtbank nu het bedrag van € 62.105,80 is aangewend voor de kosten van levensonderhoud.
32. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat het bedrag van € 62.105,80 ten goede is gekomen aan de vrouw. Wat zij met dit bedrag heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen bestond er geen wederzijdse verplichting meer voor het bijdragen in de kosten van de huishouding. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw zelf haar aandeel in de lening van € 62.105,80 dient te dragen. Er is geen rechtsgrond aanwezig op grond waarvan de man de helft van dat bedrag aan de vrouw dient te voldoen. Ook deze grief van de man treft derhalve doel.
Verjaring verbouwingskosten
33. In haar vijfde grief stelt de vrouw dat de vordering die de man heeft op de vrouw met betrekking tot de verbouwing van de woning is verjaard.
34. De man is van mening dat een beroep op de verjaringstermijn onder de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
35. Het hof overweegt als volgt. Niet bestreden is dat de man in 1992 en 1993 de woning die partijen in mede-eigendom toebehoort heeft verbouwd. Uit de processtukken volgt dat de verbouwing uit het vermogen van de man is gefinancierd. De verbouwing heeft ten voordele gestrekt van het aandeel van de vrouw in de woning. In beginsel dient de vrouw dan ook de helft van de kosten van de verbouwing te dragen. De vraag die beantwoord moet worden is, wanneer de vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de verbouwing opeisbaar is geworden. De rechtsverhouding die tussen partijen bestond brengt met zich mee dat, zolang de woning niet is verdeeld de vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de verbouwingskosten niet opeisbaar is. Eerst na verdeling van de woning kan de man jegens de vrouw aanspraak maken op zijn vordering in verband met de door hem gestelde verbouwingskosten. Op andere gronden dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de verbouwingskosten nog niet is verjaard, aangezien de vordering eerst opeisbaar is bij de verdeling van de woning. Wel is het hof met de vrouw van mening dat de regels voor verjaring met betrekking tot echtgenoten of geregistreerde partners niet van toepassing zijn op formeel of informeel samenwonende partners. De grief van de vrouw treft dus geen doel.
Verbouwingskosten 1992/1993
36. In rechtsoverweging 4.14 heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de omvang van de verbouwingswerkzaamheden en de overgelegde offerte het reëel is om ervan uit te gaan dat de verbouwing in totaal fl. 100.000,- heeft gekost, te vermeerderen met het bedrag dat de man aan subsidie heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de man van de vrouw ter zake de verbouwing nog heeft te ontvangen een bedrag van fl. 50.000,- ofwel € 22.689,-.
37. Uit de tweede grief van het incidentele appel volgt dat de vrouw het niet eens is met deze overweging van de rechtbank. De vrouw stelt dat de man zijn stelling dient te bewijzen. De man komt slechts met een offerte met stelposten, maar omdat de verbouwing door hem zelf is uitgevoerd, is niet te achterhalen wat de verbouwing daadwerkelijk heeft gekost. Voorts stelt de vrouw dat nu de man altijd heeft beweerd dat de verbouwing niet meer dan een ton heeft gekost hiervan uitgegaan dient te worden. De subsidieverlening is in dit bedrag verdisconteerd. Een andere redenering leidt tot een onredelijke uitkomst, aldus de vrouw.
38. De man is van mening dat hij zijn stelling heeft onderbouwd dat de verbouwing
fl. 159.439,- heeft gekost heeft onderbouwd en dat op dit bedrag fl. 20.000,- aan ontvangen subsidie in mindering moet worden gebracht.
39. Het hof overweegt als volgt. Op de man rust de last om te bewijzen dat de verbouwing van de woning fl. 159.439,- heeft gekost. De man heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de kosten van de verbouwing zijn geweest fl.120.000,- minus fl. 20.000,- subsidie. In eerste aanleg heeft de man (productie 5 bij zijn akte van 13 april 2018) een aanvraag in het geding gebracht voor subsidie voor de verbetering van de woning. De kosten van de verbouwing zijn door de man tot in detail uitgewerkt. Niet bestreden is door de vrouw dat deze offerte aan de gemeente [plaatsnaam] is verstrekt en dat de gemeente [plaatsnaam] op basis van deze offerte een subsidie heeft verstrekt. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de verbouwing in 1992/1993 tenminste fl. 120.000,- minus fl. 20.000,- = fl. 100.000,- heeft gekost. De man heeft derhalve een vordering op de vrouw van fl. 50.000,- ofwel € 22.689,-. De grief van de vrouw faalt derhalve.
Vordering van fl. 55.000,-
40. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.13 overwogen dat partijen het er over eens zijn dat de man bij de aankoop van de woning meer heeft betaald dan de vrouw, waarbij de rechtbank heeft verwezen naar de notariële samenlevingsovereenkomst.
41. De vrouw is het niet eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank. De vrouw is van mening dat het oordeel van de rechtbank leidt tot een scheve verdeling in de bijdrage van de aankoopkosten en verbouwingskosten van de woning. Het is nooit de bedoeling van de vrouw geweest dat zij meer voor de woning zou betalen dan de man.
42. De man stelt in zijn verweer dat de vrouw ten onrechte de kosten van de verbouwing van de woning betrekt bij de vraag hoeveel partijen hebben bijgedragen aan de koopsom van de woning.
43. Het hof overweegt als volgt. De woning betreft een eenvoudige gemeenschap tussen de man en de vrouw. Dit betekent dat iedere deelgenoot conform zijn aandeel in het goed dient bij te dragen in de kosten daarvan. Vaststaat dat partijen ieder voor 50% gerechtigd zijn in het goed. Niet ter discussie staat dat de aankoopsom van de woning fl. 136.967,- bedroeg. Deze aankoopsom is als volgt voldaan: fl. 96.967,- door de man en fl. 40.000,- door de vrouw. Met betrekking tot de aankoopsom had de vrouw moeten voldoen de somma van fl. 68.483,50. De man heeft dus uit hoofde van de aankoop van de woning van de vrouw een bedrag te vorderen van fl. 28.483,50. Het hof verwijst naar randnummer 33 van de man bij zijn akte vermeerdering eis van 13 april 2018. Voor de verbouwing 1992/1993 gaat de man uit van een bedrag van
fl. 159.439,- minus de subsidie van fl. 20.000,- = fl. 139.439,-. Nu de man geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van de verbouwingskosten, bedraagt de vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de verbouwing in 1992/1993 fl. 50.000,-. De totale vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de aankoopprijs en de kosten van de verbouwing 1992/1993 bedraagt dus
fl. 78.483,50 ofwel € 35.614,24. Het hof is derhalve van oordeel dat het bedrag van fl. 55.000,- in de notariële samenlevingsovereenkomst niet juist is. Met betrekking tot de aankoopsom en kosten heeft de man een vordering op de vrouw van fl. 28.483,50. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, kan onder koopsom en kosten niet mede worden verstaan de kosten van de verbouwing 1992/1993. Op basis van de stukken waren die ten minste fl. 139.439,- na aftrek van de subsidie van de gemeente [plaatsnaam] . De grief van de vrouw treft dus gedeeltelijk doel.
Documenten
44. De man heeft geen grieven geformuleerd tegen het dictum van het bestreden vonnis onder 6.10, 6.11 en 6.12, dit in tegenstelling tot hetgeen hij in zijn petitum onder D en E vordert. Nu de man zijn bezwaren niet heeft onderbouwd heeft hij naar het oordeel van het hof niet voldaan aan zijn stelplicht. Het hof zal derhalve de onderdelen 6.10, 6.11 en 6.12 van het bestreden vonnis bekrachtigen.
Verdeling vaststellen conform art. 3:185 BW
45. Uit het dictum van het bestreden vonnis volgt dat de rechtbank de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, zijnde de woning, heeft vastgesteld. Uit het petitum van de man volgt dat hij aan het hof verzoekt om de verdeling vast te stellen van deze eenvoudige gemeenschap. Onder B van zijn petitum vordert de man als wijze van verdeling verkoop van de woning. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat zij wenst dat het aandeel van de man in de woning aan haar wordt toegedeeld, met dien verstande dat, indien zij het aandeel niet kan financieren, de woning zal worden verkocht.
46. Het hof overweegt als volgt. De rechter die de verdeling vaststelt op basis van art. 3:185 BW heeft een grote discretionaire bevoegdheid. In het kader van de verdeling dient de rechter rekening te houden met de belangen van partijen. In het onderhavige geval acht het hof het redelijk en billijk dat de woning binnen een termijn van drie maanden na datum van dit arrest dient te worden verkocht. Van de man kan in redelijkheid niet worden verlangd dat hij nog langer wordt geconfronteerd met de mogelijke lasten van de woning. Na 23 jaar heeft de man er een gerechtvaardigd belang bij dat een einde komt aan de onverdeeldheid. Dit belang acht het hof zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij een voortgezet gebruik van de woning. De vrouw heeft in appel geen inzicht gegeven of zij het aandeel van de man in de woning kan financieren.
Samenvatting
47. De woning te [plaatsnaam] aan de [adres] dient in het kader van de verdeling te worden verkocht. De woning dient binnen drie maanden na datum van dit arrest in verkoop te worden gegeven bij een NVM-makelaar in [plaatsnaam] . Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken met betrekking tot de makelaar, wordt deze aangewezen door notaris [volgt naam] te [plaatsnaam] . De aanbiedingsprijs en de verkoopprijs dienen door partijen in onderling overleg te worden vastgesteld. Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken met betrekking tot de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs, wordt de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs bindend vastgesteld door de NVM-makelaar die de woning in verkoop heeft genomen.
48. Beide partijen zijn goederenrechtelijk gerechtigd op de helft van de opbrengst van de woning te [plaatsnaam] .
49. De man heeft jegens de vrouw een vorderingsrecht van € 35.614,24 ter zake de aankoopsom van de woning alsmede de kosten van de verbouwing 1992/1993.
50. Met betrekking tot de hypothecaire lening van € 262.105,80 dient een bedrag van€ 200.000,- te worden gedragen door de man aangezien dit bedrag in zijn vermogen is gevloeid en een bedrag van € 62.105,80 dient te worden gedragen door de vrouw aangezien dit bedrag in haar vermogen is gevloeid.
51. Met betrekking tot de hypotheekrente zijn partijen stilzwijgend met elkaar overeengekomen dat de vrouw die zou voldoen waartegenover stond dat de vrouw met de zoon van partijen het gebruik had van de woning.
52. De bedragen die de man aan de vrouw in de periode na 1998 heeft betaald berusten op een stilzwijgende afspraak tussen partijen welke afspraak voortvloeit uit de rechtsbetrekking tussen partijen.
Proceskosten
53. Gezien het feit dat sprake is van ex-partners acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten ook in hoger beroep tussen partijen te compenseren.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2018 met uitzondering van hetgeen in het dictum onder 6.10, 6.11 en 6.12 is bepaald en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- -
stelt de verdeling van de woning te [plaatsnaam] aan de [adres] aldus vast dat deze woning binnen 3 maanden na datum van dit arrest in verkoop wordt gegeven bij een NVM-makelaar in [plaatsnaam] . Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken met betrekking tot de NVM-makelaar wordt deze aangewezen door notaris [volgt naam] , [adres] [plaatsnaam] , tel. [nummer] . De aanbiedingsprijs en de verkoopprijs dienen door partijen in onderling overleg te worden vastgesteld. Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken met betrekking tot de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs, wordt de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs bindend vastgesteld door de NVM-makelaar die de woning in verkoop heeft genomen;
- -
met betrekking tot de hypothecaire geldlening van € 262.105,80 dient een bedrag van € 200.000,- te worden gedragen door de man en een bedrag van € 62.105,80 dient te worden gedragen door de vrouw;
- -
de vrouw dient tot aan de verkoop van de woning de rentelasten te voldoen die betrekking hebben op de hypothecaire geldlening van € 262.105,80;
- -
bepaalt dat de man jegens de vrouw een vergoedingsrecht heeft met betrekking tot de aankoopkosten en de verbouwingskosten 1992/1993 van de woning te [plaatsnaam] aan de [adres] van € 35.614,24, welke vordering eerst opeisbaar wordt bij verdeling van de woning;
verklaard dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en F. Ibili en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.